De ontdekking van Tin op het eiland Billiton

Page 1


De ontdekking van

T in op het eiland Billiton

Hotel des Indes, Batavia, 1910.

Billiton_p001_160.indd 1

29-10-10 09:52



Tandjong Brikat (Banka, 1854) Door J.J. Geelhoed. 1821-1880.

Billiton_p001_160.indd 2

29-10-10 09:52


Bert Manders

De ontdekking van

Tin

op het eiland Billiton KIT Publishers Amsterdam

Billiton_p001_160.indd 3

29-10-10 09:52


Colofon De ontdekking van Tin op het eiland Billiton — Bert Manders KIT Publishers Mauritskade 63 Postbus 950001 1090 HA Amsterdam E-mail: publishers@kit.nl www.kit.nl/publishers © 2010 KIT Publishers – Amsterdam

Dit boek is mede mogelijk gemaakt door subsidies van Stichting Cultureel Erfgoed Aardwetenschappen, Het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs KIVI NIRIA, Hoofdbestuur, Het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs KIVI NIRIA, Onderafdeling Mijnbouw, BHP Billiton Limited-Group Management Committee, TU Delft - Faculteit CITG - Technische Aardwetenschappen.

Omslag Naar orgineel van: Aantekeningen op de eerste jaren der Billiton-Onderneming door John F. Loudon (Nationaal Archief)

Redactie Irene Geerts, Amsterdam Correcties Thecla Berghuis, Amsterdam Grafische vormgeving Ronald Boiten & Irene Mesu, Amersfoort Lithografie en productie High Trade, Zwolle ISBN: 978 94 6022 130 9 NUR: 680

Orang Darat van Banka. Door Johannes Jeremia Geelhoed, 1821-1880.

Billiton_p001_160.indd 4

29-10-10 09:52


Inhoud

6

Een opdracht aan het nageslacht

10

Leven en werken van John F. Loudon

16

De Eerste Jaren der Billiton-Onderneming door John F. Loudon

150

150 jaar Billiton

155

Achtergronden en dank

156

Verklarende woordenlijst

158

Geraadpleegde bronnen

159

Herkomst afbeeldingen

Binnw Billiton85.indd 5

02-11-2010 10:20:25


Een opdracht aan het nageslacht

H

ij wilde voor zijn dood zorgen dat de waarheid over Billiton ooit gepubliceerd zou kunnen worden. Alle papieren die verband hielden met de onderneming van destijds had hij in mapjes gedaan of in een leren kaft gebonden. Netjes stapelde hij ze op elkaar in de bijna vierkante blikken trommel die hij hier speciaal voor bestemd had. Aan de binnenkant van het deksel plakte hij een handgeschreven briefje: Den inhoud van deze trommel bewaren, kan wellicht later van nut wezen voor het geval men eene geschiedenis van Billiton wil schrijven…..

Opening van zaken John Francis Loudon (1821-1895) stamt uit een geslacht dat in de negentiende en twintigste eeuw furore maakte in de hoogste kringen van het Nederlands bestuur en bedrijfsleven. Zijn jongere broer James was gouverneur-generaal van NederlandsIndië (1872-1875), diens zoon John werd minister van Buitenlandse Zaken (1913-1918). Latere Loudons hebben belangrijke functies in grote Nederlandse bedrijven bekleed. John F. Loudon vergaarde zijn fortuin in zaken, in het bijzonder met de Billitononderneming. Hij maakte in 1851 deel uit van een expeditie naar het eiland Billiton (nu Belitung, tussen Sumatra en Kalimantan) in Nederlands-Indië die de basis legde voor een succesvolle tinwinning in later jaren. In 1884 publiceerde hij een verslag daarvan in De eerste jaren der Billiton-onderneming.

Billiton_p001_160.indd 6

29-10-10 09:53


7

Dat maakt de opdracht die hij het nageslacht in zijn blikken trommel naliet curieus. Hij had zijn geschiedenis van Billiton toch al zelf geschreven en gepubliceerd? Maar wie de papieren in de trommel nader bekijkt, begint het al snel te dagen. Loudon had zijn werkelijke mening over de gebeurtenissen in zijn publicatie voor zich gehouden en koesterde de stille wens dat de ware toedracht na zijn dood alsnog zou worden geopenbaard.

De trommel van Loudon uit het Nationaal Archief.

De inhoud van de trommel De belangrijkste stukken in Loudons trommel zijn twee lederen boekjes. Een rood dagboek over de periode juni 1851 tot november 1853 en een zwarte band met een gedrukte versie van De eerste jaren. In dit laatste boekje zijn extra lege bladzijden ingebonden waarop allerlei opmerkingen staan van de hand van Loudon. Ook de marges van de gedrukte tekst staan vol aantekeningen. Een derde belangrijke document is Cornelis de Groot en Billiton, een ingebonden manuscript uit 1887. In deze drie geschriften geeft Loudon gepeperd commentaar op personen met wie hij op Billiton te maken heeft gehad. Vooral over de andere pioniers Vincent Gildemeester baron van Tuyll van Serooskerken en Cornelis de Groot steekt hij zijn mening niet onder stoelen of banken. De baron was de initiatiefnemer van de onderneming. Loudon omschrijft hem als een blaaskaak die eigenlijk straatarm was, maar die hoopte met het tin van Billiton steenrijk te worden. Uit de aantekeningen blijkt dat de baron

Billiton_p001_160.indd 7

29-10-10 09:53


8

op een zeker moment een deel van zijn belang in Billiton aan Loudon verkocht en vervolgens het geld binnen een jaar in Duitse casino’s verspeelde. Ook doet Loudon ontboezemingen die hij bij zijn leven als heer van stand blijkbaar liever voor zich hield. Zo beschrijft hij hoe de heren op Billiton er lokale dames op na hielden. Van Tuyll had gezelschap van Tina, “mooi en makkelijk”, en Loudon liet “de schoonste maagd van Banka” naar het eiland komen. Over ingenieur De Groot is Loudon in zijn aantekeningen nog negatiever. Hij beschrijft hem als “een brutale ploert” die steeds maar pretendeert de ontdekker van het tin te zijn. “Dat De Groot een grote snoever is, die zonder blozen zijn onwaarheden durft publiceren,” stelt Loudon onomwonden in zijn manuscript. “Dit een en ander te bewijzen, is het doel van dit schrijven.” Na Loudons dood kwam zijn trommel terecht in de archieven van Billiton, het mijnbouwbedrijf dat in 1860 in Den Haag als de NV Billiton Maatschappij was opgericht om de tinvoorraden op het eiland te exploiteren. In jubileumboeken over Billiton werden de geschriften en opmerkingen van Loudon wel aangestipt, maar ze bleven verder ongepubliceerd. In 1970 werd Billiton een onderdeel van Shell, dat in 1987 het archief waar de trommel deel van uitmaakte overdroeg aan het Algemeen Rijksarchief in Den Haag. In dit boekje, dat verschijnt ter gelegenheid van het 150-jarig bestaan van Billiton, gaat de trommel definitief open. De hoofdmoot van deze publicatie vormt de tekst van De eerste jaren der BillitonOnderneming, aangevuld met selecties uit Loudons dagboek- en andere aantekeningen (gezet in een blauw lettertype tussen ¶ ¶). Minder interessante passages uit de 1884 publicatie zijn weggelaten. Toegevoegd zijn tussenkopjes, illustraties en korte toelichtingen van anderen (met blauwe achtergrond). Omwille van de leesbaarheid is het Nederlands omgezet in hedendaagse spelling, afgezien van de geografische namen. Als introductie op dat verhaal volgt nu echter eerst een korte geschiedenis van Loudons levensjaren voor en na de Billiton-onderneming. Een kort overzicht van de opeenvolgende Billiton bedrijven vormt het slot van deze uitgave.

> Loudons rode dagboek en zijn geannoteerde uitgave van De eerste jaren der Billitononderneming.

>> Voorbeeld van de aantekeningen van Loudon in de kantlijn van het zwarte bandje.

Billiton_p001_160.indd 8

29-10-10 09:53


Billiton_p001_160.indd 9

29-10-10 09:53


2§

Leven en werken van John F. Loudon De familie Loudon

D

e Schotse marineofficier Alexander Loudon trok in 1811 als 22-jarige naar Java. Het eiland stond op dat moment onder Brits bestuur, terwijl in Nederland Napoleon de scepter zwaaide. Alexander vond er emplooi, onder andere als inner van douanegelden in Semarang. Dat de kolonie in 1815 weer in Nederlandse handen overging, was voor hem geen reden om te vertrekken. Hij had succes in zaken, kon met veel mensen goed opschieten en had goede connecties met de koloniale elite in IndiĂŤ onder wie de vooraanstaande bestuurder J.C. Baud.

