Peter Ver ton
BURGERS & BURGERS & BROEDERS
BROEDERS Goed bestuur en natievorming in Curaรงao
Peter Ver ton
Burgers & Broeders Goed bestuur en natievorming in Curaรงao
Burgers & Broeders Goed bestuur en natievorming in Curaçao LM Publishers Parallelweg 37 1131 dm Volendam +31 (0)85-8772397 info@lmpublishers.nl www.lmpublishers.nl © september 2017 – LM Publishers redactie Marianne Tieleman fotoresearch Martha van Bergen en Max Scriwanek (Nationaal Archief) foto omslag Antilliaans Dagblad grafische vormgeving Ad van Helmond productie Hightrade bv isbn 978-94-6022-455-3
Dit boek is mede tot stand gekomen dankzij een financiële bijdrage van het Prins Bernhard Cultuurfonds Caribisch Gebied
Inhoud
Inleiding 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Kolonisten, slaven en Joden Ongelijkheid op basis van huidskleur cultureel verankerd Katholieke missie van overzee Morele opvoeding en verheffing van de burgerij Olie-industrie en immigratie Arbeid in loondienst en opkomst van de vakbeweging Statuut voor het Koninkrijk Bestuursmodel uit Den Haag, patronage en partijpolitiek Plundering en brandstichting Macht voor vakbonden, doorbraak van de Afro-achterhoede Haven en handel Schepen, toeristen en de toekomst van het Schottegat Onderwijs en wijkopbouw Nieuwe opvoeders, ondersteuning buurtcentra Overheid en economie Ontslagbescherming en gedwongen antillianisering Curaรงao, een natie in wording? Bouwstenen: emancipatie, verbroedering en goed bestuur Bestuursmodel met eigen toezicht Het einde van de weg naar natievorming in zicht
7 23 37 51 73 103 143 165 193 221 241
Dankwoord 255 Personenregister 258 Bibliografie 262 Noten en verwijzingen 270
Bij de geboorte van het land Curaรงao was er hoop. Met het strijken van de NederlandsAntilliaanse vlag in de nacht van 10 oktober 2010 trad immers een regering aan die aan voortgang en groei kon gaan werken. Foto Antilliaans Dagblad
Inleiding
The dream, Martin! Tell them the dream! riep Mahalia Jackson, die, aan het einde van de Mars op Washington, augustus 1963, net haar aangrijpende I’ve been buked and I’ve been scorned had gezongen. Martin Luther King rechtte zijn rug, verhief zijn stem en liet de hele wereld weten: I have a dream, that one day (...)! I have a dream, that one day (…) Ik heb een droom dat op een dag op de rode heuvelen van Georgia de zonen van voormalige slaven en de zonen van voormalige slavenhouders samen kunnen aanzitten aan de tafel der broederschap. I have a dream, that one day (…). Ik heb een droom dat op een dag mijn vier kinderen zullen leven in een natie, waarin zij niet naar hun huidskleur, maar op de inhoud van hun karakter worden beoordeeld. Heeft Curaçao niet ook zo’n droom? De droom dat de kinderen van de slaven op de vroegere plantages zich verbroederen met de kinderen van de shons (meesters) en met de kinderen van alle migranten die zich op Curaçao vestigden? De droom dat burgers ook broeders worden, de droom van de vorming van een werkelijke natie. Hoe staat het ervoor met die droom? Heeft Curaçao vorderingen gemaakt op de weg naar natievorming, of is het einde van die weg nog niet in zicht? Bij de geboorte van het land Curaçao was er hoop. Met het strijken van de Nederlands-Antilliaanse vlag – in de nacht van 10 oktober 2010 – trad immers een regering aan die, doordat de staatsschuld grotendeels was gesaneerd, de handen vrij had om aan vooruitgang en groei te werken. Was het hijsen van de vlag van Curaçao niet het signaal van een positieve ontwikkeling van de samenleving? Een samenleving waarin een nationale identiteit en natievorming al op de agenda stonden? Echter, voor velen sloeg die hoop om in teleurstelling. Teleurstelling omdat Curaçao na oktober 2010 niet vooruitging, maar juist dreigde af te 7
glijden naar bestuurlijke crises, economische achteruitgang en blijvende sociale ongelijkheid. Op die teleurstelling volgde mijn besluit onderzoek te doen naar de dieper liggende oorzaken hiervan, en daarmee twee hoofdvragen te beantwoorden: (1) ‘Hoe is de situatie in het Curaçao van nu gegroeid?’ en (2) ‘Wat moet worden ondernomen om emancipatie, verbroedering en goed bestuur te bevorderen?’ Het onderzoek is gefocust op de ontwikkelingen op Curaçao in de twintigste eeuw. Een onderzoeker die dergelijke onderwerpen aan de orde stelt, moet goed thuis zijn in het gebied van zijn onderzoek. In 1966 bezocht ik Curaçao voor het eerst. Mijn echtgenote, geboren en getogen in Curaçao en met wie ik het jaar tevoren was getrouwd, nam mij mee naar háár eiland. Terug in Nederland vertelde ik over de lichterlaaie van bloeiende boomkruinen, over geiten los op straat, over vrouwen met krulspelden in ontkruld kroeshaar en Amerikaanse auto’s naast kunukuhuisjes. Ik droeg beelden met me mee van zwarte reuzenzwaluwen, zwevend in het blauw, van tropenvogels, oranje en zwart op stekelig groen, en van de kleur van bloemen die zich vasthecht aan je netvlies. Mijn interesse in Curaçao was definitief gewekt. In 1969 vestigden wij ons met onze twee dochters op het eiland, ik ging als socioloog/bestuurskundige een promotie-onderzoek verrichten. Inmiddels woon ik er ruim 40 jaar en ben – naast vele projecten als consultant in andere landen – werkzaam geweest als docent aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen, adviseur voor overheden en advocaat bestuursrecht. Curaçao is een eiland van diabaas, koraal en passaatwind. Aan de noordkant slaan de golven, uitlopers van de lange Atlantische deining, met waaiers van wit schuim stuk op de rotsen. Over het ontstaan van het eiland schrijft Boeli van Leeuwen: ‘Miljoenen jaren geleden spoot een machtige fontein vanuit het binnenste der aarde dwars door de zeebodem gloeiende lava sissend omhoog en liet twee stukken diabaas achter, die daarna door microscopisch kleine koraaldiertjes aan elkaar zijn geborduurd. Duizend meter steil omhoogrijzend van de bodem van de oceaan, in zee geboren en niet afgebrokkeld van het Zuidamerikaanse continent, geeft het eiland 8
aan niemand een claim: in de tijd gezien zijn mens en dier hier gisteren komen aandrijven.’ 1 De oppervlakte van Curaçao is nog geen 500 vierkante kilometer. De grootste lengte is bijna 60 kilometer. Curaçao heeft een semi-aride klimaat met een gemiddelde jaarlijkse regenval van zo’n 55 centimeter. De noordoostpassaat brengt overdag verkoeling en ’s nachts opwarming. Het temperatuurgemiddelde over het jaar is 28,5 graden Celsius. Over de begroeiing van het eiland schrijft de bekende Nederlandse ornitholoog Karel Voous dat er verspreid over het eiland verscheidene weelderige vruchtboomplantages (hofjes), cocospalmtuinen en manzanillabosjes zijn. Echter, in de loop der eeuwen is door de invloed van de mens – houtkap en vee dat in het wild weidt – de vegetatie verarmd, zodat over grote oppervlakten secundaire acacia- en cactuswildernissen de overhand hebben gekregen.2 Aan de zuidkust zijn minder rotsen, wel baaien, dus daar gingen de mensen aan land. Die mensen zouden een samenleving gaan vormen waarin sociale ongelijkheid was ingeplant door kolonialisme en slavernij. In Europa werd sociale ongelijkheid in de achttiende eeuw aan de orde gesteld door Jean-Jacques Rousseau. Hij maakte in de aanloop naar de Franse Revolutie van 1789, op basis van geboorte, onderscheid in drie standen: adel, geestelijkheid en burgerij.3 In de negentiende eeuw plaatste Karl Marx, de grondlegger van het socialisme en het communisme, op basis van het verschil in eigendomsverhoudingen, de klasse van het proletariaat tegenover de burgerklasse.4 Vanuit de sociologie wijst men erop dat in de twintigste eeuw het inzicht doorbrak dat sociale ongelijkheid een universeel kenmerk is van sociale structuren. Voorts meent men dat met de democratisering van de samenleving de ongelijkheid in kansen om vooruit te komen moet worden bestreden met goed bestuur en onderwijs.5 In Curaçao ontstond een sociale ongelijkheid op basis van verschil in huidskleur. De blanke elite, Protestant blanku, beschikte over macht, inkomen en aanzien. De gekleurde en zwarte onderlaag beschikte daar niet over. Geen macht hebben betekent geen invloed kunnen uitoefenen op de omstandigheden waarin je leeft en op de beperking van gedragsalternatieven die de maatschappij je oplegt. Geen inkomen staat gelijk aan geen koopkracht, aan armoede. Geen aanzien betekent geen achting van 9
