EDAM
KRONIEK VAN EEN
ZUIDERZEESTAD
Pieter Costerus Wzn.
Hertaald en aangevuld door Frans Kuiper
Kronijk van Edam (titel manuscript) (Waterlands Archief), foto Reinoud van Maanen
Voorwoord
Veel is er al gezegd en geschreven over de geschiedenis van Edam, maar de Kronijk van Edam, oftewel de Geschiedenis der Stad Edam, van Pieter Costerus Wzn. was tot nu toe bij het grote publiek onbekend. Het oorspronkelijke manuscript uit 1867 en een typoscript (getypte versie) van twee jaar later liggen veilig opgeborgen in het Waterlands Archief, samen met nog andere geschriften van Pieter Costerus over Edam.
Op het omslag van het oorspronkelijke manuscript prijkt een etiketje met de vermelding ‘Vereniging Oud Edam’. Gelukkig wisten schrijvers en geschiedkundigen deze Kronijk en ook het typoscript al eerder te vinden om eruit te putten voor boeken en artikelen, want het is – en dat zult u bij het lezen merken – een rijke bron van informatie over onze stad. Ons mooie stadje Edam dendert de geschiedenis door!
Toen Frans Kuiper – we kennen hem als schrijver voor het Periodiek van Vereniging Oud Edam - onderzoek wilde doen naar de oude en notabele Edamse familie Costerus, werd hij door Robert Lammers gewezen op het typoscript. Ook Robert kennen we van zijn bijdragen aan ons blad.
Frans raakte meteen enthousiast, want deze ‘Geschiedenis van Edam’ staat boordevol verhalen die wij anno 2023 niet (meer) kennen. Die wilde Frans met ons delen. Robert tekende voor het zoeken naar illustraties. Als vanzelf belandde Frans bij het oorspronkelijke manuscript en besloot ook deze oerbron minutieus door te werken. En geloof me, dat is een klus: dik zeshonderd jaar geschiedenis van Edam, in een prachtig klassiek, maar priegelig handschrift.
Pieter Costerus was een telg uit een notabele Edamse familie. Naast zijn werk had hij een enorme belangstelling voor de historie en deed hij ook zelf onderzoek in het Stadsarchief. Daar plukken wij nu de vruchten van. Hij beschrijft vooral gebeurtenissen die zich afspelen in Edam, maar gaat ook op zoek naar de rol, of soms het bijrolletje van Edam in de nationale en internationale geschiedenis. Frans Kuiper heeft deze geschiedenis niet alleen hertaald, maar met extra uitleg ook toegankelijk gemaakt voor de lezer van nu. Robert Lammers heeft daar rijk en meer dan passend beeldmateriaal bij gezocht. Daar zijn wij hen zeer erkentelijk voor!
Leontien Rosier Voorzitter Vereniging Oud EdamEdam – Kroniek van een Zuiderzeestad
Oktober 2023 – LM Publishers
© LM Publishers
LM Publishers
info@LMPublishers
www.LMPublishers.nl
Tekst Frans Kuiper
Beeldredactie Robert Lammers
Redactie Thecla Berghuis
Eindredactie Leontien Rosier
Vormgeving Ad van Helmond
Productie Hightrade bv
Afbeelding omslag Gezicht op Edam, anoniem, naar Hendrik Spilman, ca. 1757 (Rijksmuseum).
Pen, 105mm x 120 mm.
Deze uitgave is financieel mogelijk gemaakt door:
Anonieme gever
Rabo Waterland en Omstreken
Vereniging Oud Edam
De samenstellers hebben hun uiterste best gedaan om de herkomst en rechthebbenden van het beeldmateriaal dat wordt gebruikt te achterhalen en te vermelden. Wanneer desondanks beeldmateriaal wordt getoond waarvan u (mede)rechthebbende bent en voor het gebruik waarvan u niet als bron of rechthebbende wordt genoemd, kunt u zich in verbinding stellen met de uitgever.
ISBN 978-94-6022-991-6
Inleiding
In het Waterlands Archief in Purmerend liggen twee dozen met verschillende versies van een ongepubliceerde geschiedenis van Edam, van de hand van Pieter Costerus Wzn. Er zijn verschillende manuscripten (handschriften) en een typoscript.
Pieter Costerus (1836-1898) was een telg uit een notabele Edammer familie, de zevende generatie om precies te zijn. Vanaf de vierde generatie is deze oorspronkelijk uit Antwerpen afkomstige familie geworteld in Edam. Overgrootvader William kwam als klein jongetje in Edam terecht toen zijn moeder Catharina Daalder, die weduwe geworden was, in 1708 hertrouwde met de Edamse oud-burgemeester Emilius Sanplon. De naam Costerus was vanaf dat moment ingebed in kringen van regenten en magistraten. De Costerussen trouwden niet zelden met kinderen van notabele families zoals Versteegh, Pont en Teengs. Achter in deze uitgave is een beknopte stamboom van de familie Costerus opgenomen.
Ook Pieter Wzn. maakt carrière in Edam. Net als zijn vader wordt hij gemeenteontvanger. Daarnaast is hij commissionair in effecten, medeeigenaar van de zoutkeet De Star en bestuurder bij tal van maatschappelijke
organisaties zoals het weeshuis en ’t Nut. Helemaal geworteld in zijn woonplaats Edam en breed betrokken bij wat er gebeurde. Maar zijn grote liefde moet wel de geschiedenis van Edam zijn geweest.