>> Hugh en John met grootmama Valck. Geschilderd door J.W. May omstreeks 1824.

Billiton_p001_160.indd 10

Alexander trouwde in 1815 met Santje Valck die op diezelfde dag haar veertiende verjaardag vierde. In 1805 was ze met haar moeder, vader en twee broers van Kampen naar Java getrokken. Haar vader kreeg een positie als advocaat, maar overleed in 1807 in Semarang. Het eerste kind van Alexander en Santje was Hugh in 1816. Hoewel het Indische gouvernement Alexander een baan als resident aanbood, vertrok hij in het volgend jaar met zijn vrouw, zijn zoon en zijn schoonmoeder naar Kaap de Goede Hoop om daar zijn broer James te bezoeken. Baby Helen, die daar geboren was, overleed na een jaar. In 1820 reisde het gezin door naar Nederland. Op de Schiekade 67 in Rotterdam werd op 21 mei 1821 een tweede zoon geboren: John Francis, de hoofdpersoon van dit boekje. Enkele jaren later volgden Alex en

29-10-10 09:53


Stamboom van het gezin van Alexander en

Alexander Loudon

Santje Valck

1789, Schotland

1801, Nederland

1839, Rotterdam

1828, Indië

Santje Loudon-

11

Valck.

Hugh Hope

Helen

John Francis

Alex

James

Frank

Willy

1816, Semarang

1819,

1821, Rotterdam

1822, Den Haag

1824, Den Haag

1825, Batavia

1827, Batavia

1891, San Remo

Zuid-Afrika

1895, Den Haag

1868, Java

1900, Den Haag

1897, Den Haag

1864, Java

2 x gehuwd

1820,

ongehuwd

gehuwd

gehuwd

ongehuwd

ongehuwd

Thee-

Ambtenaar Indië

Ambtenaar

Advocaat Batavia

Ambtenaar

Ambtenaar

ondernemer

Suiker-

1e klasse

Min. van Kolonien

Justitie

2e klasse

Billiton Directeur

ondernemer

Vice-President

Commissaris vd K.

1e klasse

Hout-

Gemeenteraadslid

Billiton pionier

Raad van Indië

Zuid-Holland

Resident

ondernemer

Aardewerk-

Gouv.Gen. Ned.

Krawang

verzamelaar

Indië

Zuid-Afrika

Den Haag

James. Toen vader Loudon deze laatste twee bij de Burgerlijke Stand van Den Haag inschreef, gaf hij beide keren op dat rentenier zijn beroep was. Hij liet zich in 1824 tot Nederlander naturaliseren en keerde met zijn vrouw en Alex terug naar Indië. Hugh, John en James bleven in Utrecht onder de hoede van grootmoeder Valck. Op Java werden de twee jongste zoontjes geboren: Frank in 1825 en Willy twee jaar later. Hun moeder overleed in 1828 op 27-jarige leeftijd. John en zijn jongere broers hadden hun moeder dus nauwelijks gekend. Na haar dood werden de drie jongens samen met de Schotse huishoudster Jane Fyfe naar Nederland gestuurd. Alexander reisde ze een paar jaar later achterna om het hele gezin, inclusief grootmoeder en de huishoudster, eind 1831 opnieuw op de boot mee te nemen naar Indië.

Billiton_p001_160.indd 11

29-10-10 09:53


12

Adieu, my dear John De nieuwe woonplaats van de familie was Doro, ten westen van Semarang op Java, waar Alexander een indigo-onderneming en suikerfabrieken beheerde. Hij verdiende goed aan overheidscontracten, onder andere door de exportgewassen die de lokale bevolking onder het heersende cultuurstelsel verplicht verbouwde. Doro was voor de tienjarige John een heerlijk jeugdparadijs, dat op hem een betoverende indruk maakte. Zijn vader was vaak op reis en het waren dan vooral de huishoudster en zijn grootmoeder die de jongens in het gareel hielden. Op Doro waren Nederlands, Engels en Maleis de dagelijkse voertalen. De kinderen kregen les van een speciale onderwijzer. Toen die opstapte, werden ze gescheiden: John en Willy gingen naar school in Djokdjakarta, de andere jongens kregen nog een jaar onderwijs op een kostschool in Batavia. Een afgeronde studie en goede connecties met de koloniale families waren belangrijk om later voor bestuurlijke functies in IndiĂŤ in aanmerking te komen. De vier jongste broers werden daarom in 1837 naar Nederland gestuurd om middelbaar onderwijs in Zutphen en Zwolle en een hogere opleiding in Leiden en Delft te volgen. Hugh, de oudste, had een ambtenarenopleiding in IndiĂŤ voltooid. Toen John vijftien was, kreeg hij een baantje in het residentiekantoor van Djokdjakarta, waar zijn oom Frans Valck resident was. Drie jaar later werd John landhuurder in de vorstenlanden op Java. Zijn vader moest in 1819 terug naar Nederland omdat hij zich ziek voelde. De afscheidsbrief aan zijn 18-jarige zoon suggereert dat Alexander niet lang meer te leven had. Batavia 21st January 1839 My dear John, I am to embark tomorrow on board the Hendrika. Your Uncle has written to me fully about his plans with you. I have agreed to this. You will perceive that I place very great confidence in you. I do most sincerely hope, that you may never give me cause to regret, that I put such faith in such a young man. I think that with some hard work and attention you will succeed in your plans. You must of course be guided by your uncles advice. I leave Java with the satisfaction that I have done my duty towards my children. Your Mothers gold watch I gave to Hugh. Mine, a very good one, which has been many years in the family, I have left with Mr. Hultman to be sent to you. Keep it as a token of my love and affection for you. As regards the money you require, I have left orders with my Agents to advance to you as you may require it to the amount of f10.000 silver, keeping in mind that your Uncle must approve of your proceedings. You are aware that I must live in Europe from the interest of my money. Therefore you must remit to me the interest at 5 pro Cent. Give my kind love to Grand Mama. Do all you can to please her. Adieu my dear John, may God bless you and prosper your undertaking is the sincere wish of your loving and affectionate Father. A. Loudon

Billiton_p001_160.indd 12

29-10-10 09:53


Toen hun zieke vader in Nederland was aangekomen, namen Alex en James hem mee naar Duitse kuuroorden en de Franse Rivièra om hem op krachten te laten komen. Maar niets hielp. Een paar maanden later overleed Alexander Loudon op 50-jarige leeftijd in Rotterdam. Zijn vriend J.C. Baud werd voogd over zijn kinderen. Op eigen benen Na het overlijden van Alexander in 1839 raakte het vermogen van de familie langzaam op. Dat verhoogde de noodzaak voor de broers in Nederland om niet te lang over hun studie te doen. John reisde in begin 1842 voor het eerst naar Nederland. Hij begeleidde zijn zieke en half verlamde oom Frans, die enkele maanden later in Voorburg stierf. John logeerde onder andere bij James, die in Leiden rechten studeerde. John vond zijn broer een nogal saaie student en toverde diens kille kamer om in een gezellig rariteitenkabinet. Met de boeken, platen en kleren die John tijdens zijn verblijf aanschafte, trok hij veel aanloop van mensen die de spullen kwamen bewonderen. “John had het academisch burgerschap gekregen door zijn grote populariteit,” schreef James later. Hij beschouwde John als zijn lievelingsbroer en prees zijn innemend karakter, goede smaak en perfecte kleding. Tegelijk plaagde James John graag, bijvoorbeeld om het toupetje waar hij veel aandacht aan besteedde, maar dat desondanks bij het afnemen van zijn hoed wel eens wilde loslaten. In 1845 ging John terug naar Java. Zijn broers studeerden een voor een af en arriveerden in Batavia waar John hen introduceerde bij zijn relaties. Dat leverde James in 1846 een positie op bij een advocatenkantoor, die hij vier jaar vervulde totdat de overheid hem een aanstelling gaf. Die baan was het begin van James’ indrukwekkende bestuurlijke carrière. John bracht James ook in contact met zijn toekomstige schoonfamilie – geheel volgens de etiquette deed hij bovendien het officiële huwelijksaanzoek voor zijn broer. John beheerde daarnaast enige tijd de theeonderneming van Hugh toen die tijdelijk terug moest naar Nederland. De broers steunden elkaar waar mogelijk. Ze vormden een hechte clan en behoorden tot de elite van Batavia. In 1848 verwierf John een overheidscontract om op Oost-Java suiker te gaan produceren. James investeerde samen met het hoofd van het advocatenbureau in de onderneming, die de naam Pandji kreeg. Als compensatie voor het binnenhalen van het contract kreeg John een derde van de aandelen zonder dat hij financieel hoefde bij te

Billiton_p001_160.indd 13

13

John Loudon in 1845. Lithografie door J.P. Berghaus.