anderen krijgen, geen erkenning of waardering. Het doorbreken van de situatie waarin een bevolkingsgroep geen macht, inkomen en aanzien heeft, heet emancipatie. Wim Wertheim, de Nederlandse sociale wetenschapper die zich in het midden van de vorige eeuw onder andere richtte op dekolonisatie, omschrijft emancipatie als ‘een ontvoogdingsproces gekenmerkt door vermindering van afhankelijkheid en onmondigheid.’ 6 Winkler Prins stelt: ‘Emancipatie heet het proces waarbij sociale groeperingen vanuit een tweederangs positie in de samenleving naar een volwaardige plaats oprukken en geïntegreerde bestanddelen van de maatschappelijke orde worden.’ Universele emancipatiebewegingen betreffen raciale groeperingen, handarbeiders en vrouwen. 7 In de samenleving van Curaçao gaat het om emancipatie van een raciale groepering, de Afro-Curaçaoënaars die vanuit een tweederangs sociale positie naar een volwaardige plaats in de maatschappelijke orde willen oprukken. We laten eerst zien dat het op Curaçao onder meer de ‘verinnerlijking van de onderschikking’ was die deze emancipatie bemoeilijkte. Nadat vormen van sociale ongelijkheid en emancipatie in kaart zijn gebracht, is vervolgens de natievorming onderwerp van onderzoek. Wat behelst natievorming en hoe verhoudt die zich tot emancipatie, verbroedering en, last but not least, goed bestuur? Maria Grevers en Kees Ribbens, beiden historici verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, hebben op verzoek van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) onderzoek verricht naar het woonland als identificatiekader voor jongeren.8 Een land mag zich volgens deze historici een natie noemen als, nadat staatsvorming heeft plaatsgevonden, er verbondenheid bestaat tussen verschillende groeperingen die in dat land wonen. Als die groeperingen niet hun eigen identiteiten in de eerste plaats beleven, maar als een gezamenlijke identiteit van het woonland hen overkoepelt. Natievorming is het proces waarin die overkoepeling tot stand komt. Overheden hebben een actieve rol in het bevorderen van een nationale identiteit. Zij kunnen daartoe de nadruk leggen op onderlinge 10
overeenkomsten en verhalen waarmee men zich kan identificeren, wat tot uiting komt in gezamenlijke geschiedenis, literatuur, onderwijs, media, sport. Natievorming veronderstelt ook verbondenheid en saamhorigheid. De groei van onderlinge verbondenheid en saamhorigheid wordt hier verbroedering genoemd. Uitgangsgedachte is dat in de Curaçaose samenleving emancipatie, verbroedering en goed bestuur de bouwstenen zijn voor natievorming. Een tweede vooronderstelling: de overheid dient natievorming te bevorderen door actief de gelijkheid en broederschap van burgers te stimuleren en door goed bestuur tot stand te brengen. Bij de natievorming in Curaçao zijn – tot nu toe – twee verschillende groeperingen betrokken, enerzijds de immigranten die zich in de twintigste eeuw in Curaçao vestigden en naar integratie streefden, anderzijds de sociaal-economische achterhoede van Afro-Curaçaoënaars die na de afschaffing van de slavernij naar emancipatie streefde. De immigranten van de twintigste eeuw waren in de eerste plaats bevolkingsgroepen die wegtrokken uit hun land van herkomst omdat onrust of bedreiging daar hun leven verstoorde. Zo trokken christenen en later ook moslims in het eerste decennium van de twintigste eeuw weg uit Libanon om onderdrukking in het Ottomaanse Rijk te ontvluchten.9 In de jaren twintig van de twintigste eeuw arriveerden de eerste Asjkenazische Joden op Curaçao. Zij kwamen voornamelijk uit Polen en Roemenië en ontvluchtten antisemitisme en armoede.10 Chinezen reisden aan boord van vrachtschepen richting Noord- en Zuid-Amerika en het Caribisch gebied, nadat er in 1911 met de Xinhairevolutie een einde kwam aan de Qingdynastie in het Chinese keizerrijk.11 Deze immigranten vestigden zich (onder andere) in Curaçao en deden veelal goede zaken in handel en nijverheid. Een andere groep immigranten vormde de werknemers die aangetrokken werden door de olie-industrie. De werkgelegenheid in en om de Shell nam gigantische vormen aan. Bonairianen, Arubanen, Bovenwinders, Surinamers en ook werknemers uit Venezuela, Colombia, Nederland, Madeira en de Azoren werden te werk gesteld. Immigranten hadden een eigen culturele identiteit, tot uiting komend 11
in onder andere een eigen taal, godsdienst, eigen rituelen rondom geboorte, huwelijk en overlijden. Integratie is het proces waarin de immigranten steeds minder de identiteit met hun land van herkomst beleven en zich steeds meer identificeren met de gezamenlijke en overkoepelende identiteit, in dit geval die van Curaçao. Anno 2016 zijn de nakomelingen van de immigranten grotendeels opgenomen in de samenleving van Curaçao. Integratie is in de meeste gevallen succesvol verlopen. In dit onderzoek ligt de nadruk niet op integratie, maar op emancipatie. De twintigste eeuw geldt als een periode van vermindering van ongelijkheid, dus als een emancipatietijdperk. Curaçao kijkt anno 2016 terug op een eeuw waarin olie, offshore, toerisme en drugs geld in het laatje brachten. Curaçao dreef ook mee op de golven van modernisering die de hele westerse wereld overspoelden met groei in koopkracht, televisie in iedere huiskamer, anticonceptie, daling van het geboortecijfer12 en toename van de levensverwachting.13 Maar het was niet alleen voorspoed wat de klok sloeg. Want anno 2011 (het jaar van de laatste census) is er nog steeds veel ongelijkheid. De rijkste groep is 9,5 maal zo rijk als de armste groep. Er is bovendien nog veel armoede: 25 procent van de bevolking leeft onder de armoedegrens.14 Is het waar dat de sociale ongelijkheid zich handhaaft, dat de emancipatie stagneert? Naast emancipatie en verbroedering en natievorming staat ook het begrip ‘goed bestuur’ centraal in deze analyse. Goed bestuur is (a) rechtmatig en integer, (b) deugdelijk, (c) burgergericht en (d) resultaatgericht. Wat deze eigenschappen betekenen zien we aan de hand van recente voorbeelden uit de Antilliaanse bestuurspraktijk. In maart 2016 werd Gerrit Schotte – leider van de politieke partij Movementu Futuro Kòrsou (MFK) en van 2010 tot 2012 minister-president van Curaçao – veroordeeld voor ambtelijke omkoping door een casinobaas en valsheid in geschrifte.
