Babah Tarawally - De verloren hand (voorpublicatie)

Page 1



Babah Tarawally roman

De verloren hand


Alles gaat voorbij behalve het verleden Luc Huyse


·1·

‘We zaten met zijn drieën in een vliegtuig; je moeder, jij en ik. Ingeklemd tussen bagage en zwemvesten zaten we dicht op elkaar gepakt in het ruim. Het was helder die avond. De lucht was donkerblauw, met hier en daar een wolk. We vlogen over heuvels en zandvlakten en zagen de weerkaatsing van de zon op de golfplaten daken van lemen hutten. We kwamen aan in het land van je vader. Daar in het heuvelachtige land, met lange bomen, groene bossen en een wit-blauwe oceaan. Daar in het door oorlog verscheurde land, lag het antwoord op je verloren hand. Je keek uit het raam van het vliegtuig en zag zijn schaduw in de vorm van een speelgoedvliegtuigje. Het leek alsof het vliegtuigje vloog met de wind als kompas en geluk als de wijzer die de richting bepaalde. We lieten de Sahara achter ons. Het was een prachtig gezicht. Voorbij de Leeuwenberg met haar krachtige klauwen, wees je moeder de landingsbaan van het vliegveld aan en langzaam zette het vliegtuig de daling in. Een plotselinge sterke windhoos liet het vliegtuig schudden en dreef het snel richting landingsbaan. Mijn bewondering voor het landschap maakte plaats voor een stevige dosis angst. Ik hield me stevig aan de stoel voor mij vast terwijl jij op en neer zat te wippen van opwinding. We maakten een harde sleeplanding. Het asfalt op de landingsbaan was droog, hard en vol kuilen. Stuiterend kwamen we tot stilstand. De piloot gaf ons een brede glimlach, deed het deurtje open en zei: ‘Welcome to Sierra Leone.’ Wij klommen naar buiten, wrijvend over onze beurs geworden lijven. De lucht was warm en droog. In de verte wapperde de groen5


wit-blauwe vlag van Sierra Leone. ‘Daar moeten we heen’, zei je moeder, wijzend naar een gebouw. Maar, voordat we ook maar één stap in de richting van het gebouw konden zetten, werden we van alle kanten bestormd door mannen in militair tenue, bewapend met zware mitrailleurs. De burgeroorlog was nog niet voorbij. Hier en daar was nog verzet tegen de machthebbers, maar elke vorm van verzet werd gelijk de kop ingedrukt. We werden omsingeld door de mannen in militair tenue. Je moeder zag het dreigende gevaar en ze drukte je dicht tegen haar borst. De piloot kon ons nog net toeroepen dat het de mannen van generaal Evil Spirit waren. Daarna maande een luide mannenstem ons op de grond te gaan liggen. De man had een geweer op zijn rug, zijn rechterhand omklemde een machete. Je moeder had jou op de grond gelegd en ging zelf over je heen liggen. Ze beschermde je door haar hand over je ogen te leggen en sussende woordjes te spreken. De mannelijke stem beval ons op te staan. Je moeder gehoorzaamde en hield je gezicht in haar schoot. Ze hield je vast alsof ze je nooit meer wilde loslaten. Mannen in groen uniform sprongen uit de groene truck die achteruit in onze richting reed. Ze commandeerden ons met hen mee te lopen, hun mitrailleurs gericht op ons hoofd. We leken wel gevangenen. Bevend stapten we in de truck die ons naar een hal reed waar hun commandant, geleund op een wandelstok, ons stond op te wachten. Zijn mannen zwermden als zoemende vliegen om ons heen. ‘We’ve got them’, zei een van de mannen. De commandant keek geconcentreerd naar ons, onbeweeglijk als een standbeeld. Op zijn uniform droeg hij glimmende medailles, in keurige rijen opgespeld. En aan zijn broekriem hing een volle sleutelbos. Ze noemde hem generaal Evil Spirit. Niets van de bovenvermelde overlevering van Emma komt me bekend voor. Volgens Emma, die met mijn moeder en mij naar het destijds door oorlog verscheurde land Sierra Leone reisde, vond de gebeurtenis plaats toen ik drie jaar oud was; precies achttien jaar geleden. Er gaat geen lampje bran6


den als Emma over de gebeurtenis vertelt. Ik herinner mij alleen het rinkelende geluid van een volle sleutelbos. Dat geeft me nu nog altijd een onbehaaglijk, angstig gevoel. Het is aan Emma om mij mee te nemen naar dat verre verleden. We liggen op bed, in mijn hoogslaper, terwijl zij haar relaas doet: ‘De zon stond loodrecht boven ons en liet haar kracht zien. Zweet druppelde uit alle poriën van de soldaten. Ze stonken verschrikkelijk in hun veel te dikke uniformen en versleten laarzen. Generaal Evil Spirit veegde zijn gezicht af met een bruine handdoek, die ooit wit moet zijn geweest. Ten slotte liep hij hinkend onze kant op en hield tegenover ons halt. Al die tijd klemde je moeder je tegen haar borst, je hoofd op haar schouder. Ze keek de generaal strak aan met een koude blik in haar ogen. Haar houding liet zien dat ze jou met haar leven zou verdedigen. Ik voelde de moederlijke kracht die haar kroost tegen alles en iedereen zou beschermen. Generaal Evil Spirit keek je moeder strak aan, en richtte daarna zijn blik op jou. Hij schudde zijn hoofd, en vroeg in het Engels hoe je moeder heette.’ ‘My name is Didi Saki’, antwoordde je moeder met opgeheven hoofd, haar angst verdoezelend. ‘Ben je de vrouw van de voortvluchtige generaal Bomba Saki?’ Je moeder knikte. ‘Waar is hij?’ ‘Mijn man zit opgesloten in een zwaarbewaakte gevangenis in Nederland.’ De generaal had een vraagteken op zijn gezicht, en zijn dreigende blik dwong je moeder om verder te praten. ‘Kijk naar de hand van mijn dochter, daarom zit hij vast’, zei je moeder terwijl ze je arm voorzichtig de lucht in tilde. Het stompje van je arm zat gewikkeld in een wit verband. De generaal was even van zijn stuk gebracht. Hij schudde zijn hoofd en met zijn hangende onderlip leek hij op een hond die moest niezen. Hij riep met een boze, licht verontwaardigde stem: ‘Ik geloof het niet. The bastard. Zelfs zijn eigen dochter? Take them away’, zei hij tegen zijn mannen. 7