29-10-10 09:53


14

Portret van John Loudon. Gemaakt in Parijs omstreeks 1870 door de fotograaf Nadar.

Billiton_p001_160.indd 14

dragen. Deze deal legde de basis voor Johns latere fortuin: ze gaf hem de gelegenheid om een paar jaar later een belang in de Billiton-onderneming te kopen. Bij het organiseren van de expeditie en de tinontginning op Billiton kwamen Johns zakelijk inzicht en gemak in de sociale omgang goed van pas. Het waren eigenschappen die hij van zijn vader Alexander en zijn oom Frans Valck leek te hebben geleerd. Niet alleen kon hij goed omgaan met de inlandse hoofden en de Chinese opzichters, maar hij wist ook kundig over vergunningen te onderhandelen met de autoriteiten. Die eigenschappen hielpen hem ook in de omgang met de andere hoofdpersonen in het project: hij slaagde erin zijn partner, baron Van Tuyll, in toom te houden, correct te blijven tegen ingenieur De Groot en goed contact te onderhouden over de voortgang op Billiton met prins Hendrik, die ook een belang had in de onderneming. Van pionier tot rentenier In 1852 deed John zijn aandeel in Pandji voor 120.000 gulden van de hand en kocht daarmee een gedeelte van Van Tuylls aandelen in de Billiton-onderneming. Toen in 1860 de onderneming overging in de Billiton Maatschappij en aandelen werden uitgegeven, verwierven de drie oorspronkelijke aandeelhouders (John, Van Tuyll en Prins Hendrik) een belang zonder zelf kapitaal te investeren. Wel betaalde John zijn deel van de schulden die voor Billiton waren gemaakt door zijn aandelen gedeeltelijk te verkopen. De Billiton Maatschappij ging acht jaar later eindelijk winst maken, de aandelen stegen in waarde en Johns vermogen groeide naar een waar fortuin. Met dat geld kon hij doen en laten wat hij wilde. In 1864 keerde John definitief terug naar Nederland en vestigde zich in Den Haag als rentenier. Hij bedankte in 1868 voor een benoeming tot ‘kamerheer dienstdoend maarschalk’ bij Koningin Sophia. Zijn tijd besteedde hij vooral aan het verzamelen van aardewerk. Hij kocht een grote collectie Delfts aardewerk (faience) van de Franse baron De la Villestreux. Om dat aardewerk een plaats te geven nam hij het pand Hooge Nieuwstraat 20 in Den Haag over van zijn broer Hugh. De oorspronkelijke collectie van 250 eersteklasstukken wist hij bijna dubbel zo groot te maken door alles wat beschikbaar was te kopen tegen elke prijs. Het woonhuis werd een waar aardewerkmuseum. In 1877 vond John de verzameling compleet en liet hij een geïllustreerde catalogus publiceren om zijn bezit onder de aandacht van specialisten te brengen. In 1876 accepteerde John een aanstelling als hofmaarschalk bij prins Alexander, een zoon van koning Willem III. De toon en het humeur van deze prins en herhaalde onaangenaamheden bevielen John echter niet en na een paar maanden nam hij tegen de zin van de Koningin ontslag. Drie jaar later werd John alsnog

29-10-10 09:53


benoemd tot ‘kamerheer van de koning in buitengewone dienst’. Hij hield zich verder bezig met het schrijven en publiceren van De eerste jaren en zette hij in 1887 zijn klachten over Cornelis de Groot op papier. Op 24 augustus 1895 overleed John F. Loudon aan een hartverlamming. Hij was ongetrouwd en, voor zover bekend, kinderloos. Hij werd 74 jaar. Zijn broer James erfde zijn collectie en verhuisde de stukken naar de Koninginnegracht 8. James’ kinderen – onder wie dus jonkheer John Loudon, de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken – besloten in 1915 de collectie aan het Rijksmuseum te schenken. Portret van John Loudon omstreeks 1880.

Deel van de aardewerkcollectie van John Loudon, opgesteld in de benedensuite aan de Koninginnegracht 8 in Den Haag nadat zijn broer James de verzameling geërfd had.

Twee krantenknipsels eerste regels over de begrafenis van John F. Loudon.

Billiton_p001_160.indd 15

02-11-10 11:15


3ยง

De Eerste Jaren der Billiton-Onderneming door John F. Loudon Tweede druk, Amsterdam, J.H. de Bussy, 1884. Gedrukt door Mercuur-Stoomdrukkerij, Rokin 60, Amsterdam.

I

k schrijf het volgende eenvoudig relaas, dat enige bijzonderheden bevat over de wording van de onderneming. Ik doe dit voornamelijk in de hoop mijn vrienden en zij die in Billiton belangstellen, een plezier te doen. Tevens is het mijn doel om aan hen die rustig thuiszittend het vette der aarde genieten, en die denken dat dergelijke ondernemingen zo gemakkelijk tot stand worden gebracht, een flauw denkbeeld te geven van de moeilijkheden en ontberingen, die men zich bij de vestiging van een dergelijke zaak moet getroosten. Terloops zij aangetekend dat van de twaalf Europeanen, die van januari 1852 tot juli 1855 op Billiton aan de onderneming verbonden zijn geweest, er op de eerste juli 1855, dus na drie en een half jaar, nog slechts vijf in leven waren.

Billiton_p001_160.indd 16

29-10-10 09:53


Van Tuyll kwam met het idee In 1849 kwam ik tot herstel van mijn gezondheid uit Indië in Europa terug. In de loop van het daaropvolgende jaar kwam ik herhaaldelijk met baron Van Tuyll in aanraking.

17 ¶ Op een hofbal maakte ik voor het eerst kennis met Tuyll. Jerningham, secretaris van de Engelse Legatie bracht ons bij elkaar. Tuyll zat toen in moeilijke financiële omstandigheden; hij had niets, woonde bij zijn moeder in huis en leefde met zijn vrouw en kinderen van het weinige dat zij (Miss Mansfield) bezat, wat ongeveer zevenhonderd pond per jaar bedroeg. Hij trachtte op alle manieren zijn financiële toestand te verbeteren. Hij had zelf geen krediet en nam daarom, voor de Billiton zaak, prins Hendrik in de arm. Deze, een kennis van zijn jeugd, kon toen ook best geld gebruiken. ¶ Schilderij van John F. Loudon. Door Raden Saleh, 1855.

Billiton_p001_160.indd 17

29-10-10 09:53


18

Een mededeling van dr. baron Van Hoëvell aan baron Van Tuyll, dat in het museum van het Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen zich een stukje tin bevond, dat gezegd werd van Billiton afkomstig te zijn, had baron Van Tuyll op het idee gebracht om met Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Hendrik de concessie voor de ontginning van dat eiland aan te vragen. In oktober van het jaar 1850 bevond ik mij te Parijs, toen ik een brief van baron Van Tuyll ontving, waarin deze mij namens Z.K.H. het voorstel deed om als hoogstdeszelfs gemachtigde in deze zaak op te treden. Ik nam dit vererend aanbod aan, en vertrok een paar dagen daarna naar Holland. Z.K.H. bevond zich toen te Luxemburg. Ik ging er met baron Van Tuyll heen, maakte met Z.K.H. de nodige afspraken en keerde naar Holland terug. De financiële kwestie van de zaak, het vinden namelijk van het benodigde kapitaal, was reeds door baron Van Tuyll te Amsterdam behandeld, echter zonder gunstig gevolg, daar men niet genegen was de nodige fondsen voor te schieten, zonder aandeel in de onderneming te hebben, welk laatste door baron Van Tuyll werd geweigerd. Toevallig was mij, kort voor mijn vertrek uit Indië, ter ore gekomen dat de heren A. Van Hoboken te Rotterdam kapitaal beschikbaar hadden en dit in de een of andere industriële onderneming in Indië wensten te beleggen. Ik deelde dit aan baron Van Tuyll mede. Wij begaven ons naar Rotterdam, bespraken het onderwerp met de heer Jacobus Van Hoboken en de zaak werd bij diezelfde gelegenheid geregeld. De heren Van Hoboken en Zonen zouden, onder met ons overeengekomen voorwaarden, te Batavia een half miljoen, middels hun agenten de heren Reynst en Vinju, tot onze beschikking stellen. Wij hadden nu in Holland de voorbereidende maatregelen genomen en maakten ons gereed om zo spoedig mogelijk naar Indië te vertrekken. Z.K.H. Prins Hendrik en baron Van Tuyll hadden intussen reeds bewerkt, dat in Indië van regeringswege een onderzoek naar de mineralogische rijkdom van Billiton door een deskundige zou worden ingesteld. ¶ De meeste in Indië, enkele zeevarenden uitgezonderd, hadden nooit van de naam Billiton gehoord en waren verplicht de kaart van Nederlands-Indië ter hand te nemen om zich over de ligging van dat eiland op de hoogte te stellen. Op de zeekaart van de wateren tussen Banka en Billiton staat aangetekend dat men op zijn hoede moet zijn voor “the pirates that lurk in these places”. De gouverneur-generaal verlangde inlichtingen van de bureaus. De hoofden van

