Van Elburg tot Deshima Zes eeuwen familie Feith
Feith_p001_240_HT.indd 1
18-01-21 11:38
Feith_p001_240_HT.indd 2
18-01-21 11:38
Van Elburg tot Deshima Zes eeuwen familie Feith Arlette Kouwenhoven
Feith_p001_240_HT.indd 3
18-01-21 11:38
Feith_p001_240_HT.indd 4
18-01-21 11:38
Inhoudsopgave
Inleiding
7
1
Middeleeuws Elburg
11
2
De nieuwe leer
35
3
Naar de Oost
45
4
Deshima
61
5
Cultuur en vaderland
75
6
Archieven en musea
107
7
Nieuwe adel
121
8
Nederlands-IndiĂŤ
143
9
Sportief op hoog niveau
171
10
Het interbellum
187
11
Oorlog en verzet
199
Nawoord
221
Verantwoording
223
Noten
225
Literatuur
234
Index
238
5
Feith_p001_240_HT.indd 5
18-01-21 11:38
6
Feith_p001_240_HT.indd 6
18-01-21 11:38
Inleiding Voorgeslachten kwijnden henen En wij bloeien op hun graf. Ras zal ’t nakroost ons beweenen: ’t Menschdom valt als blad’ren af. 1
Nog enkele decennia voor de romantische dichter Rhijnvis Feith (123) in 1805 deze bijkans onsterfelijk geworden regels over de sterfelijkheid schreef, onderkende Rutger Ouwens, zwager van Feiths grootvader, het belang van het maken van een familiestamboom. De nagedachtenis van de vele leden van deze oude regentenfamilie diende in ere te worden gehouden en hun leven en werk vastgelegd voor het nageslacht. Na uitgebreid onderzoek maakte hij een prachtig ingekleurde boom die met zijn wortels tot in 1380 reikt. Eronder tekende hij de kleurrijke wapens van aangetrouwde families. Boven de boom prijkt een af beelding van het wapen van de Feithen met het karakteristieke steigerende zilveren paard. Ouwens boom eindigt met een enkel ballonnetje dat bungelt aan het enige twijgje dat circa 1770 nog levensvatbaar was. Het was Rhijnvis Feith de dichter, die als enige nakomeling van de familie, zoals wij die in dit boek zullen volgen, de familienaam zou voortzetten. Rhijnvis zou maar liefst negen kinderen en tientallen kleinkinderen krijgen, een goede basis voor een compleet vernieuwde stamboom. En naast die enorme schare aan nazaten, liet hij ook een groot en divers oeuvre aan gedichten, romans en geschriften na, waardoor de naam Feith niet langer alleen maar
aan notabele rechters en burgemeesters kon worden gekoppeld, maar vooral ook aan een belangrijke stroming binnen de Nederlandse literatuur.
Detail van de familiestamboom, vervaardigd c. 1770 door dr. R. Ouwens, echtgenoot van Maria Feith (97). Familievereniging
Na Ouwens hebben andere leden van de familie zijn genealogische werk voortgezet. Waaronder ook de dichter zelf, die in 1813 een papier heeft laten opstellen door de burgemeesters van Elburg, dat aantoonde dat hij afstamde van een aanzienlijke familie. En zowel in 1880 als in 1924 verschenen uitgebreide en aanvullende genealogieën.2
Feith
Het zijn vooral lange lijsten met korte biografietjes van alle tot de familie behorende Feithen, uitvoerig gelardeerd met verwijzingen naar oude boeken en archiefstukken. Bij bestudering van dit bronnenmateriaal veranderden de op papier wat stijve lieden met hun meestertitels en regentenbanen algauw in mensen van vlees en bloed. Stoere mannen die hun veestapel beschermden tegen roofridders, diepgelovige types die hun mogelijk verblijf in het vagevuur afkochten met donaties aan de kerk, rechters die moesten oordelen over moordenaars en verkrachters. Een rijke dame die, verbitterd over het verlies van haar enige kind, haar kapitaal uiteindelijk naliet aan de armen. Pakhuismeesters en opperhoofden in de Oost, die het koopmansbloed van hun
7
Feith_p001_240_HT.indd 7
18-01-21 11:38
allereerste voorvaderen in de aderen hadden stromen. Later plantage-eigenaars en managers van cultuurondernemingen, archivarissen met een passie voor lokale geschiedenis en oprichters van musea. Een marineofficier die vocht in Atjeh, verzetsmensen die omkwamen in de Tweede Wereldoorlog. Het was een bijzondere stoet mensen met elk afzonderlijk een even bijzonder levensverhaal. Maar bovenal kwam het besef dat aan deze familie met al deze kleurrijke en eigenaardige types heel veel Nederlandse geschiedenis kleeft. Verzin een thema: Hanze-handel, stadsbestuur, reformatie, beeldenstorm, voc, kolonialisme, literatuur, schilderkunst, journalistiek, sport, oorlog en verzet, en een Feith speelde op zeker moment een belangrijke rol. Meer dan een ‘vademecum’,
een voortborduren op de eerdere genealogische overzichten, moest dit boek dan ook het verhaal achter de Feithen beschrijven. Het moest de context tonen waarbinnen de diverse generaties hadden geleefd en hoe zij een deel van de Nederlandse geschiedenis mede hebben ingevuld.