Ze duwden ons in de richting van een groot gebouw. Stampend met hun versleten laarzen werkten ze ons naar binnen. Ze begeleidden ons door een lange en donkere gang in de richting van een half openstaande kamerdeur met een dik kettingslot. Met een roestige, rinkelende sleutelbos opende een van de bewakers de deur, waarop hij ons met een brute beweging naar binnen duwde. De deur ging op slot. De ruimte rook naar rottend fruit, urine en diesel. De stank was ondraaglijk; we konden nauwelijks ademhalen. We probeerden te ontsnappen aan de lucht door op te staan, maar al snel merkten we dat onze lichamen zich niet meer konden bewegen. Het leek of ze op slot zaten. Hoe harder we probeerden onze handen en voeten te bewegen des te gefrustreerder we werden, doordat het ons niet lukte. Ik voelde het warme zweet langs mijn gezicht, hals en uit mijn oksels stromen. Mijn angst werd nog groter toen we uit het niets drie mannen zagen verschijnen. Ik begreep niet waar ze vandaan kwamen, want toen we binnenkwamen leek de ruimte leeg te zijn. Ze stonden te smoezen met elkaar. Door de angst leek mijn hart stil te staan. Langzaam liepen de mannen in onze richting. Ze misten alle drie hun handen. Hun lange, driehoekige afgeslepen tanden staken uit hun mond. Ze waren nu zo dichtbij dat we die afzichtelijke tanden konden tellen. Ze gromden als katten in het nauw. Ik kon hun adem voelen en jij plaste in je broek van angst.’ ‘Tot hier en niet verder Emma’, ik maan haar tot stoppen. Ik voel dat mijn keel zich dichtknijpt en ik kan moeilijk ademhalen. Het gevoel dat het verhaal teweegbrengt overmant me. Het is net alsof ik me weer in die ruimte bevind. Dat ik in mijn broek plas kan ik me herinneren. Het is een van de weinige keren dat dit me is overkomen. Ik herinner me ook dat mijn moeder me in een kleine benauwde kamer optilde en dicht tegen zich aanklemde. Ik keek stiekem onder haar armen door. Gerustgesteld door het warme lijf van mijn moeder maakte ik me wat losser uit haar greep. Ik wurmde mijn stompje los om de enge mannen weg te jagen. De mannen keken zwijgend naar me, en liepen toen weg via een wijd openstaande deur die ik 8


nog niet eerder in de kamer had opgemerkt. Ik vermoed dat mijn in verband gewikkelde stompje hen deed beseffen dat ik in hetzelfde schuitje zat. Om mij aan te moedigen verder te vertellen, knikt Emma met haar hoofd. Ik ben Luna Saki, inmiddels Luna Dinka omdat mijn moeder achttien jaar geleden met de Soedanese advocaat Mark Dinka is getrouwd. Ik kwam er gisteren pas achter dat Mark, mijn papa, zojuist mijn stiefvader was geworden. Ik wilde het niet geloven, maar eindelijk vielen voor mij de puzzelstukjes op hun plek. Het onbestemde gevoel dat ik al mijn hele leven met me meedraag werd bevestigd. Mijn biologische vader is niet Mark, maar de voortvluchtige en nu overleden krijgsheer generaal Bomba Saki. Het verhaal van Emma heeft het bevestigd. Door haar overlevering hebben de losse kabels in mijn hoofd weer verbinding. Waarom vertelt Emma mij nu pas over het verleden? Was haar verhaal ook gekomen als mijn biologische vader niet was gestorven? Ik begon me ineens veel dingen te herinneren. Plotseling zit ik weer in Emma’s verhaal. Ik herinner me de piloot in het vliegtuig, die in dezelfde ruimte was waar we gevangen zaten. Ik zie haar weer voor me; een donkere dame in een blauw mantelpakje, keurig opgemaakt met opgestoken haar. Op een bepaald moment begon ze tegen mijn moeder en mij te praten. ‘Gaat het dames?’ klinkt haar stem als een echo door mijn hoofd. ‘We mogen van geluk spreken. Dit had heel anders kunnen aflopen. Wat zou er van die man zijn geworden als hij niet hinkte?’ Ze doelde op generaal Evil Spirit. ‘Heb je enig idee wat ze met ons gaan doen?’ vroeg mijn moeder de piloot. ‘Nee. Het voordeel is dat jullie buitenlandse paspoorten hebben, dat boezemt hun enig ontzag in; ze houden in dit land rekening met de buitenlandse autoriteiten. Toch weet je het nooit met de generaal. Ik hoorde een van de mannen zeggen dat het 9


allemaal een vergissing was. Ze waren niet op het vliegveld gekomen voor ons, maar voor ene voortvluchtige generaal.’ Het duurde gelukkig niet lang voordat we weer werden vrijgelaten. Het enige wat de man met de bos roestige sleutels in zijn hand zei, was: ‘Master say you must go.’

10


路2路

Hoewel ik de hele nacht nauwelijks een oog heb dichtgedaan, word ik vroeg wakker en voel me redelijk fit. Nu de beerput eenmaal geopend is, dringen de herinneringen zich tot in de kleinste details aan me op. Ik heb Emma blijkbaar niet meer nodig en dat voelt ze. Ze luistert goed, oordeelt niet en stelt geen vragen. Dit geeft mij het gevoel dat ik langzaam weer de controle krijg over mijn eigen leven. Ik kan mijn eigen herinneringen aan mijn kindertijd oproepen en hoef haar geen vragen meer te stellen. Ik hoef slechts mijn derde oog te openen en de beelden doemen uit zichzelf op. Mijn moeder zei me als kind al dat ik hoogsensitief was. Een echte beelddenker, een kind met een grote dosis fantasie. Ik bracht veel van mijn tijd door met mijn barbies. Ze waren mijn enige vrienden en vermaak. Ik gaf ze allemaal namen, karakters en een eigen stem. Ze woonden in het door mijzelf gecre毛erde dorp Zango, onder mijn hoogslaper. Ik vouw mijn tengere lichaam onder de warme wollen deken en sluit mijn ogen. Ik ben in het heden maar leef tegelijkertijd in het verleden. Ik zie mijn moeder in haar ogen wrijven en voel een verlammende kramp in mijn benen. Zango is het decor. We liggen in een klein houten huisje op een hard bed van bamboe. Buiten horen we het gefluit van de vogels, het luide getjirp van de krekels en in de verte ontwaar ik het gekwaak van kikkers. Het is pikdonker, een natuurverschijnsel dat het brein laat krimpen. Met het donker komt het gevoel van angst en onderdrukking tevoorschijn. 11