Pieter Costerus en de historie
Wat was er in de tijd van Pieter Costerus bekend over de historie van Edam? Tien jaar voordat hij zijn handgeschreven Kronijk voltooide, was er een boekje over Edam verschenen, van de hand van de Marker onderwijzer F. Allan: De Stad Edam en hare Geschiedenis (1857). Het boekje spitste zich voornamelijk toe op de twee grote kerkbranden in 1602 en 1699. Daarmee sloot het aan op Geschiedverhaal van de vuur en watersnood dat in 1756 al door de predikant Willem Abraham Tielenius Kruythoff was opgetekend.
Pieter Costerus heeft deze boekjes
zeker gekend, want hij noemt ze in het voorwoord bij zijn typoscript (1869) en – leuk detail – we zien de naam van zijn vader als een van de intekenaars op het boekje van F. Allan. Dit heeft ongetwijfeld bij de Costerussen in de boekenkast gestaan.
Over Pieters belangstelling voor de geschiedenis van Edam doet een bijzonder verhaal de ronde. Een van de topstukken uit het Archief van Edam (nu
in het Waterlands Archief) is een register van handvesten, privileges, keuren en overeenkomsten van de stad Edam 13571462. Toen Pieter, zo wil het verhaal, op een dag in 1858 bij zijn grootvader, Arend Nicolaas van Sanen Teengs, op bezoek was trof hij dit register aan op de wc. De oplettende kleinzoon wist dit stuk letterlijk en figuurlijk te redden van de ondergang, tot ongenoegen van zijn opa.
Wat had Pieter nog toe te voegen aan wat er tot dan toe verschenen was? Genoeg! Pieter had toegang tot de stadsarchieven en daardoor ging er een wereld voor hem open. Hij maakte aantekeningen om een zo compleet mogelijke geschiedenis van Edam te kunnen samenstellen. Hij deed aan bronnenonderzoek, raadpleegde oude registers en heeft daar zelfs een afschrift van gemaakt dat nu nog steeds bewaard wordt in het Waterlands Archief. Wat dat betreft is Costerus’ Geschiedenis van Edam een authentiek werk en een welkome aanvulling op wat er geschreven is over onze stad.
Om Costerus zelf te citeren, uit het voorwoord van zijn typoscript:
‘Al mag Edam geene belangrijke plaats in de Geschiedenis des Vaderlands innemen, de gebeurtenissen aldaar voorgevallen zijn gewichtig genoeg om het nageslacht te worden medegedeeld of om opnieuw in herinnering te worden gebracht en dit alleen was het oogmerk van den schrijver’.
Manuscript en typoscript
Pieter Costerus voltooide zijn manuscript in 1867. Het beschrijft in chronologische volgorde de geschiedenis van Edam vanaf het prilste begin tot en met 1813. Bijzonder is dat de jaartallen op de pagina’s geschreven staan.
Twee jaar later verschijnt het typoscript onder de titel
De geschiedenis der stad Edam. Edam, 1869. Getypt afschrift van het onuitgegeven ms., met aantekeningen van D.F. Pont
In dit typoscript heeft Pieter het manuscript aangevuld tot en met 1868 en voorzien van aantekeningen van Dirk Frans Pont (1841-1903), telg uit een andere notabele Edammer familie én de zwager van Pieter.
De bron van deze uitgave is een mix van beide. Om te beginnen zijn manuscript en typoscript minutieus met elkaar vergeleken. Want als je een manuscript overtypt, kunnen er vergissingen worden gemaakt. Af en toe waren er verschillen. Soms was de keuze duidelijk, maar andere gevallen vergden veel nazoekwerk. Dat vindt zijn weerslag in toelichtingen, eindnoten en een bijlage over gebruikte valuta.
Omdat er ook na 1868 nog veel interessants is gebeurd in Edam, is het werk van Pieter Costerus aangevuld met bijvoorbeeld de bouw van het postkantoor door C.H. Peters, de realisatie van het
Kronijk van Edam (titel manuscript) (Waterlands Archief), foto Reinoud van Maanen
Edams Museum, de restauratie van de Grote Kerk in 1963-1980 en het bijna omvallen van de Speeltoren in 1972.
Het typoscript bevat, behalve de geschiedenis van Edam, ook de geschiedenis van de Grote Kerk, de Kleine Kerk, de Lutherse Kerk, de Joodse Synagoge, de Rooms-Katholieke Kerk, de Doopsgezinde Kerk, het Heerenlogement, het Stadhuis, de Dam. En daarnaast een aantal interessante bijlagen, onder andere een beschrijving van het ontstaan van Edam door de zeventiende-eeuwse geschiedschrijver Hk. Soeteboom en daarnaast het oudste stuk uit het Waterlands Archief waarin de naam Edam voorkomt – uit 1310 – en de hoofdinhoud van het Groot Privilegie, het verlenen van de stadsrechten aan Edam.
Bijzonder is dat de zoon van ‘onze’ Pieter, William Pieter, de geschiedenis van de Grote Kerk in 1942 uitvoerig heeft beschreven. In deze Kroniek wordt daarom slechts summier ingegaan op de geschiedenis van de Grote Kerk.
Eerste pagina van het manuscript met hand tekening van Pieter Costerus (Waterlands Archief), foto Reinoud van Maanen
Edam, de schone slaapster
In 1948 verscheen Edam, de schone slaapster van A.A. Kok (1881-1951). Het boekje vormde onderdeel van de destijds zeer bekende Heemschutserie. A.A. Kok was als architect gespecialiseerd in restauratie. Hij was een van de oprichters van Erfgoedvereniging Bond Heemschut en daarmee een van de grondleggers van de monumentenzorg. In Edam was hij betrokken bij de restauratie van de Grote Kerk (1924-1934) en het realiseren van de monumentenverordening.