Familiestamboom, vervaardigd c. 1770 door dr. R. Ouwens, echtgenoot van Maria Feith (97). Familievereniging Feith
Een thema dat mij intrigeerde was de adellijke kant van de familie. Maar de huidige generaties wilden daar niet te veel aandacht aan schenken. Na de oorlog opgegroeid in een egalitaire samenleving met een hervonden vrijheid hebben zij weinig meer op met de gewoontes en mores van hun voorouders. Zeker de ‘oudere garde’ voelde zich in haar jeugd danig opgezadeld met het stigma ‘van adel’, een positie die de overgrote meerderheid van de mannelijke Feithen in 1901 en 1905 ten
8
Feith_p001_240_HT.indd 8
18-01-21 11:38
deel viel, en daarmee ook hun nageslacht. Men had er alleen maar last van. Pieter Feith (272), diplomaat in buitenlandse dienst, vertelde dat buitenlandse collega’s en vreemden tot zijn groeiende irritatie dachten dat Jonkheer zijn voornaam was. Rutger Feith (242) was zijn vader nog steeds dankbaar dat hij hem de relativiteit van het predicaat ‘jonkheer’ heeft laten inzien door de uitspraak: ‘en plotseling, rond mijn twintigste, werd ik van de ene op de andere dag jonkheer. Toen kreeg ik post met de aanhef “De hoogwelgeboren heer”, maar ik wàs helemaal niet hoogwelgeboren, ik was “hoogwelgewòrden”.’ In de loop van het onderzoek bleek dat die adeldom inderdaad niet centraal moest staan in deze geschiedenis. Wat wel gezegd kan worden is dat de Feithen vanouds een typische regentenfamilie waren, ‘vanachter de bestuurstafel’ levend in wat wij nu de hogere kringen zouden noemen. Ze hadden veel capaciteiten en streefden ernaar die op hoog niveau aan te wenden. Dat is hun over het algemeen gelukt. Daarbij hoorde – zeker bij de oude generaties – het aangaan van huwelijkse verbintenissen met andere aanzienlijke families. Dat aan het einde van de negentiende eeuw Pieter Rutger Feith (171) het noodzakelijk vond verheffing in de adelstand aan te vragen was niet zozeer uit ijdelheid dan wel uit de overtuiging dat zulks in lijn was met de ‘familie-eer’ die dit rechtvaardigde, gelet op de maatschappelijke positie van de familie. Het devies van de familie luidt: invia virtuti nulla est via, wat zoveel betekent als ‘voor deugdzaamheid is geen weg onbegaanbaar’. De familie voelt zich nog steeds thuis bij dit devies. Het geeft inhoud aan en houvast in het leven. Een familielid omschreef het als volgt: ‘We moesten als jongeling naar deftige intekenfeesten, kampen of bijeenkomsten, om tijdgenoten uit gelijke kring te ontmoeten, terwijl er zoveel leuke vriendjes en vriendinnen waren die daar niet naartoe gingen en die wij eigenlijk veel leuker vonden. Later kijken wij terug op die tijd, begrijpen soms niet helemaal waarom dat erfelijk predicaat ons geworden
is, maar geven wel toe dat het desondanks ons in het leven geholpen heeft al was het alleen maar omdat “noblesse oblige”, en dan meer specifiek het Feith-devies, onbewust een richting gegeven heeft aan ons leven.’ Maar ook juist zeer bewust werd het door sommigen toegepast, zoals Rhijnvis Feith (282), orthopedisch chirurg, vertelde: ‘Wanneer het bij een operatie tegen zat, mompelde ik “Invia virtuti nulla est via”, maar dan eerder bedoeld als “voor heldenmoed staan alle wegen open”.3 Het werd niet begrepen maar het gaf mij kracht, ook nu nog. Ikzelf heb ernaar trachten te leven, dat wil zeggen: je gedragen en eerlijk zijn. Dat zit van binnen, je toont het niet.’4 NB