Deze Hendrik ‘de Zeevaarder’ was de

hotel in Port Said toen het Suezkanaal

derde zoon van koning Willem II. Hij was

openging. Hendrik deed die zaken

vijftien jaar zeeofficier en bezocht als

vooral voor het openbaar belang, niet uit

enige Oranjetelg Indië. Hendrik hielp bij

winstbejag. Hendriks broer Willem

het oprichten van stoombootmaat-

werd later koning Willem III.

schappijen en had een belang in een

Billiton_p001_160.indd 18

29-10-10 09:53


de departementen van algemeen bestuur zetten hun ambtenaren aan het werk om de oude bestoven archieven na te snuffelen, want de resident van Banka onder wiens bestuur het eiland Billiton zogenaamd behoorde, was er verder niet meer mee bekend, dan dat hij wist dat er om de drie maanden een prauw van Billiton kwam om te Toboalie, het dichtst bij Billiton gelegen punt van Banka, rijst en zout voor het inlands hoofd van dit eiland, van de administrateur van Toboalie in ontvangst te nemen. Al dat gesnuffel in de bestoven archieven had geen ander resultaat dan het vinden van zeer gebrekkige en onbestemde gegevens over hetgeen men van Billiton verlangde te weten, namelijk of dit eiland al dan niet tinerts inhield. Op uitnodiging van de minister van Koloniën ging de gouverneur-generaal er toe over een onderzoek op Billiton in te stellen. Het aantal wetenschappelijke, daarvoor geschikte personen was in Indië zeer klein, de keus zeer gering. De Hr. Croockewit, doctor in de wis- en natuurkunde werd met dat onderzoek belast. Deze had kort te voren de tinmijnen van Banka en Malakka bezocht en had daarover zeer wetenschappelijke rapporten uitgebracht. Hij vertrok van Batavia naar Billiton de 21e september 1850. ¶

19

Wij stelden ons voor dat dit onderzoek enige maanden zou duren en wij wensten ons die tijd nuttig te maken door Cornwall te bezoeken teneinde enigszins bekend te worden met de wijze waarop daar het stroomtin bewerkt wordt, en verder met alles wat de behandeling van het tinerts en het smelten betreft. Bezoek aan Cornwall ¶ Ik vertrok tegen 20 december naar London, waar ik door een misverstand een paar dagen werd opgehouden. Tuyll was reeds enige dagen tevoren vertrokken. Hij resoigneerde op 29 december te St. Austle zodat wij op 2 januari in gezelschap van Van der Elst mijningenieur voor Indië bestemd, verlieten voor Truro. We bezochten hier de tinsmelterij Dauburg & Co. We gingen van Truro naar Redruth en bezochten de mijnen Raskear en Cookkitohe; bij de eerste kleine tin works, zeer arm en met enorm veel moeite bewerkt. Van Redruth naar Keyle: de smelterij van Bolitho is de grootste in Engeland. Weer naar Keyle om Polkinghorn, de smelter en bereider van tinerts, te spreken. Hem voorwaardelijk voor Billiton geëngageerd à vierhonderd pound. Te Keyle de grote ijzersmelterij van Williams bezocht. De pompmachines voor het Haarlemmermeer werden hier gemaakt (Leeghwater en Crackings). De eerste die hij maakte mislukte bij het gieten van de cilinder. Hij verdiende niets op de twee. Ik zag hoe een grote cilinder werd gegoten, 24 Engelse voet hoog, 16 idem diameter en zes Engelse duim dik. We bezochten Ray mine die het beste tin oplevert. Hier bezit hij kleine streamworks. Verder de Pentuam Streamworks, de voornaamste in Cornwal. Deze vallei wordt reeds sinds onheugelijke tijden bewerkt; zoals de manager zei ten tijde van de ‘old men’ de Phoeniciers. Deze vallei levert tegenwoordig slechts twaalf ton streamtin. Van St. Austle naar Plymouth terug naar London. ¶

Billiton_p001_160.indd 19

29-10-10 09:53


20

Vincent Gildemeester baron Van Tuyll van Serooskerken. 1812-1860.

Billiton_p001_160.indd 20

Vertrek uit Southampton ¶ Bij ons vertrek van Southampton gebeurde het volgende met Tuyll. Op 17 januari kwamen wij des avonds laat te Southampton aan; gingen terstond naar ’t hotel en naar bed. Tuyll had mij onderweg verteld dat hij onze passage aan boord van de mailboot op mijn naam genomen had. Ofschoon mij dit van hem verwonderde, vond ik het de moeite niet waard naar de reden er van te vragen. De volgende morgen was ik reeds vroeg op, teneinde voor het vertrek van de boot, dat om twee uur ’s middags zou plaatshebben, nog iets van Southampton te gaan zien. Tuyll was echter niet uit zijn kamer te krijgen. Een half uur voordat de boot vertrok, kwam hij uit zijn kamer; wij gingen toen samen met een omweg naar de kade waar het stoomschip lag; we gingen echter niet aan boord voordat de bel voor het vertrek had geluid. Om twee uur ging de boot onder stoom. Wij hadden samen een hut, ik liet hem daar om zijn zaken te schikken en ging intussen op dek. Omdat ik na enige tijd Tuyll niet zag verschijnen, ging ik naar beneden. Ik vond de hut gesloten en veronderstellende hij op het dek was, zocht ik hem overal onder de passagiers. Hij was er echter niet. Ik ging toen weer naar beneden en klopte aan bij de hut: “Tuyll!” Geen antwoord. ”Tuyll!”. “Sst” (zacht),”is de stoomboot met de loods reeds vertrokken?” Antwoord: ”nog niet”. “Waarschuw mij dan als hij weg is.” Ik deed dit. De deur van de hut ging toen open en Tuyll kwam te voorschijn. Ik begreep er niets van. “Ik zal het je maar zeggen. Ik was bang dat men mij zou zien. Bij het vertrek van de stoomboot naar Indië, zijn er altijd geheime politiedienaren aan boord om te zien of er geen personen vertrekken die voor schulden of om andere reden een proces tegen zich hebben, die lieden verlaten het stoomschip met de loodsboot. Ik heb me daarom schuil gehouden.” Dit was ook de reden waarom hij onze passage op mijn naam had genomen. Op deze reis per Steamer ‘Indus’, deden wij Gibraltar en Malta aan, verbleven een dag op beide plaatsen en kwamen de 4e februari te Alexandrië aan. Te Malta vond ik bij de Hollandse consul een brief van Hendrik van de 23e januari. Z.K.H. schreef mij dat de 17e januari uit Indië de tijding is ontvangen dat de zeerovers met veertien vaartuigen het eiland Bawean hebben afgelopen, na gedurende drie dagen te zijn afgeslagen. Ze hebben negentig mensen meegevoerd en een menigte afgemaakt.

