Dromers, doemdenkers en doorzetters

Page 1


Fineke van der Veen, Dick ter Steege, Chandra van Binnendijk

DROMERS DOEMDENKERS EN DOORZETTERS VERHALEN VAN MENSEN EN GEBOUWEN IN CORONIE

Cornonie_HT.indd 1

19-09-10 12:27


Cornonie_HT.indd 2

19-09-10 12:27


DEEL I:

DE MENSEN

Tekst: Fineke van der Veen Foto’s: Fineke van der Veen, tenzij anders vermeld

INTERMEZZO Tekst: Fineke van der Veen en Chandra van Binnendijk Foto’s: Fineke van der Veen

DEEL II: DE GEBOUWEN Tekst: Dick ter Steege Foto’s en tekeningen: Dick ter Steege, tenzij anders vermeld Met medewerking van Philip Dikland en Sonja Pawiromoeljo (opmetingen en 3D-modellen)

Cornonie_HT.indd 3

19-09-10 12:27


Cornonie_HT.indd 4

19-09-10 12:27


INHOUDSOPGAVE

Cornonie_HT.indd 5

WOORD VAN DANK

7

EEN SLEUTEL OM DE OGEN TE OPENEN

9

INLEIDING: CORONIE, GEDROOMD PARADIJS?

11

DEEL I DE MENSEN 1. Paramaribo - Coronie: hoe de reis steeds korter werd 2. De familie Vriesde: moeder Fride en vader Herman 3. De oudste sporen: terpen en potscherven 4. De Oude Kolonie: suiker 5. Plantages: roofbouw en overleven 6. De Nieuwe Kolonie: katoen 7. Verzet in Coronie: Philip en Tata Colin 8. Verslag van een ooggetuige: August Kappler 9. 1863-1873: Emancipatie en Staatstoezicht 10. Zending en missie: de invloed van de kerk 11. Hard werken voor de kost: het land van melk en honing 12. De Tweede Wereldoorlog: schutterij en surrogaat zuurkool 13. Mens en milieu: een wankel ecologisch evenwicht 14. Verdeel en heers: honden en katten, muizen en ratten 15. Coronie blues: blijven of weggaan 16. Dromers en doorzetters: geloof in de toekomst

17 20 25 27 30 35 39 41 45 49 53 59 61 67 71 77

INTERMEZZO: PARELTJES UIT CORONIE 1. Het openluchtmuseum van ‘Oom Tjon’ 2. Uit de kronieken van de R.K. kerk in Coronie 3. Kindergedichten 4. Kindertekeningen 5. Reclameschilderingen

85 89 94 100 106

DEEL II DE GEBOUWEN 1. Inleiding 2. De plantages en de infrastructuur, een bouwhistorische verkenning 3. Typologie en herkomst van de bebouwing in Coronie 4. Voorstel tot bescherming 4.1. Monumenten en eigenaren 4.2. Beschermd dorpsgezicht 5. Bouwhistorische opnamen 5.1. Methodologie 5.2. Gebouwbeschrijvingen 6. Van Burnside tot Mary’s Hope

111 113 119 129 129 132 134 134 137 188

LITERATUURLIJST

190

COLOFON

192

INHOUD DVD De DVD opent met de file: 0. Typologie, met tekeningen van de verschillende typen gebouwen in Coronie. Daarnaast staan op de DVD meer beelden van de in het boek besproken gebouwen. Van ieder pand zijn de plattegronden, gevels, doorsneden en details uitgetekend. Deze zijn te vinden in de file: 1. Bouwkundige opmetingen. In de file: 2. Bouwhistorische faseringen worden de in het boek geplaatste tekeningen per gebouw weergeven. De 3D modellen uit het boek zijn terug te vinden in de file: 3. 3D modellen. Alle tekeningen kunnen geprint worden op een zelf gewenst formaat. De bovengenoemde tekeningen zijn ook per gebouw geordend in de file: 4. Tekeningen per gebouw. De gegevens van de traditionele woningen (plaats, categorie, eigenaar, monumentwaarde) zijn vermeld in de file: 5. Database gegevens gebouwen Coronie. Op de DVD staan ook de foto’s van alle panden langs de Oost-Westverbinding tussen Mary’s Hope en Burnside: De panden aan de Noord (=zee) zijde zijn gefotografeerd en genummerd van West naar Oost, de panden aan de Zuid (=land) zijde van Oost naar West.

20-09-10 18:12


Cornonie_HT.indd 6

19-09-10 12:27


WOORD VAN DANK

We danken alle inwoners van Coronie die ons genereus hun tijd en aandacht hebben gegeven en ons hun verhalen hebben verteld, met name de familie Vriesde, de broers Anton en Roy Paal, Richard Maarbach, Bert ‘Mandela’ Lamsberg, Jacques ‘Diamond’ Gefferie, Jozef Cornelis Tjon-Fo (’oom Tjon’), Alex Feller, Marlène en Omaida Wijntuin, Kenley Starke, Ans en Leo Lieveld, Emanuel Esajas. Zonder hun bijdragen had dit boek niet geschreven kunnen worden. Dank ook aan de Districtscommissaris van Coronie, mevrouw Ireen Esajas, voor haar luisterend oor en enthousiasme. We hebben bij het schrijven van ons boek rijkelijk geput uit de kennis van oude plantages en architectuur die Philip Dikland door de jaren heen heeft verzameld; kennis die hij graag deelt met anderen. Gabriella Meerbach heeft met een frisse blik kritisch meegelezen, ook haar bedanken we voor haar inzet. Dank ook aan Philip Dikland voor zijn opbouwende commentaar op de tekst van het deel over de gebouwen. Daarnaast hebben wij dankbaar gebruik gemaakt van het enthousiasme en de ondersteuning van diverse personen, instanties en organisaties, zoals het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, directoraat Cultuur, Nola Hatterman Art Academy, Celestine Raalte, de Stichting Gebouwd Erfgoed Suriname (SGES), de Stichting tot Behoud van Oudheden in Suriname (Stibosur) en het Lim A Po Institute for Social Studies (FHR). Een bijzonder woord van dank voor de Nederlandse Ambassade in Paramaribo voor hun financiële bijdrage voor het schrijven van dit boek als onderdeel van het grotere ‘Coronie!’-project. Tenslotte dank aan KIT Publishers, voor de stimulerende samenwerking.

Fineke van der Veen Dick ter Steege Chandra van Binnendijk November 2010

7

Cornonie_HT.indd 7

19-09-10 12:27


8

Cornonie_HT.indd 8

19-09-10 12:27


EEN SLEUTEL OM DE OGEN TE OPENEN

WAAROM EEN BOEK OVER CORONIE? Op een dag stonden we in een winkeltje om iets te drinken te kopen. De multomap met contactafdrukken van foto’s van alle huizen aan beide kanten van de weg tussen Mary’s Hope en Burnside lag open voor ons. Een jonge man vroeg of hij even mocht kijken. “Hé”, zei hij, “dat huis ken ik. En dat huis ... en die ook.” “Klopt, we hebben ze allemaal gefotografeerd.” “En waarom dan wel?”, vroeg de jongen. “Omdat we ze mooi vinden”. De jongen keek ons bevreemd aan en ging naar buiten, keek aandachtig naar de huizen en kwam de winkel weer in. “Jullie hebben gelijk, ze zijn mooi”, zei hij. “Bedankt. Jullie hebben me een sleutel gegeven om mijn ogen te openen.” Het begon zoals veel liefdes beginnen, met de verleiding van uiterlijke schoonheid: de oude houten huizen met de ruime erven, het vele groen, de wuivende kokospalmen. Ook de plaatsnamen intrigeerden: Inverness, Mary’s Hope, Hague, John, Bantaskine, Burnside. Waar kwamen die namen vandaan? Al snel volgden meer vragen: wie wonen hier, wat leeft er achter de rustige façade? Hoe was het hier vroeger, waar zijn de oude verhalen? En welke toekomst heeft dit schaars bewoonde gebied? Kunnen de karakteristieke gebouwen beschermd worden voor verder verval? Is Coronie een voorbeeld van een nostalgisch paradijs, of van een plattelandstreek die langzaam leegbloedt - zoals elders in de wereld? Langzaam rijpte het idee om de oude huizen en de verhalen van de inwoners te documenteren, vast te leggen voor het nageslacht. Zeker omdat het een verdwijnende wereld betreft: veel oude huizen zakken langzaam in elkaar en de ouderen die over vroeger kunnen vertellen zijn van zeer hoge leeftijd. Na een eerste oriënterend bezoek ontstond ‘Coronie!’, een project met als hoofddoel herwaardering van het (gebouwd) cultureel erfgoed van Coronie. Wat we graag willen is dat de Coronianen zelf oog, en hopelijk ook waardering voor hun woonomgeving krijgen. Het boek bevat een bouwhistorisch cahier met DVD, dat dieper ingaat op de architectonische en bouwhistorische aspecten van de oude gebouwen.1 We presenteren veel beeldmateriaal om ook de lezer door Coronie te laten verleiden. En natuurlijk om de Coronianen een spiegel voor te houden, zodat ze de schoonheid van Coronie (opnieuw) zien. Immers: als je je hele leven op een bepaalde plek woont, is alles gewoon - je kijkt niet echt meer, waardoor de kans groter wordt dat je alles maar laat zoals het is.