Ik draai mijn ogen naar het lage raam en zie de schaduw van een man aankomen. Zijn postuur lijkt op dat van een sidderende, rechtopstaande slang die met zijn hoofd knikt. Zijn donkere stem verstoort de natuurlijke geluiden van het bos. Hij zingt en begeleidt zichzelf met een tamtam onder zijn arm geklemd. Hij lijkt op een prehistorische postbode. ‘Ik hoopte al dat het geluid van de vogels jullie wakker had gemaakt’, zegt Manu, mijn oma van vaders kant, terwijl ze de krakende houten deur van de kamer waar we liggen te slapen langzaam opent. ‘Vogels? Ik heb niets gehoord’, antwoordt mijn moeder. ‘Hmmm bijzonder’, zegt Manu tegen mijn moeder terwijl ze naar mij knipoogt. ‘Zie je die mooie blauwe vogel met die glanzende kuif daar in de boom?’ Ze wijst met haar vinger door het open raam. ‘Die vogel is mijn wekker en ik heb hem doorgestuurd naar jullie raam. Niets is heerlijker dan bij het krieken van de dag gewekt te worden door het gekwetter van deze vogel. Maar goed, jammer dat je het gemist hebt Didi.’ Manu draait zich naar mijn moeder en volgt haar blik naar buiten. ‘Aha, de postbode. Deze stem kun je zeker niet gemist hebben.’ ‘Een zingende postbode? Wat zegt hij precies? Het lijkt wel een gebed vermengd met Engelse woorden’, zegt mijn moeder. ‘Hij kondigt jullie komst aan. Hij roept iedereen op vanmiddag bij elkaar te komen om het verloren kind te verwelkomen. Heel Zango zal aanwezig zijn en onze kleine Luna bewonderen. Het bloed dat door haar aderen stroomt is net als het water uit de rivier die uitmondt in de grote zee. Wij zijn één grote familie. Ze is en blijft een van ons’, zegt mijn oma en neemt plaats aan het voeteneind van het bed. Langzaam voel ik de kracht in mijn armen terugkeren en met veel moeite lukt het me mijn duim in mijn mond te steken. Ik kijk haar diep in haar ogen. Ze glimlacht naar me en aait over mijn hoofd. ‘Hoe gaat het met je, kleine schat?’ ‘Het gaat prima met haar’, antwoordt mijn moeder voor mij. 12


‘Behalve dat ze moe is van de reis en alle nieuwe indrukken. Ze viel vannacht meteen in slaap. Gelukkig heeft tijd een andere betekenis als je kind bent.’ ‘Didi, ik wil je iets belangrijks vertellen’, zegt Manu met plechtige stem. ‘In onze gemeenschap wordt gezegd dat elke verhouding een geestelijke dimensie heeft. Dat wij nu samenkomen, gebeurt omdat de goden dat willen. Ik ben net als jij uitverkoren om deel uit te maken van de familie Saki. Wij dienen als ontvanger, drager en levensgever. Zo zien de goden ons. Wij vrouwen zijn het medium, niets meer dan dat. Je zou kunnen denken dat het onzin is wat ik je vertel, omdat wij moeders onze rol anders zien en voelen. Wij worden door de voorvaderen slechts gezien als drager van hun kinderen, terwijl onze baarmoeders voor altijd hun sporen met zich meedragen. Hun pijn voelen wij als krampen. Ook bij het zien van mijn kleindochter, die ik niet zelf heb gedragen, voel ik een verschrikkelijke kramp in mijn onderbuik als ik naar haar verloren hand kijk.’ Ik vang haar woorden op als kleine regendruppels en kijk hoe ze liefdevol het verband streelt waaronder mijn stompje aan het genezen is. ‘Uw zoon ontkent alles Manu, maar de bewijzen die de politie heeft verzameld, wijzen allemaal in zijn richting. De politie ziet hem vooralsnog als de enige verdachte. Ik voel me machteloos en weet het niet meer. Ik weet hoeveel hij van zijn dochter houdt, maar toch kan ik de feiten niet ontkennen. Daarom besloot ik om hierheen te reizen. Ik moet meer over zijn verleden te weten komen om mijn eigen oordeel te kunnen vellen.’ ‘Hij is de dader niet!’ zegt Manu vol overtuiging. ‘Als u daar zo zeker van bent, wie is de dader dan wel? En waarom heeft die persoon in godsnaam de hand van mijn dochter afgehakt?’ Het beeld dat mijn hand bruut werd afgehakt, rukt me uit mijn slaap. Ik ga rechtop in bed zitten. Het is ontzettend donker in mijn slaapkamer, en zoals ik al weet, met donker komt angst en 13


onderdrukking tevoorschijn. De gesprekken tussen mijn moeder en oma gaan gewoon door: ‘Je stelt veel vragen tegelijk Didi. Ik weet niet alle antwoorden. Deze zullen zich vanzelf openbaren. Heb vertrouwen. Alles heeft een reden, ook twee mensen die samenkomen, die doen dit omdat een magneet hun zielen naar elkaar toe brengt. Jij en mijn zoon. Mijn man en ik. En wij op dit moment ook. Mijn man en ik zijn bij elkaar gebracht om een doel te bereiken. Het verwekken van een zoon om de missie van de voorvaderen te volbrengen. Ook jij bent uitverkoren mijn kind. Je bestond al in het leven van mijn zoon, lang voordat jullie elkaar hebben ontmoet.’ Mijn oma ijsbeert door mijn slaapkamer. Ik vermoed dat ze zoekt naar woorden of naar antwoorden op de vragen van mijn moeder. ‘De hand die mijn kleindochter mist, is gestolen. Wij wisten dit op de dag dat het gebeurde. Ik voelde het in mijn baarmoeder en waarschuwde de voorouderlijke geesten. Ze protesteerden en gingen in hongerstaking. Het is de grootste klap die de voorouders ooit te verduren hebben gekregen.’ ‘Wat heeft dit verhaal met Luna te maken?’ hoor ik mijn moeder vragen. Mijn oma laat een stilte vallen. ‘Didi, snap je het niet? Luna is de Zabuda!’ ‘Hoe bedoelt u? Wat een onzin. Wilt u me soms nog meer vaagheden op de mouw spelden? Geef gewoon antwoord. Dat geneuzel over de Zabuda. Heeft uw zoon opdracht gegeven om de handen van onschuldige burgers af te hakken. En heeft hij ook de hand van zijn eigen dochter afgehakt? Ja, of nee?’ schreeuwt mijn moeder door de kamer. Manu legt haar handen rond haar beide wangen en kijkt naar het plafond. Ze sluit in alle rust even haar ogen en schraapt dan haar keel. Ze keert haar blik naar mijn moeder. ‘Ik ben slechts het medium, Didi, ik heb mijn zoon gebaard en opgevoed. Ik ben verantwoordelijk voor zijn bestaan, maar 14


