op reis naar gambia
naar gambia deel 1 de zee
ik ga op reis. ik ga ver weg. ik vlieg zes uur. ik ben nu in gambia. het is hier heel heet. ik ben bij de zee.
de man wil vis. in de zee is vis. de vis is in het net. pas op de vis wil weg. maar de vis kan niet weg.
pas op voor de vis. de vis bijt. en dat doet pijn. de vis wil naar zee. de vis is boos. hij wil weg.
ik zie meer in de zee, nog een vis. de vis bijt niet. de vis is plat, dit is een plat-vis.
dit is een krab. de krab wil weg. maar ik hou hem beet. ik pas op‌. of niet en dan‌ au, au
ik ben ook een vis. ik lijk niet op een vis. je ziet mij niet vaak. ik zwem heel diep in de zee, ver weg. weet jij mijn naam?
dat zie je niet vaak. een koe bij de zee. en nog een en nog een koe. ik zie er wel vier, o, nee wel vijf. wat doet die koe bij de zee? nee, de koe lust geen zee. de zee is zout.
het is heet. ik loop in de zee. ik zwem in de zee. ik speel in de zee. ik zie de zon. hier is het niet heet. in de zee is het koel.
ik ga weg bij de zee. ik ga op reis ver weg van de zee. Ik zoek een dier. reis jij met mij mee?