1

Het boek is onderdeel van het project Coronie! (2009-2010), dat bestaat uit de volgende onderdelen:

• Expositie De Verleiding van Coronie in het Surinaams Museum in Paramaribo;

Wat we in ons boek presenteren is een momentopname van het leven aan weerszijden van de Oost-Westverbinding van Coronie, vastgelegd vanuit belangstellende nieuwsgierigheid. Het is geen allesomvattend verhaal over het leven in Coronie, en zeker geen blauwdruk voor de toekomst - de toekomst is aan de Coronianen.

• Boek Dromers, doemdenkers en doorzetters; verhalen van mensen en gebouwen in Coronie; • Verhaal Logeren in Coronie, over de geschiedenis van Coronie, voor (school)kinderen, ter begeleiding van

Fineke van der Veen, publicist/beeldend kunstenaar Dick ter Steege, bouwhistoricus Chandra van Binnendijk, publicist

de expositie; geschreven door Cynthia Mc Leod; • Workshops schilderen en poëzie voor schoolkinderen in Coronie; zie Pareltjes uit Coronie 3 en 4.

9

Cornonie_HT.indd 9

19-09-10 12:27


10

Cornonie_HT.indd 10

19-09-10 12:27


C O R O N I E GEDROOMD PARADIJS?

Lang geleden reed ik over een zandweg omzoomd met hoge palmen. Er was geen ander verkeer; één keer moest onze auto stoppen voor een schildpad die de weg overstak. Het was warm, stil, groen. Een paradijs met de naam Coronie; het kleinste district van Suriname, en slechts spaarzaam bewoond. Inmiddels is de weg geasfalteerd en onderdeel van de Oost-Westverbinding die loopt van Albina aan de oostgrens met Frans Guyana tot aan Nieuw Nickerie aan de westgrens met Guyana. Vanuit het drukke Paramaribo passeer je eerst een tuinbouwgebied, dan gaat de weg door het landelijke district Saramacca, waar ook het staatsoliebedrijf is gevestigd. Na het oversteken van de Coppenamerivier ben je in Coronie. Een aantal kilometers na het welkomstbord ‘Coronie, vredig, vrij en vriendelijk’, verschijnen de eerste groepjes huizen. Pas bij Mary’s Hope wordt de bebouwing dichter. Eerst links het drie verdiepingen hoge huis van de familie Feller. Daarna aan beide kanten een bonte verzameling gebouwen die wonderwel bij elkaar passen. Veel hout, in alle gradaties van verveloosheid. Sommige huizen zijn in de loop der jaren gekrompen, andere zijn uitgedijd, al naar gelang de gezinsomvang en de financiële mogelijkheden van de bewoners. Een aantal gebouwen, zoals de dependance van het Ministerie van Sociale Zaken of het Cultureel Centrum, ziet er moe uit - moe en afgeleefd. Ze willen misschien nog wel, maar kunnen niet meer zoveel. De katholieke kerk met bijgebouwen in Mary’s Hope vormen een nostalgisch plaatje, evenals de minikerkjes in Hamilton, Welgelegen, Salem en Burnside. Tegenover de kerk van Mary’s Hope staat het Jeugdgebouw, op hoge neuten (palen) en met een trapgevel. De letters van de naam dansen over de voorgevel; de D, B en U zijn er inmiddels afgevallen. Binnen wonen twee bijenvolken, vertelt Pater van Kempen die tweemaal per maand naar Coronie komt om kerkdiensten te houden. Het mooiste gebouw van Coronie is wellicht het koloniale Staatslogeergebouw. Het was in groot verval en staat nu in de steigers. De renovatie wordt in 2010 afgerond. Het Cultureel Centrum zal ook worden gerenoveerd; een cadeautje van het Surinaamse telecombedrijf. Er worden ook nieuwe huizen gebouwd, meestal bungalows, waar niet veel over te melden valt: adequaat maar saai. Coronie telt in totaal vier lagere scholen. De enige school voor voortgezet onderwijs staat in het centrum van het district, Friendship. Daar bevinden zich ook de meeste voorzieningen, zoals het kan-

11

Cornonie_HT.indd 11

19-09-10 12:27


toor en de ambtswoning van de districtscommissaris, het hoogste lokale gezag. De Landbouwbank heeft er een filiaal, er is een pinautomaat (die vaak defect is) en een post- en telefoonkantoor (met internetfaciliteit). Je vindt er dependances van diverse ministeries en een gezondheidscentrum met beperkte voorzieningen. Tot groot verdriet van de Coronianen is er in heel Coronie vroedvrouw noch tandarts. Een bejaardencentrum is met hulp van Nederlandse fondsen gebouwd. Er zijn ook bejaardenverzorgsters opgeleid, maar het centrum is een jaar na oplevering nog leeg en ongebruikt. Bij calamiteiten staan politie en brandweer paraat. Het politiebureau heeft drie cellen voor de opsluiting van boeven. Bij de brandweerkazerne staan twee glimmend rode wagens alert te zijn. Voor de dagelijkse boodschappen kun je terecht bij een aantal Chinese supermarkten, met allemaal hetzelfde aanbod. Radiostation Mohari Broadcasting zorgt voor het radionieuws. Coronie heeft ook een voetbalstadion, voetbalvelden, een sportzaal, hotel Totness Palace, een paar eethuisjes en bars. Maar drinken kun je ook bij iedere Chinese supermarkt , wat veelvuldig wordt gedaan. De weg lijkt in niets op een hoofdweg: twee rijstroken, wat auto’s, een busje, clubjes schoolkinderen op de fiets. Voetgangers gaan hun trage gang naar de markt, de winkel, het kostgrondje. Of men maakt zomaar een loopje. Werk is er nauwelijks in Coronie, de meesten leven van de werkverschaffing of een uitkering. Vroeger, ja vroeger had je zoveel: kokospalmen, varkens, rijst, groente, fruit en vis. De vissers die er nu nog zijn, zijn veelal Guyanezen. De laatste lokaal nieuwgebouwde kotter rolde lang geleden van de helling. Veel Coronianen hebben het district in de loop der jaren verlaten, er wonen nu nauwelijks 3000 mensen. Nog steeds groeit het fruit overdadig aan de bomen, zijn er imkers die de parwahoning produceren. Fruit en honing zijn te koop aan stalletjes bij het huis, aan de kant van de weg. Coronie is een paradijs voor wie zich een paradijs kan dromen. Het groene groen, de weerloze huizen, de mensen - er gaat een verleiding vanuit voor wie gevoelig is voor een lome, bijna tijdloze sfeer. Er gebeurt zo te zien zo weinig, dat je creativiteit alle ruimte krijgt. De oude gebouwen vooral de verveloze en de bijna-bouwvallen, noden tot fantaseren. Dan zie ik mezelf op een veranda met een dakrand van fijn houtsnijwerk, in de schaduw in een hangmat liggen, zacht schommelend terwijl de vogel grietjebie “grietjebie!” roept. Als je teveel droomt, prikken de muggen je wakker en plaatsen je terug in de realiteit. De beestjes zijn met ontelbaar vele en geven een pikant smaakje aan het zoete Coronie. ‘s Avonds branden overal vuurtjes van kokosbast om de felle, stekende monstertjes te verdrijven. Coronie heeft ook demonen. ‘Verdeelheid’ is er een, naast ‘Wantrouwen’ en ‘Lethargie’. Dat komt door de religie en door de politiek, zegt de een en neemt het leven zoals het komt. Als je iets wilt bereiken, moet je hier weg, zegt een ander. Maar een aantal Coronianen geeft de moed niet op. “We gaan voor de dream”, zegt landbouwer en actievoerder Alex Feller. Ook parlementslid Anton Paal blijft vertrouwen houden: “Zelfs de duivel heeft na duizenden jaren nog hoop, waarom Coronie dan niet?” Gitana Plak, die samen met haar man Harold Mohari Broadcasting runt, is ondernemer, en droomt

12

Cornonie_HT.indd 12

19-09-10 12:27


hardop over de toekomst: “Er is productie, er zijn nog meer verkoopstandjes, er zijn rijstbedrijven, productie- en verwerkingsbedrijven zoals een zuivelfabriek. Iedereen lacht en is blij, je ziet geen mensen aan de kant van de weg zitten.” Fineke van der Veen • Coronie grenst in het oosten aan Saramacca, in het zuiden aan Sipaliwini, in het westen aan Nickerie. De noordgrens is de Atlantische Oceaan. Het district bestaat uit een mangrove(kust)vlakte aan de noordkant, een zwampgebied (moerassen) aan de zuidkant en nog veel verder naar het zuiden aan de grensrivier de Wayombo, savanne en bos. • Het district is dun bevolkt. In een gebied van 3903 km22 wonen nauwelijks 3000 mensen3. Er wonen meer 2

mannen dan vrouwen in het district.4 Dat komt omdat meer vrouwen het district verlaten. Van de volwassenen werkt tussen de 75 en 80% in overheidsdienst - een verkapte vorm van bijstand - of krijgt geld van

Het aantal vierkante meters dat genoemd wordt, varieert per bron. Het genoemde getal komt uit de ‘Encyclopedie van Suriname’, red.