In zijn boekje gaat hij meer in op de topografische, kunsthistorische en bouwkundige aspecten van Edam dan op jaartallen en gebeurtenissen. Maar hij kende het werk van Pieter Costerus wel, evenals de aanvullende verhandeling over de Grote Kerk van Pieters zoon William (1942). Hij refereert er ook aan. Sterker nog: hij geeft het advies om de manuscripten van Pieter Costerus Wzn. en diens zoon W.P. Costerus ‘na te vorschen’ en zo mogelijk aan te vullen en dan in druk te laten verschijnen. ‘Wellicht ligt dit op den weg van de in de oorlogsjaren opgerichte vereeniging Oud-Edam, want er bestaat geen
boek over de geschiedenis van Edam, terwijl de belangstelling voor dit onderwerp groeiende is.’ aldus Kok in 1948. Nu wordt hier dus gehoor aan gegeven.
Het werk van Pieter en de studie over de Grote Kerk van William Pieter Costerus zijn destijds geschonken aan de Vereniging Oud Edam. Na de oorlog raakten beide manuscripten zoek. Bij toeval werden ze in 1996 ontdekt op een veiling in Haarlem. De inbrenger schonk ze terug aan de vereniging. Uiteindelijk werden ze door Oud Edam overgedragen aan het Waterlands Archief.
Leeswijzer
Het is al meer dan 150 jaar geleden dat Pieter Costerus de geschiedenis van Edam heeft beschreven, toch is het zeer de moeite waard geweest om het manuscript en typoscript te hertalen en zodoende de geschiedenis van Edam toegankelijker te maken voor iedereen.
Ik heb de teksten omgezet naar hedendaags Nederlands, met een aantal uitzonderingen. Daar waar in het manuscript een oud document wordt geciteerd, is in veel gevallen dit citaat in oud of zeer oud Nederlands overgenomen. Daar waar taalgebruik en schrijfstijl van de schrijver te markant en te persoonlijk waren om te hertalen heb ik de originele tekst gehandhaafd.
Pieter Costerus is zeer grondig te werk gegaan en heeft ontzettend veel uitzoeken controlewerk gedaan. Hij heeft een schat aan informatie gehaald uit het voormalige archief van de stad Edam,
oftewel het Stadsarchief. Dit archief is overgebracht naar het Waterlands
Archief in Purmerend. In het manuscript volstaat hij in een groot aantal voetnoten daarom uitsluitend met de vermelding ‘Stadsarchief’, zonder nadere specificatie. Ik heb ervoor gekozen om de vermelding ‘Stadsarchief’ alleen in de noten op te nemen daar waar hij verwijst naar specifieke bronnen ervan.
De overige noten van Pieter Costerus, tenzij anders vermeld, zijn wel overgenomen. De eindnoten die niet van Pieter Costerus zijn, zijn voorzien van de initialen van degene die de noot heeft geplaatst: (dp) is D.F. Pont; (fk) is Frans Kuiper.
Sommige verduidelijkingen zijn
tussen haakjes en in cursief in de tekst aangebracht, zoals Voorije (het huidige Volendammermeer).
Ik heb de chronologische volgorde van Pieter Costerus aangehouden. Hij beschrijft eerst een groot deel van de geschiedenis van Edam, alsmede gebeurtenissen die weliswaar buiten Edam plaatsvonden, maar wel een grote impact op de loop van de geschiedenis hebben gehad. Vervolgens neemt hij ons mee op een wandeling door het zeventiende-eeuwse Edam, om daarna weer de geschiedenis op te pakken. Iedere pagina van het manuscript is voorzien van de tijdspanne die op de betreffende pagina wordt beschreven. In het typoscript is dit echter achterwege gebleven. Ter wille van de leesbaarheid heb ik op basis van het manuscript en het typoscript een overzichtelijke indeling met koppen en alinea’s aangebracht.
In de aanvullingen ga ik wat dieper in op een aantal gebeurtenissen die Pieter Costerus kort heeft beschreven. Ook beschrijf ik een aantal zaken die gebeurd zijn nadat hij zijn typoscript had afgerond, maar die naar mijn mening dusdanig interessant zijn dat ze niet onvermeld mogen blijven.
Omdat de hier beschreven geschiedenis van Edam zo’n 800 jaar beslaat komen er als valuta niet alleen de gulden, maar ook vele andere niet meer gebruikte valuta voor. Om de lezer enigszins een idee te geven wat de betreffende valuta betekenen, heb ik aan het Nawoord een Overzicht en uitleg van genoemde valuta opgenomen.
Dankwoord
Een speciaal woord van dank ben ik verschuldigd aan Robert Lammers. Hij heeft mij op het spoor gebracht van het typoscript. Het beeldmateriaal bij de teksten is door Robert bijeengezocht uit diverse bronnen, waaronder het Edams Museum, het Waterlands Archief, het Rijksmuseum. Zonder hem was dit boek er niet gekomen.
Verder wil ik Herman Rijswijk, Wim de Wolf, Oscar Henar, Ton Mooijer, Rinske Kuiper en Leontien Rosier bedanken. Zij hebben het boek onderworpen aan hun specifieke deskundigheid en mij voorzien van waardevolle aanvullende informatie, die opgenomen is in dit boek. Ook het Waterlands Archief wil ik bedanken voor het beschikbaar stellen van het manuscript en het typoscript.
