Verbonden, zichtbaar en betrokken
DEF DEF_SB_p001_168.indd 1
19-11-14 13:57
Verbonden, 150 jaar dienstbaar zichtbaar en aan de Surinaamse betrokken samenleving peter sanches (red.)
DEF DEF_SB_p001_168.indd 3
19-11-14 13:57
Ve Ver errssie e ierde ie rd de lo de locom comoti omo o otti oti tie eff iin n de de rrem re em e mise isse, sse, mo mog m oge og eli el liijjk kb bij bi iijj de de op pe eni en n niing ng va vaan van n de de La Lawas waas w asp poo oorli oo rliijjn rl n in in Par Paaarraama P am maari m rib iibo in 19 ibo 905 055. 0 Fot Fo otto: o o: Eu Eu Eug ugen en Kle Klleein Kl in in. n.. C Co olllle lleecti eccti cttie R Rijk ijjkksm ijk ssmu mu useu seeu se um Amst msstterd errd er dam m NGG-20 200 009 009 9--1 9-1 -114 414 41 11-4
DEF DEF_SB_p001_168.indd 4
19-11-14 13:57
150 jaar DSB 6
Voorwoord
9
De ontwikkeling van de Surinaamse economie 1865-2015
Transformatie van plantage-economie naar mijnbouweconomie Winston Ramautarsing
37
Suriname na 1863
Maatschappelijke veranderingen in een koloniale samenleving Jerome Egger
65
De mijnbouw in Suriname
Verleden, heden en toekomst Glenn Gemerts
89
Geen tijd te verliezen
Het belang van onderwijs voor de ontwikkeling van Suriname Marie Levens
103
Met de wortels diep in de samenleving
De Surinaamsche Bank en maatschappelijk verantwoord ondernemen Chandra van Binnendijk
115
255 jaar papiergeld in Suriname
Surinaamse bank- en muntbiljetten van 1760 tot 2014 Theo van Elmpt
143
De kunstcollectie van De Surinaamsche Bank
Een collectie om trots op te zijn Marieke Visser
DEF DEF_SB_p001_168.indd 5
19-11-14 13:57
Voorwoord
Geachte lezer, Met veel genoegen en gevoelens van dankbaarheid mag ik als directeur van De Surinaamsche Bank N.V. (DSB) u het boek dat u nu in handen heeft aanbevelen. Op 19 november 1989 heeft de toenmalige directeur A. Jozef Brahim het volgende doen aantekenen in het gedenkboek Verbonden dat ter gelegenheid van het 125-jarig bestaan van de bank zou worden uitgegeven: ‘Na enig terrein verkennen bleek al spoedig dat het tot stand brengen van een gedenkboek over DSB sec op zo’n korte termijn een niet haalbare kaart zou zijn, daar wij de factor tijd niet aan onze kant hadden. De research die met zo’n gedenkboek gemoeid is, zou immers voornamelijk in Nederlandse archieven verricht moeten worden. Toekomstige bestuurders van de bank geven wij derhalve de gedachte mee om met deze omstandigheid rekening te houden bij het eventueel samenstellen van een Gedenkboek 150 jaar DSB.’ Nu, vijfentwintig jaar later, bieden wij u een boek aan waarin ons inziens aan deze wens van de toenmalige directie van de bank ruimschoots is tegemoetgekomen. Een boek waarin vooral de Surinaamse samenleving vanuit verschillende perspectieven wordt belicht en waarin onze bank als onderdeel van die steeds veranderende samenleving voldoende vertrouwen heeft weten op te bouwen en te behouden om haar bancaire rol te vervullen. De titel van het boek is in deze daarom veelzeggend: Verbonden, zichtbaar en betrokken.
6
DEF DEF_SB_p001_168.indd 6
Wij respecteren ons verleden en beseffen dat de verbondenheid tussen de samenleving en onze bank de grondslag voor ons voorbestaan is. Die verbondenheid uit zich onder meer in een uitstekende band tussen de bank als werkgever en haar medewerkers en hun gezinnen, tussen de bank en haar aandeelhouders en tussen de bank en de overheid. Transparantie is de rode lijn in ons werk Elke bancaire instelling moet vanuit wet- en regelgeving steeds meer rekening houden met zaken die dwingend worden voorgeschreven; bij de DSB is dat onderdeel van de bedrijfscultuur. Het besef dat wij als bank, en dan vooral als grootste in Suriname, een hoge mate van maatschappelijke verantwoordelijkheid dragen is bij elke DSB’er alleszins aanwezig en wij zijn daarom ook te allen tijde bereid en in staat onze acties en handelingen te verantwoorden. Betrokken zijn is DSB! Dit statement durf ik te maken, omdat wij al 150 jaar met de nodige tact en empathie ons steeds weer hebben kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden en zo onze samenleving van dienst hebben kunnen blijven, met inachtneming van de basisnormen van ethiek en respect. De Surinaamsche Bank kan niet anders dan betrokken zijn en betrokken blijven bij de Surinaamse samenleving; het zit in onze naam; het zit in onze genen. Het boek Verbonden, zichtbaar en betrokken is door bijdragen van diverse auteurs tot stand
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:57
gekomen, hetgeen niet mogelijk zou zijn zonder de enthousiaste, vastberaden, maar bovenal professionele begeleiding van Ron Smit (uitgever) en Peter Sanches (redacteur) van LM Publishers uit Nederland. Een geweldige job! Ik dank de schrijvers voor hun durf de opdracht te aanvaarden om een bepaald aspect uit onze geschiedenis te belichten. En aan u, lezer, vraag ik begrip voor het feit dat elke schrijver vanuit een bepaald perspectief zaken en omstandigheden heeft beschreven. Die intellectuele vrijheid vonden wij zonder meer passend in het transparant omgaan met onze geschiedenis. Dat daaruit ook interessante discussies zullen ontstaan, is haast onvermijdelijk. In het voorliggende boek leidt Winston Ramautarsing u op een begrijpelijke wijze door onze economie, die zich van plantageeconomie naar mijnbouweconomie transformeerde. De historicus Jerry Egger schrijft in het hoofdstuk daaropvolgend een verhandeling over de veranderingen in onze samenleving. Vanuit de discussies omtrent de rol en het belang van de minerale sector voor de verdere ontwikkeling van onze economie was Glenn Gemerts bereid zijn visie daarop met ons allen te delen. Het hoofdstuk ‘Geen tijd te verliezen’, waarin Marie Levens het belang van het onderwijs voor de ontwikkeling van ons land verwoordt, is in elk geval mij uit het hart gegrepen. Zonder de feestvreugde te willen drukken noopt onze verbondenheid met deze samenleving ons dit als een oproep, zelfs een noodkreet richting de makers van beleid te beschouwen. Wij moeten onze jeugd met kennis en competenties uitrusten zodat zij de steeds toenemende economische wedijver en strijd voor respectabele werkgelegenheid hoopvol tegemoet kunnen treden. Er is geen tijd (meer) te verliezen!