5

Sociale Zaken .

C.F.A. Bruijningen en J.Voorhoeve; samengest. W.Gordijn; Elsevier, Amsterdam, 1977 3

• Aan de top van het lokale bestuur van Coronie staat een door de centrale overheid benoemde districts-

In 1922, 1950, 1964 en 1972 was de bevolkingsgrootte resp. 2700,

commissaris (DC), daaronder functioneert een gekozen Districtsraad op ressortniveau ondersteund door

4000, 3800 en 3251, hetgeen sinds 1950 een forse leegloop laat zien.

de Ressortraden. Dat zijn er in Coronie drie, voor de ressorts (een soort gemeenten) Welgelegen, Totness

Bron: ‘Encyclopedie van Suriname’. Het Bureau voor de Statistiek

en Johanna Maria. In de praktijk hebben de districtsbestuurders weinig macht, ze zijn zowel politiek als

heeft cijfers uit 2004: 2887. De leegloop is dus gestaag doorgegaan. 4

financieel afhankelijk van Paramaribo.

Bureau voor Statistiek; 2004: man- vrouwverhouding: 1526 - 1361.

5

• Momenteel is een proces van decentralisatie gaande dat de overheidsdienstverlening dichter bij de bur-

Juiste percentage niet bekend. In 1998 waren er 325 landsdienaren,

gers van Coronie moet brengen. Het district zal financieel echter grotendeels zelf zijn broek op moeten

terwijl daarnaast 470 cliënten bij Sociale Zaken waren geregistreerd.

houden, zoals toenmalig president Venetiaan zei bij de beëdiging van districtscommissaris Ireen Esajas op

Van de cliënten was 66% werkloos, had 27% los werk, en slechts 7%

11 februari 2008: “Het streven van de regering is erop gericht dat elk district, elke regio van Suriname in staat

een vaste baan. Ruim 90% van de cliënten had hooguit de Lagere

zal zijn om zich economisch te bedruipen en vanuit die economische zelfvoorzienendheid ervoor te zorgen dat

School (Staphorst 1999; geciteerd op de website van NIKOS) ;

georganiseerd wordt, de voorzieningen voor de andere sectoren.”

recente cijfers zijn niet beschikbaar.

13

Cornonie_HT.indd 13

21-09-10 11:08


14

Cornonie_HT.indd 14

19-09-10 12:27


Foto’s van links midden, met de klok mee: Districtscommissaris (DC) Ireen Esajas, Cultureel Centrum Coronie, Staatslogeergebouw, Ministerie van Sport en Jeugdzaken, brandweer, kantoor DC, Landbouwbank, Ministerie van Openbare Werken.

15

Cornonie_HT.indd 15

19-09-10 12:27


DEEL I -DE MENSEN

Totness kanaal (collectie KIT)

16

Cornonie_HT.indd 16

27-09-10 18:50


DE MENSEN - 1

PARAMARIBO

“Coronie was vroeger zover weg. Als je er niet moest zijn, ging je niet.” (historicus André Loor) Tegenwoordig rijd je in ruim twee uur van Paramaribo naar Coronie, een afstand van 150 km. Tot de jaren veertig van de vorige eeuw leek Coronie veel verder van de hoofdstad af te liggen; het duurde soms dagen om het district te bereiken. Daarom kwamen veel Coronianen hun district nooit uit en was Coronie voor de meeste hoofdstadbewoners een soort Verweggistan. Grote barrières voor de reis over land vormden de Saramacca- en de Coppenamerivier. Daarom gingen de meeste reizigers over zee, met een stoom- of zeilschip. Een prijslijst uit 1900 toont dat je voor een eersteklas kaartje (enkele reis, inclusief maaltijden) met een stoomschip acht gulden moest betalen, een heel bedrag voor die tijd. De prijslijst voor goederenvervoer laat zien dat alles wat Coronie van buiten nodig had, van overzee kwam: bier, jenever, wapens, ijzerwaren, potten en pannen, bouwmaterialen, machines, kleinvee en gevogelte (in hokken).6 Maar deze ‘import’ was luxe, zelfvoorziening was een economische noodzaak. Omdat voor de kust modderbanken lagen, bleven stoomboten ver uit de kust van Coronie liggen. Passagiers en lading moesten op zee overgezet worden in een barkas, een grote roeisloep, die de sluiskreken kon binnenvaren. Dat laatste deel van de tocht was vaak een ware kwelling, zoals de heer Weiss in 1914 beschrijft: “ ‘s Nachts om half twaalf kregen wij het kustlicht van Coronie in het oog. De kapitein voer zo dicht langs de kust als het dikke slip hem veroorloofde, tot de kiel vastzat. Toen werd het anker uitgeworpen. Donker was de nacht. Slechts nu en dan verlichtte een bliksemstraal het bruingele water en de wouden voor ons. De boot werd in het ondiepe water ginds en weer geslingerd. De regen stroomde neer. Ik ben de eerste die het schip verlaat. Op een ogenblik dat de golven de sloep bijna ter hoogte van het dek onzer boot opheffen, waag ik de sprong. Eindelijk is alles in de sloep: kisten, koffers, pakjes, trommels, vruchten, mensen. Dicht op elkaar gepropt zit men, naast en op elkaar en nu begint de veelbesproken nachtelijke tocht. Na een goed half uur bereiken wij de mond van het kanaal. Langzaam, als het ware vermoeid glijdt ons vaartuig door de vaargeul tussen laag stuikgewas. Wij hebben onze muskietensluier omgehangen. Kleine steekvliegen brengen ons echter daar doorheen nog haar steken toe, die gloeien als vuur. De bootslui beginnen nu de strijd tegen muskieten en mampieren. In een grote ijzeren pot brandt men de bast van kokosnoten; de

17

Cornonie_HT.indd 17

27-09-10 18:50


1

bijtende rook dringt ons in de neus, maar schijnt werkelijk de muskieten op een afstand te houden. Onze boot vaart steeds langzamer. Het kanaal wordt voortdurend smaller. We merken eigenlijk niet meer dat we vorderen en geven er de voorkeur aan, boot en bemanning goedendag te zeggen en te voet onze tocht voort te zetten. Bij vieren waren we in Totness.”7 Een alternatief en avontuurlijk transportmiddel was de batto, een in Coronie gebouwde zeilkotter. Batto’s vervoerden producten uit Coronie naar Paramaribo. Ze konden meteen bij hun afzetgebied aanmeren: de Centrale Markt in Paramaribo, gelegen aan de Surinamerivier. Fride Vriesde herinnert het zich nog goed: “De kotters brachten kokosnoten, olie, bananen en varkens naar Paramaribo. Als je mee terug wilde varen, ging je in Paramaribo bij de markt om zes uur s’ middags aan boord en kwam je om vijf uur, half zes de volgende ochtend in Coronie aan. Je had dan meestal wind mee. Van Coronie naar Paramaribo was het soms drie dagen, vanwege de tegenwind. “

Steiger Coppenameveer, ca. 1955 (collectie KIT)

Vanwege de problemen met de modderbanken is vanaf het begin van de plantagetijd in Coronie gezocht naar een weg binnendoor. Daar waren echter ook grote problemen, zoals de twee grote rivieren, de Saramacca en de Coppename, die een barrière vormden; de talloze kreken en het ontbreken van een weg van de oever van de Coppename verder Coronie in. De enige weg in Coronie was de zogeheten communicatieweg, die de verbinding vormde tussen de diverse plantages. Deze was aangelegd op een schelpenrits die vrijwel parallel aan de kust loopt. Een verbinding tussen de communicatieweg en de oever van de Coppename wordt veel later aangelegd, na verkennende expedities rond 1900 door onder andere gouvernementslandmeter Loth.

Pas in 1941 maakt de aanleg van het Garnizoenspad van Paramaribo naar de Saramaccarivier en de komst van het Stoepenveer de reis korter en aangenamer. De heer Getrouw schrijft in 1946: “Per auto rijdt men van Paramaribo tot Uitkijk. Men is dan aan de rechteroever van de Saramacca. Hier zet een veerboot passagiers en autobus over de smalle rivier, waarna de tocht weer over land wordt voortgezet tot Carl-François. We hebben steeds de Saramaccarivier gevolgd; onderweg hebben we het mooie plaatsje Groningen aangedaan, waar de districtscommissaris gevestigd is. In het geheel hebben we nu een landreis van 76 km achter de rug. Er volgt nu een reis van twee à drie uren in de motorboot (...). Onaangenaam is de reis niet: een flinke bries tempert de warmte; een lichte deining verbreekt de gladde eentonigheid van het water. We zijn namelijk dicht bij de zee, waar de beide rivieren uitmonden. De tweeënhalf uurs reis is spoedig achter de rug, en we staan op de Coppenamesteiger. Na uit- en inladen stappen we in een andere autobus. De weg is goed; hij gaat dwars door kust- en oevervegetatie, over gedempte moerassen en overbrugde kreken die naar zee stromen. Langs de 54 km weg zijn er nog geen nederzettingen, maar het is een prachtig stuk natuur, in zijn weelderigheid en verscheidenheid van planten en bloemen. Als dit stuk achter de rug is, begroeten ons de eerste wuivende palmen van Coronie.”8