12
Anthony Godett – leider van de politieke partij Frente Obrero Libera shon 30 di mei (Frente) – werd in 2003 veroordeeld voor corruptie en fraude, zijn partijgenoot Nelson Monte werd in 2004 veroordeeld. Bestuurders worden geacht rechtmatig en integer te handelen, als zij strafrechtelijk vervolgd worden of zelfs veroordeeld worden is er bij uitstek sprake van het schenden van de integriteit. Bestuurders dienen voorts de beginselen van deugdelijkheid van bestuur te eerbiedigen. Die beginselen omvatten een verbod van détournement de pouvoir (machtsmisbruik) en van willekeur, en de beginselen van zorgvuldigheid, motivering, rechtszekerheid, gelijkheid, vertrouwen, juiste grondslag en bevoegd orgaan. Anthony Godett vormde in 2003 een regering. De minister van Justitie, Ben Komproe, schreef een ‘vrijbrief’ waarmee prostituees uit Colombia en de Dominicaanse Republiek zonder visum het land konden binnenkomen: détournement de pouvoir. Voorts regelde Komproe een ‘sociale indicatie’ voor een eersteklas kamer in het ziekenhuis voor de gevangene Nelson Monte – de machtige man van Frente: schending van het beginsel van rechtsgelijkheid. Ivar Asjes – minister-president van een in 2013 gevormde regering – werd 30 augustus 2015 door de fractie van zijn eigen partij, Pueblo Soberano afgezet als premier. Kort daarna trad hij aan als sectordirecteur op het ministerie van Bestuur, Planning en Dienstverlening. Zijn benoeming op deze positie bleek vier jaar tevoren, tijdens het kabinet-Schotte, toen Asjes zelf voorzitter van de Staten was, te zijn geregeld. Vier jaar lang is de post voor hem vastgehouden. Het besluit tot aanstelling was niet gebaseerd op een juiste feitelijke grondslag. Asjes had een baan, er is sprake van ondeugdelijkheid als hij dan nogmaals wordt aangesteld en die functie niet uitoefent. Burgergerichtheid vormt een derde eigenschap van goed bestuur. Peter Kooijmans, rechtsgeleerde en internationaal volkenrechtspecialist noemt als kenmerken: ‘responsiveness, transparency and accountability.’ Responsiveness betekent dat de bestuurder ontvankelijk is voor de opinie van de burger, het is de tegenpool van bestuurlijke arrogantie. 13
Transparantie van beleid maakt het de burger mogelijk te zien wat de autoriteiten al dan niet tot stand brengen met de overheidsmiddelen, niet één keer in de zoveel jaar bij verkiezingen, maar op dagelijkse basis. Een voorbeeld: bij het aantreden van een nieuw Bestuurscollege in de tweede helft van 2003 werd een streep gehaald door de plannen om in een vleugel van het winkelcentrum Colon een oncologisch centrum te vestigen. Jacinta Constantia, gedeputeerde van Volksgezondheid gaf geen enkel argument voor het afschieten van de in een vergevorderd stadium verkerende plannen. De aanvankelijk door het Nederlandse KWF Kankerbestrijding toegezegde subsidie van NAf 1,3 miljoen werd ingetrokken. Er werd niet bekendgemaakt wat er achter dit voor de bevolking nadelige besluit zat. Hier was geen sprake van transparantie, dit was ondoorzichtig bestuurlijk handelen. Onder accountability wordt verstaan dat de bestuurders verantwoordelijk gesteld kunnen worden voor hun handelen. Bestuurders moeten bula pipa, het ontlopen van hun verantwoordelijkheid, achterwege laten. Een voorbeeld: minister van Economische Zaken, Errol Cova, die in 2004 de op de rand van faillissement verkerende vliegmaatschappij Dutch Caribbean Airlines in zijn portefeuille had, speelde naar de mening van de Amigoe di Curaçao een dubieuze rol: ‘Onder het mom op te komen voor de honderden banen bij de vliegmaatschappij, neemt de partij van deze minister geen beslissing en loopt zelfs weg voor haar verantwoordelijkheid bij de stemming in het Bestuurscollege.’ 15 Dit bestuurlijk handelen voldoet niet aan de eis van accountability, integendeel, dit is bula pipa, het ontlopen van verantwoordelijkheid. Het handelen van bestuurders dient tenslotte ook resultaatgericht te zijn. Resultaatgerichtheid veronderstelt stabiliteit en continuiteit, coördinatie van activiteiten en professionaliteit. In een stabiele omgeving kunnen bestuursorganen een institutioneel geheugen opbouwen dat hun capaciteit en output versterkt. Een voorbeeld uit Singapore kan dit toelichten. Lee Kwan Yee, de bij iedere verkiezing herkozen politieke leider van deze eilandstaat, was vanaf 1959 tot 1990, ruim dertig jaar aaneen minister-president. Hij bracht stabiliteit en continuïteit in het openbaar bestuur en kon mede daardoor educatie en de economie 14
stimuleren. De Nederlandse Antillen kende in dezelfde periode dertien premiers: Efrain Jonckheer, Ciro Kroon, Corry Sprockel, Ernesto Petronia, Ronchi Isa, Rudy Beaujon, Juancho Evertsz, Lucina da Costa Gomez-Matheeuws, Leo Chance, Boy Rozendal, Miguel Pourier, Don Martina en Maria LiberiaPeters. Curaçao heeft, sinds het in 2010 een autonoom land in het Koninkrijk werd, met Gilmar Pisas in maart 2017 zijn zevende minister-president, hij werd voorafgegaan door Gerrit Schotte, Stanley Betrian, Daniel Hodge, Ivar Asjes, Ben Whiteman en Hensley Koeiman. Een bestuursmodel dat zoveel verschillende regeringsleiders voortbrengt is niet gericht op stabiliteit en continuïteit en scoort dus laag bij een toets op resultaatgerichtheid. Coördinatie van activiteiten speelt met name bij educatie en wijkopbouw. Om op de terreinen van educatie en wijkopbouw bestuurlijke resultaten te boeken is coördinatie van de activiteiten van meerdere ministeries nodig: Onderwijs voor het reguliere onderwijs, Gezondheidszorg voor