Al met al beschrijft dit boek vooral de lotgevallen van een succesvolle familie. Wat ze ook aanpakten, steeds weer bezetten Feithen leidinggevende of invloedrijke posities in de samenleving, of dat nu op bestuurlijk, rechterlijk of cultureel gebied was. Het in een vroeg verleden opgebouwde kapitaal maakte dat zij in het lokaal bestuur gevraagd werden en met leden van rijke, gelijkgestemde families trouwden. Dat was een zichzelf versterkend principe waarbij afkomst keer op keer nieuwe kansen bood op succes en prestatie. Maar dat betekende geenszins een rimpelloos leven of dat een Feith niet eens vreselijk in de fout ging: onwettige kinderen en doodslag komen ook in deze familie voor. En tegen de uitwassen van oorlog is geen enkele familie bestand. Maar dit verhaal is niet alleen de geschiedenis van een succesvolle familie. Het is ook de geschiedenis van Nederland. Juist door hun vele publieke functies en zorgvuldig bijgehouden persoonlijke archieven, openen de Feithen keer op keer een venster naar een stukje Nederland in een van de zes eeuwen voorafgaand aan de onze.
De nummers achter de namen verwijzen naar de plaats van de betreffende persoon in de familiestamboom, van belang vanwege het veelvuldig gebruik van typische Feith-namen als Rhijnvis en Pieter Rutger. Om een en ander te vergemakkelijken zijn voor en achter in het boek onvolledige genealogische schema’s opgenomen met – uit oogpunt van ruimtebesparing – uitsluitend de in de tekst genoemde personen. Overigens houden deze schema’s (net als de tekst) op bij de xviiie generatie, met als uitzondering twee leden van de xixe generatie vanwege hun bijzondere verhaal. De huidige – veelal nog levende – generatie is immers nog druk doende geschiedenis te schrijven.
9
Feith_p001_240_HT.indd 9
18-01-21 11:38
10
Feith_p001_240_HT.indd 10
18-01-21 11:38
1
Middeleeuws Elburg Wie vanuit de Zwolscheweg door de opening in de stadsomwalling rechtdoor de centrale Jufferenstraat inloopt, belandt een aantal eeuwen terug in de tijd, zij het zonder het ongerief van stinkende straten en sloten, rommelige marktkramen, loslopende honden en kippen, krijsende viswijven en rokende hopen. Verderop houden groepjes toeristen zich op bij de oude Vischpoort, eens een van de verdedigingstorens van de vesting, en nu doorgang naar de haven, waar nog wat oude botters liggen.
Vlak voor de haven, tegen de zuidoostelijke vestingwal gelegen, ligt de touwbaan, waar touwslager Deetman nog steeds het vak uitoefent dat zijn verre voorvader in 1725 is begonnen. Oud is ook het in de veertiende eeuw gebouwde Gruithuis waar bierkruiden (gruit) werden verhandeld en het Sint Agnietenklooster dat in de eerste decennia van de vijftiende eeuw werd gebouwd en nu een museum huisvest. Het zijn slechts drie van de 289 rijksmonumenten die de stad Elburg rijk is, bij elkaar vrijwel de gehele ommuurde binnenstad. Onvoorstelbaar dat dit kleine vestingstadje van hooguit een paar voetbalvelden groot eens belangrijker was dan Amsterdam. In 1233 kreeg Elburg stadsrechten, bijna een halve eeuw eerder dan de hoofdstad. Het stadje lag in Gelre, een van de voornaamste vorstendommen in de Nederlanden, waar graaf Otto ii van Gelre de scepter zwaaide. Die vreesde de toenemende invloed van de bisschop van Utrecht en dacht met de stichting van een aantal zelfstandige steden diens politieke macht te kunnen beteugelen.
Het omliggende rivierenland speelde een grote rol. De waterwegen verbonden de diverse economische regio’s in Noordwest-Europa. Het was een komen en gaan van goederen en personen. Kampen, Deventer en Elburg waren de belangrijkste begin- en eindpunten voor het transport van bulkgoederen op de IJssel.1 Via de ligging aan de Zuiderzee had men ook via de Noordzee en de Sont verbinding met de Oostzee voor de zo belangrijke Baltische handel. Het waren de begindagen van het in 1356 gesloten Hanze-verbond, dat rond honderdtachtig samenwerkende steden in die regio verbond.