De verhandeling van Chandra van Binnendijk over maatschappelijk verantwoord ondernemen en onze bank spreekt voor zich. Wij zullen ons altijd als burger van dit land opstellen en daarbij zaken blijven ondersteunen die maatschappelijk verantwoord zijn, zonder onderscheid tussen ras, geloof, politieke oriëntatie en taal. De bijdrage van Theo van Elmpt is zeer van belang; goede beschrijvingen van de ontwikkeling van ons geld zijn niet in ruime mate beschikbaar en met trots delen wij daarom met u een beschrijving van een kenner van internationale naam en faam. Dit hoofdstuk bestrijkt vanwege haar inhoud een langere periode (1760-2014), hetgeen wat ons betreft als een verrijking van het geheel kan worden beschouwd. Bij de bijdrage van Marieke Visser wist ik het eigenlijk niet meer; gaat het om ‘journalistieke kunstzinnigheid’ of is het ‘kunstminnende journalistiek’. Hoe het ook zij, Marieke heeft op haar eigen wijze een excellente job gedaan om u deelgenoot te maken van de kunstcollectie van onze Bank. Kunst en cultuur brengen balans in ons leven, compenseren de drang naar materie en doen ons beseffen dat alles in relatie tot elkaar staat. Met het uitbrengen van Verbonden, zichtbaar en betrokken willen wij vooral onze dankbaarheid jegens de Surinaamse samenleving doen blijken. Het is een ode aan u allen. Wij, De Surinaamsche Bank, zijn er trots op deel van deze prachtige samenleving te zijn. Wij zijn er voor u en u mag op ons blijven rekenen; ook de komende 150 jaar! Veel leesplezier. Hoogachtend, Sigmund L.J. Proeve
voorwoord
DEF DEF_SB_p001_168.indd 7
7
19-11-14 13:57
DEF DEF_SB_p001_168.indd 8
19-11-14 13:57
De ontwikkeling van de Surinaamse economie 1865-2015
Transformatie van plantage-economie naar mijnbouweconomie Winston Ramautarsing
De Republiek Suriname voegde zich in 1975 als trotse natie in de rij der onafhankelijke landen in de wereld. Haar wordingsgeschiedenis gaat echter enkele eeuwen verder terug. Suriname is als kolonie gesticht door de Britten in 1651. Zij begonnen met de aanleg van suikerplantages aan de Surinamerivier. Tijdens een van de vele oorlogen tussen Nederland en Groot-Brittannië veroverden de Zeeuwen in 1667 Suriname. Bij de Vrede van Breda werd bepaald dat de kolonie Nederlands bezit zou worden, in ruil voor Nieuw-Amsterdam, het huidige New York. In 1682 verkocht Zeeland zijn aanspraken op Suriname aan de West-Indische Compagnie (WIC), die deze in de jaren daarop weer doorverkocht aan de Geoctroyeerde Sociëteit van Suriname, waardoor het land in gemeenschappelijk bezit kwam van de WIC, de stad Amsterdam en de familie Van Sommelsdijk. Na de ontbinding van de WIC in 1792 nam de Nederlandse overheid het bestuur van de kolonie in handen. Toen Suriname in 1667 onder Zeeuws bestuur kwam telde het 170 plantages, wat door inpolderingen werd uitgebreid naar 600 omstreeks 1770. Een plantage in Suriname week in veel opzichten af van de Europese boerenbedrijven. Doorgaans werd slechts één product verbouwd, zoals suikerriet of katoen, met als enig doel winst te maken op het geïnvesteerde kapitaal. En om die winst zo hoog mogelijk op te stuwen − wat lang niet altijd lukte − werd hier net als in andere Caribische koloniën een plantagesysteem geïntroduceerd gebaseerd op een immoreel systeem van slavenhandel en slavernij. Financieel-economisch bleek het hoogtepunt van de plantage-economie na de jaren 1770 voorbij. Hierna begon de achteruitgang van de plantages. Daarvoor waren verschillende oorzaken. Veel plantages waren doorverkocht aan geldbeleggers die niet in Suriname woonden of niet zelf hun plantage bestuurden, maar dat overlieten aan hun directeuren in Suriname die slechts moesten letten op de kortetermijnresultaten. Een al te ruime kredietverschaffing leidde tot een reeks faillissementen, waardoor veel Nederlandse plantagebezitters hun kapitaal zagen verdampen en vele plantages
Javaanse groentenverkoopster in 1949 in Paramaribo. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM60057033
de ontwikkeling van de surinaamse economie 1865-2015
DEF DEF_SB_p001_168.indd 9
9
19-11-14 13:57
Waterkant met Gouverneurshuis te Paramaribo, prentmaker jonkheer Jacob Eduard van Heemskerck van Beest, Steendrukkerij de Industrie, Frans Buffa en Zonen, 1860. Naar een tekening van Gerard Voorduin. Collectie Rijksmuseum Amsterdam
veranderden van eigenaar. Weliswaar zou een grote groep belanghebbenden – bankiers, handelshuizen, vervoerders en fabrikanten – nog jarenlang goed blijven verdienen aan het Surinaamse plantagebedrijf, maar vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw transformeerde de Surinaamse economie langzaam van een plantage-economie naar een mijnbouweconomie. Over die transformatie gaat dit hoofdstuk.
NG-1064-4
Ontwikkeling en neergang van de plantage-economie 1863-1954 Technisch gezien was het plantagesysteem een succes. De productie van tropische gewassen in de kolonie, waaronder suiker, koffie, katoen en cacao, nam in de negentiende eeuw spectaculair toe, en de consumptie van deze producten in Europa groeide navenant. De ene innovatie na de andere maakte met name de suikerproductie steeds efficiënter. Planters experimenteerden met de beste rietsoorten en systemen voor de verbouw van suikerriet en koffie, en vernieuwingen werden snel verspreid. De meeste verbeteringen werden gerealiseerd in het fabrieksmatige deel van de suikerproductie en in de laatste raffinage in Europa. Zo ontstond in Amsterdam een bloeiende industriële sector, waar niet alleen de suiker uit Suriname, maar ook die uit andere koloniën werd verwerkt.