Eetstalletjes bij steiger, ca. 1973

Getrouw legt een verband tussen de volksaard van de Coronianen en de geïsoleerde positie. Hij constateert dat het district er ondanks de relatieve rijkdom niet welvarend uitziet: “Slechte wegen,

Coppenameveer, ca 1973

18

Cornonie_HT.indd 18

19-09-10 12:28


1

“Onaangenaam is de reis niet: een flinke bries tempert de warmte; een lichte deining verbreekt de gladde eentonigheid van het water.”

geen straatverlichting en het gemis van andere gerieven drukken een stempel van achterlijkheid op het district, terwijl het anders kon zijn. Het spreekt vanzelf, dat de Coroniaan niet altijd toeschietelijk zal staan tegenover nieuwigheden, want als er in Suriname één koppig volk is, dan is het dit (...). De onafhankelijkszin van de Coroniaan is verklaarbaar. Afgesloten door de modderbank, kampende tegen de zee in hun kotters, met hun in Paramaribo zo gezochte noten en olie, gingen ze zich als een apart volk beschouwen. Alleen de zeelieden hadden enige aanraking met de stad, de rest bleef van alle stadsinvloeden vrij, en niets had zij liever. Maar dat zij door het gemis aan contact met Paramaribo achterlijk werden, dat zagen zij niet.” 9 Vanaf de jaren vijftig wordt het isolement van Coronie steeds verder opgeheven. De verbinding Paramaribo-Coronie verbetert door de aanleg van nieuwe stukken weg, het inzetten van autoveerdiensten en uiteindelijk door asfalteren van het hele traject. De reiziger diende echter rekening te houden met de vaartijden van de veerboten over de Saramacca- en de Coppenamerivier. Met een beetje (auto)pech miste je een aansluiting en moest je uren wachten. Stalletjes met hapjes en drankjes, zoals groente en pindasaus in bananenblad, ‘warme vis’ (gerookt), chips van bananen en cassave, deden daarom goed zaken. In 1978 wordt de eerste brug, over de Saramacca, gebouwd, in 1999 volgt de grote brug over de Coppename. De verbinding met het westelijk gelegen district Nickerie was in de jaren zestig al verbeterd toen de weg van Coronie verbonden werd met het wegennet van Wageningen en de districtshoofdstad Nieuw-Nickerie.

6

Bron: Surinaamsche Almanak voor het jaar 1902; Erve J. Morpurgo; Paramaribo 1901 (zie www.dbnl.org )

7

Dit verslag van EBG-broeder H.Weiss van de reis die hij in 1914 maakte, wordt in veel documenten geciteerd en is zo geworden tot HET reisverslag van de tocht

8 9

C.F.G.Getrouw: Coronie; De West-Indische Gids XXVII, pag. 65 idem

19

Cornonie_HT.indd 19

19-09-10 12:28


2

DE FAMILIE VRIESDE MOEDER FRIDE EN VADER

HERMAN

“We gingen meestal in de grote vakantie naar de stad. Dat ging niet voor iedereen want met zo’n stoomschip kostte het vijf gulden heen en vijf terug” (Fride Vriesde) De recente sociaaleconomische geschiedenis van Coronie laat zich goed illustreren aan de hand van het levensverhaal van de familie Vriesde. Moeder Fride werd geboren als Elfriede Emeline Maria Tolud op 15 april 1923 in de Commissarisstraat nummer 15 in Totness. Zij had een twee jaar oudere broer, Eduard Waldie. Vader Herman kwam ter wereld op Plantage Inverness, op 31 juli 1918. Beide zijn rooms-katholiek gedoopt; één keer per maand komt Pater van Kempen uit Paramaribo op huisbezoek. In tegenstelling tot Fride, komt Herman uit een groot gezin: acht broers en twee zusters. Herman is de oudste. Vroeger, voor zijn beroerte, toen hij nog goed kon zien, las Herman graag in de bijbel. Hij noemt zich een kind van God, omdat God hem rijk heeft gezegend met kinderen en goederen. Twaalf kinderen kreeg het echtpaar, en aan het eind van zijn werkzame leven had Herman, die als landbouwer was begonnen, samen met zijn zoons een groot bedrijf. Herman transporteerde bouwmaterialen en deed aan grondverzet zoals het ophogen van terreinen. Dat gebeurde met zand en schelpen, beide ruim voorradig in Coronie. Als Fride in de vierde klas van de lagere school zit, verhuist haar juf, Beryl Mac Comby naar Paramaribo. Ze vraagt de moeder van Fride of het meisje mee mag. Hoewel de moeder aarzelt stemt ze toe onder voorwaarde dat Beryl goed voor Fride zal zorgen. In Paramaribo woont Fride met Beryl en een bediende in de Wagenwegstraat en gaat naar de Sint Annaschool. Echt heimwee heeft ze niet. Het contact met Coronie wordt onderhouden met brieven. Fride: “Ik schreef zo eens in de twee weken en vertelde dan hoe alles met me ging. En moeder schreef: ‘Lieve Fride, groet de juffrouw van me en je moet gehoorzamen, niet brutaal zijn. En niet met vriendinnen lopen.’ Ze wilde ook weten of ik goed behandeld werd in huis.” Fride’s broer Eduard woont ook in Paramaribo, bij een tante. Hij leert voor het bouwvak. Na een paar jaar gaat juffrouw Beryl Mac Comby voor onbepaalde tijd naar Holland. Fride gaat als kweekje wonen bij Hilda, een vriendin van Beryl. Het is daar niet echt vervelend maar Fride moet na school veel huishoudelijk werk doen. In die tijd ontmoet Fride een haar onbekende broer van haar 20

Cornonie_HT.indd 20

19-09-10 12:28


2

moeder, die haar bij Hilde thuis opzoekt. Na dat eerste bezoek gaat Fride regelmatig op zondag naar haar oom en zijn dochters, die van haar leeftijd zijn. Ze leert daar fietsen. Na tweeënhalf jaar komt Beryl terug uit Holland en Fride trekt opnieuw bij haar in. Beryl stuurt haar na de lagere school naar de modevakschool van de soeurs. Dat is geen succes, vinden zowel Frida als de soeurs: Fride haalt alleen maar kattenkwaad uit. Het zou beter zijn als ze naar de huishoudschool ging. Zo geschiedt en Fride behaalt na een jaar haar diploma, ze glimt nog van trots als ze het vertelt. Fride doet het hele huishouden voor Beryl. Dan, op haar 18e, gaat ze vrij plotseling naar Coronie. Fride: “ Juffrouw Mac Comby had een vriend, en ik zag daar dingen die een meisje van die leeftijd niet behoort te zien. Ik vond dat niet prettig. Ik ben weggegaan.” Na terugkeer uit Paramaribo wordt Fride gevraagd als kokkin te komen werken op plantage Sara Leasowes, als tijdelijke vervanging van de Javaanse kokkin. Ze verdient redelijk, vindt ze: ruim 25 gulden per maand, inclusief kost. Door de week logeert ze bij een tante die vlakbij woont, op plantage Clyde. In het weekend fietst ze naar huis. Maar de Javaanse komt na drie maanden terug, Fride vertrekt zonder werk. Maar niet lang: er is een overheidsbaan voor haar, beheerster van het Gouvernementslogeergebouw. Fride: “De districtssecretaris, mijnheer Matroos zei: Jij wordt de baas van alles; je moet overal voor zorgen. En weet je wat ze daar voor wilden betalen?! Zestien gulden per maand! Ik zei: mijnheer, buitenstaanders betalen meer. En hij: O zo, juffrouw Tolud, dan ga je maar naar de buitenstaanders! Toen zei ik: Dag mijnheer, ik ga morgen terug naar Paramaribo!” Uiteindelijk neemt Fride de baan. Ze geeft leiding aan een paar andere vrouwen; soms moeten ze voor veertig mensen koken. Het is hard werken. Ze begint om half zeven ‘s ochtends en soms komt ze ‘s avonds, op haar brommertje rijdend over een onverlichte weg, nog terug, om te kijken of alles in orde is.