29-10-10 09:53


Van Alexandrië gingen wij per stoomboot het kanaal op naar Cairo; we bleven daar twee dagen voor het vervoer van het groot aantal mail passagiers (meer dan tweehonderd waaronder veertig cadetten voor het leger in Brits-Indië). Het vervoer door de woestijn van Cairo naar Suez geschiedde per ‘van’, een rijtuig voor zes personen op twee wielen met vier paarden bespannen. Vier van deze rijtuigen,’a batch’, vertrokken telkens tegelijk en zes uren na elkaar, men lootte onderling om het uur van vertrek, de reis duurde achttien uur. We deden Aden, Pointe De Galle en Poeloe Pinang aan. ¶

21

Geen tin volgens Croockewit Te Singapore, van de Engelse op de Hollandse boot overgaande, ontving baron Van Tuyll een brief van Z.D.H. de hertog van Saksen-Weimar, destijds commandant van het leger in Indië, waarin Z.D.H. vertelde dat het onderzoek op Billiton door dr. Croockewit, die ik vroeger in Indië gekend had, een zeer ongunstig resultaat had opgeleverd en dat op Billiton geen tin aanwezig was bevonden. Hoe groot onze teleurstelling was, vooral die van baron Van Tuyll, laat zich begrijpen. ¶ De Hertog van Saksen-Weimar was met de vader Van Tuyll bevriend geweest, hij had de zoon als kind gekend. Het briefje was kort, maar hartelijk. Z.H. vroeg Tuyll te logeren en zou trachten door een warme ontvangst hem enigszins schadeloos te stellen voor de ondervonden teleurstelling. Nimmer vergeet ik de indruk die deze tijding op Tuyll maakte. Hij was letterlijk wanhopig. De avond voor onze aankomst te Batavia zaten wij op het dek: hij klaagde over de nutteloos verspilde tijd om de, nu verloren, grote gemaakte kosten. Hij sprak van terugkeren naar Europa per eerste van Batavia vertrekkende mail, enfin jeremiëren zonder eind. Ik had moeite hem tot bedaren te brengen. ¶ Ik stelde evenwel geen onbeperkt vertrouwen in de juistheid van het verrichte onderzoek. Ik had als het ware een voorgevoel dat er iets aan haperde. Ik deelde baron Van Tuyll mijn indruk mede en gaf hem mijn vast voornemen te kennen, om naar Billiton te gaan, omdat ik mij tegenover Z. K. H. Prins Hendrik niet verantwoord achtte, wanneer ik niet zelf met een deskundige Billiton zou hebben bezocht. Hij was het hierin met mij eens en verlangend zagen wij uit naar onze aankomst te Batavia, teneinde meer bijzonderheden over het gedane onderzoek te vernemen. Te Batavia aangekomen, bevonden wij dat in het algemeen het gevoel van de heer Croockewit werd gedeeld en dat Billiton werd beschouwd als geen tin te bevatten. Slechts weinigen, doch hieronder de heer dr. C.A.L.M. Schwaner, een man in Indië bekend door zijn grote ondervinding en wetenschappelijke kennis, beschouwden het rapport van weinig betekenis. Volgens dr. Schwaner zou het zelfs een wetenschappelijk wonder wezen, indien Billiton geen tin bevatte.

Billiton_p001_160.indd 21

29-10-10 09:53


22

¶ Een voorname reden die mij de deugdelijkheid van Croockewits onderzoek deed twijfelen, was de bekendheid dat hij aan sterke drank verslaafd was (hij heeft zich, naar ik hoor later gebeterd). Ook dat hij behoorde tot het slag van Europeanen dat zich de taal, zeden en gewoonten van de inlanders nimmer weet eigen te maken. ¶ Toch een tweede onderzoek Eenmaal besloten zijnde, tot een tweede onderzoek, konden wij, naar men ons zei, daarvoor geen beter deskundige vinden dan genoemde dr. Schwaner. Wij kregen, bij monde van de gouverneur-generaal, de heer Rochussen, de toezegging dat de heer Schwaner met het onderzoek zou worden belast, met de opdracht dit uit te voeren voor hij de reis naar Borneo, waarheen hij bestemd was, zou ondernemen. Weinige dagen na deze toezegging van de gouverneur-generaal bezweek de heer Schwaner aan koorts, waaraan hij slechts korte dagen lijdende was. Bij request verzochten wij aan de Regering het nader onderzoek op te dragen aan de mijningenieur, de heer Cornelis de Groot, die in juli van het vorige jaar (1850) in Indië was aangekomen, en op dat ogenblik met een onderzoek op Bawean was belast. Daar bij het onderzoek naar de mineralogische rijkdom van Billiton ook diende te worden geconstateerd, welke de rechten van de bevolking waren op de eventueel te concederen grond, verzochten wij onder ’s hands aan de algemene secretaris, dit gedeelte van het onderzoek op te dragen aan een van de bekwaamste administrateurs van de tinmijnen op Banka. De heer Heydeman, administrateur te Soengei Selan op Banka, was ons als zodanig aanbevolen, en wij ontvingen van de algemene secretaris de toezegging dat de resident van Banka zou worden aangeschreven dit in de hand te werken. Bij missive van de algemene secretaris van de 7e april 1851, no. 960, werd ons verzoek tot het doen van het tweede onderzoek toegestaan. De heer De Groot werd aangeschreven andere bezigheden te staken, naar Batavia over te komen en zo spoedig mogelijk het onderzoek op Billiton aan te vangen. Intussen wensten wij gewapend te zijn tegen de mogelijkheid van een ongunstige uitslag van het tweede onderzoek, en wij dienden op de 25e april 1851 een tweede rekwest in, dat het volgende inhield: “Dat in geval de laatst ontvangen rapporten van de heer Croockewit over Billiton, zich bij het door supplianten te doen onderzoek mochten bevestigen, supplianten dan Uwer Excellentie eerbiedig verzoeken, een onderzoek op de eilanden Lingga, Riouw en Carimon te mogen doen, teneinde later, als gevolg van art.3 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1850, no.45, een concessie van die eilanden, dan wel een verlof om met de vorsten van die plaatsen te mogen onderhandelen, bij het Nederlands-Indische Gouvernement aan te vragen.” En verder, om dan: “teneinde tijdverlies te voorkomen, onmiddellijk in het ter hunner beschikking gestelde vaartuig en vergezeld van de heer De Groot, de reis naar de nabijgelegen eilanden van Lingga, Riouw en Carimon te ondernemen.” De tijd, die verliep met dit over en weer schrijven, besteedden wij aan het inwinnen van informatie over Billiton, en het nalezen van alles wat daarover ook in officiële bescheiden, waartoe wij van het Gouvernement de vergunning hadden gekregen, te

Billiton_p001_160.indd 22

29-10-10 09:53


vinden was. Alles wat wij over de aanwezigheid van tin op Billiton te weten konden komen, was even onbestemd. Te Batavia bevond zich een zekere gepensioneerde kapitein Kuhn, die van 1824 tot 1826 op Billiton geweest was. Van hem vernamen wij dat hij tegenwoordig was bij een onderzoek dat door Chinezen op een plaats bij de noordwesthoek van het eiland gedaan werd, bij welke gelegenheid hij het tinerts had zien opgraven, smelten en het zuivere tin, ofschoon in kleine hoeveelheid, in handen had gehad. Dit was tenminste enig stellig bericht: de man had gezien en gevoeld, doch de opgave van de plaats waar dit was geschied, was even onbepaald als het overige. Op 29 mei ontving ik eindelijk een particulier schrijven van de algemene secretaris: “Het is mij aangenaam u te kunnen mededelen, dat het besluit tot regeling van het door u en Van Tuyll gewenste nader onderzoek naar de mineralogische rijkdom van Billiton en de Riouw-Linggaschen Archipel is gearresteerd. Zodra nu De Groot gereed is, kunt u met Z.M. stoomschip Etna de reis over Muntok naar Billiton aannemen, op de kusten van welk eiland de Aruba tot u lieden dispositie zijn zal.” Een paar dagen later ontvingen wij het besluit.

23

Kennismaking met De Groot Aanvankelijk was ons mondeling toegezegd, dat de oorlogsschoener Aruba ons zou overbrengen en in de wateren van Billiton voor onze bescherming gestationeerd zou blijven. De heer De Groot echter, die reeds op 12 mei te Batavia was aangekomen en met de meeste spoed zijn toebereidselen voor de tocht maakte, had om een stoomschip gevraagd, daar de Aruba te weinig ruimte had om ons allen over te brengen. ¶ Cornelis de Groot, geboren 25 maart 1817 te Delft. Hij was van 1833 tot 1840 in dienst bij het Regiment Lansiers. De Groot verliet tegelijk met vele andere vrijwilligers de militaire dienst omdat zij door een besluit van de minister van Oorlog geen officier konden worden. Bij koninklijk besluit van 8 januari 1842 is de oprichting van de Koninklijke Academie ter opleiding van Burgerlijke Ingenieurs bevolen. Zij werd gesteld onder het beschermheerschap van Z.K.H. de toenmalige Prins van Oranje. Tot directeur werd aangesteld de staatsraad A. Lipkens. De Groot is na zijn ontslag uit militaire dienst niet dadelijk op de Academie gekomen, maar heeft zich tot in september 1842 met verschillende zaken onledig gehouden. Volgens betrouwbare mededelingen hielp hij enige tijd in de winkel van zijn vader, die op kleine schaal handeldreef in tabak en bij wie de studenten van de Academie, op aanbeveling van directeur Lipkens, die de oude De Groot protegeerde, sigaren kochten. Hij vervaardigde toen onder andere een fraaie pentekening, die zeer de goedkeuring wegdroeg van directeur Lipkens. Ter gelegenheid van een bezoek van de beschermheer van de Academie Z.K.H. de Prins van Oranje (later Willem III), liet hij de tekening aan Z.K.H. zien. De Prins van Oranje gelastte de directeur De Groot te helpen om de lessen aan Academie bij te wonen. Van de tekening werd een loterij gemaakt ten voordele van De Groot. Hij ontving hierdoor enige gelden die hem in staat stelden boeken aan te schaffen en

Billiton_p001_160.indd 23

29-10-10 09:53


Billiton ligt tussen Sumatra en Borneo. Kaart uit 1840.