jeugdgezondheidszorg, Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn voor familie- en jeugdzorg en Justitie voor justitiële jeugdzorg. Een goede wijkontwikkeling begint bij een buurtcentrum dat voor bewoners, jong en oud, een onmisbaar platvorm is voor oplossingen op wijkniveau. Echter, in het nieuwe land Curaçao is wijkontwikkeling ondergebracht bij het ministerie van SOAW (Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn) en de buurtcentra bij het ministerie van OWCS (Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport). Dit is vragen om problemen bij de uitvoering van wijkopbouw, aangezien het in de praktijk erg moeilijk blijkt te zijn voldoende samenwerking voor coördinatie tot stand te brengen. Bij educatie en wijkopbouw is de bestuurlijke output onder de maat. Resultaatgerichtheid veronderstelt tenslotte professionaliteit van bestuurders en ambtenaren. Echter, in Curaçao keren mensen die goede bestuurlijke professionals zouden kunnen zijn de politiek vaak de rug toe. Daarnaast betekende politieke patronage dat aanstelling en bevordering binnen de ministeries tot een politiek instrument werden gemaakt, dat andere criteria dan geschiktheid en bekwaamheid de doorslag gaven. Het gevolg is dat er weinig professionals zijn te vinden in de overheid. Goed bestuur moet aanzetten geven tot educatie van de burgers, wijkopbouw voor bewoners, vooruitgang van de economie en groei van de 15
werkgelegenheid. Een dergelijk bestuur is het middel om emancipatie, verbroedering en natievorming voortgang te doen vinden. Of en hoe dit middel werd ingezet vormt deel van het antwoord op de eerste onderzoeksvraag: ‘Hoe is de situatie in het Curaçao van nu gegroeid?’ Bij het analyseren van de ontwikkelingen van de twintigste eeuw bezien we gebeurtenissen ten dele in een chronologische volgorde, ten dele in een thematische samenhang. Lijnen worden getrokken vanuit het heden naar het verleden en vanuit het heden naar de toekomst. Langs de lijnen naar het verleden worden lessen opgetekend, lessen die de basis vormen voor mijn conclusies over de inrichting van het toekomstig openbaar bestuur en het bestuurlijk handelen. Dit boek richt zich op een brede lezerskring van diverse leeftijden. Ten eerste op lezers – in Curaçao en in Nederland – die zich afvragen wat de oorsprong van onze huidige Curaçaose samenleving is. Anderzijds lezers die willen meedenken over het oplossen van problemen van het jonge land Curaçao. Het bereiken van die gedifferentieerde lezerskring stelt eisen aan de toegankelijkheid en aantrekkelijkheid. Daarom worden feiten, gegevens en analyses, vaak afgewisseld met levendige beelden van cruciale gebeurtenissen uit de jongste geschiedenis van Curaçao. Dan komen vele eilandbewoners zelf aan het woord, die deze gebeurtenissen persoonlijk hebben meegemaakt of die hoofdrolspelers daarin hebben gekend: ‘stemmen van vlees en bloed.’ Om die ‘stemmen’ te illustreren zijn hierna twee fragmenten van interviews opgenomen. Beide beschrijven personen die bijdroegen aan emancipatie en verbroedering en nauw betrokken waren bij het bestuur van de Nederlandse Antillen. Lucina da Costa Gomez-Matheeuws heeft twee van dergelijke hoofdrolspelers van dichtbij gekend. De eerste helft van haar leven was zij samen met Dòktor (Moises Frumencio) da Costa Gomez. Na de rouw om zijn overlijden leefde zij in liefde met de kroonprins van Dòktor, Juancho Evertsz. En Helga Mensingh komt aan het woord, ook zij was getuige van gebeurtenissen die in dit verband van belang zijn.
16
Lucina is geboren in Otrobanda, zij is 85 jaar. Ze ging naar school bij de zusters van Roosendaal in het Sint Martinus Gesticht op Awasá, Otrobanda. Na haar schoolopleiding ging zij eerst werken bij de KNSM (Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij) in het gebouw op de hoek van de Breedestraat en de Handelskade in Punda. Later trad zij in dienst van de overheid.16 ‘In 1948 was Dòktor griffier bij het Hof van Justitie. Hij vroeg mij of ik – negentien jaar toen – zijn secretaresse wilde worden, waarop ik antwoordde pakiko no? Hij vond dat een mooi antwoord en zo werd ik zijn rechterhand. Dòktor was voor de oorlog voor studie naar Nederland gegaan. Hij was daarin gestimuleerd door het vicariaat van de paters Dominicanen. Op oudejaarsavond van 1935 kwam hij terug als gepromoveerde jurist. Hij was getrouwd met een Nederlandse vrouw, maar het huwelijk hield geen stand. Zij keerde terug naar Nederland. Ik werkte bij Dòktor in de kelder van het stadhuis, ‘in de catacomben’ noemde hij dat. Ik leerde zo veel over de staatkundige zaken waarmee Curaçao en de Nederlandse Antillen werden geconfronteerd. Enkele jaren daarna toen Dòktor als regeringsleider naar Den Haag moest om deel te nemen aan Ronde Tafel Conferenties reisde ik met hem mee. We zijn in de loop der jaren verliefd op elkaar geworden en omstreeks tien jaar nadat ik bij hem ging werken zijn we ook samen gaan wonen. In 1962 zijn we in Venezuela getrouwd.’ Helga Mensingh is op Curaçao geboren, zij is 71 jaar. De lagere school volgde zij op de Johan van Walbeeckschool, daarna doorliep ze het Peter Stuyvesant College. Haar vader vond dat ze voordat ze in het familiebedrijf zou komen eerst in een andere baan discipline en werkroutine moest leren. Zo werkte zij vijf jaar bij accountantskantoor Moret & Oudheusden en behaalde tevens het Praktijkdiploma Boekhouden. Toen Helga zestien jaar was mocht ze in een weekend met haar oom Shon We van Meeteren mee naar een politieke volksbijeenkomst bij Rio Magdalena (in de volksmond: Rimalein) in Bandabou.