De binnenstad van Elburg met links achter de Vischpoort de toegang tot de haven, gezien vanaf de St. Nicolaaskerk
Vischpoort te Elburg
Met de verhefďŹ ng tot stad vervielen alle verplichte diensten en afdrachten aan de lokale landheren. Burgers waren nu vrij en stortten zich op de handel, visserij en allerhande ambachten en sommigen wisten zich daarbij een goed inkomen te verschaffen.
11
Feith_p001_240_HT.indd 11
18-01-21 11:38
Wat later werden de handelsbetrekkingen uitgebreid naar Zuid-Duitsland, Frankrijk, Spanje, Italië en Portugal.2
Elburg Hanzestad Het hebben van stadsrechten gaf een hoop voordelen. Het recht om tol te heffen bijvoorbeeld, en het houden van jaarmarkten. De hertog van Gelre bepaalde dat tweemaal per jaar op vastgestelde dagen in het voor- en najaar een grote markt gehouden mocht worden die meerdere dagen duurde. Dit had invloed op de hele regio omdat tijdens die dagen vervoer van goederen op de Veluwe uitsluitend via de markt in Elburg moest lopen waar men vervolgens tol moest betalen. Uiteraard hadden andere steden ook dergelijke afspraken
Krommesteeg Elburg, met
Jufferenstraat in Elburg,
uitzicht op het Gruithuis,
begin vorige eeuw. Oud-
het enige stenen gebouw
heidkundige Vereniging
dat is overgebleven uit de
Arent thoe Boecop, Elburg
op andere dagen. Op deze jaarmarkten wisselden Rijnlandse, Westfaalse en Hollandse kooplieden hun waren uit. Het geld stroomde binnen. Met name de handel in kaakharing en stokvis legde Elburg geen windeieren. Dat kwam vooral door de vele vastendagen die door de kerk waren ingesteld, ongeveer honderdveertig per jaar.3 Elburg bemachtigde in 1368 een stuk land op een schiereiland in de provincie Schonen (Skåne) in het uiterste zuiden van Zweden, dat tot 1660 tot Denemarken behoorde. Daar hadden zij, net als Kampen, Zutphen, Harderwijk en enkele andere Nederlandse en Noord-Duitse steden, hun exclusieve vitte genaamd Skanör, een handelsnederzetting
oorspronkelijke stad Elburg. Het is gebouwd in ca. 13601380 Haven van Elburg, 1920-1930. Oudheidkundige Vereniging Arent thoe Boecop, Elburg
12
Feith_p001_240_HT.indd 12
18-01-21 11:38
met eigen kantoren en pakhuizen. Daar gold het recht van de moederstad, alles onder toezicht van een door het Elburgs stadsbestuur aangewezen voogd. Wie zo’n vitte had, kreeg ook privileges, zoals verlaagde tolgelden. Op Skanör en het ernaast gelegen Falsterbo werd de grootste jaarmarkt van het Oostzeegebied gehouden. Daar werden tonnen Oostzeeharing verhandeld, bergen graan uit Noord-Duitsland en de Baltische kuststreek, stokvis uit Noorwegen, zout uit Lüneberg, wol uit Engeland en tal van andere Noord-Europese producten als hout, steenkool, pelswerk, potas en aluin. Vanuit Nederland en Vlaanderen vervoerde men laken en linnen, boter, kaas en slachtvee, vanuit Frankrijk en Portugal zout en vanuit het Duitse Rijnland wijn. Aan de basis van deze uitgebreide handelsactiviteiten stonden niet alleen de kooplieden, maar vooral de vrachtvaarders. Dat die vrachtvaarders ook uit Elburg kwamen, bewijzen onder andere de Lobithse tolboeken, waarin de herkomst van het schip, de schipper, de vracht en het tolgeld daarover betaald, nauwkeurig werden bijgehouden. In die tolboeken zijn onder andere de namen Lutke en Clawes Feith genoteerd.4 Dat de eerst bekende Feithen zich met de vrachtvaart bezighielden blijkt ook uit hun lidmaatschap van het Schipluidengilde, dat als oudste gilde van Elburg in 1339 was opgericht en van groot belang is geweest voor de rol van Elburg in de Hanze-handel.5
De eerste Feithen Deze tolboek-Feithen komen niet voor in de genealogie van de familie Feith omdat er geen aanwijsbare relatie is aan te tonen die meer is dan de naam. Wat aan deze twee Feithen voorafgaat blijft dus duister maar het zou heel goed kunnen dat deze twee mannen uit Elburg verwanten hadden in het Duitse NoordrijnWestfalen en via de vrachtvaart in de IJsselstad terecht zijn gekomen. De naam Feith komt in Europa namelijk het meest voor in Duitsland en dan met name in die laatstgenoemde regio.6 Opvallend is het steigerende witte paard in het wapen van Westfalen en het noordelijk daarvan
gelegen Nedersaksen, het paard dat ook het wapen van de Feithen siert. De oorsprong van dit zogenaamde Saksenros zou terugvoeren op het paard van Wittekind, de laatste leider van de fameuze Saksen. Zou het kunnen dat de Feithen in Elburg, eenmaal rijk geworden in de schippers- en handelswereld en later beland in de magistraat van Elburg, zochten naar een mooi ontwerp voor een wapen dat bij deze status paste en met dit paard hun oorsprong in het Duitse achterland wilden memoreren?