Veel leesplezier, Frans Kuiper
Reconstructie van een kaart van Hollands Noorderkwartier uit 1288 naar oude oorkonden ontworpen door G. de Vries Az. en gegraveerd door C. Eckstein (Waterlands Archief)
Geschiedkundig overzicht der Stad Edam
1200
Wanneer is Edam ontstaan? Deze vraag, al heel vaak gesteld, zal zeker nog dikwijls herhaald worden, maar helaas tot nu toe altijd tevergeefs. Er is geen enkele overlevering, geen archiefmateriaal, dat het definitieve antwoord heeft gegeven. Wat overblijft, is ons te beperken tot hetgeen wel beschikbaar is.
De vele en hoge watervloeden, die in de tweede helft van de twaalfde eeuw NoordHolland teisterden, vooral die van het jaar 1170, waren de reden dat men hard aan het werk ging om zich tegen het water te verdedigen. (Later werden nog geregistreerd: de Allerheiligenvloed van 1532, 1570, 1675 en 2006). Deze watervloed overstroomde heel Holland, Zeeland en Vlaanderen. Het water werd tot voor de poorten van Utrecht gejaagd en overstroomde al het land tussen Texel, Medemblik en Stavoren. De Zuiderzee drong diep het land in.
Het was een van de oorzaken dat men in 1177 met veel ijver aan het werk ging om de Zeeburgen (dijken) te verhogen en te verzwaren. Hierna, zo lezen we in de aantekeningen, ontstonden er in Noord-Holland veel dorpen. Volgens het Aardrijkskundig Woordenboek van A.J. van der Aa uit 1843, is het zeer waarschijnlijk dat ook Edam in die tijd is ontstaan; zie ook bijlage I.
De naam Edam
De naam Edam schijnt afkomstig te zijn van het water de Ye. Dit was destijds de uitwatering van een meer, nu bekend onder de naam Beemster. Halverwege deze uitwatering werd al zeer vroeg het dorp Middelije (Middelie) gesticht. Van hieruit ging het water verder tot IJedam (Edam), waar het door de Voorije (het huidige Volendammermeer) uitstroomde in de Zuiderzee volgens een kaart van de Zeevang uit 1658.1
Enkele schrijvers waren van mening dat de naam Edam afkomstig moest zijn van Eetdam.
Constantijn Huygens in zijn De Korenbloemen, uit 1658:
EDAM.
De Dam, die ’t Zuyderdiep het binnen Y onthiel, Gaf my d’ Ydammer naem, dien ick niet Langer hiel
Dan tot het vet gerucht van mijn’ gewilde kasen
De wereld had gevult, en naer mijn aes (spijs) doen rasen:
Sints noemden sy ’t Eet-dam daer soo veel etens groeyt.
Maer dat men mijner melt, soo ver het ebt en vloeyt,
Is elders op gevest: hoort, Hollander! De wielen
Van uw’ victorie-koets zijn uw bezeilde kielen Dat zijn de mijne meest. Behoort niet meest de danck
Den raden-maker toe van ’s wagens gladden ganck?
Jan Neuyes (1640-1706) heeft het volgende gedicht opgenomen in zijn Beschryving van Batavien: haer gedeelte aen dees zyde des Rhyns genaemd Zuyd en Noord-Hollandt.
‘Edam voorheen Ydam van ’t Y ’t geen inwaarts springt
En haar voornaamste kerk op heden nog omringt
Door eetwaar wier ’t Edam mits haar gewilde
kazen
In Noord en Zuiderland haar nageburen asen
Sints noemde men ’t Edam daar zoveel etens
groeit
En strekt aan ’t Ye een dam wanneer het ebt en vloeit
Ze heeft haar sitplaats mee in ’s lands vergaderkamer
En maakt door haar harpuis, en dissel, bijl en hamer
Haar scheepsgetimmer, ’t geen soover als ’t sonrad rent
Haar naam van Edle dam de wereld maakt bekend’
Omtrent de loop van de Ye door
Edam heeft de schrijver niets kunnen ontdekken. De overlevering zegt dat het riviertje ten noorden van de Grote Kerk de stad in kwam. In het midden van de stad loosde de Ye door de Damsluis, waar nu de Dam is, haar overtollige water. Wanneer deze sluis werd gebouwd is ons niet bekend. Wel is in het Stadsarchief vastgelegd dat in 1360 door Gijsbrecht van Yselstein aan een aantal personen,
die deze sluis hadden opgehaald, kwijtschelding werd verleend van de aan hen hiervoor opgelegde straf. De sluis moet toen al aanwezig zijn geweest. De locatie is hoogst waarschijnlijk waar nu het derde huis vanaf de Dam op de Voorhaven-noordzijde gebouwd is. Dit huis is opgetrokken op de overblijfselen van een sluis.
Het ontstaan
Door sommigen wordt het ontstaan van Edam teruggebracht tot het begin van de dertiende eeuw. Edam zou zich toen, bij de inname en overmeestering van Damiate in 1219 tijdens de vijfde kruistocht, zeer verdienstelijk hebben gemaakt voor graaf Willem I. Hoewel er over de roem van de Haarlemmers, geholpen door de Edammers, geen nadere berichten gevonden zijn, mogen we het bestaan van Edam in de dertiende eeuw toch wel als zeker aannemen.