21

Cornonie_HT.indd 21

19-09-10 12:28


2

Fride stopt met werken na de geboorte van de eerste kinderen. Haar oudste zoon is wat ze in Suriname noemen een ‘voorkind’ uit een eerdere relatie. Herman en Fride trouwen pas nadat er vier kinderen zijn. Fride: “Samenwonen werd getolereerd door de kerk. Maar niet in het huis van je ouders, want anders mochten die hun kerkelijke plichten niet meer vervullen.” De trouwfoto die Fride toont is prachtig: het bruidspaar in het midden, met links en rechts de ouderparen en vóór het bruidspaar de kinderen. Fride draagt een hooggesloten witte japon, Herman een licht pak, de vaders zijn in tropisch wit. Achter het gezelschap wuivende kokospalmen waardoor vaag een plantagehuis schemert. Het gezin woont op plantage Welgelegen, maar als Fride moet bevallen, gaat ze meestal naar haar moeder, aan de Commissarisweg in Totness. Fride: “Bigisma Louise Blijd, we noemden haar Ma Loewi, hielp bij de bevalling. Ze was goed hoor! Ze kende kruiden om de weeën op te wekken en hielp ook na de geboorte met het wassen van de baby en die dingen.” Later komt er een echte vroedvrouw in Coronie, maar veel vrouwen blijven de voorkeur geven aan Ma Loewi, wat tot een concurrentiestrijd leidt. Het jongste kind, Letitia, is de enige die niet in Coronie is geboren, maar in ‘s Lands Hospitaal in Paramaribo, waar Fride meteen wordt gesteriliseerd. Om precies te weten wanneer alle kinderen geboren zijn wordt het familieboekje erbij gehaald. Dit is de hele rij: Rudolf (1943-2007), Hugo (1946), Carmen (1947), Carlien (1949), John (1950), Robby (1952), Ulrich (1954), Lygia (1956), Wensley (1957), Ricardo (1959), Astrid (1961), Marion (1962), Letitia (1964). In een tijd zonder pampers en wasmachines is het zaak dat kinderen vroeg zindelijk zijn. Fride: “Ik maakte een soort luiers van oude jurken, een diklap. Als een kind kon zitten, werd het meteen op de po gezet. ‘s Avonds voor ik ging slapen, zette ik de kleintjes ook even op de po. Als ze een jaar waren, waren ze zindelijk.” Geld voor nieuwe kleertjes was er niet. Fride: “Nu gaan ze voor ieder kind een nieuwe uitzet kopen. Mijn eerste vier baby ‘s droegen dezelfde kleertjes. Alleen voor de jongste heb ik twee nieuwe hemdjes genaaid.”

“Nu gaan ze voor ieder kind een nieuwe uitzet kopen. Mijn eerste vier baby ‘s droegen dezelfde kleertjes. Alleen voor de jongste heb ik twee nieuwe hemdjes genaaid.”

Als Letitia een jaar of vijf is, gaat Fride opnieuw aan de slag in het logeergebouw. Om dichter bij het werk te zijn, verhuist het gezin van Welgelegen naar Totness. Ze kopen het perceel naast het ouderlijk huis van Fride. In het logeergebouw passeren velen: ambtenaren, hoogwaardigheidsbekleders, particulieren. Politici komen in verkiezingstijd en toeristen in de vakantie. Fride herinnert zich een bezoek van toenmalig premier Den Uyl. Ook de jonge Ronnie Brunswijk staat haar nog helder voor de geest: “Ronnie kwam hier om te bouwen en te voetballen. Ze noemden hem hier ‘one penny’ , want hij had maar één trui, die hij altijd droeg. Een keer zei hij mij: “Tante, ik wil gaan vechten, want ze geven me een bijnaam. Ik zei: Ronnie, luister, ga niet meer op het veld, ga naar boven, naar je kamer om af te koelen. Ja ma Fride, zei hij, en hij is niet meer naar het veld gegaan.” Vanaf vier jaar gaan de kinderen naar de kleuterschool, daarna naar de lagere school. Voor Robby, Wensley en Ulrich blijft het daarbij, zij gaan met hun vader werken in de landbouw. Marion, Astrid en Letitia bezoeken de MULO in Wageningen. Fride: “Ze stonden al om vijf uur ‘s ochtends op de hoek

22

Cornonie_HT.indd 22

27-09-10 18:57


2

van de straat op de bus te wachten. Op de terugweg nam de bus uit Wageningen de kinderen mee die in Totness naar het LBGO (Lager BeroepsGericht Onderwijs) gingen.” Een paar van Frides zoons gaan in Paramaribo naar de MULO en verblijven daar bij familie of kennissen. Na de MULO volgt een beroepsopleiding in Paramaribo of Nederland. John kon heel goed leren en gaat naar de universiteit. Herman: “Ze zeiden: jongen jij kan alles worden wat je wilt.” Het studieadvies was mijnbouw omdat in die sector veel werk was in Suriname. Herman: “Maar toen hij terug kwam uit Holland, was hij arts! We moesten zo lachen.” John herinnert zich dat op geen enkel moment alle kinderen tegelijk thuis bij Fride en Herman woonden: “Zij woonden bij oom en tante en her en der.” Ook nu nog wonen veel kinderen ‘her en der’. Fride en Herman hebben momenteel kleinzoon Eljone in huis. Fride is niet te spreken over de mentaliteit van tegenwoordig: “De mensen willen niet werken. De politiek heeft dat gebracht. Ze geven de mensen baantjes waar je niet veel hoeft te doen. Nog gisteren zag ik hier twee mannen. Om acht uur kwamen ze. Tot half negen hebben ze hun houwers geslepen. Daarna zetten ze in een half uur twee telefoonpalen in de grond. Toen waren ze klaar met werken en vertrokken ze.” En dan de drugshandel. Die doet veel kwaad. Fride: “Vorige week weer is een vrouw in Holland opgepakt, omdat ze bolletjes had geslikt. Ze was al oma! Overal hier is het drugs, drugs, drugs. De jongeren staan op de hoek van de straat. Ze praten over slechte dingen.” Fride houdt zich afzijdig van de politiek die zo alom aanwezig is in het sociale en economische leven van Coronie: “Ik bemoei me nergens mee. Ik denk: als het goed gaat, val ik eronder, als het slecht gaat, val ik eronder.” Vroeger was alles anders. Geen makkelijke baantjes bij de overheid, maar hard werken. Voordat Herman zijn bedrijf had, was hij landbouwer, jager en visser. Herman: “Ik plantte rijst, groente, bacove (banaan), zoete bataten. Vissen deed ik in de pan (een vijver). Daar zat trapoen, snoek, baars. Ze waren soms al verkocht op weg naar huis!” Jagen deed Herman ook, hij schoot herten, pingo’s (bosvarkens) en konijnen. Herman: “En ik schoot ibissen, lekker zijn die!” Fride: “Maar nu mag het niet meer.” Herman: “Maar ze zijn wel lekker! Fride, vertel van die keer in het logeergebouw.” Fride: “Er kwam een keer een politieagent eten. Ik had ibis, dat mocht toen eigenlijk al niet meer. In het vlees zaten nog kleine rode puntjes, van de veren. Die agent zei: wat is dat voor vlees. Ik zei: ik weet het echt niet. Zo, zei de agent, het is wat het is, en het is lekker. Kun je het morgen weer koken?” Herman en Fride moeten nog hartelijk lachen om het voorval. Niet alles wat werd verbouwd, gevist en geschoten werd verkocht: Fride: “We aten er zelf ook van; we hoefden nooit eten te kopen. We hadden bijna alles wat we nodig hadden. We waren tevreden.” Ook als je producten moest kopen, was het leven goedkoop. Beiden weten nog precies de prijzen van toen: je ging naar de chinees om voor vijf cent zoutvlees te kopen. Een haring kostte vijf cent, een halve haring 2,5 cent. Voor een liter kokosolie betaalde je vijftien cent, voor een pond rijst twee cent, voor een ei 2,5 cent. De prijzen waren ook laag omdat de

Foto’s, van boven naar onder: De leden van Piet Hein Trouwfoto Fride en Herman Vijftig jaar later (foto’s privébezit fam. Vriesde)

23

Cornonie_HT.indd 23

19-09-10 12:28


2

“ Mijn vader kapte ‘s middags noten. De volgende ochtend stonden ze om drie uur op: kokosnoten raspen of malen, dan alles koken zodat de olie bovenop kwam drijven.”

meeste mensen veel zelf produceerden. Fride vertelt hoe haar ouders zelf olie maakten: “Mijn vader kapte ‘s middags noten. De volgende ochtend stonden ze om drie uur op: kokosnoten raspen of malen, dan alles koken zodat de olie bovenop kwam drijven. Die schepte je er dan vanaf. Zo maakte je elke dag je eigen olie.” In de jeugdjaren van Fride en Herman was er geen waterleiding, er was zelfs geen put. Het was de taak van de kinderen om water te halen in de zwampen. In de droge tijd moest het water van ver komen, soms wel een uur lopen. “Vroeger”, zegt Fride, “was er veel te doen in Coronie. Je had bijvoorbeeld de culturele vereniging Piet Hein.” Herman, grijnzend: “Zijn naam was klein, zijn daden waren groot.” Ma Caro, de moeder van Herman, was ‘moeder’ van de vereniging. Herman: “Ze zeiden niet ‘voorzitter’, maar ‘moeder’. Ook de moeder van Fride, was lid. Piet Hein organiseerde vooral feestjes, koto dansi. Eind vorig jaar is het laatste clublid, Tante Emmy Tay, overleden. Fride was nog te jong voor Piet Hein, dat was meer iets voor bigisma, volwassen vrouwen. Fride was actief in Jepi Makandra (Helpt Elkaar), een zang-en toneelvereniging. Met een toneelstuk over de wrede slavenmeesteres Susanna Duplessis traden ze op, van Nickerie tot Paramaribo. Ook was Fride lid van de vrouwelijke tak van de Lions, een serviceclub. Samen met de dames van Wageningen vormden ze de groep Petrea. Fride: “In de schaarse tijd, in de jaren negentig, toen de dollar niet meer te vinden was, zijn de clubs gestopt. Je moest immers bepaalde dingen zoals contributie, in valuta betalen, en dat hadden we niet.” Tussen de verhalen door komen de foto’s op tafel. De trouwfoto. Een jonge Fride met haar oom in Paramaribo. Fride, net vijftig geworden. Een foto van de leden van Piet Hein met de moeders Carolina Tjon A Fo-Kempes (Ma Caro) en Antoinette Tolud-Hopwell. Een kalender met foto’s van voormalig topatlete Letitia. Het meest recent is een album met een uitgebreide fotoreportage van het vijftigjarig huwelijksfeest van Fride en Herman in 2007. Dat werd natuurlijk thuis gevierd, in een feesttent op het eigen erf. Kinderen en kleinkinderen - ruim veertig, neven, nichten, buren. Allemaal geportretteerd, met als stralend middelpunt Herman en Fride. Zelfs Fride’s zoon Rudolf staat nog erop, al ziek en in een rolstoel. Hij overleed in een paar maanden later. Het wordt pikant, als Fride wijst op een aantal mensen op een van de groepsfoto’s en zachtjes zegt: “Die zijn niet van mij, die zijn van Herman.” Later horen we van dochter Lygia het verhaal van het andere gezin van Herman: de tien kinderen die hij met ‘tante Olga’ had.