17
‘Ik wist niet wat ik zag toen ik Dòktor voor het eerst in levenden lijve zag. Hij had een pak en een das aan. Toen hij aan kwam lopen leek het wel of de verlosser eraan kwam... de reactie van het aanwezige volk was overweldigend en ook ik was diep onder de indruk van deze man. Hij sprak met zijn medemens over zijn medemens en hij kwam zo geloofwaardig over. De sfeer en stemming bij deze bijeenkomst zal ik nooit meer vergeten. Dòktor is de ontwerper van het Statuut. In 1951 werd hij de eerste premier van de Nederlandse Antillen. Het Statuut heeft hij in december 1954 in de Ridderzaal in Den Haag helaas niet mogen ondertekenen, omdat na verkiezingen de maand tevoren de Democratische Partij (DP) een regering had geformeerd. Het was daardoor premier Fein Jonckheer die namens de Nederlandse Antillen het Statuut ondertekende. In november 1966 overleed Dòktor op 59-jarige leeftijd. Toen het nieuws van zijn dood bekend werd, ging er een schok door Curaçao en veel mensen uit alle lagen van de bevolking waren oprecht verdrietig. De vader des vaderlands was heengegaan. Nooit stonden zo veel mensen langs de weg als toen bij de uitvaart van Dòktor. Lucina da Costa Gomez-Matheeuws, zijn weduwe trok zich in rouw terug uit het openbare leven. Nadat de NVP, een jaar na de dood van Dòktor, bij de verkiezingen van 1967 een grote nederlaag had geleden vroegen de bario-leiders Juancho Evertsz het roer van de partij over te nemen. In 1969 vroegen zij Lucina om een plaats in te nemen op de kieslijst van de NVP. Kort daarna ontmoette ik haar en zij vroeg mij haar te steunen bij de oprichting van een vrouwenbeweging Forsa Feminina binnen de partij. In 1972 is Juancho bij Lucina ingetrokken, in het huis waarin Dòktor was overleden. Nadat Juancho zich had teruggetrokken uit de politiek begon zijn gezondheid achteruit te gaan. Toen hij steeds meer verzorging nodig had is hij overgebracht naar een verpleeghuis aan de Karel Doormanweg. Lucina ging elke middag bij hem op bezoek en hielp hem bij zijn avondeten. Juancho overleed op 30 april 2008. Het was zijn wens te worden gecremeerd. Lucina heeft zijn as uitgestrooid in de kurá (erf) van het Kas di Pueblo.’ 17
18
Lucina zelf, terugkijkend op haar leven, vat het zo samen: ‘Dòktor en Juancho waren heel verschillende mannen. Ik heb van beiden veel gehouden. Dòktor was een begaafd spreker, hij sprak tot de harten van de mensen, dat maakte hem een leider met een charismatische uitstraling. De mensen voelden zijn emotionele verbondenheid met hen. Juancho had dat duidelijk minder. Als hij de bario introk gingen McWilliam en ik met hem mee om zijn harde uitstraling te verzachten. Juancho was vooral scherpzinnig, hij sprak vlekkeloos Nederlands en andere talen, hij was verder een strateeg en een goede organisator. Juancho was ook een goede danser, Dòktor moest dat nog leren toen hij terugkwam uit Nederland.’
Lucina da Costa Gomes-Matheeuws (1929-2016) heeft twee hoofdrolspelers in politiek en bestuur van dichtbij gekend. De eerste helft van haar leven was zij samen met Dòktor da Costa Gomez. Na zijn overlijden leefde zij met de kroonprins van Dòktor, Juancho Evertsz. Foto Bibliografie Lucina Da Costa Gomez
Dit soort interviews met oudere Curaçaoënaars vormen als ‘oral history’ een belangrijk onderdeel van het verhaal dat dit boek wil vertellen. De ruim honderd interviews met sleutelinformanten die ik in de jaren 19691972 voor mijn promotieonderzoek verrichtte, zijn in het kader van dit onderzoek aangevuld met bijna evenveel nieuwe gesprekken. In die zin is het boek een vervolg op en een actualisering van mijn proefschrift.18 Bij het volgen van de ontwikkelingen in het Curaçao van de twintigste eeuw bekijken we eerst het ontstaan van sociale ongelijkheid door kolonialisme en slavernij. Daarna worden de positieve en de negatieve invloeden van de katholieke missie, de olie-industrie en de nieuwe rechtsorde in kaart gebracht. 19
De missie, onder leiding van de bisschop in Otrobanda maakte de slaven tot parochianen, de ex-slaven tot burgers. Daarmee kon de Afro-achterhoede stijgen op de maatschappelijke ladder. De olie-industrie maakte het mogelijk dat ex-slaven van Bándabao en Bándariba hun chapi (hak) konden ruilen voor een wachtloperspenning, en dat zij konden wegtrekken uit de kunuku (platteland) en zich konden vestigen in nieuwe wijken rondom de raffinaderij in het Schottegat. De dekolonisatie bracht een nieuwe rechtsorde met autonomie en democratie. Autonomie betekende dat de gouverneur in Punda zijn macht overdroeg aan lokale politici en bestuurders. Democratie bracht het Fòrtimodel voort. Er ontstonden patronagerelaties tussen kiezers en gekozenen en tussen partijleiders en partijkader. Dan volgen we de plunderaars en de brandstichters van mei 1969 en de wilde stakers van december dat jaar. Met de opstand werd wraak genomen voor de wreedheid en vernedering van de slavernij van het verleden. De Afro-Curaçaose achterhoede ging zijn rechten als burger en arbeider opeisen en daarmee volgde in de decennia na de revolte een sociale doorbraak. Vervolgens zien we wat er in de haven gebeurt, onder andere dat bootwerkers plaatsmaken voor containers en toeristen en dat het Schottegat een modern havendistrict in het hart van Willemstad kan worden, een stadsdeel met de allure van de toekomst naast de historische delen Punda en Otrobanda. Hoe het ervoor staat met nieuwe opvoeders, het onderwijs en de wijkopbouw komt daarna aan de orde. Educatie richt zich op nieuwe leden van de samenleving; sociaal, economisch en politiek burgerschap moet aan hen worden overgedragen. Bij de overdracht van sociaal burgerschap stuiten we op de door de slavernij ingeprente minderwaardigheid van de Afro-Curaçaoënaar, ‘het verdriet van Curaçao.’ Dat gevoel van minderwaardigheid moet worden omgezet in trots die de emancipatie en debroederschap kan voeden. De economie van Curaçao is meegedreven op de golven van de twintigste eeuw. Dat het eiland een kleine open economie heeft speelt een rol, verder de invloed van ontwikkelingshulp, het importvervangingsen marktbeschermingsbeleid, de verzelfstandigingsgolf, de stijgende personeelskosten en begrotingstekorten en de verslechtering van het 20
investeringsklimaat tengevolge van het handhaven van de ontslagwet en de gedwongen antillianisering. Daarna komen de noodzakelijke bouwstenen van de natievorming aan de orde. We weten dan al dat emancipatie en verbroedering in de loop der tijd tot op zekere hoogte gestalte kregen. We stellen echter ook vast dat goed bestuur binnen het bestaande bestuursmodel niet of bijna niet tot stand komt. Het meest recente voorbeeld daarvan is de in april 2017 afgekondigde Algemene Maatregel van Rijksbestuur waarbij het parlement en de regering tijdelijk buiten spel worden gezet en waarbij de Gouverneur verantwoordelijk is gesteld voor de organisatie en uitvoering van de verkiezingen van 28 april 2017. Tot slot komt de tweede onderzoekvraag ter tafel: ‘Wat moet worden ondernomen om emancipatie, verbroedering en goed bestuur te bevorderen?’ Het antwoord op die vraag is neergelegd in het advies om het Fòrtimodel te repareren, door het instellen van een College bestuurlijk toezicht (Cbt). Het Cbt is samengesteld uit drie benoemde leden die eigen bestuurlijk toezicht uitoefenen. Doel van het Cbt is: (a) schendingen van integriteit, rechtmatigheid en deugdelijkheid te voorkomen en/of te bestrijden; (b) nalatigheid en verwaarlozing om te zetten in bestuurlijke inspanningen gericht op educatie, wijkopbouw, economie en werkgelegenheid en (c) de checks en balances van de parlementaire democratie te herstellen. Dit boek is opgedragen aan de jeugd – de kinderen en kleinkinderen van de Curaçaoënaars van de twintigste eeuw, de yu di Kòrsou van nu – die naar ik hoop de verbroedering zal meemaken waarover Martin Luther King ooit sprak. Broederschap, die naar mijn overtuiging onmisbaar is voor werkelijke natievorming in Curaçao.