10
DEF DEF_SB_p001_168.indd 10
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:57
Geld in omloop
Papegaaienmunt. Collectie Centrale Bank van Suriname (CBvS)
De eerste munt van de kolonie Suriname was de Papegaaienmunt, die in 1679 werd ingevoerd. Hierop was een papegaai afgebeeld die op een tak zit met één, twee of vier bladeren. Eén blad stond voor één pond suiker, dat toen vijf cent kostte. In 1757 werd, vanwege de hoge productiekosten van de munten, besloten om speelkaarten als het officiële geld van Suriname te gebruiken. De kaarten hadden een nominale waarde, een stempel en de handtekening van een bevoegde ambtenaar. Ook Nederlands geld, dat met schepen naar Suriname werd vervoerd, werd als wettig betaalmiddel gebruikt, maar dat verschepen was riskant en te duur. Om die reden werd in 1829 in Paramaribo de West-Indische Bank opgericht, die bevoegd was om een beperkt aantal bankbiljetten uit te geven. Doordat deze bank in 1848 ophield te bestaan, waren er daarna weliswaar bankbiljetten in omloop, maar er was geen plaats om ze centraal op te slaan en weer uit te geven. Die problemen werden opgelost met de oprichting van De Surinaamsche Bank.
Het Surinaamse poldersysteem bleek voor die tijd ook erg innovatief. Langwerpige polderplantages lagen met de korte kant aan de rivierzijde. Daar werden dijken gebouwd met sluizen, waardoor water de plantage kon worden in- en uitgelaten. Daarvoor was alleen de kracht nodig van het getij van de Atlantische Oceaan, dat doorwerkte tot in de rivieren. Wanneer bij vloed de sluis openging, vloeide het water naar binnen door een kanalenstelsel dat tot diep in de plantage reikte. Bij eb stond het water in de rivier veel lager, waardoor als de sluis openging het water uit de kanalen terugstroomde in de rivier. Dit systeem was ideaal voor irrigatie en drainage. Bovendien waren de kanalen efficiënte waterwegen waarover gewassen naar de rivier en vandaar naar Paramaribo en Europa konden worden vervoerd. Uit de jaarverslagen van De Surinaamsche Bank blijkt dat er wel regelmatig problemen waren die de ontwikkeling van de plantage-economie negatief beïnvloedden. Deze varieerden van aanhoudende droogte tot fluctuerende suikerprijzen (mede als gevolg van de opkomst van bietsuiker) en tekorten aan arbeidskrachten. Het arbeidsvraagstuk leidde ertoe dat enkele plantages na de periode van Staatstoezicht noodgedwongen overschakelden van de arbeidsintensieve
Gezicht op een koffieplantage in Suriname. Rechts een dijk met een scheprad. Links een kanaal met een bootje. Volgens het signatuur vervaardigd naar een tekening van A.L. Broekmann door Willem de Klerk. Collectie Rijksmuseum Amsterdam SK-A-4087
de ontwikkeling van de surinaamse economie 1865-2015
DEF DEF_SB_p001_168.indd 11
11
19-11-14 13:57
suikerteelt naar de minder arbeidsintensieve cacaoverbouw. De opening van het Suezkanaal in 1869 zou met name voor suiker de concurrentiepositie op de Europese markten ondergraven.
Een groep contractarbeiders uit Brits-Indië in het zgn. koeliedepot in Paramaribo in 1891, op de voorgrond een Engelse politieman. Foto: Hendrik Dooyer. Collectie Rijksmuseum Amsterdam NG-1994-65-4-11-1
12
DEF DEF_SB_p001_168.indd 12
Het arbeidsvraagstuk Reeds voor de afschaffing van de slavernij probeerde men de arbeidstekorten op de plantages het hoofd te bieden door immigranten naar Suriname te lokken. De eerste groep betrof Nederlandse boeren, die zich in 1845 aan de Boven-Saramacca vestigden om daar landbouw te bedrijven. Vooral door de slechte voorbereiding mislukte dit initiatief en stierf circa de helft van de kolonisten. De meesten van hun nakomelingen bleven in Suriname, en daar vormen deze ‘boeroes’ nog altijd een klein maar zichtbaar deel van de natie. In 1853 werd ook een aantal Chinese immigranten aangevoerd, maar met hun komst werden de problemen evenmin opgelost. De afschaffing van de slavernij in 1863 bracht het plantagewezen een harde klap toe. Niet alleen kampten de planters met een gebrek aan arbeiders, een deel van hen
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:58
verloor ook het vertrouwen in de toekomst. Na de afschaffing moesten de voormalige slaven nog tien jaar verplicht op een plantage werken, maar na die transitieperiode keerde een groot deel van hen de plantagelandbouw de rug toe en richtte zich op werk in de bos- en mijnbouw en in de dienstensector. Hun plaats in de landbouw werd in eerste instantie ingenomen door Hindoestaanse contractarbeiders. De overheid voerde vanaf 1873 in totaal ruim 30.000 van deze BritsIndiërs naar Suriname met de verplichting om voor vijf jaar op de plantages te werken. Na afloop van hun contract konden zij ervoor kiezen terug te gaan of hier te blijven: 11.000 van hen besloten terug te keren naar hun vaderland. Blijven werd na 1890 aantrekkelijker doordat de koloniale overheid toen het bezit van kleine percelen voor de voedsellandbouw begon te bevorderen. Aan de invoer van Brits-Indiërs kwam in 1916 een einde door nationalistische oppositie in India tegen deze vorm van arbeidsmigratie. Maar al sinds 1890 waren er, nadat op enkele plantages Hindoestaanse immigranten in verzet waren gekomen, maatregelen genomen om de instroom van immigranten op peil te houden: nu met contractarbeiders uit Java in Nederlands-Indië. In totaal kwamen er zo tot aan de Tweede Wereldoorlog ruim 33.000 Javanen naar Suriname. Aanvankelijk keerden de meesten na hun contractperiode terug, maar net als van de Indiase immigranten vestigde circa tweederde van de Javaanse contractarbeiders zich blijvend in ons land. De invoer van contractarbeiders hielp het faillissement van de traditionele plantagelandbouw uit te stellen, maar kon het onvermijdelijke niet stuiten. Uiteindelijk stopte eind jaren dertig ook de aanvoer uit Java door de achteruitgang van de plantages. Het tekort aan arbeidskrachten werd deels ondervangen door plantages samen te voegen. Het aantal plantages holde achteruit. Waren er in 1863 nog 216, in 1913 was dit aantal teruggelopen naar 79 en in 1940 waren er nog maar 10 actieve plantages over. Het aandeel van de landbouw in de export daalde navenant: van 80 procent in 1863 tot 6 procent in 1940.