Wapenbord van de familie Feith met het Saksenros Feithenhof, Elburg
De Feithen zelf komen er vooralsnog niet uit. Niet uit het wapen en niet uit de naam. In de eerste gepubliceerde genealogie van de familie, uit 1881, overweegt men diverse zaken. Zo deed de dichter Bilderdijk, tijdgenoot en vriend van de dichter Rhijnvis Feith (123), een poging tot verklaring van de naam Feith in relatie tot het wapen. Hij dacht aan het Griekse begrip ‘fide’ (vete). ‘ […] van dit fide is ook de naam van den dichter Feith, die ook deswegens een oorlogshengst in zijn wapen heeft’, zo schreef hij.7 De familie zelf dacht eerder aan een analogie met bijvoorbeeld de familie De Witt (van de gebroeders) wier naam werd afgeleid van de voornaam Veit ‘dat eigenlijk betekent boschbewoner’.8 Ook dat werd verbonden aan het wapen van de familie De Witt: ‘een haas, door een hazewind en brak [een hond] vervolgd, een en ander van zilver op een veld van sinopel. Zou onze familienaam niet een gelijkende oorsprong hebben en het paard dus niet eer een jagtpaard dan een oorlogspaard beteekenen?’, zo vraagt men zich af.9 Een link met St. Vitus
13
Feith_p001_240_HT.indd 13
18-01-21 11:38
wordt nog geopperd maar alles blijft vooralsnog in het duister. Wat wel vaststaat, is dat enkele Feithen beland zijn in Elburg om er vervolgens eeuwenlang te blijven. Deze vroegst bekende Feithen die aan de huidige familie zijn te koppelen zijn Lubbert en Rhijnvis Feith (1). Hun namen komen voor op een Elburgse keur (lijst van regels en verordeningen) uit 1394 terwijl Lubbert ook nog wordt genoemd in een schuldbekentenis uit 1383.10 Mogelijk waren deze Feithen vrachtvaarders of kooplieden. Maar dat zou veranderen want de eerste tekenen van het verval van de Hanzehandel dienden zich aan, een verval dat Elburg nooit meer te boven zou komen.
Vestigingsplattegrond van Elburg, met stadsgezicht.