Volgens de overleveringen was er ter verdediging van de haven een kabel gespannen tussen de twee torens aan weerszijden van de haveningang. Met veel vertoon van moed werd het schip naar en door de kabel gevaren. Hierdoor kregen ze vrije doorvaart door de haven en zo werd Damiate ingenomen.
De verovering van Damiate in 1219, olieverfschilderij door Cornelis Claesz. van Wieringen, 1628 (Frans Hals Museum)
1300 - 1366
Graaf Willem iii van Henegouwen
Het oudste stuk waarin de naam Edam is gevonden, is een honderdtal jaren later, afkomstig uit ‘Maendag voor half Meije in het jaar 1310’ (zie bijlage ii). Uit dit contract kunnen we de toenmalige toestand van Edam enigszins destilleren.
Graaf Willem iii van Henegouwen
verhuurt daarbij aan het kerspel (parochie) Edam,2 de ten zuiden van Edam gelegen Warderbroeklanden voor een periode van 100 jaar. Dit contract is opgemaakt op Aelebrechtsbergh, een gedeelte van Bloemendaal bij Haarlem. Hieruit blijkt dat Edam toen al in het bezit was van een, weliswaar kleine, kerk (Onze Lieve Vrouwe Kerk, waarvan sinds 1883 slechts de toren is overgebleven, de Speeltoren), waarin de bewoners van de omliggende dorpen tijdens kerkelijke hoogtijfeesten bijeenkwamen.
Er verlopen een aantal jaren voordat wij de naam van Edam weer tegenkomen en wel in 1323. In die tijd had het dorp een dusdanige uitbreiding gekregen dat het zijn eerste poorten en torens kreeg.3 Of we hieronder ook kerktorens en een of meerdere kerken moeten verstaan is moeilijk vast te stellen.
Hoekse en Kabeljauwse twisten
Hertog Willem v, de eerste graaf uit het Beierse huis, is, nadat zijn moeder Margaretha afstand had gedaan, bestuurder van deze gewesten geworden.
Hij speelde al snel de trouweloze door haar het toegezegde jaargeld, 1000 oude Schilden (in 1867 fl. 8000,-, nu ruim
Volgens Pieter Costerus wordt hier de stichting van de Grote Kerk bedoeld. Het is echter onwaarschijnlijk dat hiermee de huidige Grote Kerk wordt bedoeld. De start van de bouw hiervan was pas in 1413 en omstreeks 1518 was de Grote Kerk gereed. Uit een nog bestaand vonnis van hertog Albrecht blijkt wel dat er in 1366 al een kerk bestond. Welke kerk dit is geweest, is vooralsnog niet duidelijk. Bij dit vonnis, van Sint Maartensdag in de winter van 1366, worden Melijs Moenenszn, Semme Felijenszn, Claes Morael, Hanne Teding Ruckebierszn, Jan Claes Walenszn, Jacop Hanne Trudemanszoon en hun bloedverwanten en handlangers veroordeeld tot de zware boete van 6000 mottoenen (gouden munt), wegens schending van de kerk te Edam en de moord op Jacop Jan Hillenszn te Purmerend.
€ 125.000,-), niet te geven. Margaretha, hierover zeer gebelgd, probeerde het afgestane land weer terug te krijgen. Haar zoon wenste hier niet aan mee te werken. De twist, ontstaan in 1350, liep zo hoog op dat dit resulteerde in een 140 jaar durende burgeroorlog, bekend onder de naam Hoekse en Kabeljauwse twisten. De steden en dorpen die hertog Willem steunden noemden zich de Kabeljauwsgezinden. De edelen die achter Margaretha stonden kregen de naam Hoeken.
Dat Willem v het toegezegde jaargeld niet wilde uitkeren aan zijn moeder kwam niet door, zoals Costerus schrijft, zijn trouweloosheid. Het had een diepere oorzaak. Zijn vader, Willem iv en echtgenoot van Margaretha van Henegouwen (ook bekend als Margaretha van Holland en Margaretha van Beieren), had een geld verslindende politiek gevoerd. Vooral zijn veldtochten hadden zeer veel gekost. Om dit te financieren verleende hij tegen betaling privileges. Ook nam hij vertegenwoordigers van de steden op in het Hof van Holland, waardoor de steden uitgroeiden tot een belangrijke machtsfactor. Na het overlijden van Willem iv zagen edelen die niet in de raad waren opgenomen, hun kans afnemen om belangrijke posities en daarmee inkomsten voor zichzelf op te eisen. De steden konden de zware financiële verplichtingen die men was aangegaan voor de privileges slechts met veel inspanningen nakomen. Toen Margaretha haar zoon aanstelde als graaf van Holland en daarvoor een jaargeld verlangde, wezen de steden en edelen deze uitkering af.
Een aantal opstandige edelen, Jan i van Egmont, Gerard iii van Heemskerk, Jan iv van Arkel en Gijsbrecht ii van Nijenrode sloot, onder de geuzennaam Kabeljauwen, op 23 mei 1350 de Kabeljauwse verbondsakte, waarmee zij aangaven dat Willem v graaf van Holland moest worden zonder de betalingsverplichting aan zijn moeder. Op 5 september 1350 werd een tegenverbond gesloten door de Hoeken, die Margaretha steunden.
De naam Kabeljauwen is ontleend aan de roofvissen die graag in de aanval gaan. Deze aanhang van Willem v bestond uit de stedelijke adel. De naam Hoeken is afgeleid van het woord ‘hoek’, dat haak betekent, en waarmee je vissen, in dit geval ‘kabeljauwen’, kunt vangen. Deze aanhang van Margaretha van Beieren bestond uit de plattelandsadel.