niet verantwoordelijk voor zijn daden. Dat is hij zelf. Mijn zoon gaf zijn zoektocht naar de Zabuda vorm op een manier zoals zijn vader dat nooit had gedurfd noch had gewild. Misschien was het gemakzucht of een manier om snel afstand te kunnen doen van de opgelegde verantwoordelijkheid. Ik herkende mijn zoon totaal niet in de daden die hij heeft begaan. Je moet weten dat mijn zoon een erg gevoelige jongen was. Hij zocht tot aan zijn initiatie het liefst de warmte van zijn moeder op voor bescherming en geborgenheid. Het enige wat ik over zijn verleden kan zeggen, is dat zijn daden totaal niet passen bij zijn aard. Daarom kan ik vanuit mijn hart bezweren dat mijn zoon niet verantwoordelijk is voor wat onze Luna is aangedaan. Mijn man, Magona, was gisteren samen met de andere voorouders hier aanwezig om verantwoording af te leggen aan onze kleindochter. Ze zal alles voor nu vergeten, omdat ze nog zo jong is, maar op een dag wanneer de tijd rijp is, komen alle woorden bij haar terug.’ Ik kijk naar de poppen onder mijn hoogslaper. Ik zie de contouren van mijn kamer en besef dat vandaag die dag is. De dag dat de woorden zich bij mijn herinneringen voegen. Ik krijg kippevel over mijn hele lichaam en wrijf zachtjes met mijn rechterhand over mijn stompje. Er prikt een traan achter mijn ogen. ‘Volgens Magona zijn er twee mensen betrokken geweest bij de gruweldaden; een man en een vrouw’, hoor ik mijn oma zeggen. ‘Neem me niet kwalijk, ik begrijp uw gevoel over uw zoon en uw overleden man. Met alle respect wil ik benadrukken dat ik op zoek ben naar feiten. Wat u vertelt, vind ik allemaal erg vaag. En hoe meer ik hoor, hoe vager het wordt. Ik bedoel, hoe kan het karakter van een persoon een dusdanige draai maken dat ik er misselijk van word? Waarom zit ik in deze ellende? Waarom mist mijn dochter haar hand? En hoe kan de overleden Magona in vredesnaam weten wat er is gebeurd als hij 15


niet aanwezig is geweest?’ Mijn moeder gooit haar handen en hoofd wanhopig in de lucht om haar woorden kracht bij te zetten. Dan laat ze plotseling dramatisch haar handen vallen en schudt haar hoofd. ‘En toch ... heeft Magona ook gezegd hoe die twee heten en waarom ze het gedaan hebben?’ Manu kijkt mijn moeder met een glimlach vol medelijden aan. ‘Didi, je stelt te veel vragen. Antwoorden komen slechts als je jezelf oefent in geduld. Ik kan niet verwachten dat jij de traditie en de cultuur van dit land begrijpt, noch dat jij de krachten van het verre verleden snapt. Ik kan je alleen vertellen dat in sommige gevallen het verleden het heden voorbij is gerend en bezit neemt van de toekomst. Antwoorden liggen vaak daar waar je ze het minst verwacht. Niet in de feiten van deze wereld, maar op de golven van de volgende dimensie. Als Magona antwoorden geeft op de vragen die je stelt, trek deze dan niet in twijfel. Zij berusten op een werkelijkheid die wij niet kennen, nog niet. Hij weet hun namen niet. Hij wist alleen te vertellen dat deze mensen hun daad uit wraak hebben verricht. De betrokkenen zijn bekenden van onze zoon.’ Mijn moeder slaakt een diepe zucht en schudt haar hoofd. ‘En hoe moet het nu verder met deze, uh, … mythe? Nu de hand van mijn dochter verdwenen is?’ ‘Het verleden kan de toekomst niet bepalen, slechts lezen. Deze antwoorden zijn nog niet aanwezig. Misschien ben jij hier om jouw rol in het stuk op te eisen. De voorouders zijn aangeslagen. Dit hebben ze van generatie op generatie nog niet eerder meegemaakt. Het is alsof hun hoop in één keer is verdampt. Voor hen is er geen eeuwige rustplaats zoals onze doden die verdienen. Zij blijven tussen twee werelden hangen om ooit weer terug te keren op aarde. Deze geesten zijn nog niet klaar met de levende wereld. Mensen die heengaan, vertrekken over het algemeen vrijwillig. Hun taak op aarde is voldaan en zij krijgen eeuwige rust. Alleen mensen die plotseling sterven of wier taak niet is afgemaakt, blijven steken tussen de levende wereld en de eeuwige rust. De missie van Magona en de andere 16


voorouders is om de Zabuda te vinden. Nu deze hun is afgenomen, is hun hoop op eeuwige rust vervlogen. Ze vrezen voor zichzelf, voor Afrika en voor het vergaan van de volledige wereld. Wat is de volgende stap, vraag je mij. Daar kan ik je niets over zeggen, de voorouders zijn nog in rouw.’ ‘Je bedoelt dat je niet weet wat hun volgende zet is?’ ‘Inderdaad!’ ‘Wat Luna tot de Zabuda maakte, was haar linkerhand, deze draagt ze nu niet meer bij zich, ze zullen haar niet tot zich roepen.’ Manu staat op en herschikt haar wikkelrok. ‘Ik ga ontbijt voor jullie maken’, spreekt ze en ze verlaat de kamer. Op dat moment hoor ik gebonk op de deur van mijn slaapkamer. Het is mijn moeder. ‘Luna, kom je ontbijten?’ Ik moet even bijkomen van het schouwspel dat zich voor mijn derde oog afspeelde en antwoord snel: ‘Ja mam, ik kom er zo aan.’