Billiton_p001_160.indd 24

vanaf september 1842 de lessen aan de Academie te volgen. Op 1 augustus 1846 werd De Groot, nadat hij een voldoende examen voor aspirant-ingenieur van Waterstaat voor Nederlands-IndiĂŤ had afgelegd, om zich praktisch te bekwamen, voor de tijd van zes maanden tewerkgesteld in Zeeland en op de fabriek van Paul van Vlissingen en Dudok van Heel.

29-10-10 09:53


De regering had inmiddels besloten een corps mijningenieurs voor NederlandsIndiĂŤ op te richten. De jongelui werden aan de Delftse Academie opgeleid onder voorwaarde dat zij voor hun onderricht in het praktische gedeelte van de mijnbouw, enige tijd in Cornwall zouden doorbrengen. Daar zij echter te jong waren om geheel aan zichzelf te worden overgelaten, moest iemand van rijpere

Billiton_p001_160.indd 25

29-10-10 09:53


26

Chinees kamp op Banka.

leeftijd hen vergezellen. De Groot, die toen al dertig jaar oud was, werd met het toezicht over deze jongelieden belast. Op 25 augustus 1847 vertrok De Groot met dit doel naar Engeland. De onder zijn hoede gestelde élèves waren de heren: Van der Elst, Huguenin, Liebert en Schreuder. Deze hadden aan de academie van Delft de voor ingenieurs van het mijnwezen benodigde voorbereidende studies gemaakt, zoals mineralogie, geologie, metallurgie, natuurlijke historie, chemie. De Groot echter had dit niet gedaan daar hij ze als ingenieur voor Waterstaat niet nodig had. Deze élèves mochten na verblijf van een jaar in Cornwall, enige tijd met verlof naar Holland terugkeren. Dat had plaats in augustus 1848, bij welke gelegenheid De Groot zich wist te laten benoemen tot ingenieur 3e klasse voor de mijnen in Nederlands-Indië. Deze benoeming ging in op 1 augustus 1848. De regering had bepaald dat het examen van de voor Nederlands-Indië bestemde mijningenieurs moest plaatsvinden na terugkeer uit Engeland. In het najaar van 1849 kwamen de vier genoemde élèves uit Engeland terug en vestigden zich te Delft, teneinde verschillende vakken te repeteren en zich voor te bereiden voor het examen van mijningenieur dat in het voorjaar van 1850 werd afgenomen. De Groot, hoewel hij op de academie de cursus voor het mijnwezen niet had gevolgd en geen examen voor mijningenieur had afgelegd, wist zich echter bij besluit van 19 februari 1850, en voordat dit examen plaats vond, te doen benoemen tot mijningenieur 2e klasse voor de mijnen in Nederlands-Indië. Kort daarop vertrok hij naar Indië. De heer Van der Elst, verontwaardigd over de onbillijkheid gelegen in deze benoeming, verliet het corps van de voor Indië bestemde mijningenieurs en bleef in Europa. De Groot en Huguenin vertrokken vanuit Rotterdam naar Batavia waar zij op 3 juli 1850 aankwamen. ¶ Eindelijk konden wij vertrekken en 12 juni 1851 embarkeerden wij, de heren Van Tuyll, De Groot, de aspirant-mijningenieur Huguenin en ik aan boord van het oorlogsstoomschip Etna. Wij werden door de état-major allerbeleefdst ontvangen en lichtten des namiddags te vier uur het anker met bestemming Muntok, alwaar wij ons met de resident moesten verstaan over de administrateur van de tinmijnen die een lid van de commissie uitmaakte en ons zou vergezellen. Wij waren tot dat einde voorzien van

Billiton_p001_160.indd 26

29-10-10 09:53


aanbevelingsbrieven van de autoriteiten te Batavia aan de resident van Banka. ¶ De impressie die De Groot en Huguenin bij de eerste ontmoeting op ons maakte was verre van gunstig, en het vooruitzicht met die lui gedurende geruime tijd te moeten samenzijn, lachte ons niet toe. Die eerste indruk bleek juist. De Groot, een brutale ploert die, daar hem kennis ontbreekt, zich tooit met de veren van anderen die hij daarvoor exploiteert; daarbij grof, aanmatigend en ongemanierd; echter niet zonder energie. Ik begreep dadelijk dat ik hem geen voet familiariteit moest geven en hem op distantie moest houden. Het was altijd ‘Mijnheer de Groot’ en als hij soms beproefde ‘jij’ en ‘jou’ kreeg hij een zeer geaccentueerd ‘u’ terug. Bij Tuyll kreeg hij hierin de bovenhand, deze gaf toe om het gunstig rapport dat hij van De Groot wenste te verkrijgen. Het gevolg was dat tussen die twee scènes plaats hadden, eens zo hevig dat zij op het punt stonden handgemeen te worden. Huguenin was een sukkel, ofschoon hij zijn zaken zeer goed kende; hij was de onderdanige dienaar van De Groot, ‘who bullied him’, die hij niet aandurfde en die hem soms als een koelie behandelde, zo dat wij ons eraan ergerden. ¶

Cornelis de Groot, 1817-1896.

Bezoek aan de resident van Banka Op 14 juni kwamen wij ter rede van Muntok en begaven ons des namiddags om vier uur aan wal. Vol verlangen, na de vele tegenstrijdige berichten over Billiton, nu eindelijk enige meer zekere inlichtingen op te doen bij de hoofdambtenaar, aan wie het bestuur over dat eiland was toevertrouwd, begaven wij, baron Van Tuyll en ik, ons onmiddellijk naar de resident, vooreerst om Zijne Edele Gestrenge beleefdheidshalve onze opwachting te maken, in de tweede plaats om Z.Ed.G. de aan ons medegegeven officiële depêches over de concessie handelende en de aanbevelingsbrieven van de autoriteiten te Batavia ter hand te stellen, en in de derde plaats om de zo-even bedoelde informatie te verkrijgen, in het volle vertrouwen dat Z.Ed.G. als hoofdpersoon hiertoe het best in staat, ons die zeer bereidwillig zou geven. In dit laatste werden wij echter niet weinig teleurgesteld. De resident ontving ons zeer uit de hoogte. ¶ Hij ontving ons in de voorgalerij van het residentiehuis: “Wij zijn nog oude kennissen, Mr. Schaap.” (Hij had vroeger als secretaris van ommegaand rechter

Billiton_p001_160.indd 27

29-10-10 09:53


28

Chinese wijk van Muntok omstreeks 1866.

Binia van Nauta, bij ons op Doro en later te Adjaeso gelogeerd): “Mag ik ze in kennis brengen met Baron Van Tuyll”. Buiging. Hij zelf nam met grote deftigheid plaats in een wipstoel en riep toen: “Oppas! Kassie krossie sama toean!” Dus vrij lomp: “De heren gaan naar Billiton?!” Antwoord: “Ja en wij komen natuurlijk onze opwachting bij ze maken, met beleefd verzoek enz.” Hij nam ons op van top tot teen: “De heren zijn in reistenue?!” Wij waren gekleed in het gewone Indische kostuum, witte pantalon en vest en Chinees zijden jasje! De resident in zwart lakenaar jas, hangende tussen bretels en souspieds. ¶ Hij kon ons niet de minste inlichting geven over het eiland, aan zijn gezag toevertrouwd, meldde ons dat hij des anderendaags op reis moest, dat zijn reis geen uitstel kon lijden en wij maar verder met de secretaris moesten handelen, dat hij niet dacht, dat de administrateur van de tinmijnen Heydeman, uit hoofde van zijn gevorderden leeftijd en zijn ziekelijke toestand met ons mee zou willen gaan, tenzij hij, resident, daartoe last gaf, wat hij (zeer terecht) niet wilde doen, dat hij ons geen kruisprauw kon afstaan om naar Soengei Selan te gaan, teneinde zelf met de heer Heydeman te spreken, daar hij al de kruisprauwen nodig had. Wij verzochten hem toen, de door ons meegebrachte depêches en brieven te lezen, terwijl wij een kleine wandeling zouden maken en over een half uur zouden terugkomen. Bij de resident terugkomende, vonden wij hem, na de lezing van de brieven iets beleefder, hij sprak zelfs van logeren, kon ons daar hij wegging niet huisvesten, doch zou bij het hoofd van de Chinezen logies voor ons bespreken. Wij bedankten zeer beleefd en gaven de voorkeur aan de gastvrije Etna en zijn hupse état-major.