Een ander verhaal vertelt ons dat het wapen van het geslacht Beieren doet denken aan de schubben van een vis, een kabeljauw. Als kabeljauwen groter worden moeten ze steeds meer eten, waardoor ze nog groter en sterker worden en weer meer moeten eten.
Hoe roerig de strijd was, blijkt uit de geschiedenis van Slot Purmersteyn. Dit imposante slot werd door Willem Eggert, heer van Purmerend, Purmerland en Ilpendam, tussen 1410 en 1413 gebouwd.
Zijn zoon Jan erfde in 1417 de titel, het grondgebied en koos partij voor Jacoba van Beieren. Hierdoor kwam hij in
conflict met Jan van Beieren, een oom en tevens tegenstander van Jacoba. Deze Jan van Beieren gaf opdracht aan de steden Edam en Monnickendam om slot Purmersteyn af te breken. Dit bevel werd echter niet opgevolgd. Het slot werd pas in 1741 wegens bouwvalligheid op last van het stadsbestuur van Purmerend afgebroken.
Groot Privilegie en Stadsrechten
Edam, hoewel nog een kleine plaats, had zich aan de zijde van Willem geschaard. De stad probeerde, door het leveren van onder andere manschappen, de belangen van de hertog te bevorderen. Voor de aan hem bewezen trouwe diensten werd Edam beloond. Willem gaf aan Edam de eerste handvesten, die verschillende voorrechten opleverden. Dit Groot Privilegie, oorspronkelijk in het Latijn geschreven, begint aldus:
‘Willem, Grave van Holland enz. enz. allen dengenen als de wel tegenwoordigen, als toecomenden, die desen tegenwoordigen zide aan zullen zien. Saluyt en te bekennen, die waarheyt die dingen, die men doet indertijd dat si niet werden vergleden mettertijt soe betaemt dat met oirconde die memorie der scrifturen en waerachtiger luden gelovet werden. Daarom willen wi comen tot bekentnisse der gemeenteluiden dat wi om liefheden der vriheden der poerteren van Edam en om bede der poerterijen aldaer soe hebben wi ons willichlijk gebogen en hebben se quijtgelaten en vri van alle tollen, bi water en bi lande in den Graafschap van Holland’.
Hierna volgen nog 72 artikelen waarvan de hoofdinhoud onder bijlage iii is opgenomen. Het slotartikel zegt:
‘Omdat deze vriheden en alle dit voerscreven dat in deze tegenwoordige zide gehouden wert openbaer en de vast en de ongeblameert blive en ewelic duren so hebben wi gehieten dit tegenwoerdige scrift hiervan te werdenen en de mitter zegelen onser Heerlicheit werden bescermt. Gegeven in de Hage in het jaar onser Heeren dusent driehondert ende ses en vijftig des Sonnendachs na der Octave Sinte Martis in den Winter.’ (19 november 1356).
In het jaar daarop schonk graaf Willem v (1330-1389) Edam opnieuw een aantal privileges.
Graaf Willem v was graaf van Holland en Zeeland (1354-1358), graaf van Henegouwen (1356-1389), hertog van Beieren-Straubing (1347-1389); in de Nederlanden ook bekend als Willem van Beieren.
‘Hertoch Willem van Beieren, etc. Doen cont allen luiden, dat wi met goede voorsiene en om de trouwe diensten die onsen lieven en getrouwen poerteren van onser stede van Edam, ons en onsen ouden gedaen hebben ende ons ende onsen nacomelingen noch doen moghen.
Gegeven hebbende ende geven alsulcke gracie ende vriheden als hierna gescreven staen.
Geven wi hem oirlof eenen nijen haven te graven tusschen der zee en der Purmer ende onversparret totten ene eind in te varen ende totten anderen uyt met scepen onbelet van om.
Ende die over te bruggen na haren oirbair. Behouden ons die visscherie in der nijenhaven (huidige Nieuwe Haven) ende alle andere recht dat wi in die oude haven hadden. Voert so geven wi hem drij jaermarcten des jaers den eersten dach van den eersten jaermarct is in te gaan de achtdagen voer palmensondach 4 en d’ander acht dagen na Sint Jan in d’somer die derde sonnedachs na Sint Bavendach (3 oktober) ende elc sul acht dagen durende zijn.
In oirconde desen brief besegelt met onsen segelen.
Gegeven in den Hage des sonnendachs op St.Elisabethsdach in het jaer ons Heeren 1357 (19 november)’.
1366 - 1403
Volgens het Groot Charterboek5 werd
Edam op 13 mei 1393 onder de steden gerangschikt. In het laatste privilege, ruim dertig jaar ervoor, wordt ook al gesproken over ‘de lieven en getrouwen poerteren van onser Stede van Edam’. Korte tijd nadat graaf Willem in 1357 dit privilege had verleend werd hij krankzinnig en dientengevolge werd het bestuur over zijn landen in de akte van 12 maart 1358 opgedragen aan zijn broer Albrecht. Welke van deze opgaven we nu als de waarheid moeten aannemen is onzeker. Het is echter waarschijnlijk dat graaf Albrecht in 1393 aan Edam de voorrechten die aan een stad waren verbonden heeft geschonken, nog voordat de inwoners hun woonplaats een stad noemden.