17


·3·

Mijn moeder zit in de openlucht op een afgehakte boomstam die dienst doet als tafeltje. Ik loop naar haar toe en zet me naast haar. Op de boomstam ligt een dienblad vol eten: verse koemelk, boter, kaas, honing en brood. Daarnaast staan een kalebas met drinkwater en een bord met rijst en kip. Mijn oma loopt vanuit het bos naar ons toe, op haar hoofd draagt ze een dienblad gevuld met mango, banaan en sinaasappel. Ze neemt tegenover ons plaats en we beginnen gezamenlijk te eten. Ik pak direct een kippenpoot en begin er op te knagen. Oma knikt me genoegzaam toe en pakt er zelf ook één. Mijn moeder scheurt een stuk van het witte brood af en belegt het met kaas. ‘Vanavond vertrekken we, Manu’, verbreekt mijn moeder de stilte van de maaltijd. ‘Hoe bedoel je?’ vraagt mijn oma. ‘Precies hoe ik het zeg, vanavond pakken we het vliegtuig terug naar huis.’ ‘Dat kan niet. We zullen eerst nog een bezoek aan de chief moeten brengen. Elke vreemdeling die naar Zango komt, brengt uit respect en erkenning een bezoek aan de chief. Dit is belangrijk voor het krijgen van bescherming. Bovendien had ik niet verwacht dat jullie zo kort zouden blijven, ik had gerekend op een volle maan.’ ‘Sorry, Manu, we moeten vanavond echt weg.’ ‘Waarom zo’n haast en gejaagdheid? Ik heb niet eens de tijd gehad om te genieten van jullie aanwezigheid. Is het me niet gegund om mijn kleindochter en jou beter te leren kennen?’ 18


‘Sorry, Manu, u heeft helemaal gelijk. Alleen … ’ verontschuldigt mijn moeder zich terwijl ze in de agenda bladert die ze uit haar tas heeft gehaald. ‘Je zoon zit nu al een maand vast. Zijn advocaat heeft snel nieuwe feiten nodig om hem adequaat te kunnen verdedigen. Ik zou je graag meer tijd gunnen met je kleinkind. Alleen het is nu niet de tijd. Ik kan niet langer blijven.’ ‘Dus, je bent ervan overtuigd dat hij niet schuldig is?’ ‘Ik geloof dat hij het niet gedaan heeft, maar ik weet niet zeker of hij onschuldig is.’ ‘Dat begrijp ik niet’, zegt oma. ‘Dat is juridisch vakjargon. Ik ben ervan overtuigd dat hij het niet gedaan heeft en zal moeten zoeken naar, uh, … aardse feiten die dit vaststellen. Het is goed mogelijk dat iemand anders het gedaan heeft, maar wat pleit ervoor dat uw zoon hiervan niet op de hoogte was? Hij kan medeplichtig zijn.’ ‘Ik denk niet dat het zo gegaan is, Didi. Mijn zoon zou de Zabuda met hand en tand verdedigen.’ ‘Wie anders zou de hand hebben meegenomen?’ ‘Wellicht iemand die zijn gruwelijke acties zelf aan den lijve heeft ondervonden? Iemand die kwaad is en de ander tot in het diepst van zijn ziel wil krenken? Wie zal het zeggen?’ ‘Veel vragen en allemaal onbeantwoord. Misschien te veel vragen in één keer, maar als je jezelf geen vragen stelt, komen de antwoorden ook niet,’ antwoordt mijn moeder. Plots verschijnt de zingende postbode voor ons. Hij draagt een versleten korte broek met daarboven een gescheurd T-shirt. Zijn hoofd knikt nog steeds als een rechtopstaande cobra. Zijn sandalen zijn met touwtjes aan zijn enkel vastgebonden, waarschijnlijk opdat hij ze niet kan verliezen. De trommel bungelt zonder ritme doelloos op zijn rug. ‘De chief heeft me gevraagd om jullie te halen voor de start van de festiviteiten’, lispelt hij. Tijdens deze zin buigt hij zich als een keurige ober die zijn woorden elan probeert bij te zetten. 19


‘Sinds wanneer heeft de chief haast?’ vraagt Manu. ‘Ik ben slechts de boodschapper, mevrouw, ik weet niets meer dan wat me gezegd wordt’, lispelt hij. ‘Zeg dan maar tegen de chief dat we onderweg zijn.’ De boodschapper buigt weer, excuseert zich, en vertrekt. ‘Waarom stuur je hem zo bruusk weg?’ vraagt mijn moeder. ‘Zag je niet hoe zijn ogen knipperden als vuurvliegjes? En hoe zijn tong als een ruitenwisser over zijn lippen schoot, zodat hij lispelde als een slang? Didi, ik ruik gevaar. Mensen die zo praten zijn liegbeesten. Het is goed dat jullie gaan. We vertrekken, en wel nu meteen.’ ‘En waar gaan we dan heen? Je wilde toch dat we eerst de chief gingen groeten?’ ‘Nee, mijn intuïtie heeft mij nog nooit in de steek gelaten. We gaan terug naar het vliegveld. Je wilde vanavond toch terug? Laten we een vlucht eerder nemen’, antwoordt Manu. Ze ruimt snel het dienblad op en maakt het tafeltje schoon. Daarna loopt ze het bos in. Ik heb de afgekloven kippenpoot nog in mijn hand en kijk haar na. Manu komt terug uit het bos met een mand vol bladeren en kleine takjes. Ze komt naast me zitten en pakt een grote platte en een ovale steen van de grond. Ze blaast ze schoon en legt de inhoud van haar mandje op de platte steen. Met de ovale steen begint ze met haar pezige handen krachtig te malen. Ik kijk gebiologeerd naar de aderen van haar hand. Ze lijken bijna uit haar huid te barsten. Ze stopt het fijngemalen goedje in een plastic flesje met een beetje water en schudt het mengsel stevig door elkaar. Mijn moeder en ik kijken nieuwsgierig en geconcentreerd naar haar handelingen. Uit de rieten tas die over haar schouder hangt, haalt ze nog een andere fles waarin een paar vliegen zitten. ‘Dit zijn levende tseetseevliegen’, geeft ze in antwoord op onze onuitgesproken gedachten. Mijn oma voegt een deel van de substantie van de gemalen bladeren voorzichtig bij de vliegen in de fles. Ze doet dit op zo’n manier dat de vliegen niet verdrinken in het vocht, maar zich te goed kunnen doen aan de 20