Het gebouw van De Surinaamse Bank aan de Gravenstraat in Paramaribo, Suriname ca.1870. Foto: E.L. (Emile Lancaster) Cramer. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM 60005714
De Surinaamsche Bank Toen De Surinaamsche Bank in 1865 met haar activiteiten startte, waren er nog slechts 216 plantages in bedrijf. De slavernij was twee jaar daarvoor formeel afgeschaft en op dat moment was er een transitieperiode ingegaan, de periode van het Staatstoezicht, waarin de net vrijverklaarde slaven nog tien jaar verplicht op de plantages moesten werken. In deze tijd speelde de bank een cruciale rol in het betalingsverkeer van de kolonie. Zij verkreeg van de toenmalige koloniale overheid bij Koninklijk Besluit de verantwoordelijkheid om gedurende 25 jaar als circulatiebank in de kolonie op te treden. De Surinaamsche Bank werd formeel in 1864 in Amsterdam opgericht en startte in 1865 met haar activiteiten in Suriname. In weerwil van de naam was het bedrijf gevestigd in Nederland en lag het aandelenkapitaal grotendeels in handen van Nederlandse particulieren en bedrijven. Wel waren op de bankbiljetten die door de bank werden uitgegeven Surinaamse symbolen en landschappen afgebeeld. Na het verstrijken van de eerste periode van 25 jaar, in 1890, werd het octrooi per Koninklijk Besluit, met enige bijstellingen, steeds opnieuw verlengd tot 1957.
de ontwikkeling van de surinaamse economie 1865-2015
DEF DEF_SB_p001_168.indd 13
13
19-11-14 13:58
Javaanse contractarbeiders op een veld bezig met het oogsten van suikerriet. Collectie Rijksmuseum Amsterdam NG-1994-65-4-25-2
14
DEF DEF_SB_p001_168.indd 14
Het verval van de plantage-economie Buiten de tanende plantagelandbouw waren er in de tweede helft van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw maar weinig economische alternatieven. De vondst van goud zorgde voor emplooi voor een deel van de voormalige slaven, terwijl de groei van het overheidsapparaat eveneens een aantal arbeidsplaatsen schiep. Van een industriële ontwikkeling in Suriname was nauwelijks sprake. Naast de traditionele economische activiteiten kwamen wel nieuwe tot bloei, maar de meeste gingen na een tijdje ook weer onder. De belangrijkste exportproducten bleven lange tijd de traditionele agrarische: suiker en haar bijproducten, cacao, koffie en hout. Katoen was ten tijde van de afschaffing van de slavernij al in haar nadagen − in 1879 werden de laatste tonnen van dit plantageproduct geëxporteerd. Door ontwikkelingen op de internationale suikermarkt vertoonden de suikerexporten bij uitstek een wisselvallig beeld waarin stijging en daling elkaar afwisselden. Het piekproductiejaar was 1931, toen er ook een recordexport werd genoteerd van maar liefst 20.414 ton. De suikerplantages leden met name tijdens de Eerste Wereldoorlog sterk onder het arbeidstekort, wat nog verergerde door het afschaffen van de contractimmigratie vanuit Brits-Indië in 1916, waarna de kolonie volledig aangewezen was op arbeiders uit Nederlands-Indië. Dit probleem moest worden opgelost om nieuw kapitaal
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:58
voor de kolonie te kunnen aantrekken. Het plan was daarom om jaarlijks 10.000 arbeiders uit Java te importeren. Deze aantallen werden echter nooit gehaald. Het bijproduct van de suikerproductie, melasse, werd deels geĂŤxporteerd, voornamelijk naar Noord-Amerika, of lokaal gebruikt voor de productie van rum. De omvang van de productie en export van melasse waren logischerwijs afhankelijk van de omvang van de suikerproductie. Rumexporten bereikten hun hoogtepunt in 1915 met een export van 1,5 miljoen liter. Uit melasse werd ook alcohol geproduceerd voor brandspiritus, maar die was alleen bestemd voor de lokale markt. De cacaoproductie was rond de afschaffing van de slavernij nog maar beperkt in omvang, maar groeide geleidelijk aan naar een piek in 1895 met een export van 4.456 ton. Zo was cacao aan het einde van de negentiende eeuw het belangrijkste landbouwgewas geworden in de kolonie. Mede door landbouwkundige problemen, waaronder de krullotenziekte, ging de productie daarna echter zienderogen achteruit en rond 1930 was de export tot een verwaarloosbaar niveau gedaald. Koffie, een van de eerste exportproducten van Suriname, kende helemaal een grillige statistiek. De top lag in 1935 met een export van 4.479 ton, maar ook hier
De suikerfabriek op de Plantage Rust en Werk. Vier mannen staan bij de ketels. Foto: Hendrik Dooyer. Collectie Rijksmuseum Amsterdam NG-1994-65-2-36-1
de ontwikkeling van de surinaamse economie 1865-2015
DEF DEF_SB_p001_168.indd 15
15
19-11-14 13:58
zien we een geleidelijke daling tot een minimumniveau. Zich bewust van de moeilijke periode die de plantagelandbouw doormaakte, bracht de Nederlandse regering in 1935 een bedrag van 175.000 gulden op als steun aan de koffieboeren om hun bedrijven te saneren. Deze subsidie bedroeg 3,5 cent per kilogram geproduceerde koffie, en dit bedrag werd verhoogd tot 5 cent als het werd aangewend om een nevencultuur (bijvoorbeeld sinaasappel) aan te leggen. De benutting van het bos voor de houtkap, tot slot, is gedurende de gehele geschiedenis van Suriname van belang geweest, maar exporten van hout bleven doorgaans beperkt van omvang. Na de Tweede Wereldoorlog namen deze toe naar rond de 50.000 kubieke meter op jaarbasis in 1950.
Man met afval van rijstoogst (hooi). Foto: Paul Romijn. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM 20033707
16
DEF DEF_SB_p001_168.indd 16
Nieuwe alternatieven In tegenstelling tot de grootschalige (plantage)landbouw ontwikkelde de kleinschalige landbouw zich wel positief, in het bijzonder de rijstbouw. Terwijl rond 1900 zowat nog de gehele rijstbehoefte werd geïmporteerd, kon er rond 1920 al zo’n 10.000 ton per jaar worden geproduceerd, hetgeen de gehele behoefte van de kolonie dekte. De groei werd met name gestimuleerd tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen het koloniaal bestuur de productie van voedselgewassen voor lokale consumptie ging propageren. Enkele kleine landbouwers in Nickerie richtten een coöperatieve rijstpellerij op en zelfs op sommige plantages werd begonnen met rijstverbouw. Vanaf 1922 kon er zelfs rijst worden geëxporteerd.