Deze ruwaard (voogd) was een goed en
wijs regent die de bestaande privileges bevestigde en er verschillende nieuwe bijvoegde. Wat Edam betrof gaf hij de inwoners de vrijheid om te mogen vissen in de haven van de stad, een voor die tijd erg belangrijke vergunning (getekend op 8 november 1393). De visserij was namelijk één van de voornaamste bronnen van bestaan. Voorts kende hij de bewoners van het Oorgat dezelfde rechten toe als die van Edam.6 Dit was een buitenwijk ten oosten van de stad, die in oude stukken ook wel Noordgate en Voorgate wordt genoemd. Ook stond hij de aanleg van de Purmerade toe.7 Dit was zeer waarschijnlijk een, ten westen van Edam, aan te leggen dijk tot kering van het water uit het Purmermeer.
In 1404 overlijdt graaf Albrecht en wordt opgevolgd door Willem vi. Ook deze verleent Edam verschillende rechten, waaronder het recht van een beter geordend bestuur.
De privilegebrief van 11 maart 1413 machtigde de schout van Edam om iedere Goede Vrijdag in de Grote Kerk, door en uit 31 van de pontrijkste8 inwoners, drie burgemeesters en zeven schepenen, ‘van de redelijkste en vroedste knapen’, te laten verkiezen. Tevens bepaalde hij in het Privilege van St. Lambrechtsavond van 1415 (16 september) dat niemand tot schepen of raad zou mogen worden benoemd die nog geen vijf jaar poorter was geweest. Beide vergunningen zijn, met van tijd tot tijd enige veranderingen, tot het eind van de negentiende eeuw van kracht gebleven.
1406 - 1474
In een brief van Willem vi lezen we dat in het begin van de vijftiende eeuw aan de kerk al een school was verbonden. Dit was ook in veel andere plaatsen nog lange tijd hierna het geval. Deze school werd bestuurd door ene Willem de Grebber, die hierbij ook het schrijfambacht uitvoerde en tevens als koster van de kerk was aangesteld.9
Niettegenstaande alle genoemde veranderingen in het landsbestuur woedden de Hoekse en Kabeljauwse twisten nog steeds voort. Edam stond de Kabeljauwsgezinde Kennemers en voornamelijk de Haarlemmers ter zijde. Omstreeks 1426 werden de Haarlemmers bij de inneming van een aantal Hoeksgezinde dorpen, zoals Assendelft, Brederode en Heemskerk, krachtig ondersteund door de Kabeljauwsgezinden
van Edam. Zij moesten hier later wel voor boeten en een jaarlijkse som geld betalen aan de Hoeken. Op 13 maart 1455 werd de betaling van de boete kwijtgescholden door Philips van Bourgondië. Na het overlijden van graaf Willem vi ging het bestuur achtereenvolgens over in handen van Jacoba en daarna Jan van Beieren (oom van Jacoba), Philips i (de Goede), Karel de Stoute en Maria van Bourgondië (1477-1482). Onder deze regenten schijnt er weinig belangrijks te zijn voorgevallen in Edam. Uitgezonderd dan de discussies met betrekking tot de Polder Zeevang, over de scheiding, het aanleggen van de dijk en de richting van grote en kleine vaarten. Deze discussies werden gevoerd door de besturen van Edam, Oosthuizen en Etersheim.
Rechtspraak
Van Philips i is de volgende ordonnantie gevonden met betrekking tot de rechtspraak. In die tijd bestond er nog geen goed georganiseerde rechterlijke macht die over de dagelijks voorvallende geschillen uitspraak kon doen. Op vastgestelde tijden werd er door de schout een zitting gehouden in een of ander huis, maar meestal in de herberg. In deze zitting werd er recht gesproken over, tussen bepaalde personen bestaande, geschillen. Omdat er bij de zittingen meestal behoorlijk wat mensen aanwezig waren en er veelal misbruik werd gemaakt van geestrijke dranken werd de rechtspleging nogal bemoeilijkt. Om deze reden vaardigde Philips van Bourgondië een ordonnantie uit, dat door de schout en het Gerecht slechts recht mocht worden gesproken in een huis dat door de burgemeester werd aangewezen. In dit huis mocht geen wijn of bier worden verkocht op straffe van een boete van drie pont. Ook werd bepaald dat de zitting om acht uur ’s avonds moest beginnen en bij de klimmende zon was afgedaan. Deze brief is getekend 16 augustus 1446. In het archief van de stad is dit het oudste stuk dat op papier is geschreven.
Handel
Een bewijs dat Edam in die tijd al een handeldrijvende stad van enig belang was is het volgende: omstreeks 1472 toen de schepen, die met koopwaren vanuit Amsterdam vertrokken naar het buitenland, veel last hadden van de Franse kapers en er verscheidene twisten en vijandelijkheden plaatsvonden,
kwam men eindelijk tot een bestand dat tot 1 april 1474 zou duren. Vanaf die datum worden er alweer direct Amsterdamse schepen beroofd. Amsterdam besluit dan om de steden die het meeste belang hebben bij de Zeehandel bij elkaar te roepen. Op 1 april 1475 sluiten Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Monnickendam en Edam een contract. Hierin wordt onder andere de benoeming van vier admiraals en vier onder-admiraals bepaald. Zij zullen het bestuur over een vloot op zich nemen en de vloot beschermen tegen aanvallen van de kapers.10
1475 – 1512
Opstand van het kaas en broodvolk
In 1477 overlijdt gravin Maria en zij laat haar heerlijkheden na aan haar zoon Philips. Omdat Philips nog maar vier jaar oud is, wordt zijn vader Maximiliaan door de steden erkend als voogd over zijn twee kinderen. Tevens wordt Maximiliaan, vanwege de minderjarigheid van Philips, benoemd tot regent over diens landen. Door zijn strenge invordering van de belastingen, het voortdurend op de been houden van krijgsvolk en de zware regens in 1491, ontstaat er groot gebrek aan voedsel en stijgen de prijzen
enorm. Op sommige plaatsen moeten de mensen zich behelpen met beestenvoer en moeten ze de betaling van het zogeheten ruitergeld uitstellen. Door de onrechtvaardigheid van de rentmeester van Kennemerland, Claes van Ruyven, die het uitstellen van het ruitergeld toeschrijft aan onwilligheid, komt het volk in opstand en plundert de steden Alkmaar en Hoorn en in 1492 ook Haarlem.