21
1
Kolonisten, slaven en Joden Ongelijkheid op basis van huidskleur cultureel verankerd
De Nederlanders die voor zout en kaapvaart het oog op Curaçao hadden laten vallen troffen niet een onbewoond eiland aan. Uit archeologische vondsten is vastgesteld dat de sporen van menselijke bewoning op Curaçao teruggaan tot ca. 2900-2500 voor Chr. en dat er vanaf circa 900 voor Chr. Indianen woonden. Ze behoorden tot de stam der Caiquetíos, waren vredelievend en leefden van visvangst, schelpen, vruchten, kleinwild en handel met het vasteland van Zuid-Amerika.19 In 1499 landden Spaanse ontdekkingsreizigers onder leiding van Alonso de Ojeda en Amerigo Vespucci in één van de baaien aan de zuidkust. Zij voerden het grootste deel der Indianen af naar het eiland Hispañiola om daar voor hen te werken in de mijnen. In Europa waren de Nederlanden in 1568 in opstand gekomen tegen de Spaanse koning, Filips II. In 1580 veroverde Spanje echter Portugal en de Spaanse Kroon verbood de Portugezen handel te drijven met de opstandelingen aan de Noordzee. De Nederlanders die tot dan het zout dat zij nodig hadden voor hun haringindustrie in Portugal haalden, zagen zich nu gedwongen om elders zout te gaan halen. Het werd Curaçao. Over de kolonisatie van Curaçao schrijft Van Leeuwen: ‘De Spanjaarden noemden het la Isla de los Gigantes en nadat alle bomen waren omgehakt en de indieros de reuzen hadden weggevoerd of doodgeknuppeld zodat er niets meer te stelen viel: la Isla Inútil. (...) Maar terwijl de Spanjaard te gronde ging aan het waanidee dat goud en zilver intrinsieke waarde hebben, is de Hollander hier zout komen halen om zijn haring te behoeden voor bederf. Amsterdam kreeg verlof van de Heren Negentien [van de West-Indische Compagnie (WIC)] “tot bemachtiginge van het Eylandt Curaçao om te hebben ene bequaeme plaetse, daar men sout mocht becomen’’.’20 23
In 1634 zeilde een expeditie onder leiding van Johan van Walbeeck en Pierre le Grand de Sint Annabaai binnen en meerde af in de beschermde haven van het Schottegat. De Spanjaarden, die zich spoedig moesten overgeven, werd met het merendeel der Indianen een vrije aftocht gegeven naar Coro aan de kust van Venezuela. Tot aan het einde van de Tachtigjarige Oorlog in 1648 was Curaçao behalve vindplaats van zout ook steunpunt voor kaapvaart gericht op de schepen van de Spaanse vijand. Wie gingen er op het eiland wonen? In het midden van de zeventiende eeuw arriveerden in Curaçao drie verschillende groepen immigranten die in de loop der tijd de samenleving van Curaçao vorm zouden geven: Europese kolonisten, slaven uit Afrika en Sefardische Joden. Europese kolonisten waren onder andere bestuurders van de West-Indische Compagnie (WIC), handelaren die een handelshuis in Europa vertegenwoordigden, koloniale ambtenaren, matrozen, soldaten en ambachtslieden. Na de Vrede van Münster in 1648 verloor Curaçao zijn functie als steunpunt voor kaapvaart. Het eiland werd een overslaghaven voor de transAtlantische slavenhandel. In de zestiende eeuw was in Zuid-Amerika en het Caraïbisch gebied een grote behoefte aan goedkope arbeidskrachten die beter bestand waren tegen ziekten en harde arbeid dan de lokale bevolking. Ruim twaalf miljoen Afrikanen werden tussen de zestiende en de negentiende eeuw vanuit Afrika naar de Nieuwe Wereld vervoerd. Vooral Portugese, Engelse, maar ook Spaanse en Nederlandse handelaren kochten slaven aan de kust van West-Afrika en verkochten hen, na ‘overslag’ op Curaçao, in Amerika. Het totale Nederlandse aandeel in deze handel wordt geschat op ongeveer 5 procent21. Recent Deens onderzoek van Hannes Schroeder toont aan dat deze voormalige inwoners van het Afrikaanse continent, afkomstig waren uit Kameroen, Nigeria, Ghana, maar ook Centraal Afrika.22 Al vanaf het begin van de jaren veertig van de zeventiende eeuw kwamen er ook slaven die achterbleven op Curaçao. Zij werkten op de plantages om voedsel te produceren voor de kolonisten en de slaven die in transito op Curaçao verbleven. De derde bevolkingsgroep was die van de Sefardiem, Joden afkomstig uit Spanje en Portugal. Een deel van hen kwam uit de Nederlandse 24
kolonie in Brazilië, nadat die in 1654 voor de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden verloren was gegaan. Andere Sefardische Joden kwamen uit Europa. Zij trokken in 1651 en 1659 uit Zuid-Europa via Amsterdam naar de Nieuwe Wereld om te ontsnappen aan vervolgingen door de katholieke Inquisitie. De Joden kwamen voor landbouw naar de kolonie, maar doordat de landbouwplannen van de WIC mislukten, begaven zij zich veelal in de handel.23 Bij de aankomst van deze groepen was duidelijk wie macht had en wie niet. Het brandmerken van een slaaf door de meester en het controleren van de vergunning voor toelating van een Sefardisch-Joodse immigrant door een WIC-ambtenaar symboliseerden de dominantie van de Europese kolonisten.24 In de periode van aankomst leefden de drie groepen naast elkaar. Na verloop van tijd ging dit naast elkaar leven tot op zekere hoogte over in met elkaar leven. Wat waren de kenmerken, in materiële en immateriële zin, van de samenleving die voortkwam uit het bijeenkomen en bijeenbrengen van de immigranten van overzee?