Daar waren tal van oorzaken voor aan te wijzen. Rond 1400 verdween door overbevissing de haring uit de Oostzee en Elburg verloor in 1440 de vitte op Schonen. Hollandse en Zeeuwse steden wisten uiteindelijk zelfstandig hun weg naar de Oostzeehandel te vinden waardoor zij hun goederen niet langer via de Hanze hoefden te betrekken. Ook werden de schepen groter en konden de ondiepe haven van Elburg niet meer bereiken, terwijl landinwaarts de IJssel lag te verzanden. Dan waren er ook nog eens kapers in de wateren van de Zuider-, Oost- en Noordzee. Die waren ingehuurd door de Deense vorstin Margaretha van Denemarken en de hertogen van Mecklenburg die hun strijd om de Deense troon op zee lieten uitvechten. Florerende Hanzesteden als Rostock en Wismar ontwikkelden zich zo tot ware kapersnesten met grote stremmingen van de handel tot gevolg.11 Ook in de strijd tussen Holland en Friesland (1396-97) maakte men gebruik van deze beproefde methodiek: hordes kapers op de Noord- en Zuiderzee overvielen burgers uit de kuststeden in de regio. De Hollandse graaf Albrecht confisqueerde doodleuk dertien handelsschepen uit Kampen om daarmee zijn leger van Holland naar Friesland over te zetten.12
Elburg als vesting Dit soort militaire schermutselingen bracht in 1392 de hertog van Gelre ertoe de stad
Links het wapen van Gelderland en rechts het wapen van de stad. Anoniem. Prent, uitgever Johannes Willemszoon Blaeu, Amsterdam, 1652. Rijksmuseum RP-P-AO-4-97
Elburg landinwaarts te verplaatsen en om te vormen tot een militaire vesting om daarmee de buitengrens van zijn grondgebied, in het noorden van Gelre, te kunnen beschermen. Hij liet een compleet nieuwe stad tekenen, volgens sommige historici naar het voorbeeld van een Romeinse garnizoensstad. Het is onbekend wie de kundige tekenaar was van deze veelvoud aan vijf hoeken die zich lijken te verhouden volgens de gulden snede. Het kleine Elburg, niet meer dan wat lintbebouwing langs een gracht, omgeven door een houten palissade, moest in korte tijd worden omgevormd tot een onneembare, dus compleet ommuurde vesting met hoektorens en omringende grachten. De kunstmatigheid van zo’n stad is te herkennen aan de rechte straten, met slechts één afwijking in de kromme Ellestraat, die de locatie van het oude Elburg verraadt en gedeeltelijk in het nieuwe Elburg is opgenomen. Arent thoe Boecop, rentmeester van de stad, mocht dit plan gaan uitvoeren. Dat de stad binnen enkele jaren vrijwel af was, zal te
14
Feith_p001_240_HT.indd 14
18-01-21 11:38
Elburg vanuit de lucht, 1926. Oudheidkundige Vereniging Arent thoe Boecop, Elburg
danken zijn aan de rijkdom van de stad en het voortvarende optreden van de rentmeester. Hij liet in 1394 een keur uitbrengen waarin een veertigtal lieden die geen haast hadden gemaakt met verhuizen, werd gemaand binnen een jaar hun huizen te verplaatsen naar een locatie binnen de nieuwe stad op straffe van een geldboete.13 De hierboven genoemde Lubbert en Rhijnvis Feith zijn beiden op deze lijst te vinden waarmee ook alles is gezegd over deze eerstgenoemde leden van de familie.
van Elburg. Woningen werden geplunderd, huisraad meegesleept, wapens geroofd, omliggende landerijen in brand gestoken en veestapels weggevoerd.14 Vervolgens legde hij de bevolking een schatting op en wie niet betaalde kreeg weldra visite waarbij hij ze persoonlijk ‘blauw en bloedig‘ sloeg. Er is een memoriaal bewaard gebleven waarin het bestuur van Elburg zich beklaagt en een pagina’s lange opsomming geeft van alle euveldaden door de heer De Vos van Steenwijk
Old Putten, 1920-1930. Oudheidkundige Vereniging Arent thoe Boecop, Elburg
Het Vossennest Een woning binnen de stadsmuren was overigens geen garantie voor een onbezorgd bestaan. Niet ver van Elburg lag het slot OldPutten, de kleine en nauwelijks versterkte bewoning van de heer Herman de Vos van Steenwijk van Putten, telg van een oud Drents adellijk geslacht. Hij had er graag een sterke veste van gemaakt maar de opbrengsten uit de regio waren bij lange na niet toereikend. Toen aan het eind van de vijftiende eeuw de macht van de hertog van Gelre verslapte en rivaliserende vorsten de Veluwe in chaos stortten, zag hij zijn kans schoon. Hij besloot de Gelderse steden in de nabijheid van zijn hof te beroven. Hij begon in 1480 met de belegering
15
Feith_p001_240_HT.indd 15
18-01-21 11:38
Voor- en achterkant van