druppels. Ze zuigen het sap gulzig in zich op. ‘Smeer deze substantie op jouw lichaam en op dat van mijn kleindochter. Als je daarmee klaar bent, laat ik de tseetseevliegen hun vocht in onze ogen spugen. Op deze manier worden we onzichtbaar voor levende wezens’, zegt oma terwijl ze mijn moeder de fles met de gemalen substantie geeft. ‘Onzichtbaar?’ vraagt mijn moeder. ‘Ja, onzichtbaar’, antwoordt oma. ‘Ik weet niet zo goed wat ik hiervan moet denken.’ ‘Mijn lieve kind, hier hoef je niet te denken! Hier moet je enkel vertrouwen’, zegt oma met een vriendelijke glimlach. ‘Als ik zeg dat je niet zichtbaar bent, dan ben je niet zichtbaar. Ik heb de taak jullie te beschermen. De heenreis hebben we op eenzelfde manier afgelegd, alleen heb ik het je toen niet verteld. Hoe denk je anders dat we zo snel zo ongestoord onze reis hebben kunnen afleggen? Maar er is geen verdere tijd voor vragen en uitleg. We moeten nu snel gaan, voordat het te laat is.’ Nadat mijn moeder eerst mij en daarna zichzelf volledig heeft ingesmeerd met het sterk geurende mengsel, laat oma de tseetseevliegen vrij. Ze stijgen moeizaam op met hun volgezogen lijfjes maar schijnen precies te weten waar ze moeten zijn, aangezien ze doelgericht recht op onze ogen afvliegen. Ze blijven even voor mijn ogen hangen, zodat ik ze goed kan bekijken en ik zie nog net dat ze met hun achterlijfje hun volledige maaginhoud leegspuiten in mijn ogen. Ik knipper geschrokken een paar keer en voel mijn ogen jeuken.

21


路4路

Als in trance lopen we over een modderige, okergele weg. Ik pak de hand van mijn moeder en kijk om me heen. Overal zie ik mensen voor hun hutten zitten of rusten in hun hangmatten. De bomen hangen zo vol rijpe vruchten dat de takken overhellen. Het is net of ik langs een bruin barbiedecor loop. Alle mensen zitten of staan onbeweeglijk stil. Mijn voeten lijken als vanzelf te lopen waarbij ze de grond niet raken. Een heerlijke en vreemde gewaarwording. Na verloop van tijd passeren we huizen die verbrand zijn, alsof ze zijn aangeraakt door een lavastroom. De donkere barbiepoppen worden hoe langer hoe incompleter. Ze missen net als ik een hand of soms zelfs hele armen. We steken een plein over en komen aan bij een grote rivier, die verscheidene mensen oversteken in een kano. Oma schuift een lege kano vanaf de oever de rivier in. Ze neemt hierin plaats en wenkt ons met haar hand. Mijn moeder tilt me op en zet me erin. Het ding schommelt vervaarlijk heen en weer op het moment dat ook mijn moeder instapt en me tussen haar benen klemt. Manu hoeft niet hard te peddelen want de stroom stuwt ons voorwaarts. De rivier is kalm en het zonlicht weerkaatst in een schittering op het water. Ik knijp mijn ogen dicht en geniet van het schommelen van de kano. Na verloop van tijd bereiken we de overkant. Een koude wind doet mij mijn ogen openen. Ik kruip dicht tegen mijn moeder aan, die mij met haar armen beschermt. De temperatuur doet me denken aan mijn thuis in Nederland. Ik draai me om naar oma en zie ook haar rillen in haar dunne gewaad. Haar kaken lijken 22


bevroren en met een afgemeten handgebaar zegt ze: ‘Mijn reis stopt hier!’ Mijn moeder kijkt haar geschrokken aan. ‘Bedoel je dat wij hier uit moeten stappen en alleen verder moeten?’ Mijn oma knikt rillerig. ‘Zoals elke pot een deksel heeft dat past, zo heeft ook elke vraag een passend antwoord. Daar krijg je de antwoorden die je zoekt mijn kind’, ze gebaart in de richting van het struikgewas aan de oever. ‘Wees niet bang, luister goed en houd je aan de voorschriften: Geef geen hand aan mensen zonder schaduw!’ Mijn moeder knikt afgemeten en tilt me uit de boot. Eenmaal op de oever kijk ik op de arm van mijn moeder Manu na, die zich verder laat meevoeren op de stroming van de rivier. Ik zwaai naar haar en ontdek dat het handje om mijn gebaar te vervolmaken niet aanwezig is. Ik kijk naar mijn moeder. Ze beantwoordt mijn lach met een waterige glimlach. Ik zie tranen in haar ogen blinken als ze me stevig tegen zich aandrukt. Ik word overweldigd door de warmte van haar lichaam, haar tranen en haar liefde. We zetten onze reis zonder Manu voort over een weg die wat dieper in het struikgewas verscholen blijkt te zitten. Alles wat ik om mij heen zie, komt me gek genoeg bekend voor: tuinen, heuvels en stromende rivieren die zich opsplitsen in kanalen. Ik zie keurige, rechte weilanden waarin paardebloemen en kleine madeliefjes groeien. Ik wil stoppen om ze te plukken, maar mijn moeder trekt me mee. Het wordt steeds drukker om ons heen. Ik zie mensen die zich haasten als een colonne mieren die een taak moeten volbrengen. Ze lopen ons voorbij. Mijn moeder houdt mijn arm stevig vast en dwingt me in haar tempo te lopen. Ik haat het om zo te worden meegetrokken en stribbel tegen. Ik wil naar de mensen kijken. Ik vind ze er gek uitzien zo in het zonlicht. Iets lijkt te ontbreken maar ik kan niet gelijk 23