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:58
De combine voor de rijstoogst.
Ook de balatawinning uit de bolletrieboom voor de productie van rubber groeide in korte tijd uit tot een significante economische activiteit, al was deze slechts van korte duur. De balatawinning begon rond 1890 en zag haar hoogtepunt in 1913, toen er 1.186 ton kon worden geëxporteerd en rond de 2.000 arbeiders hun brood verdienden in deze bedrijfstak. Maar rond 1930 waren de productiekosten van balata − net als die van koffie en suiker − hoger dan de marktprijs. Bezuinigingen leidden tot ontslag van grote aantallen werknemers, terwijl de werkloosheid ook nog werd versterkt door Surinaamse arbeiders die rond die tijd hun werk op Curaçao waren kwijtgeraakt en naar hun land terugkwamen. In deze periode werd van regeringswege gepoogd de cultuur van citrus te stimuleren, maar dat liep op niets uit. Ondertussen liep de vraag naar Surinaamse balata terug. Onder invloed van technologische ontwikkelingen (zoals de ontwikkeling van synthetisch rubber) en een dalende internationale vraag verloor de sector haar concurrentiekracht en rond 1938 kwam de productie vrijwel tot stilstand. Andere alternatieven voor de grootschalige landbouw draaiden niet om gewassen, maar om delfstoffen: goud en bauxiet. Al in de zestiende en zeventiende eeuw hadden kleine groepen Europeanen langs de rivieren van Zuid-Amerika gezocht naar het goud van El Dorado, met incidenteel succes. De goudproductie in Suriname startte formeel echter pas in 1876 en ontwikkelde zich gestadig tot een hoogtepunt in de periodes 1892-1894 en 1905-1910 met een productieomvang van tussen 1.000 en 1.210 kilo op jaarbasis. In die laatste periode was goud goed voor 30 procent van de export en
Foto: Paul Romijn. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM 20033710
de ontwikkeling van de surinaamse economie 1865-2015
DEF DEF_SB_p001_168.indd 17
17
19-11-14 13:58
daarmee de belangrijkste sector in de economie. Hierin vonden circa 4.500 mannen emplooi. Om de goudvelden beter te kunnen bereiken werd er rond 1900 een spoorlijn naar het gebied aangelegd, maar kort hierna trad er een geleidelijke daling op. In de periode na 1920 was de goudproductie teruggelopen naar rond de 200 kilo per jaar. De bauxietproductie kwam na een moeilijke start vanaf 1922 goed op gang in het gebied rond Moengo, om vanaf 1936 en vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog uit te groeien tot het belangrijkste exportproduct van Suriname. Bauxieterts wordt eerst verwerkt tot aluinaarde en daarvan wordt vervolgens aluminium gesmolten. De Amerikanen gebruikten vooral Surinaams bauxiet bij het maken van gevechtsvliegtuigen: de belangrijkste reden waarom hier toen een Amerikaanse troepenmacht gestationeerd was. In 1946 nam Suriname 60 procent van de wereldproductie van bauxiet voor haar rekening, maar in de jaren daarna bleek deze trend van tijdelijke aard en nam het Surinaamse aandeel snel af. In 1957 tekenden Suriname en het Amerikaanse bauxietbedrijf Alcoa een overeenkomst waarin werd vastgelegd dat Alcoa een aluinaardefabriek, een aluminiumsmelter en een waterkrachtcentrale voor de energievoorziening daarvan zou bouwen. Dit project zou in de eerste helft van de jaren zestig worden gerealiseerd. Bestuur en bevolking Aan het hoofd van het bestuur van de Nederlandse kolonie Suriname stond een door Nederland benoemde gouverneur die de uitvoerder was van besluiten genomen in Nederland. De top van de samenleving bestond uit de blanke plantagehouders en de uit Nederland afkomstige bestuursambtenaren. De sociale machtsverhoudingen werden weerspiegeld in de koloniale Staten van Suriname, die in 1866 werden ingesteld. Van de dertien leden van de Staten van Suriname werden er vier benoemd door de gouverneur, de rest werd gekozen volgens het censuskiesrecht. Deze vorm van stemrecht is voorbehouden aan mensen die minimaal een bepaald bedrag aan belasting betalen, waardoor destijds in Suriname minder dan 2 procent van de bevolking mocht stemmen. Met een sterftecijfer van 2,2 procent en een geboortecijfer van rond de 3 procent was de natuurlijke groei van de al kleine bevolking aan het begin van de twintigste eeuw verwaarloosbaar klein. Ter relativering moge dienen dat Guyana een aanmerkelijk hoger sterftecijfer had en het geboortecijfer evenaarde. In de loop van de tijd verbeterde het sterftecijfer sterk: in 1930 was dit gedaald naar 1,4 procent. Bedroeg het bevolkingsaantal in 1920 nog 107.732, in 1930 was dit toegenomen tot 133.650, een netto groei van 23 procent. In deze tellingen ontbraken nog 17.242 marrons en 2.404 inheemsen; zij werden toen nog apart geregistreerd. De economische ontwikkeling van een land hangt in sterke mate samen met het educatieniveau van de bevolking. Ten tijde van de afschaffing van de slavernij stond het Surinaamse onderwijs op een heel laag peil. De scholen die er waren stonden voornamelijk in Paramaribo en waren grotendeels in particuliere handen. Zo was de Evangelische Broeder Gemeente in 1844 in enkele districten begonnen met onderwijs aan slavenkinderen en met de opleiding van onderwijzers, en richtte ook de rooms-katholieke missie scholen op. De eerste openbare districtschool werd in 1867 opengesteld voor de kinderen van vrijverklaarde slaven en later ook voor die van
18
DEF DEF_SB_p001_168.indd 18
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:58
Een Desaschool te Santieholo. Hier
contractarbeiders. In 1876 werd het Departement van Onderwijs ingesteld en kwam er een nieuwe opzet van het onderwijs, met een leerplicht voor alle kinderen van zeven tot twaalf jaar. De verdere uitbreiding ging echter langzaam. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren er slechts vier mulo- en vier ulo-scholen, alle in Paramaribo. Onder invloed van de economische depressie van de jaren dertig kreeg de overheid steeds meer behoefte aan een actieve geldpolitiek en wilde ze ook het beleid van De Surinaamsche Bank gaan bepalen. Veel landen lieten in die tijd de goudstandaard van hun munt los, en dat dwong overheden om hun greep te verstevigen. Zo gebeurde het ook in Suriname. Het Surinaamse geldwezen liep tot 1940 parallel aan het Nederlandse. Toen werd de band met de Nederlandse gulden verbroken en werd de Surinaamse gulden gekoppeld aan de Amerikaanse dollar. Overigens werden er in Suriname in de eerste helft van de twintigste eeuw naast De Surinaamsche Bank, die fungeerde als circulatiebank en als handelsbank, nog meer banken opgericht: de Surinaamse Postspaarbank (1903), de Vervuurtsbank (1936, later omgezet in de Hakrinbank) en de VCB (1949).