24

Cornonie_HT.indd 24

19-09-10 12:28


3

TERPEN EN

D E O U D S T E S P O R E N POTSCHERVEN

Momenteel verwijst nog weinig in de kuststreek van Coronie naar het indiaanse verleden, behalve de naam van het gehucht Ingrikondre: land van de indianen. Voor reizen naar de geschiedenis van Coronie voldoet boot noch bus. Wel kun je surfend tijdreizen op internet. Je vindt er reisverslagen van pioniers, beschrijvingen van de natuur en van het plantageleven. Ook informatie van onderzoekers die zich bezighouden met de eerste inwoners van Suriname. De oudste sporen van bewoning in Suriname, resten van stenen gebruiksvoorwerpen, zijn gevonden in het uiterste zuiden van het district Sipaliwini. Aangenomen wordt dat deze voorwerpen horen bij jagers en verzamelaars die daar 7 à 8000 jaar geleden geleefd hebben.10 Vondsten van de oudste landbouwcultuur, rond 3600 jaar geleden, zijn gedaan in West-Suriname, bij de Kaurikreek. Kenmerkend voor landbouwers zijn voorwerpen van aardewerk, nodig om voedsel in te bewaren en te verwerken. Archeologen onderscheiden de verschillende culturen aan de stijl van het aardewerk en kunnen aan de hand van potscherven een tijdsbepaling maken. Zo is vastgesteld dat bij vindplaats Bucklebury in West-Coronie, 300 jaar na Chr. mensen hebben geleefd die het zogeheten Mabarumaaardewerk maakten. Zij woonden op terpen met daaromheen landbouwgronden waar zij onder andere cassave verbouwden. Verder leefden zij van de jacht en van vis.11 Karaïbendorp Donderskamp, ca. 1923 (collectie KIT)

Planter en amateurarcheoloog Christiaan Johannes Hering schrijft het artikel ‘De oudheden van Suriname’ als bijdrage voor de catalogus van de Koloniale tentoonstelling van 1899 in Haarlem. Heering doet daarin verslag van twee opgravingen in 1898 bij Belladrum en Ingikondre. Maar al eerder, in 1887 meldt Hering aan de directeur van het Museum van Oudheden in Leiden, dr. C. Leemans een ontdekking: “.... naast de suikerplantage Burnside .... een grooten heuvel .... dat het eene opeenhoping van schulp en zand, vermengd met beenderen en gebroken indiaansch aardewerk moet zijn ....”. Zestig jaar later ontdekt de bodemkundige Dorst dat deze ‘grote heuvel’ een door mensenhanden gemaakte kleiterp is. Deze zogeheten Hertenrits, de grootste terp die in Suriname is gevonden, ligt in Nickerie, vlakbij de grens met Coronie. De terp is vier hectare groot en vijf meter hoog. Naar schatting 100.000 kubieke meter klei is voor de ophoging gebruikt. Twee jaar na de ontdekking doet Dr. Geijskens, bioloog en de eerste directeur van het in 1954 opgerichte Surinaams Museum, opgravingen op de Hertenrits. Geijskens en zijn helpers vinden botten van herten en kaaimannen en ook rijk gedecoreerde aardewerken potten. Uit de decoratie concludeert men dat de potten niet alleen

25

Cornonie_HT.indd 25

19-09-10 12:28


3

Potscherven Hertenrits (collectie KIT)

een nuttige, maar ook een ceremoniële functie hadden. In de Bernardpolder nabij de Hertenrits vinden de onderzoekers gebruiksvoorwerpen van botten, steen en schelpen. In Coronie is een tweede archeologische vindplaats ontdekt, Peruvia, bij de monding van de Coppename, waar potten in de Hertenritsstijl zijn gevonden. Men gaat ervan uit dat de Hertenrits in gebruik was rond 600 na Chr. en Peruvia 100 jaar later.12

10

Aad H. Versteeg; Onderzoek naar de Indianen van Precolumbiaans Suriname; Suralco Magazine; Jaargang 1983; volume 15, nr. 1 ;

11 12

Idem Versteeg, A.H., 1998: The history of archaeological research in Suriname. In: Th.E. Wong, D.R. de Vletter, L. Krook, J.I.S. Zonneveld & A.J. van Loon (eds): The history of earth sciences in Suriname Kon. Ned. Academie Wetenschappen & Nederlands Instituut voor Toegepaste Geowetenschappen TNO

13

De Ware Tijd, 10/10/2008: ‘Donderkamp fel gekant tegen uitgifte concessies, door Isaak Poetisi

Als de Europese kolonisator aan de kust van Suriname arriveert, zijn in Coronie de Arowakken verdreven door de Karaïben. De indianen zijn geliefd bij de blanken als bootsman en roeier; ook leren zij de nieuwkomers allerlei wetenswaardigheden over de natuur. Momenteel verwijst nog weinig in de kuststreek van Coronie naar het indiaanse verleden, behalve de naam van het gehucht Ingrikondre, gelegen bij de vroegere plantage Inverness. Maar in het zuiden van Coronie, aan de Wayamborivier, liggen de inheemse dorpen Corneliskondre en Donderskamp (inheemse naam: Konemerume Wa). De Medische Zending verleent medische zorg, de Pater Albrinckstichting ondersteunt de dorpen bij (economische) activiteiten. Het gebied wordt bedreigd omdat het aantrekkelijk is voor de hout- en goudwinning, die elders in Suriname al grote milieuschade aanrichtten. Daarom hebben de besturen van inheemsen en marrongemeenschappen langs de Coppename-, Wayambo- en Nickerierivier zich in 2006 tijdens een gran krutu (vergadering) in het dorp Batavia verenigd in de coöperatieve vereniging Orwa Owin Néi (OON). OON symboliseert de ‘drie-eenheid’, de samenwerking tussen drie groepen: Kwinti (marronstam; nazaten van gevluchte slaven), Karaïben en Arowakken. Deze gemeenschappen zijn sterk gekant tegen goudwinning en ongebreidelde houtkap in hun woongebieden en proberen te overleven door zelfvoorziening en kleinschalig toerisme.13

26

Cornonie_HT.indd 26

21-09-10 08:33


4

D E O U D E K O L O N I E SUIKER

De producten van de Oude Kolonie waren bedoeld voor de West-Europese markt. Suiker - destijds een luxe product - was het belangrijkste handelsgewas. In 1651 stuurt de Engelse gouverneur van Barbados, Lord Willoughby, driehonderd man op pad met de opdracht om een kolonie aan de Surinamerivier te stichten. Barbados staat dan al vol suikerplantages; de Engelsen hebben nieuwe grond nodig. Nadat Brazilië van Zeeuwse in Portugese handen overgaat en joden er niet meer getolereerd worden, vestigen zich ook Portugees Joodse planters in Suriname. Om optimaal te profiteren van de investeringen, hebben de plantage-eigenaren goedkope arbeidskrachten nodig. De indianen worden ongeschikt geacht voor plantagewerk en daarom introduceert Lord Willoughby de slavernij in Suriname. De Staten van Zeeland hadden intussen de koloniën Essequibo en Berbice gesticht. Tijdens de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) veroveren de Zeeuwen het fort bij Paramaribo op de Engelsen en noemen het Fort Zeelandia. Bij de Vrede van Breda in 1667 wordt besloten dat beide partijen hun oorlogsbuit mogen houden: de Staten van Zeeland krijgen Suriname en de Engelsen Nieuw Amsterdam (New York). Net voor de vredesoverkomst is echter nog een Engelse vloot uitgezeild om Suriname ter heroveren en nadat de vrede is getekend, verwoesten Engelse troepen veel plantages en dwingen ze de Engelse planters met hun slaven Suriname te verlaten. In 1682 wordt een nieuwe Nederlandse poging gedaan Suriname te koloniseren. In een octrooi wordt vastgelegd dat de West Indische Compagnie de klus zal klaren. De WIC moet de verdediging van de kolonie op zich nemen en is ook verantwoordelijk voor het uitsturen van Nederduitsgereformeerde predikanten. Tot slot moet de WIC een koopsom van 260.000 gulden betalen aan de Zeeuwen, een bedrag dat de Compagnie niet kan opbrengen. Na veel onderhandelen stappen ook de kapitaalkrachtige Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck en de stad Amsterdam in het avontuur. Zij richten in 1683 de ‘Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname ‘ op. De drie partijen spreken af de kosten en baten gelijkelijk te verdelen. De WIC krijgt het monopolie van de slavenaanvoer uit Afrika en volgens het Octrooi van 1682 worden zij ook verplicht slaven te leveren aan de kolonie Suriname. Daar zijn jaarlijks ongeveer 2500 slaven nodig. In ruil daarvoor krijgt de Compagnie suiker; een slaaf is ongeveer 5000 pond suiker waard. Tussen 1680 en 1780 groeide het aantal plantages van 200 tot 591 en het aantal slaven van 2800 tot 53.000.