Ruitergeld was een vorm van belasting die vroeger werd geheven om een leger te kunnen samenstellen en op sterkte te houden voor de oorlogvoering. Het krijgsvolk van keizer Maximiliaan i van het Heilige Roomse Rijk werd zo op de been gebracht.
Deze belasting is de aanleiding voor de opstand, waaraan ook Edam meedoet, die bekend is geworden onder de naam ‘Opstand van het Kaas- en Broodvolk’. Deze opstand duurde totdat hertog Albrecht van Saksen, met Duits krijgsvolk in Holland gekomen, de woeste menigte beteugelde en de oproerlingen dwong om zich op de meest vernederende wijze aan hem over te geven.
Edam wordt ook verplicht om de deelnemers aan de opstand uit te leveren, de poorten van de stad steeds voor de hertog open te houden en hem bovendien nog een boete te betalen van 800 gouden andriesguldens of goederen tot dezelfde waarde.11 (Zie ook Bijlage iv.)
Driehonderd burgers uit de NoordHollandse steden en dorpen moesten blootshoofds, blootvoets en gekleed in linnen hemden bij de hoogste vertegenwoordiger van Maximiliaan in Holland om genade smeken.
Bourgondische Andriesgulden onder Philips de Goede uit 1474-77 (Centraal Museum Utrecht)
In 1466 vaardigt Philips de Goede het decreet uit dat in alle Bourgondische gewesten de uniforme aanmunting van een Bourgondische gulden (andriesgulden) verplicht is (gewicht 3,40 gram, gehalte 0,792, uitgiftekoers 20,5 stuiver). Op de voorzijde staat de Bourgondische patroon Sint Andreas afgebeeld, met voor zich het andrieskruis. Zie ook Aanvullingen:
‘Overzicht en uitleg van genoemde valuta’.
Door deze hertog wordt ook, mede door het innemen van Sluis, de laatste schuilplaats van de Hoeken, een einde gemaakt aan de bijna 150 jaar durende Hoekse en Kabeljauwse twisten.
Omstreeks 1500 ontstaat er tussen de steden Alkmaar, Hoorn, Edam en de Staten een verschil van mening over een aan de graaf toegestane bede van 60.000 Rijnsche guldens. Edam probeert, onder het voorwendsel van onvermogen om het bedrag te betalen, een derde deel in mindering te brengen en verlangt dat de overige steden dat derde deel zouden opbrengen. Dit verzoek wordt door het Hof ingewilligd. De andere steden gaan hier uiteraard niet mee akkoord en dit heeft een langdurige procedure tot gevolg. In 1506 wordt eindelijk door het Hof nogmaals uitspraak gedaan. Er wordt beslist dat het derde deel van het door Edam te betalen bedrag omgeslagen moest worden over het hele land, zodat Hoorn en Alkmaar daar niet alleen voor opdraaien.12
Plunderingen door de Geldersen
Omstreeks deze periode maken de Geldersen de streken hier zeer onveilig door roof en plundering. In 1507 werd een aanslag op Amsterdam door hen uitgevoerd. Dit was er ook de oorzaak van dat in Edam in 1508 een compagnie soldaten, onder bevel van Jan van Wassenaar, werd gelegerd.13
1512 - 1514
In december 1512 hadden de Geldersen weer het voornemen om een aanslag op Amsterdam te plegen. Op de ochtend van de 24e december komen zij voor Amsterdam en vernielen daar een twintigtal schepen. Vervolgens
trekken ze verder naar Utrecht.14 Na het vernemen van deze aanslag is men in Noord-Holland bang dat de Geldersen hun strooptochten voortzetten. Door de meeste steden in dit kwartier worden er manschappen gestuurd naar de voornaamste punten van verdediging. Vanuit Edam vertrekken, op 25 december, tweehonderd goed bewapende mannen naar de Hogendijk bij Monnickendam. Als ze horen dat de Geldersen zich terugtrekken keren ze op 29 december weer terug naar hun woonplaats. De naamlijst van de manschappen staat
genoteerd in het Stadsarchief. Gedurende geruime tijd had men ook koggeschepen voor de haven gestationeerd om op deze wijze een inval vanuit zee te voorkomen.15
Marktrechten
In deze periode had Edam al een dusdanig grote zeehandel dat ze werd gerangschikt onder de voornamere zeehavens. Het gevolg hiervan was dat de scheepstimmerwerven die hier al sinds vroege tijden bestonden in aantal en bloei sterk toenamen.
Kaart Joan Blaeu uit 1649 (Koninklijke Bibliotheek Den Haag). Ingekleurde plattegrond van Edam, oorspronkelijk gemaakt door Joan Blaeu voor de Stedenatlas van Holland (1649). Frederik de Wit heeft de koperplaat van J. Blaeu opnieuw bewerkt, ca. 1698.