ontdekken wat het is. Pas op het moment dat ik een bijzondere vrouw in een lange, zwarte jurk, met een puntige hoed zie staan, zie ik het verschil. Deze dame heeft een schaduw. De anderen dus niet, precies zoals oma het vertelde. Ze lijkt stil te staan in de massa krioelende mensen en kijkt vriendelijk naar me. Ik blijf ook stilstaan en vang haar blik. Het is Emma. Ze gebaart met haar hand dat we haar moeten volgen. Mijn moeder trekt mij geërgerd met zich mee, maar ik weiger en blijf staan. Ik houd mijn blik stoïcijns op Emma gericht. Mijn moeder volgt mijn blik en ziet haar ook. Emma gebaart nogmaals dat we haar moeten volgen. We lopen achter haar aan en passeren mannen, vrouwen, stelletjes en kinderen. We lopen verder over kleine paden omzoomd met grassen, planten en bloemen. Het pad leidt naar een groot veld met bomen die diep buigen onder rijp fruit. Emma stopt bij een pruimenboom, waar een paar zielen zonder schaduw pruimen aan het plukken zijn. Ze draaien zich allemaal tegelijk naar ons toe. Ze hebben gebochelde ruggen en gebruiken hun wandelstokken om hun tengere lichamen te ondersteunen. Ze zijn kaal en hebben grijze stekeltjes. Ze komen tegenover ons staan en begroeten ons door een voor een te hurken en hun namen op zangerige wijze uit te spreken. ‘Mijn naam is Araba-lon, welkom mijn kleinkind.’ ‘Mijn naam is Alamisa-lon, welkom.’ Na hen volgen Juma-lon, Simedi-lon, Dimasi-lon en Tenenlon. Ze hebben zich opgesteld in een halve cirkel voor ons. Hun ogen zijn op mij gericht. Hun blikken gaan via mijn hoofd naar mijn linkerarm om uit te komen bij mijn stompje. Daar blijven hun blikken hangen. Er is één man in het bijzonder die mij opvalt. Hij geeft mij een extreem vertrouwd gevoel, al weet ik zeker dat wij elkaar nog nooit gezien hebben. Het is alsof mijn diepste ik op een ander niveau contact maakt. Emma voelt mijn intensiteit en zegt: ‘Dit is Magona, Luna, je grootvader.’ Magona oftewel Araba-lon, kijkt mij doordringend aan en loopt naar me toe. Ik word als een magneet naar hem toege24


trokken en zet op mijn beurt stapjes zijn richting uit. Emma kan nog net tussenbeide springen om een innige omhelzing te voorkomen. Hij probeert iets te zeggen, maar ik hoor slechts wat nasale klanken die ik niet kan verstaan. Emma gebaart dat we verder moeten lopen. Ik wil eigenlijk niet weg bij Magona, maar Emma tilt mij met een zwiep over haar schouder. Hij lacht naar me en zwaait ons na. Ik hobbel heen en weer op de schouder van Emma en blijf de blik van mijn grootvader vasthouden tot wij uit het zicht zijn. We passeren een druivenstruik waaronder een man staat. Hij is al wat ouder, zo rond de zestig, met een – op een paar grijze stoppeltjes na – kaal hoofd. Ik voel me helemaal niet op mijn gemak in zijn gezelschap en kruip diep in de armen van mijn moeder. Hij is heel groot en imposant met zijn kolossale armen. Zijn schaduw reikt tot aan onze voeten. In zijn nek prijkt een tatoeage van een lieveheersbeestje dat zich lijkt te verstoppen tussen zijn dikke aderen. Hij merkt ons niet op, aangezien hij met gesloten ogen druiven eet. Op het moment dat hij zijn ogen opendoet en ons voor zich zien staan, lijkt hij zich betrapt te voelen. Hij gaat rechtop staan en gooit snel zijn neus schuldbewust in de lucht. Vanaf die hoogte laat hij langzaam zijn blik langs mijn arm glijden. Zijn ogen worden groter en groter en zijn mond opent zich. ‘Je kunt de hele wereld over reizen, je kunt overal zoeken naar jullie verloren voorwerp, maar hetgeen je zoekt, vind je uiteindelijk thuis. Begraven onder een druivenstuik’, zegt de kolossale man met zware stem. Mijn moeder schudt haar hoofd en staart hem verschrikt aan. Ze bedenkt zich geen seconde, drukt me stevig tegen zich aan en begint te rennen. Ze rent dezelfde weg terug als die we zijn gekomen. Mijn moeder stopt niet tot we terug zijn bij de rivier. Ze heeft niet gemerkt dat de man ons is gevolgd. Emma zijn we onderweg kwijtgeraakt, ze is nergens meer te bekennen. Oma staat ons al op te wachten en mijn moeder gooit me snel 25


in de kano. Oma kan me nog maar net opvangen. Mijn moeder springt mij achterna, neemt de tweede peddel en slaat wild in het water om zo snel mogelijk weg te komen. De kolossale man met het lieveheersbeestje draaft aan de oever heen en weer als een briesende stier. Hij wijst ons na met dreigende vinger. ‘Heb je de antwoorden gekregen die je zocht, mijn kind?’ vraagt oma als we veilig op het midden van de rivier varen. Mijn moeder is niet in staat om te spreken en blijft driftig, met haar zuurmondje, doorpeddelen. ‘De man met het lieveheersbeestje in zijn nek is de dader. Zoek hem op als je weer terug bent in je land overzee’, zegt oma. Mijn moeder zwijgt. Een tijd later staan we gedrieën op een stoffige zandweg voor een kruispunt te wachten. Mijn moeder omklemt mijn handje stevig alsof ze bang is dat ik weg zou lopen. Geen haar op mijn hoofd die daaraan denkt als ik naar de grote trucks kijk die voor ons over de geasfalteerde weg denderen. Ik sta als aan de grond genageld en kijk mijn ogen uit. Ik zie mensen in prachtige gekleurde gewaden met grote hoofdtooien in de laadbakken van de vrachtwagens zitten, op elkaar gepakt tussen hun huisraad en hun dieren. Er is een kakofonie aan geluiden. Mekkerende geiten, lachende mensen, toeterende auto’s en schreeuwende kooplieden. De zware geur van dieselolie walmt ons tegemoet alsof die ons wil waarschuwen vooral aan de kant te blijven staan. Plotseling komt een nieuw, hard geluid aanwaaien. Ik kijk in de lucht waar het geluid vandaan komt en zie een vliegtuig. Het geluid van het toestel hapert af en toe, alsof de motor het op elk moment kan begeven. Het vliegtuig vliegt ons voorbij om vervolgens een draai in onze richting te maken, als een roofvogel die zijn slachtoffer in het vizier heeft gekregen. Oma trekt ons mee over de weg tussen de rijdende auto’s door. We lopen naar de taxibusjes die in de richting van het vliegveld 26