werden kinderen van Javaanse migranten onderwezen in de eigen taal en een aantal basisvakken. Ze werden bewust buiten het reguliere schoolsysteem gehouden in een poging ze op de plantages te houden. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM 10019124
Planmatige aanzet tot diversificatie 1954-1975 Na de Tweede Wereldoorlog werd Suriname een zekere mate van zelfbestuur verleend en in 1948 werd het algemeen kiesrecht ingevoerd, waardoor in 1949 de Staten van Suriname door de gehele volwassen bevolking konden worden gekozen. In de Interimregeling (1950) en in het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (1954)
de ontwikkeling van de surinaamse economie 1865-2015
DEF DEF_SB_p001_168.indd 19
19
19-11-14 13:58
werd de positie van Suriname en de Nederlandse Antillen geregeld. Suriname kreeg zeggenschap in binnenlandse aangelegenheden, waarbij ministers verantwoording verschuldigd waren aan de Staten van Suriname. Door het statuut veranderde een aantal functies van de lokale overheid in Suriname, onder meer met betrekking tot het geldsysteem. Suriname had behoefte aan meer bevoegdheden ten aanzien van het uitgeven, controleren en waarborgen van het geld dat in omloop was. Daarom besloot de regering tot de oprichting van een centrale bank, die los kwam te staan van het handelsbankwezen. In 1950 werd een bankcommissie ingesteld die de algemene lijnen van de geldpolitiek moest vaststellen en er werd een administratieve splitsing tot stand gebracht tussen de commerciĂŤle en de circulatieafdeling van De Surinaamsche Bank. Tevens werden er afspraken gemaakt over de verplaatsing van de leiding van de circulatieafdeling van Amsterdam naar Suriname, de winstverdeling en de bevoorschotting van het land. Op basis van de Bankwet van 1956 werd de Centrale Bank van Suriname opgericht, die in 1957 van start ging en de taken van de circulatiebank overnam. Deze kreeg als belangrijkste taak het bevorderen van de stabiliteit van de waarde van de Surinaamse munt. Om de economie van de kolonie Suriname vooruit te helpen werd begonnen met een nieuwe aanpak: de planmatige ontwikkeling. Dat betekende dat de Nederlandse overheid in sterkere mate de economische activiteiten ging sturen. Hoewel bauxiet tijdens de Tweede Wereldoorlog een belangrijke inkomstenbron had gevormd, was het aandeel van deze sector binnen de economie daarna beperkt gebleven in termen van de bijdrage aan het bruto binnenlands product en de werkgelegenheid. De plantage-economie was inmiddels erg wankel: vele plantages waren reeds gesloten. En de opkomende kleinschalige landbouw kenmerkte zich door lage inkomens, slechte infrastructuur en waterhuishouding, geringe afzetmogelijkheden, geringe kapitaalkrachtigheid en een laag landbouwtechnische kennisniveau bij de boeren. Om deze situatie te verbeteren door planmatige ontwikkeling onder Nederlandse regie werd in 1951 een planbureau opgericht. Welvaartsfonds 1948-1954 Vanwege de gestadige afname van het aantal Nederlandse plantages en de daaruit voortvloeiende werkloosheid werd de planmatige aanpak allereerst gericht op de ontwikkeling van de agrarische sector door de bevolkingslandbouw te professionaliseren en nieuwe polders aan te leggen. Daarvoor werd het Welvaartsfonds gesticht: een pot met 40 miljoen Nederlandse gulden. Uit het fonds werd de verbetering van de afwatering van de Saramaccapolder bekostigd en de aanleg van tien modelpolders, waaronder de Nani- en Groot-Henarpolder, de Prins Bernardpolder en de rijstpolder Wageningen/SML. Andere landbouwprojecten omvatten het stimuleren van de rijstteeelt in Coronie en de sanering van de kokosteelt in dat district, de oprichting van middenstandsbedrijven in Lelydorp, de oprichting van een citrusexportorganisatie annex fruitverwerkingsbedrijf, de voortzetting van cacaoproeven, de oprichting van een cacaovermeerderingsbedrijf en maatregelen ter bevordering van de veeteelt en de visserij. De aanleg van de rijstpolder Wageningen en de oprichting van de Stichting voor de Machinale Landbouw (SML) gaf aan de opkomende kleinschalige landbouw in Nickerie
20
DEF DEF_SB_p001_168.indd 20
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:58
een extra impuls. In de zogenaamde middenstandspolder in de schaduw van SMLWageningen werden 42 bedrijven van 24 hectare elk opgezet. De verbeterde polders maakten het bovendien mogelijk om van één naar twee oogsten per jaar over te stappen. Verder werd het opzetten van middenstandsbedrijven gestimuleerd. De combinatie van een voor Suriname ongekende schaalgrootte (circa 10.000 hectare) met de introductie van nieuwe technologie betekende zowel kwantitatief als kwalitatief een grote sprong voorwaarts. De Nickeriaanse boeren bleken heel goed in staat de nieuwe technologieën toe te passen, wat ook resulteerde in de vestiging van diverse grote rijstproductie- en verwerkingsbedrijven in het gebied. Helaas leverden diverse pogingen om dit succes te doen overslaan op de districten Coronie, Saramacca en Commewijne weinig blijvends op. Naast deze landbouwprojecten werden onder het Welvaartsfonds diverse studies uitgevoerd die de planmatige aanpak beter mogelijk moesten maken: luchtkartering voor het inventariseren van hulpbronnen, een nieuwe volkstelling, bosinventarisatie en een studie naar het waterkrachtpotentieel. Verder werden er projecten gerealiseerd op het gebied van gezondheidszorg en volkshuisvesting (Beekhuizen, Zorg en Hoop). Middelen van het fonds werden ook besteed aan de opstelling van een ‘allesomvattend ontwikkelings- en financieringsplan voor Suriname’, de basis voor het Tienjarenplan.