hertog van Gelre, die na de
1400 tot aan 1954 fungeerde
het stadskasteel dat
stadsuitbreiding een kijkje
het kasteel, gevestigd aan
rentmeester Arent thoe
kwam nemen. Deze was zo
de Van Kinsbergenstraat,
Boecop in de jaren kort
verguld met het resultaat
als stadhuis. Oudheid-
na 1392 had laten bouwen
dat hij het gebouw aan de
kundige Vereniging Arent
ter huisvesting van de
rentmeester schonk. Van
thoe Boecop, Elburg
gepleegd. Het gaat vaak om geld en huisraad: bij Herman Overtwat van Heerde werd zijn huis opengebroken, en bedden, dekens, slaapzakken, drie tinnen kannen en schotels en een aantal kledingstukken ontvreemd. Bij anderen had hij het op de veestapel gemunt, zoals bij Claas Feith (8): hem werden vier vette runderen en een vaars ontnomen, wat hij vervolgens niet pikte en er met twee paarden achteraan stoof, maar ‘die die ronders genomen hadden, namen die twee paerden daertoe’, zo vermelden de annalen.15 Het is slechts een korte aantekening maar toont wel de moed van deze Claas Feith en tegelijkertijd de onderschatting van zijn tegenstander. Naast Elburg hadden ook Harderwijk, Kampen en Hattem te lijden onder de rooftochten van de burggraaf van Putten. Eind 1482 besloten de vier steden de krachten te bundelen en gezamenlijk het huis Putten met de grond gelijk te maken. Onder leiding van ritmeester Dirk van Lintelo toog een legertje van zeshonderd
strijders richting Putten, gevolgd door een groot aantal ongewapende mannen, slepend met het nodige graafmateriaal en gereedschappen. Claas Feith was zonder twijfel onder hen. Binnen korte tijd werd het Vossennest van buitenaf van een verschansing voorzien en omgeven door loopgraven en wallen, om een uitbraak te voorkomen. Tijdens een wanhopige uitval van de Van Puttens werd Hermans neef en handlanger Roelof de Vos opgepakt en in het cachot van Kampen geworpen. Een paar gure maanden van wachten en posten volgden waarop in februari 1483 een uiteindelijke aanval door de troepen van de steden werd ingezet. Met stormrammen en stenenslingeraars werd de verschansing bestookt en drong men naar binnen waarbij de ingesloten heer en zijn mannen zich onder hevige gevechten terugtrokken in het hoofdgebouw. Uiteindelijk verscheen een witte vlag op het dak; de strijd was voorbij. Herman de Vos werd met 45 handlangers in Elburg gevangen gezet. Het Vossennest werd geplunderd en afgebroken,
16
Feith_p001_240_HT.indd 16
18-01-21 11:38
de inventaris ingenomen. Met de stenen afkomstig van de hof heeft men in Elburg de Oostbeek, die dwars door de stad loopt, beschoeid. De politieke liaisons liepen echter zodanig dat het niet verstandig was een heer van stand langdurig op te sluiten. Al na enkele weken werd De Vos van Steenwijk in vrijheid gesteld na een beëdigde en verzegelde verklaring te hebben getekend dat hij een ieder die hij had beroofd schadeloos zou stellen en geen wraak zou nemen op de bestuurders en inwoners van de steden.16 Herman de Vos van Steenwijk moest zich houden aan zijn afspraak maar lachte in zijn vuistje toen hij zijn broer Pelgrim de Vos opdracht gaf de strijdbijl over te nemen. Samen met zijn broer Dirk roofde Pelgrim met grote regelmaat het vee van de boeren van de Veluwe als schadeloosstelling van wat hun broer was aangedaan. Hij werd daarmee een van de meest beruchte edelen van Gelre.17
Het stedelijk bestuur Elburg werd bestuurd door een college van twaalf schepenen, die voor twee jaar werden gekozen uit de burgers van de stad. Een raad van voormalige schepenen adviseerde het bestuur en koos uit haar midden burgemeesters die waren belast met de uitvoering van de besluiten die door het college waren genomen.18 Voorop stond het handhaven van orde en veiligheid. Daar hoorde de instandhouding van de verdedigingswerken van de stad bij en het organiseren van een stedelijke krijgsmacht. Daarnaast was er stedelijke wetgeving nodig, die vooral van belang was voor de handel en nijverheid. Men ontwikkelde allerlei verordeningen en keuren met betrekking tot bepaling van prijzen, maten en gewichten of de kwaliteit van levensmiddelen met daaraan gekoppeld bepalingen van boetes. Het bestuur zorgde ook voor de bouw van een waag en een kraan om goederen mee te lossen en het inrichten van vis-, laken- en vleeshallen. Dan moesten de belangen van de stad bij de landsheer en bij andere steden worden behartigd. Daarvoor reden afgevaardigden van het bestuur in gezelschap van een bode