Gezicht op het paleis van de Gouverneur met afbeelding van het wapen van de WIC (uit: Voyage à Surinam; P.J Benoit, 1839; collectie KIT)

27

Cornonie_HT.indd 27

19-09-10 12:28


4

Kaart van de ‘oude kolonie’ (Marten Douwes Teenstra; collectie KIT)

28

Cornonie_HT.indd 28

19-09-10 12:28


4

Het bestuur van de kolonie komt in handen van een gouverneur. Van Aerssen van Sommelsdijck is de eerste. De kolonie wordt na de oprichting van de Sociëteit populair onder gelukszoekers die worden gelokt door de hoge winstverwachtingen. Franse hugenoten, joden en Duitsers trekken vanuit Amsterdam naar de kolonie, met wisselend succes. Om het tekort aan Europeanen te verkleinen, worden zelfs boeven uit het Amsterdamse Rasphuis naar Suriname gestuurd om daar tot “eerlicke luyden” te worden gemaakt. In 1690 worden 27 jongens en 20 meisjes uit het Aalmoezeniersweeshuis gestuurd, ter verdeling onder de planters. Bij het ontstaan van de Bataafse Republiek (1795) eindigt het bewind van de Sociëteit en komt de kolonie direct onder gezag van het Uitvoerend Bewind van de nieuwe republiek. Door nieuwe oorlogen met Engeland duurt dat niet lang: tussen 1799-1802 en 1804-1816 staat Suriname onder Engels bestuur.14

Watermolen om suiker te persen (uit: Voyage à Surinam; P.J Benoit, 1839; collectie KIT)

Het deel van Suriname met de oudste, oostelijke plantages die vanaf de tweede helft van de zeventiende eeuw zijn aangelegd, wordt de Oude Kolonie genoemd, ter onderscheiding van de Nieuwe Kolonie: het westelijk gebied tussen de rivieren Corantijn en Coppename, waarvoor de eerste kolonisten weinig belangstelling hadden. In dit westelijk deel liggen het huidige Coronie en Nickerie. De recent uitgegeven Plantagekaart van het ‘rijke’ Suriname, omstreeks 184015 maakt in één oogopslag inzichtelijk hoe talrijk de plantages waren in de periode ongeveer twintig jaar voor de afschaffing van de slavernij. Je kunt ook meteen zien dat de Oude Kolonie de meeste en grootste plantages heeft. Ze liggen onder Paramaribo, aan de bovenloop van de Surinamerivier en zijkreken, en langs de oevers van de in oostelijke richting stromende Marowijne en zijrivieren en -kreken. De plantages van de Nieuwe Kolonie, langs de Saramacca- en Coppenamerivier en nog verder westelijk tot langs de zeekust van Coronie en Nickerie, zijn veel smaller: het zijn lange, kaarsrechte streepjes land. Op de kaart zijn ook de plaatsen aangegeven waar in de Oude Kolonie een militaire post van de kolonisator was, en de versterkingen van de weggelopen slaven of marrons. Deze versterkingen worden forten genoemd. Fort Broos draagt de naam van een marronleider16 en Fort Boucou was de basis van de legendarische Boni en zijn volgelingen. Tijdens vrijwel de hele slavernijperiode zijn er weglopers geweest, die het harde leven niet langer dulden. Zij vestigden zich in het oerwoud, en konden overleven door terug te vallen op Afrikaanse tradities en gebruiken, en door contacten en handel met gelijkgezinden die op de plantages woonden. De militaire posten waren onderdeel van het verdedigingskordon rond de plantages. Regelmatig werden er patrouilles van zwarte soldaten, Redimusi genoemd naar de rode muts die ze droegen, op pad gestuurd om weglopers te vangen. Degenen die teruggebracht werden, kregen afschrikwekkende straffen, wat het weglopen echter niet tegen hield. De producten van de Oude Kolonie waren bedoeld voor de West-Europese markt. Suiker - destijds een luxe product - was het belangrijkste handelsgewas. Het werd van Suriname en andere West-Indische kolonies in de vorm van siroop naar Amsterdam verscheept en daar geschikt gemaakt consumptie en export. Na 1750 werd de koffieteelt in Suriname belangrijker; het aantal suikerplantages daalde in dat jaar van ruim 170 naar 141, en er waren 225 koffieplantages. 17

14

Bronnen: Hans Buddingh; de Geschiedenis van Suriname; Het Spectrum, Utrecht; 2e druk 1999;

15

Uitgave: Afaka International, Paramaribo, Suriname; red. Gerrit Barron, Paramaribo;

16

De geschiedenis van Broos is opgetekend door Wim Hoogbergen in ‘Het kamp van Broos en Kaliko’, Prometheus, Amsterdam 1996.

17

Buddingh; 201 e.v.

29

Cornonie_HT.indd 29

19-09-10 12:28


5

P L A N T A G E S ROOFBOUW EN OVERLEVEN

“De plantage was (...) een exploitatiesysteem, waarmede men in een tropenland met een arbeidersmacht, die slechts onder dwang presteerde, onder kapitalistische verhoudingen voor een overzeese markt produceerde.” (Rudolf van Lier18) Alex van Stipriaan kenschetst in zijn standaardwerk ‘Surinaams Contrast’19 de Surinaamse plantageeconomie in de Oude Kolonie in twee woorden: roofbouw en overleven. Roofbouw op mensen, natuur en middelen. Slaven worden gedegradeerd van mens tot productiemiddel. Zij moeten zwaar werk doen gedurende lange uren in combinatie met slechte leefomstandigheden en het vrijwel ontbreken van rechten en vrijheden. Roofbouw wordt ook gepleegd op de natuur door uitputting van gronden, zonder tijd voor herstel. De Hollandse koopman-bankiers tenslotte, plegen roofbouw door provisies op te strijken via lucratieve transacties die tot kapitaalvernietiging leidden. Eigen korte termijn gewin gaat voor het investeren in de toekomst van de plantages. Voor de slaven betekent overleven de dagelijkse strijd voor verbetering van het harde bestaan. Creativiteit, oplettendheid en praktische vaardigheden zijn voor hen gouden eigenschappen. Zowel voor degenen die op de plantage verblijven als voor de marrons, die leven onder de altijd aanwezige dreiging ontdekt te worden door slavenjagers. Maar ook degenen die de plantages runnen, moeten zien te overleven, zowel economisch als sociaal. De blanke bazen vormen immers een kleine minderheid, omringd door mensen die weinig te verliezen hebben. Enige souplesse bij het toepassen van regels is daarom noodzakelijk, evenals technische innovatie die het werk efficiënter of lichter maakt. Daarnaast krijgen sommige slaven voorrechten zoals het verrichten van huishoudelijke arbeid of toestemming voor het houden van pluimvee. Dit beleid van verdeel en heers ondermijnt de solidariteit tussen slaven. Maar door het manoeuvreren en schipperen ontstaat ook een delicaat machtsevenwicht waarbij zowel meesters als - in de gegeven situatie - slaven gebaat zijn. De functies binnen het plantagesysteem van de Oude Kolonie zijn talrijk: bovenaan staat de koopman-bankier (kapitaalverschaffer en handelaar; woont meestal in Nederland), dan de eigenaar (vaak ook afwezig), de planter (soms tevens de eigenaar; woont grotendeels op de plantage), de administrateur (in dienstverband; op de plantage), de directeur (in dienstverband; op de plantage), de slavenopzichter of blankofficier (een blanke medewerker met een lage status) en de bastiaan of basja

30

Cornonie_HT.indd 30

19-09-10 12:28


5

(als hoogstgeplaatste slaaf een sleutelfiguur op de plantage; hij treedt op als intermediair tussen de blanke bazen en de slaven). Ten slotte zijn er de slaven. Zij verrichten het eigenlijke werk: de aanleg en het onderhoud van de plantage en de waterwerken die nodig zijn voor drainage. Vervolgens het planten, verzorgen en oogsten van de gewassen en een deel van de verwerking, zoals het persen van het suikerriet. Een beperkt aantal slaven doet werk in en om het huis (en bed) van de blanke meester of werkt als ambachtsman. Er zijn ook enkele specifieke ‘beroepen’: ziekenoppasser, vroedvrouw en Creolenmama, een meestal oudere slavin die toezicht houdt op de nog niet werkende kleine kinderen. Dresnegers (desi-nengre) en -mama’s proberen leed te verlichten door het toepassen van traditionele geneeskunst. De kleding en het eten voor de slaven zijn zeer karig. Anthony Blom, geciteerd door Van Stipriaan20, schrijft hierover in 1787: “Men is gewoon by het nieuwe jaar een uytdeeling aan de slaven te doen, bestaande gewoonlijk uyt een hoed, zes ellen wit Osnabrugs linnen welke laatste hen dient voor een slaaplaken; de mannen twee en de vrouwen vier ellen Vries bont (katoen), dienende om te bedekken hetgeen de eerbaarheid verbiedt te zien; de mannen een wambuis van blauw Vries gemaakt; vervolgens ieder twee pont taback, zes korte pypen, vier pont gedroogde visch, bakkeljaauw genoemd, achttien of twintig haringen en wat zout.” In later jaren kwamen daar nog andere zaken bij, zoals een tondeldoos, vuurstaal, vishaken, spiegels, naalden en naaigaren. De normale voedseluitdeling bestaat in theorie uit onder andere gort en bloem, rijst, bananen, melasse en dram, maar vaak zijn er tekorten. Zelfs de feestelijke Nieuwjaarsuitdelingen zijn soms karig. Plantage-eigenaresse Susanna du Plessis heeft de naam een zeer