Billiton_p001_160.indd 28

29-10-10 09:53


Wij verdiepten ons in gissingen naar de redenen, waaraan wij die onheuse ontvangst te danken hadden. Was het onbekendheid met het onder zijn bestuur behorend eiland? Was de concessie tegen zijn inzichten verleend? Was het ingenomenheid tegen ons ‘particulieren’? De houding van de resident was ons toen een raadsel, daar wij geen geloof konden slaan aan de oplossing door vele op Banka bekende personen gegeven, die beweerden dat wij onze opvallend koele ontvangst hadden te danken aan het niet strikt opvolgen van de toenmalige Banka-etiquette, die het dragen van een zwartlakense rok en broek (met souspieds) als onontbeerlijk, hoe onmeedogend, onerbarmelijk dan ook, voorschreef; iets dat ons, hoezeer het in volle ernst gezegd werd, te belachelijk toescheen, om met de waardigheid overeen te brengen van een resident, wiens blikken in de regel te hoog gaan om zijn prestige zo laag bij de grond te zoeken. Ik maak van het bovenstaande melding, alleen om aan te tonen hoe weinig medewerking wij ontvingen juist van de zijde, vanwaar wij die het meest verwachtten. Het was slechts het begin van een reeks van onaangenaamheden, die ik later van zijn kant moest ondervinden, en die zo geheel in tegenstelling was met de medewerking die ik van de hoofdautoriteiten, vooral van de gouverneur-generaal, in mijn ongemakkelijke positie heb ondervonden. De secretaris van de residentie was zeer beleefd, doch kon ons niet de minste inlichting over Billiton geven, alleen gaf hij ons de hoop, dat wij die zouden verkrijgen van de administrateur van Toboalie, de enige ambtenaar die met Billiton in communicatie was. De volgende dag, 15 juni 1851, begaven wij ons weer aan wal en bezochten de heer De Groot, die bij een zijn vrienden, kapitein Alberti, was gelogeerd. Van hem vernamen wij, dat de waarschijnlijkheid bestond, dat wij zes of acht dagen op Muntok zouden moeten blijven in afwachting van het antwoord van de heer Heydeman, en dat zo deze niet kon, een ander in zijn plaats zou worden aangewezen. Het vooruitzicht van dit tijdverlies was verre van opwekkend. Wij hadden diezelfden morgen kennis gemaakt met de heer Kamp, de vriendelijke havenmeester van Muntok, die ons introduceerde in de ‘Sociëteit’, alwaar wij voor geld en goede woorden van de kastelein gedaan kregen, dat hij ons wat eten gereedmaakte.

29

Ontmoeting met Den Dekker ¶ 15 juni 1851: kennis gemaakt met een inlands kind, Den Dekker, klerk van de havenmeester, die offreert mee te gaan naar Billiton waar hij onder de inwoners veel kennissen heeft en ons van veel dienst zou kunnen zijn. Hij spreekt hun taal zeer goed en kan informatie inwinnen over het een en ander. Sinjo’s zijn hiervoor bijzonder geschikt, hebben slag om met inlanders om te gaan en ze uit te horen, beter dan een Europeaan dat doen kan. “U ziet mijn werk, en als het goed is, geeft u mij traktement”, heeft Den Dekker benadrukt. ¶ De enige personen, die wij in dit gebouw, aan de gezelligheid gewijd, aantroffen, waren twee biljartspelende leden. Terwijl wij, in afwachting van de voor ons te bereiden spijs, naar hun spel keken, kwam een van de twee naar mij toe, en vertelde mij,

Billiton_p001_160.indd 29

29-10-10 09:53


30

dat hij gehoord had dat wij naar Billiton gingen en hij gaarne met ons zou meegaan, daar hij overtuigd was ons van veel dienst te zullen zijn. Hij verlangde voorshands geen bezoldiging, alleen een betrekking bij de onderneming, wanneer deze mocht slagen. Hij was verscheidene jaren klerk geweest van de administrateur van Toboalie en had daar, uit de aard zijn betrekking, veel kennissen gemaakt onder de op Billiton thuis behorende handelaren, van wie hij herhaaldelijk de stellige verzekering had gekregen, dat er tin op Billiton aanwezig was, doch dat de depattie, bevreesd voor een vestiging van Europeanen, alles deed om dit geheim te houden. Hij toonde ons tevens de beste getuigschriften van zijn vorige chefs. Dit flink aanbod beviel ons en wij namen het aan. Hij vroeg en kreeg van zijn chef, de heer Kamp, een maand verlof. Deze persoon was de heer Den Dekker, de man aan wie de Billiton-Onderneming de grootste verplichting heeft. Wat hij gedurende bijna dertig jaren die hij aan de onderneming verbonden was, voor haar deed, is te veel om hier op te noemen; de uitkomsten tonen dit volledig aan. Door hem werd het eerste tin op Billiton gevonden. Hij bestuurde het werk bij de eerste mijn, die op Billiton werd aangelegd, en ontgon later al de districten waar de mijnbouw in werking trad en waar die op dit ogenblik in werking is. Aan hem is in de eerste plaats de grote tinproductie van Billiton te danken. Wij maakten van ons verblijf op Muntok gebruik om op 16 juni de mijn Rangum te bezoeken, die vier palen van de hoofdplaats Muntok gelegen is. Dit was voor ons een zeer interessant bezoek; het was de eerste tinmijn in Indië en het waren de eerste Chinese mijnwerkers die wij zagen. ¶ 17 juni 1851: De Groot heeft er het land aan dat hij door de commandant van de Etna is uitgenodigd om aan boord te komen om morgen naar Soengei Selan te vertrekken teneinde Heydeman af te halen. De Groot verdomd te gaan, pretendeert dat hij niet klaar is, hier nog bezigheden heeft enzovoort. Hij heeft later toegestemd, zal zich haasten. (Ik zie dat hij bang is dat hij niet alle eer van het onderzoek op Billiton zal hebben,”grand faiseur d’embarras”). ¶ De expeditie is compleet De 18e juni 1851 vertrokken wij naar Soengei Selan met het doel en in de hoop de heer Heydeman te kunnen overhalen met ons mee te gaan naar Billiton, doch wij mochten niet slagen. De heer De Groot bleef op Soengei Selan achter, om daar enige tinmijnen te bezoeken en wij keerden naar Muntok terug. Bij aankomst daar terplaatse spraken wij onmiddellijk met de secretaris. Hij schreef de heer Van Bloemen Waanders aan, administrateur van het district Jeboes, om zich voor het onderzoek gereed te maken en naar Muntok over te komen. De 22e juni 1851 arriveerde de heer Van Bloemen Waanders te Muntok; hij bracht twee bekwame mijnwerkers mede om hem behulpzaam te zijn in zijn onderzoekingen naar tin. Eindelijk verliet de Etna, met ons aan boord, de rede van Muntok op de 24e juni 1851, met bestemming Toboalie. Onderweg naar die plaats namen wij bij de Nangka-eilanden de heer De Groot op en kwamen de 25e om half drie te Toboalie aan. Hier moesten koelies, rijst en andere benodigdheden

Billiton_p001_160.indd 30

29-10-10 09:53


voor het onderzoek worden ingenomen, waarmee de volgende dag verliep, die wij ons ten nutte maakten, om een paar nabijgelegen mijnen te bezoeken. Zoals ik al vertelde, had het bestuur op Muntok ons de hoop gegeven, dat wij van de administrateur van deze plaats enige inlichtingen over Billiton zouden verkrijgen, doch ook hierin werden wij teleurgesteld, daar die heer niets anders van Billiton wist te vertellen, dan dat het inlandse hoofd van dat eiland, om de drie maanden een prauw zond om zijn verstrekkingen van het Gouvernement, in rijst, zout en geld bestaande, af te halen. Om negen uur des avonds van de 26e embarkeerden wij en kwamen in de avond van de 27e op de rede van Billiton aan.