Wat betreft de uit Afrika afkomstige bewoners moet een onderscheid worden gemaakt tussen de slaven die op de plantages werkten in Bándabao en Bándariba en degenen die in de stad werkten. Op de foto plantage Groot Santa Martha op Bándabao. Foto Het Geheugen Van Nederland/Tropenmuseum
25
In de twee eeuwen die volgden op de aankomst op het eiland lukte het de Sefardische Joden een plaats naast de Europese kolonisten te verwerven. In 1825 werd de emancipatie van deze bevolkingsgroep bezegeld met de openstelling van officiële ambten in het bestuur van de kolonie.25 Wat betreft de uit Afrika afkomstige bewoners moet een onderscheid worden gemaakt tussen de slaven die op de plantages werkten in Bándabao en Bándariba en degenen die in de stad werkten, met name in Otrobanda. Voor de slaven op de plantages was de achttiende eeuw een periode van opstanden die werden neergeslagen. Dat begon reeds in 1716 toen op de Compagniesplantage Rif Sint Marie de factoor – vertegenwoordiger van de WIC – werd onthoofd en op de aangrenzende plantage Portomari een blanke ruiter, zijn hoogzwangere vrouw en hun twee kinderen werden vermoord. Miriam Sluis, journalist en publicist, deed onderzoek in het Nationaal Historisch Archief in Curaçao.26 Maria, de slavin bij wie de opstandelingen in huis verbleven, werd veroordeeld. Sluis laat de slavin aan het woord. ‘Vanochtend hebben ze het vonnis voorgelezen: 6 november 1716. Ik ben niet zomaar schuldig. Nee, ik ben hoofdschuldige. (...) Ik heb er niets mee te maken, dat heb ik vanaf het begin gezegd. En dat zal ik blijven zeggen, als ze mij straks met de anderen buiten de stad onder het fort brengen, om me met een strop om mijn nek aan een paal vast te ketenen zodat ze mij levend kunnen verbranden. Ik zal ze uitlachen. Hadden we ons dat ooit voor kunnen stellen, die nachten dat we voor mijn huis zaten te zingen? Had ik mijn mond moeten houden, ze niet moeten vertellen hoezeer ik de factoor haatte? Waarom zijn wij schuldig en niet de factoor en zijn vrouw, die zoveel mensen hebben beschadigd, geestelijk kapot gemaakt totdat er alleen nog een hoopje ellende over was? Zo ellendig, dat ze niet meer op zichzelf durven vertrouwen, dat ze zich het leven zonder de factoor niet eens kunnen voorstellen. Toen puntje bij paaltje kwam, kozen ze voor de factoor en zijn vrouw, niet voor de rebellie, de opstand, de mogelijke vrijheid. Misschien is het maar beter deze wereld nu te verlaten. Laat ze me maar verbranden. Ik heb hier niets meer te zoeken.’ 27 26
Ook in 1750 was er een opstand.28 ‘In de nacht van zondag op maandag 5/6 juli 1750 trok een honderdtal slaven uit Willemstad en directe omgeving naar de gouvernementsplantage Hato van directeur Faesch. In de vroege ochtend vielen ze met geweren, bijlen en kapmessen de slaven van deze plantage aan, waarbij 59 slaven werden gedood. De hutten van de slaven staken zij in brand. Slechts één blanke, een opzichter, verloor het leven. Nog diezelfde dag werd aan de opstand een einde gemaakt door een militie van blanken, vrije mulatten en vrije zwarten. Een aantal opstandelingen pleegde zelfmoord. Van de 52 gevangen genomen opstandelingen werden er 39 terechtgesteld; de overigen werden van het eiland verbannen. Over de precieze motieven en bedoelingen van deze opstandige slaven is weinig bekend. Het merendeel van hen was nog niet lang geleden uit El Mina aangevoerd. Zij bleken niet bereid zich te onderwerpen aan de heersende regels van de slaverij en pleegden hoogstwaarschijnlijk daarom verzet.’29 In 1795 was er weer een slavenopstand. Deze was veel grootschaliger dan die van 1750, en gaat als de ‘grote opstand’ de geschiedenis in. ‘Ongeveer vijftig slaven van de plantage Knip, in het uiterste westen van Curaçao, weigerden op maandagmorgen 17 augustus 1795 aan het werk te gaan. Zij verlieten de plantage en trokken rond in het westelijk deel van het eiland. Slaven van andere plantages werden aangespoord zich bij hen aan te sluiten. Gestrafte slaven werden bevrijd uit de strafhokken van de plantages. De opstandelingen dronken als rituele handeling een spiritueel drankje om elkaar tot in de dood trouw te zweren [huramentu]. Na twee dagen was het aantal opstandelingen uitgegroeid tot tweeduizend mannen, vrouwen en kinderen. Spoedig bonden ze de strijd aan met een detachement van blanken, vrije mulatten en vrije negers. Deze eerste slag, op 19 augustus bij Portomari, beslisten zij in hun voordeel. Onderhandelingen door een katholiek geestelijke [pater Schinck] en een kapitein hadden geen succes. De slaven stonden op hun vrijheid. Het gouvernement besloot daarop het westelijk deel van het eiland af te grendelen om het overslaan van de opstand naar de stad en 27
het oostelijk deel te voorkomen. Op 20 augustus lukte het kapitein Van Westerholt de opstandige slaven van Portomari te verjagen. De verliezers trokken zich terug op de Grote Berg (Seru Grandi, later soms Ser’i Neger genoemd). Het leger van Van Westerholt kreeg materiële en personele ondersteuning uit de stad. Daaronder bevonden zich naast moederlandse militairen ook vrije negers en mulatten. Beide kampen bereidden zich voor op de volgende slag. Op 25 augustus leden de slaven een gevoelige nederlaag. Zij vluchtten naar de Sint Christoffelberg en verschansten zich met veel voedselvoorraden. Van Westerholt gaf opdracht alle voedselvoorraden in de magazijnen van het opstandige gebied te verbranden en de putten te vergiftigen. Op 30 augustus vonden nog onderhandelingen tussen Tula, de belangrijkste leider van de opstand en Van Westerholt plaats, maar zonder resultaat. Op 31 augustus brandde de strijd weer los. Door een onverwachte aanval wisten de mannen van Van Westerholt de slaven te verrassen. Veel slaven werden ter plekke terechtgesteld. Na deze slag verliep de opstand, veel opstandelingen meldden zich weer op de plantages. Van de onderlinge solidariteit bleef weinig over. Twee leiders van de opstand, Tula en Carpata, werden door medeslaven opgebracht, waarna zij op wrede wijze werden terechtgesteld. Ook 29 andere opstandige slaven kregen een doodvonnis.’ 30 Tijdens de slavenopstanden van 1716 en 1795 stonden zwarte slaven tegenover blanke meesters, op het scherp van de snede: de sociale tegenstelling tussen beide groepen leek daarbij onoverbrugbaar. Toch kwamen er in dezelfde periode waarin zich de opstanden voordeden ook relaties van vriendschap en liefde tot stand tussen leden van de blanke bovenlaag en de zwarte onderlaag. Janny de Heer deed historisch onderzoek op Curaçao en schreef aan de hand daarvan onder andere het verhaal over de planterszoon Maarten Breehouwer dat zich in 1789 afspeelt.31 Maarten had zijn vader op diens sterfbed beloofd de mulattin Alfonsa, met wie zijn vader de laatste jaren van zijn leven had samengewoond te erkennen als zijn echtgenote. Onder invloed van het blanke establishment is Maarten niet van plan die belofte na te komen; noodgedwongen vertrekt Alfonsa naar elders. De houding van Maarten ten opzichte van zijn 28