gaan. Een jongetje van een jaar of twaalf komt ons tegemoet. ‘Kom, kom, kom … , waar gaan jullie heen? Ik breng jullie! Nu, kom, kom, kom’, commandeert hij ons. Hij trekt mijn oma aan haar arm mee waardoor we gedwongen worden om met hem mee te lopen. ‘We moeten snel naar het vliegveld’, antwoordt oma hem. ‘Kom kom kom … Ik heb een auto. Kom met me mee.’ Hij wijst naar een oude, gele Peugeot en trekt ons mee. Hij opent de portieren voor ons. Oma stapt voorin naast de chauffeur, die in alle rust een krantje zit te lezen. Mijn moeder schuift achterin en trekt me bij haar op schoot. Naast ons zitten een dame in een rode batikjurk, een man van middelbare leeftijd met een pokdalig gezicht en twee jonge mannen in een wit gewaad. ‘Nog één passagier en dan kunnen we vertrekken’, zegt de chauffeur. ‘Nóg een passagier? Hoe bedoelt u? De auto is vol. Waar moet hij in vredesnaam zitten?’ reageert mijn moeder bits. ‘Mevrouw, de achterbank is voor vijf mensen.’ ‘We zitten hier al met vijf personen’, zegt mijn moeder snerpend. ‘Mevrouw, ik tel het kind niet mee, tenzij u voor haar wilt betalen.’ ‘We wachten nog op één passagier’, herhaalt de jongen die naast de auto staat. ‘Dat zei je een uur geleden ook al’, reageert de vrouw naast ons. Ze heeft een rond gezicht met vissenoogjes en haar mond lijkt op een katapult. De chauffeur vouwt de krant dicht op zijn schoot, start de auto en toetert om de indruk te wekken dat we nu ieder moment kunnen vertrekken. Niets is minder waar. Na een half uur wachten in de brandende hitte staan we onveranderlijk op dezelfde plek. ‘Alstublieft, vertrek, ik betaal gewoon voor mijn dochter als dat is wat het kost om nu te kunnen vertrekken. Ik wil nu weg. We hebben haast’, zegt mijn moeder ongeduldig. 27


We komen aan op het vliegveld dat uitgestorven is, in vergelijking met onze eerdere aankomst. We lopen via de vertrekhal direct door naar het vliegtuig en worden ontvangen door onze vrolijke pilote. Ze omhelst mijn moeder en daarna pakt ze mij onder mijn oksels, tilt me op en kust me op mijn wang. Daarna zet ze mij rustig op de grond en wijst met haar hand naar het vliegtuig. Net voordat we aan boord gaan, kan mijn oma haar emoties niet langer in bedwang houden; ze huilt zonder geluid. Ze loopt naar mij toe, tilt me op en drukt me stevig tegen haar borst. Met een voldane zucht blaast ze alle lucht in één keer uit haar longen. ‘Mijn lieve schat, maak je geen zorgen. Het komt allemaal goed.’ Oma houdt onze handen vast en prevelt een paar onverstaanbare woorden. Het vliegtuig stijgt op. Mijn moeder en ik kijken samen door het raampje naar mijn oma. Manu heeft haar hoofd in haar nek gelegd om ons te kunnen blijven volgen en zwaait ons met één hand na. Haar gewaad, in alle kleuren van de regenboog, wappert om haar benen. We zwaaien uitbundig terug in de hoop dat ze het zou zien. Langzaam stijgen we op naar hogere sferen. De wind stuwt ons omhoog, richting de blauwe hemel. Ik schrik door het bonzen op mijn deur en word ruw uit mijn dagdroom gewekt. Het is mijn moeder. ‘Lun, kom je nu eindelijk lunchen?’ ‘Ja mam, ik kom eraan.’ Ik lig op mijn hoogslaper met mijn hoofd hangend als een roofvogel in de lucht. Beneden op de grond kijk ik naar Zango, waarvan ik altijd heb gedacht dat het een door mijzelf gecreëerde stad was.

28


路5路

Ik trek mijn hoofd terug, gevolgd door mijn bovenlichaam en ga met gevouwen benen op mijn bed zitten. Mijn hoofd zet ik in de kom van mijn rechterhand en mijn elleboog steunt op mijn been. Ik kijk naar de klok op de muur, die rustig slaat als een onbezorgd hartje. Net als het ritme van mijn eigen hart, dat zo langzaam tikt dat ik het gevoel krijg dat het bijna stopt. Ik volg de kortste wijzer van de klok, die zich tergend langzaam voortbeweegt. Mijn ogen concentreren zich op de langere wijzer die in een constant ritme schuift van minuut naar minuut. Het is bijna twaalf uur. Om twee uur heb ik een afspraak met imam Malik, de man die mijn overleden vader achttien jaar lang onderdak heeft geboden. Een vader van wiens bestaan ik nooit heb geweten. En ik twijfel of ik zijn bestaansrecht wel in mijn leven wil toelaten. Niet dat mijn leven tot nu toe kalm is verlopen, maar het werd in ieder geval bijeengehouden. Als een rollade omwonden met een vet touwtje. Ik heb het idee dat dit touwtje op het punt staat doorgeknipt te worden, waardoor mijn hele leven in plakjes uiteen zal vallen. Mijn aanstaande bezoek voelt dreigend. Als een navelstreng die wordt doorgeknipt, waardoor ik op mijzelf bent aangewezen als hulpeloze zuigeling. Ik heb geen energie om op te staan en zou het liefst zien dat mijn ziel uit mijn lichaam treedt. Ik sluit mijn ogen, en mijn gedachten en gevoelens dwalen af. Ik word rustiger en terwijl mijn lichaam steeds zwaarder aanvoelt, wordt mijn hoofd steeds lichter.

29


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.