Fabriek van de Stichting Machinale Landbouw (SML) te Wageningen in het district Nickerie. Foto: Paul Romijn. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM 20033618
de ontwikkeling van de surinaamse economie 1865-2015
DEF DEF_SB_p001_168.indd 21
21
19-11-14 13:58
Onder het Welvaartfonds werden de ontwikkelingen binnen de kolonie in sterke mate bepaald door ontwikkelingen en beslissingen in Nederland. Zo bleek bijvoorbeeld dat de waarde van de 40 miljoen gulden in het fonds door de devaluatie van de Nederlandse gulden in 1949 met 20 procent verminderde, met het gevolg dat enkele projecten moesten worden geschrapt. En hoewel een groot deel van het Welvaartsfonds aan landbouwprojecten werd besteed, was nog geen sprake van een ge誰ntegreerde aanpak voor deze sector. Er was bijvoorbeeld geen aandacht voor factoren als afzetmogelijkheden, kostprijzen, arbeidsproductiviteit en vrachttarieven. Wel werd de basis gelegd voor de verdere planmatige ontwikkeling in het Tienjarenplan.
Emplacement van de Bruynzeel Suriname Houtmaatschappij waar onder andere spaanplaat en triplex werden vervaardigd. Foto: Roy Tjin
22
DEF DEF_SB_p001_168.indd 22
Het Tienjarenplan 1955-1967 Het Tienjarenplan, dat in 1954 tot wet werd verheven, had ten doel een grotere economische zelfstandigheid en een grondslag voor verdere ontwikkeling en een verbetering van sociale voorzieningen te bereiken. Suriname zou eenderde van de kosten voor zijn rekening nemen, Nederland zou eenderde deel aan Suriname lenen en eenderde deel schenken. De bijdrage uit de Surinaamse begroting bleek niet geheel haalbaar, mede omdat het onderhoud van de gepleegde investeringen uit diezelfde begroting moest worden gedekt. Na 1963 werd het Surinaamse deel daarom aangevuld uit het Europees Ontwikkelingsfonds. De planperiode van het oorspronkelijke
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:58
Tienjarenplan werd in dat jaar met twee jaar verlengd en de begrote financiering van 127 miljoen gulden verruimd tot in totaal 207 miljoen. De economie ontwikkelde zich in de planperiode dynamisch. De productie van nieuwe producten voor de export, waaronder garnalen en vis, kwam op gang, net als die van importvervangende producten, waaronder boter, margarine, spijsolie, softdrinks, sigaretten, cement, plastics, spijkers, melk, rum, bier en spaanplaat. Het particuliere aandeel in de investeringen was in deze periode hoog. De werkgelegenheid in de bedrijven groeide en de werkloosheid liep terug naar 5 procent. Ook opvallend was de groei van de kleinindustrie, ondanks het feit dat die weinig specifieke aandacht kreeg van de overheid en slechts een marginaal deel van de ontwikkelingshulp. In 1960 begon de aanleg van de Afobakastuwdam, een onderdeel van het Brokopondoproject, om het bauxietindustriecomplex van Alcoa op poten te zetten. Het werd vooral met particulier internationaal kapitaal gefinancierd, aangezien Nederland verkoos niet te participeren. Nadat de dam in 1964 gereed kwam, begon het meer zich te vullen. Meer dan vijfduizend marrons moesten hun dorpen verlaten en verhuizen naar nieuwe ‘transmigratiedorpen’ omdat circa 1.400 vierkante kilometer van hun woongebied onder water kwam te staan. In economische zin was het project zeer succesvol. Het voordeel voor Suriname was niet alleen meer werkgelegenheid, maar ook hogere overheidsinkomsten doordat aluinaarde en aluminium een veel grotere exportwaarde hebben dan bauxieterts. Maar er waren ook nadelen. De hoge lonen in de bauxietsector werkten door in de rest van de economie, die echter minder rendabel was en die last niet kon dragen. De periode 1957-1967 vertoonde een forse groei van maar liefst gemiddeld 8 procent per jaar, met een lage inflatie van gemiddeld 3 procent. Dit was het directe gevolg van het Brokopondoproject − een totale investering van rond de 300 miljoen gulden. Daarnaast hadden de activiteiten uit het Tienjarenplan en het Aanvullende Opbouwplan, met een totale besteding van 200 miljoen gulden, ook een significant effect op de groei. De investeringen uit het Tienjarenplan betroffen vooral de infrastructuur. Naast bauxiet investeerde de overheid al sinds 1954 ook fors in de bosbouwsector: met name in bosontsluitingswegen, bosverjonging en onderzoek en voorlichting over toen ‘niet-marktwaardige’ houtsoorten. De bosexploitanten zelf investeerden in ruime mate in materieel zoals opleggers en skidders (houtsleepmachines). Belangrijk voor de ontwikkeling van de bosbouw en houtverwerking was ook de Bruynzeel Suriname Houtmaatschappij, eind jaren veertig opgericht en in deze jaren vooral actief in de productie van triplex en gezaagd en geschaafd hout. Tot 1964 was hout het tweede exportproduct van Suriname, na bauxiet. In dat jaar bedroeg de houtexport nog 9 procent van de totale exporten van het land. Door de sterke groei van de bauxietindustrie in de jaren daarna en de opkomst van rijst, garnalen en bacoven als exportproducten was het aandeel van hout in 1975 gedaald naar 3 procent. Het eerste en tweede Vijfjarenplan 1967-1976 Aan het einde van de periode van het Tienjarenplan publiceerde het Planbureau voor het volgende decennium het Nationaal Ontwikkelingsplan Suriname, dat eind 1965 door de Raad van Ministers werd goedgekeurd. Mede omdat Nederland zich niet meer
de ontwikkeling van de surinaamse economie 1865-2015
DEF DEF_SB_p001_168.indd 23
23
19-11-14 13:58
Bananenplantage Surland; de transportlijn naar de verwerkingshal te Uitkijk. Foto: Paul Romijn. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM 20033895