overleden vader verandert als hij een voor hem aanvankelijk verborgen gehouden testament van zijn vader leest. De Heer beschrijft de ommekeer: ‘Maarten vergat de tijd. Met rode wangen las hij de aantekeningen, vanaf het begin. Hij leerde een man kennen, die koloniaal, planter, echtgenoot, vader maar bovenal romanticus geweest was. Tegen het ochtendgloren sloot hij ontroerd de map en kon niet anders dan Alfonsa erkennen als echtgenote van zijn vader. (...) Morgen kon Alfonsa terugkomen, als weduwe van de plantagehouder.’ Hij betwistte haar rechten niet langer en zou haar zelfs beschermen tegen opdringerige blanken zoals de kastelein. Hij bladerde in zijn vaders laatste testament. Het was opgesteld, daags nadat het kerkelijk huwelijk was gesloten tussen zijn vader en Alfonsa. Ook zonder het document te lezen, wist Maarten wat erin stond en waarom de notaris – die immers tot het blanke esthablishment behoorde – de bepalingen weigerde te erkennen. Hij rekte zich uit. De hanen kondigden de nieuwe dag aan. De eerste dag van een nieuw leven. Van een beter leven!’ 32 Zelfs ten tijde van de grote slavenopstand van 1795 konden menselijke relaties de zo hoog opgelaaide maatschappelijke tegenstellingen doorkruisen. Carel de Haseth, apotheker, bestuurder en auteur beschrijft hoe de planterszoon Wilmoe de na de slavenopstand veroordeelde Louis, met wie hij opgroeide op de plantage, ontmoette in de dodencel en begeleidde naar zijn executie.33 De Haseth laat Wilmoe aan het woord. ‘We hadden elkaar zoveel te vertellen dat ik niet weet of we wel alles hebben gezegd. Ik herinner me dat ik hem vertelde hoezeer het mij speet dat ik mij genoodzaakt had gezien Toussaint te doden. Hij vroeg me welke van onze slaven waren omgekomen bij de opstand en ook allerlei nieuws van de plantage. Hij leek te hongeren naar nieuws, zoals hij elk detail wilde weten over de situatie thuis. We hebben lang zitten praten over vroeger, over onze zorgeloze jeugd. Ik vertelde hem over mijn liefde voor Anita en hoe ik gekomen was tot begrip voor de motieven van de slaven. Eerst dacht ik dat hij het me kwalijk zou nemen dat Anita en ik als man en vrouw samenleefden, maar tot mijn verbazing begon 29
hij te lachen. Een verfrissende lach die op een gegeven moment ook mij aanstak. Nooit eerder hebben we zo’n intens moment samen doorgebracht. Terwijl wij het kruispunt naderden waar dood en leven elkaar onherroepelijk tegenkomen, voelden wij een geluk dat we nooit eerder hadden ervaren. Even voor ze hem kwamen halen, haalde ik mijn mes te voorschijn en gaf het hem. Ik weet niet of ik in zijn plaats de moed zou hebben gehad te doen wat hij gedaan heeft. Ik begrijp niet waarom hij zolang getreuzeld heeft om zich om te brengen. Werd hij misschien op het laatste moment bang? Ik vind het vreselijk dat hij heeft moeten zien wat voor wrede dood zijn vrienden zijn gestorven. Ik heb zelf lang getwijfeld of ik aanwezig moest zijn bij de executie. Uiteindelijk besloot ik toch te gaan zodat ik in zijn buurt zou zijn tot het einde. Het kan ook dat hij gewacht heeft tot hij mij zag om zich voor mijn ogen van het leven te beroven. Misschien heeft mijn aanwezigheid hem de kracht gegeven op dat moeilijke moment. Alleen God weet het. In ieder geval, Louis heeft zich niet door hen laten doden. Hij is door eigen hand gestorven en heeft zo laten zien dat zelfs wat de dood betreft hij de vrijheid verkoos boven slavernij. De beul deed alsof er niets was gebeurd en hing het levenloze lichaam van Louis aan de galg naast de andere slaven. Ik weet niet hoeveel mensen doorhadden wat er was gebeurd, maar uiteindelijk maakt dat niets uit. Louis. Pas na zijn overlijden kwam ik te weten dat wij op dezelfde dag zijn geboren. Dat men ons dan ook kan beschouwen als tweelingbroers. Niet in biologische zin en minder nog in sociale zin. Onze afkomst is verschillend van elkaar en daardoor ben ik als vrije geboren en hij als slaaf. Maar we zijn allebei kind van deze rots. Als zodanig hadden we niet zonder elkaar gekund. We hielden van elkaar, we hebben elkaar geholpen en aangevuld zodat we samen konden overleven in deze wereld.’ 34 Parallel aan de groei van de samenleving op de plantages vond in en rondom de haven een heel andere ontwikkeling plaats. Er was daar sprake van een vreedzaam streven naar vrijheid en gelijkstelling. 30
In de tweede helft van de 17e eeuw, nadat was gebleken dat Curaçao ongeschikt was voor grootschalige landbouw, bloeide de handel en scheepvaart op. Met name de slavenhandel floreerde. Han Jordaan, een historicus die in 2013 promoveerde op een studie over slavernij en vrijheid in Curaçao, noemt Curaçao ‘een dynamisch Atlantisch commercieel knooppunt.’ 35 In de stad, de haven en de regionale handelsvaart bestond een grote behoefte aan zeelieden, metselaars, timmerlieden, kuipers, huisschilders, zeilmakers, chirurgijns en ook defensiepersoneel. Doordat Europeanen slecht bestand bleken tegen tropische ziektes, vooral gele koorts, werd de behoefte aan arbeidskrachten en militairen steeds meer ingevuld door slaven en na verloop van tijd vrije zwarten en gekleurden. Slaven die in de stad werkten werden door hun meesters in staat gesteld zelf inkomsten te hebben, waardoor zij op termijn hun vrijheid konden kopen, manumissie. Dit gebeurde op grote schaal, omstreeks 1790 zijn er 3700 vrije zwarten en gekleurden, terwijl het aantal blanken dan circa 3500 bedraagt. Een aantal vrije niet-blanken kwam tot welstand, zij kochten onroerend goed en werden bezitters van slaven. Naast het garnizoen steunde het gouvernement voor handhaving van openbare orde, rust en veiligheid ook de korpsen van Vrije Negers en Vrije Mulatten, die met name in 1750 werden ingezet tegen de slavenopstand. Die belangrijke functies en posities leidden evenwel niet tot gelijkstelling. Blanken bleven neerkijken op niet-blanken, de vrije zwarten en gekleurden werden door hen als ‘vrije slaven’ aangeduid. Getuigenissen van niet-blanken legden in de rechtszaal minder gewicht in de schaal dan die van blanken. Plakkaten aangaande orde, rust en veiligheid waren discriminerend en vernederend. De vrouwen van de vrije zwarten en gekleurden werden hoeren genoemd, de mannen dieven en dronkelappen.36 Ondanks het feit dat functies en posities van de ‘vrije slaven’ in de haven minder ondergeschikt waren dan die van slaven op de plantages, bleef voor beide groepen de weg naar gelijkstelling afgesloten, ook na de afschaffing van de slavernij. Wat lag daaraan ten grondslag? In 1863 werd de slavernij afgeschaft, daarmee werd de juridische onderbouwing van de maatschappelijke onderschikking van de niet-blanke bevolking opgeheven. Aan de meesters werd de macht ontnomen om, zoals 31
Slavernij veroorzaakte grote sociale ongelijkheid in de Curaçaose samenleving. De afschaffing ervan heeft die ongelijkheid niet uitgewist. Op de foto de officiële proclamatie van de afschaffing van de slavernij. Foto uit het boek ‘Geschiedenis Van De Amsterdamse Slavenhandel’
32