31

Bijzonderheden over Billiton Alvorens over te gaan tot de mededeling van ons wedervaren en onze verrichtingen op Billiton, wens ik hier enige bijzonderheden op te nemen over de vroegere en de toenmalige toestand van dat eiland en zijn bewoners. Tot het jaar 1812 behoorde Billiton, evenals Banka aan de sultan van Palembang. Het eiland werd bestuurd door een depattie, die de sultan een jaarlijkse schatting opbracht van duizend staafjes ijzer, van Billiton afkomstig. Ieder staafje was ongeveer zes Rijnlandse duim lang, twee duim breed en een halve duim dik; meestal voor krissen en andere wapens bestemd. Verder: vijftig ligmatjes, twee katties garoe, vijf katties was en enkele zaken van gelijke aard. Toen in 1812 sultan Mochamat Badroedin van Palembang door de Engelsen, onder generaal Gillespie, werd afgezet, en door zijn jongere broeder Achmet Naim Oedien vervangen werd, kwamen Banka en Billiton in handen van de Engelsen en onder het bestuur van een resident op Banka, majoor W. Robinson. In het laatst van 1821 werd Billiton door het Nederlands-Indische Gouvernement in bezit genomen. Over de toestanden op Billiton, toen ik dáár in 1851 voet aan wal zette, vind ik het volgende in mijn journaal aangetekend. De hoofdplaats van Billiton en de zetel van het bestuur is de kampong Tandjong Pandan, gelegen in de baai, gevormd door de monding van de rivier Tjeroetjoep. Het eiland is verdeeld in zes districten. Aan het hoofd van vier districten staan even zo vele ngabehi’s, over de twee overige voert de depattie persoonlijk het bestuur. Deze ngabehi’s worden, onder goedkeuring van het bestuur van Banka, door de depattie aangesteld en ontslagen. De districten zijn: 1 Tandjong Pandan, depattie. 2 Siedjook – ngabehi Djienal. 3 Boeding – ngabehi Awang. 4 Badau – ngabehi Rachhini. 5 Blantoe – ngabehi Draip. 6 Lingan, waarover de depattie evenals over het district Tandjong Pandan zelf het bestuur voert. Voor dit district heeft hij zijn broeder Kiagoes Loesooh als gemachtigde aangesteld.

Billiton_p001_160.indd 31

29-10-10 09:53


32

Verder het eiland Mendanau dat onder Tandjong Pandan behoort en slechts tijdelijk wordt bewoond door inlanders die vanuit Billiton daar ladangs of droge rijstvelden komen bebouwen. De depattie ontvangt van het Gouvernement ƒ 600,– recepis, naast 81,5 pikol rijst en negentig pikol zout, welk een en ander hem elke drie maanden door de administrateur van Toboalie op Banka wordt verstrekt. Verder voorziet hij in zijn onderhoud door het bebouwen van ladangs, die hij in herendienst laat bewerken. De ngabehi’s genieten geen toelage van het Gouvernement en leven van de opbrengst van hun ladangs, die evenals die van de depattie in herendienst worden bewerkt. Bovendien heffen zij een hoofdgeld van dertig cent per jaar van de hun onderhorige bevolking. De depattie heeft als hoofd van het bestuur de politie in handen. De macht die hij uitoefent is, daar hij door geen Europees bestuur gecontroleerd of gesteund wordt, zeer willekeurig en gebrekkig, en bepaalt zich hoofdzakelijk tot de Billitonezen of ‘Orang darat’ (landvolk – in tegenstelling tot ‘Orang laut’, zeevolk), die direct onder zijn bevelen staan. De straffen die hij oplegt zijn in de meeste gevallen geldboeten; slechts in enkele gevallen arrest. Misdaden worden te Muntok op Banka voor de landraad behandeld. Criminele zaken komen hoogst zelden voor. In 1846 is de vaart op Billiton voor vaartuigen komende van Nederlandse havens voor de handel opengesteld. Droge rijstvelden De Billitonezen of Orang darat zijn, op enkele uitzonderingen na, een zeer goed ras van mensen. Uitzonderingen vindt men hoofdzakelijk onder de weinige, die niet oorspronkelijk te Billiton thuis behoren, doch van elders afkomstig zijn. En die zich dikwijls om redenen, hun alleen bekend, te Billiton gevestigd hebben. De Orang darat leven van het bebouwen van de grond en het inzamelen van bosproducten, waaronder rotan, damar, was, en harssoorten, die zij aan de Maleise handelaren verkopen. De rijstcultuur is de voornaamste bron van bestaan. Billiton levert echter geen rijst genoeg voor de behoefte. De rijst wordt geplant in ladangs of zogenaamde droge rijstvelden; sawa’s kent men er niet. Iedere rijstoogst eist een nieuwe ladang, daar de grond zeer arm is en hoofdzakelijk door de as van het op de ladang verbrande hout vruchtbaar gemaakt wordt. Hieruit volgt dat de vruchtbaarheid van de grond afhangt van de zwaarte van het daarop staande hout. De grond voor de ladangs bestemd, wordt verdeeld in drie soorten: Eerste soort: riembak of bos, dat nimmer gekapt is (Urwald), en dat dus de meeste inspanning vordert bij het omhakken, echter ook door de meerdere as en humus de rijkste oogst geeft. Tweede soort: reloekar, bos dat wellicht vijftig jaren geleden is gekapt. Derde soort: bebakh, bos dat ongeveer tien tot twintig jaren geleden gekapt is, en dus veel minder werk vordert, maar ook minder produceert. In het aanleggen van een ladang, namelijk het omhakken en verbranden van het daarop staande hout, leggen de Billitonezen grote behendigheid aan de dag. De gereedschappen die zij hiervoor gebruiken, zijn de gewone parang en blioeng; dit

Billiton_p001_160.indd 32

29-10-10 09:53


laatste is een soort bijl met een dunne, zeer elastieke, ongeveer drie voet lange steel van mempoeloethout gemaakt, die bij het ijzer niet dikker is dan een pink. Het lemmet zelf is ongeveer vijf Rijnlandse duim lang, tweĂŤneenhalve duim breed en driekwart duim dik, en eindigt in een punt, waarmee het aan de steel wordt bevestigd. Met dit zwiepend instrument, dat zij met een zwaaiende beweging gebruiken, vellen zij de zwaarste bomen. Om nu het hout op de voor ladang bestemde grond zo gemakkelijk mogelijk en zonder nodeloos werk te doen vallen, beginnen zij met behulp van de parang inkepingen te maken in al het kleinere hout. Deze inkepingen zijn alle in dezelfde richting; worden de stammen te zwaar voor de parang, dan nemen zij de blioeng ter hand; op het laatst hakken zij een van de zware bomen om, die in zijn val al de overige ingekeepte bomen meeneemt. Dit werk geschiedt vanaf het einde van mei of het begin van juni. De zon droogt het hout spoedig en eind augustus verbranden zij het gevelde bos. Zij kiezen daarvoor een dag dat het flink waait en steken dan, natuurlijk bovenwinds, de brand in het droge hout. Door het niet omgekapte groene hout wordt het vuur gekeerd. Met een puntige stok wordt een gat in de grond gestoken en in de holte worden enige padikorrels gestort; de regen moet nu het overige doen. Nadat de rijst is geoogst, worden als tweede gewas de zogenaamde oebi bengala of ketela kajoe en enkele andere aard- en peulvruchten geplant; als deze geoogst zijn, wordt de ladang verlaten. De Billitonezen houden zich verder onledig met het vervaardigen van ligmatten die zij in de handel brengen, terwijl velen het ijzererts verwerken tot gereedschappen en voornamelijk tot spijkers; deze laatste zijn bestemd voor het hierboven omschreven doel. Het ijzer van Billiton is bijzonder gezocht in dit gedeelte van de Indische Archipel, en het erts is in grote hoeveelheid hier aanwezig. De Maleiers op Billiton gevestigd, zijn voor het meeste deel afkomstig van Palembang, Borneo en de LinggaRiouw Archipel; zij bewonen de kampongs aan het strand en beschikken met de Chinezen op de hoofdplaats over de handel.

Billiton_p001_160.indd 33

Orang Darat van Banka. Door Johannes Jeremia Geelhoed, 1821-1880.

29-10-10 09:53


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.