voor tien jaar wilde verbinden, werd uit de lijst van projecten een selectie gemaakt voor het eerste Vijfjarenplan. Dit besloeg de periode 1967-1971 en was begroot op 125 miljoen gulden. De aandacht verschoof nu duidelijk naar de mijnbouwsector, die bijna een kwart van de middelen kreeg toebedeeld voor onder meer kartering (14,6 miljoen), de Geologisch Mijnbouwkundige Dienst (10 miljoen) en de voorbereiding van het WestSurinameproject (5 miljoen), waar ook een bauxietindustrie zou worden opgezet. De landbouwsector kreeg 22,5 miljoen (voor polderaanleg, het palmolieproject Victoria en uitbreiding van het bacovenareaal), de bosbouw 17 miljoen (voor voornamelijk bosverjonging en de aanleg van bosinfrastructuur) en de industriesector 2 miljoen voor het opzetten van de Nationale Ontwikkelingsbank. Aan infrastructuur werd binnen het eerste Vijfjarenplan 19 miljoen uitgegeven, waarvan de helft aan de OostWestverbinding. De sociale sectoren kwamen er bekaaid van af met circa 8 miljoen (voor volkswoningbouw (Tammenga), gezondheidszorg en onderwijs), beduidend minder dan de 12 miljoen die werd uitgegeven aan algemene beheerskosten. Het eerste Vijfjarenplan werd door Nederland gefinancierd, waarbij de helft een schenking was en de andere helft een (grotendeels zachte) lening. Ook nu weer kon Suriname daarnaast een beroep doen op het Europees Ontwikkelingsfonds. Daaruit kwam voor beide Vijfjarenplannen opgeteld voor bijna 40 miljoen gulden aan financiering voor diverse projecten in de landbouw (4 miljoen), infrastructuur (onder andere 11 miljoen voor de Nieuwe Haven en 2,5 miljoen voor de Centrale Markt), en scholenbouw (6 miljoen). Het tweede Vijfjarenplan (1972-1977) was begroot op een bedrag van 220 miljoen gulden. Omdat Suriname in 1975 onafhankdelijk werd, werd de periode halverwege ingekort. De projecten in uitvoering en de restantmiddelen werden overgeheveld naar het Meerjaren Ontwikkelingsplan. Op dat moment was van het tweede Vijfjarenplan reeds 150 miljoen gulden gerealiseerd in de bos- en mijnbouw (34 miljoen), landbouw
Tros bananen op de bananenplantage van Surland te Uitkijk. Foto: Paul Romijn. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM 20033891
24
DEF DEF_SB_p001_168.indd 24
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:58
(20 miljoen), infrastructuur (31 miljoen), sociale projecten (17 miljoen), de voorbereiding van het West-Surinameproject (12 miljoen) en algemeen beheer (12 miljoen). De financiering uit Nederland werd in deze periode verdeeld in een schenking van 60 procent en een lening van 40 procent. In 1972 werd als joint venture tussen de Surinaamse staat en de Nederlandse Boerenleenbank de Landbouwbank opgericht. Bij de onafhankelijkheid werden de aandelen van de laatste door Suriname overgenomen. Terugkijkend trad er in de periode 1968-1975 een zekere stagnatie op in de groei, terwijl als gevolg van de internationale aardoliecrisis de inflatie aan het eind van deze periode fors toenam. Na de voltooiing van het Brokopondoproject waren de particuliere investeringen teruggelopen en de onzekerheid over de onafhankelijkheid deed daar nog een schepje bovenop. De ontwikkelingshulp stelde de overheid in staat om de economische motor draaiende te houden, maar het particuliere investeringsklimaat verslechterde, de werkgelegenheid in de marktsector stagneerde en de migratie naar Nederland zwol aan. Landbouw en veeteelt Van de 24 plantages in 1954 was in 1975 nog slechts de suikeronderneming Mariënburg overgebleven. Wel kwamen er andere vormen van grootschalige landbouw op, waaraan circa 15 procent van de ontwikkelingshulp werd besteed. De kleinschalige landbouw vormde in deze periode de belangrijkste bron van werkgelegenheid. Maar terwijl de bevolking in aantal bijna verdubbelde, vertoonde het aantal kleinlandbouwers een lichte daling. Het werd zelfs voorbijgestreefd door het aantal personen in dienst van de overheid: het percentage van de werkende bevolking dat daar werkte, nam toe van 18 procent in 1960 tot zo’n 30 procent in 1975. De verbouw van cacao, koffie, kokos en maïs vertoonde over de hele linie de eerder ingezette dalende trend. Alleen de kokosproductie stelde nog iets voor, maar ook die kwam in een verwaarloosde staat te verkeren. De verbouw van suikerriet en Station Belwaarde aan de Surinamerivier vanaf Mariënburg suikerfabriek. Foto: Paul Romijn. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM 20033790
de ontwikkeling van de surinaamse economie 1865-2015
DEF DEF_SB_p001_168.indd 25
25
19-11-14 13:58
Landbouwvliegtuig van Surinam Sky Farmers verspreidt bestrijdingsmiddelen en/of zaaigoed. Deze vliegtuigen worden voornamelijk ingezet bij de rijstbouw en bananenteelt. Foto: Paul Romijn. Collectie Nationaal Museum van Wereldculturen TM 20033507
28
DEF DEF_SB_p001_168.indd 28
drie Surinaamse en drie Nederlandse leden en vormde een machtig orgaan, omdat de verdragsmiddelen zo’n grote inkomstenbron waren voor de Surinaamse economie. De CONS ging zich via de instelling van diverse subcommissies, eveneens bemand door Surinaamse en Nederlandse deskundigen, ook intensief met de beleidsvoorbereiding bemoeien. Ze fungeerde dus niet als een toetsingsorgaan, maar als de bij uitstek beslissende instantie − een soort super-regering. Door de zwakte van het Planbureau en het beperkte Surinaamse kader kwam bovendien het systematisch identificeren, formuleren en uitvoeren van de projecten niet goed van de grond. Desondanks was de gemiddelde besteding ten laste van de Verdragsmiddelen in de periode 1975-1980 135 miljoen per jaar. Hoewel dit forse bedragen waren kon, vanwege de beperkte absorptiecapaciteit, het geplande investeringsniveau niet gehaald worden. Bovendien leidde een gebrekkige rapportage over de uitvoering van de goedgekeurde projecten tot vervelende vertragingen in de geldovermakingen en stagnaties in de projectuitvoering. Pogingen van de Nederlandse staat om zich te bemoeien met het Surinaamse ontwikkelingsbeleid lijken averechts te hebben gewerkt. De uitvoering van het Meerjaren Ontwikkelingsplan leidde tot forse investeringen in de publieke sector, wat een forse groei van het bruto binnenlands product veroorzaakte. Een groot deel van de hulp werd echter niet aangewend voor projecten die de verdiencapaciteit van de jonge republiek structureel zouden verhogen. Ook de meeropbrengsten uit de bauxiet werden via de reguliere begroting consumptief besteed, voornamelijk aan het uitdijende overheidsapparaat. Veel overheidsgeld werd
150 jaar de surinaamsche bank
19-11-14 13:58