In de loop der tijd worden diverse verordeningen uitgevaardigd die de uitgifte van voedsel, kleding en andere benodigdheden reglementeren. Bijvoorbeeld in 1851, als de Minister van Koloniën een Koninklijk Besluit ondertekent ter bekrachtiging van het Reglement op het onderhoud, den arbeid, de huisvesting en de tucht der slaven op de plantagiën en gronden in de kolonie Suriname. Hierin is onder andere de soort en hoeveelheid voedsel die slaven dienen te ontvangen nauwkeurig vastgelegd. In 1855 noteert Wolter Robert van Hoëvell, bekend voorstander van afschaffing van de slavernij, echter: “Wij erkennen het gaarne; er zijn plantages, waar de eigenaars het onvoldoende der door den Minister voorgeschreven hoeveelheid voedsel inzien, en meer dan bij het reglement is bepaald, aan hunne slaven toeleggen. Maar even waarachtig zijn er anderen, waar zelfs die vastgestelde te gerin-

wrede meesteres te zijn geweest. Haar man Frederik zou een oogje op een mulattin hebben, wat Susanna tot razernij bracht. Het verhaal gaat dat Susanna uit jaloezie de slavin, die Alida heette, de borsten afsneed en die aan haar echtgenoot als maaltijd voorzette. De Surinaamse Miss Alida-verkiezingen die plaats vinden rond 1 juli, de dag dat ieder jaar de afschaffing van de slavernij gevierd wordt, zijn naar haar genoemd. In het naast Coronie gelegen Nickerie staat dit monument ter nagedachtenis aan Alida; ze mist één borst.

31

Cornonie_HT.indd 31

19-09-10 12:28


5

ge hoeveelheid aan de arme negers gedeeltelijk wordt onthouden, en zij dikwijls alléén de bananen en somtijds zelfs deze nog maar karig ontvangen. Er zijn plantages, waar in jaren geen bakkeljaauw te zien was en waar maar al te dikwijls schaarste van bananen heerscht.” 21 De behuizing van slaven was simpel: een verzameling zelfgebouwde hutten, als een klein dorp, in de buurt van de overige plantagegebouwen. In de hutten slaapmatten op de soms vochtige grond, een vuurplaats, wat persoonlijke bezittingen. In de negentiende eeuw werden lange houten gebouwen op stenen neuten (palen) neergezet, bedekt met houten dakspanen. Ieder gebouw bevatte meerdere kleine woningen, die luchtiger en minder rokerig waren dan de hutten, maar ook minder privacy gaven.

Opnieuw Van Hoëvell: “Wij zullen in de eerste plaats een bezoek brengen aan hunne woningen. Deze bevinden zich gewoonlijk twee of drie honderd schreden van de direkteurswoning verwijderd; maar zij zijn van verschillenden aard. Soms is het eene enkele lange planken loots, door afscheidingen in afzonderlijke vakken verdeeld; op andere plantages zijn ‘t op zich zelf staande hutten, van den stam en de bladen van den palisaden-palm zaamgesteld. Maar het naderen geschiedt niet zonder moeite. ‘t Is of gij niet naar een verblijf van menschen, maar van het meest onreine vee uwe schreden rigt. De weg langs de gebouwen bestaat uit zware klei en modder, zonder dat eene enkele poging is aangewend, om er een droog en bruikbaar pad over aan te leggen. Bedenk hier bij, dat deze slavenverblijven dikwerf op het meest moerassige en waterachtige plekje gronds, dat in den omtrek te vinden is, zijn aangelegd. Gij treedt eene hut binnen. De vloer is eveneens van aarde, zonder eenige bedekking. Het licht en de rook vinden alleen toegang en uitweg door de deur, want ramen of vensters zijn er niet, tenzij het bij velen ook door de wanden en het dak moest zijn, want zijn deze hutten niet zeer nieuw, dan worden zij weldra zoo bouwvallig, dat zij tegen de guurheid van het weder weinig beschutting aanbieden. Meubels, van welken aard ook, worden door den meester niet gegeven. Al wat gij hier ontdekt als daartoe behoorende, moeten de slaven zich zelven aanschaffen, ‘t Is dan ook eene zonderlinge en armzalige verzameling van voorwerpen, waarop uwe oogen vallen, een bont mengelmoes van de meest verschillende en tegenstrijdige zaken. Hier een paar oude, gebroken stoelen, ginds wat gebarsten glazen en beschadigd aardewerk, elders kalabassen, die tot schotels en drinknappen dienen. Daar prijken een paar bontgekleurde prentjes aan den wand. Zal alles uitmuntend zijn en het ameublement den hoogsten graad van volkomenheid bezitten, dan behoort er een matras toe van ‘keenpijlen,’ dat is: de bloem van het suikerriet, en eindelijk eene kist, die de fijnste en beste zaken bevat. Het bouwen en onderhouden dezer woningen is aan de slaven zelven opgedragen. Op de Zondagen en op een vrijen dag, die jaarlijks daarvoor wordt gegeven, moet dit onderhoud worden bewerkstelligd. Zijn zij uit palisaden en pina zamengesteld, dan levert de plantage alleen de spijkers, anders ook de planken. Opmerkelijk is het, dat zeer weinig direkteuren, wanneer zij u de plantage laten zien, hunne wandeling tot de slavenverblijven uitstrekken. Zou het wezen, omdat het gezigt niets aanlokkelijks aanbiedt, of zou er eene andere reden voor bestaan? Maar gij hebt uwen gastheer, die u heeft rondgeleid en u alles heeft aangewezen, uwen wensch te

Ds. W. R. Baron van Hoëvell

32

Cornonie_HT.indd 32

21-09-10 11:08


5

kennen gegeven, om ook die negerwoningen te bezigtigen en hij voldoet aan uw verlangen. Op uw gelaat leest hij uwe verbazing over den ellendigen toestand dezer hutten. - ‘’t Verwondert u, mijnheer, dat het er hier niet beter uitziet, niet waar?’ is zijne vraag. - ‘Ik kan niet ontkennen, dat ik het wel wat anders had verwacht.’ - ‘Och, mijnheer, daar is niets aan te doen. Al wilde men het ook beter hebben, daar valt niet aan te veranderen.’ - ‘En waarom niet?’ - ‘De slaven wonen het liefst in dergelijke vuile en morsige krotten. Dat komt het best met hunnen aard overeen. In nette woningen gevoelen zij zich niet op hun gemak, en zoo laat men hen hun wil maar volgen.’” Dat de gezondheidssituatie van de plantageslaven slecht is laat zich raden: slechte behuizing, hard werk onder slechte omstandigheden, lijfstraffen, het vrijwel ontbreken van sanitaire voorzieningen; eenzijdige of onvoldoende voeding. Schoon en veilig drinkwater is schaars. Tel daarbij het afmattende tropische klimaat, het altijd aanwezige ongedierte en het ontbreken van adequate medische zorg bij ongevallen, ziekte, zwangerschap en bevalling. Epidemieën en moeder-en kindsterfte eisen hun tol. Aan het einde van de slavernij worden de lijfstraffen enigszins milder en het werk minder uitputtend. Ook de medische zorg verbetert enigszins. De gemiddelde leeftijd bij overlijden stijgt: in 1835 is de levensverwachting rond de 36 jaar, in 1861 zo’n tien jaar meer.22

18

Rudolf van Lier: Samenleving in een grensgebied; een sociaal-historische studie van Suriname; Van Loghum Slaterius, Deventer, 1971: 47

19

Prof.dr. Alex van Stipriaan: Surinaams Contrast; KITLV Uitgeverij, Leiden, 1993

20 21

Idem: 357

Uit: W.R. van Hoëvell; Slaven en vrijen onder de Nederlandse wet; 2 delen; Joh. Noman en Zoon; Zaltbommel 1854/55. Van Hoëvell (1812-1879) componeert zijn verhalen op basis van gebeurtenissen die hem ter ore komen in combinatie met eigen observaties. In zijn voorwoord claimt hij dat zijn werk ‘alléén waarheid en niets dan waarheid’ beschrijft

22

Van Stipriaan: 326; 362-368

33

Cornonie_HT.indd 33

19-09-10 12:28


6

34

Cornonie_HT.indd 34

19-09-10 12:28


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.