te paard naar de diverse steden in de regio. Het ontvangen van delegaties uit andere steden hoorde daarbij. Voor het administreren van de wetsbepalingen en de notulen van de (inter) stedelijke vergaderingen werden schrijvers aangesteld, onder leiding van een stedelijke secretaris.19 Een rentmeester hield de stedelijke financiën in de gaten. Als bestuurders van de stad werden dikwijls mensen gekozen die hadden bewezen integer en fatsoenlijk te zijn. Die kwaliteiten werden over het algemeen gekoppeld aan burgers die een zekere rijkdom hadden vergaard.20 Wie rijk was had bewezen slim te zijn. En omdat rijk vaak samenging met handel, zou het stadsbestuur met het oog op die handel vanzelf streven naar vrede. En – niet onbelangrijk – iemand die rijk is, zou minder gauw een greep in de stadskas doen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat diverse Feithen, die met de vrachtvaart zeer goed verdiend hadden, vanaf het midden van de zestiende eeuw allerlei functies binnen het Elburgse stadsbestuur bezetten. En het wordt al gauw duidelijk dat wie eenmaal een plaats had in de magistraat, vrijwel verzekerd was van toekomstige plaatsing van familie en aanverwanten. Zo werd het stadsbestuur – in Elburg net zo goed als in andere steden – het monopolie van een aantal families waarbij de Feithen belangrijke spelers waren. De eerste Feith die als burgemeester van Elburg genoemd wordt, is Berend (11). Na enkele jaren als schepen in het bestuur te hebben gezeten, was hij van 1553 tot 1555 burgemeester, om daarna weer als schepen plaats te nemen, nu samen met zijn achterachterneef en naamgenoot Berend (15). Laatstgenoemde Berend was advocaat en vanaf 1545 tevens werkzaam als gemeentesecretaris. Al in 1494 bezorgde hij een vermeerderde uitgave van de Elburgse keur uit 1467. Dat vormde de voornaamste bron van het Elburgse recht, waarin alle wetten en een aantal straf bepalingen stonden, die geldig bleven tot de nieuwe versie in 1636 van kracht werd.21
17
Feith_p001_240_HT.indd 17
18-01-21 11:38
Van 1558 tot 1561 was Arend Feith (17), een neef van de eerste burgemeester, burgemeester van Elburg en in 1564 Dibbold Feith (16), zoon van de eerste burgemeester. In de jaren 1567, 1585 en 1592 was Andries (18), zoon van de eerdergenoemde secretaris Berend Feith, burgemeester. En zo gaat het door. Het was een klein clubje welgestelden dat keer op keer stadsbestuurders koos uit eigen kring van familie en aangetrouwden. Die invloed reikte ook tot buiten de stadsgrenzen. Dibbolds zoon Berend (19) werd in 1596 bijvoorbeeld burgemeester in het naburige Hattem. Generaties lang ging dit door tot ene Sticker Feith (47), voormalig secretaris van Elburg, in 1639 als burgemeester van die stad werd verkozen. Volgens de bronnen had deze man zo veel gezag dat ‘niemand aldaar in de regeering kon komen, die niet van zijne familie was’.22 Vanaf dat moment zou hij nog tientallen jaren deel uitmaken van het Elburgse stadsbestuur. In 1668 werd zijn naam genoemd met betrekking tot het volledig uit de hand gelopen systeem van coöptatie, waarbij het zittende bestuur nieuwe leden uit haar eigen kring aanwees. Het begon met een proces in dat jaar waarbij twee leden van de Feith-familie elkaar om iets betwistten. Normaal gesproken hielden de schepenen van de stad dan zitting in de rechtbank, maar omdat ook deze lieden vrijwel allemaal Feithen waren, was men genoodzaakt twee schepenen vanuit Harderwijk te betrekken. Toen was de rek er wel zo’n beetje uit en na Stickers dood diende de Elburgse burgerij een verzoek in bij toenmalig stadhouder Willem iii om de oude regenten af te zetten en er nieuwe voor in de plaats te stellen. De regering werd geschorst en in 1675 werd een nieuw reglement ingevoerd met een geheel nieuw bestuur. Gedurende het leven van stadhouder Willem iii kwam geen Feith meer in het bestuur van Elburg noch in enige andere Gelderse stad. Het was slechts van korte duur: in 1703 doken de eersten Feithen alweer op in het bestuur van Harderwijk en Elburg.
Afgevaardigde Een prominent lid van de Elburgse magistraat was mr. Hendrik Feith (44), die zowel letteren
als rechten had gestudeerd in Leiden. Hij behoorde tot de voornaamste Nederlandse rechtsgeleerden van zijn tijd. In 1613 en 1621 was hij burgemeester in Elburg en vanaf 1618 curator van het prestigieuze Veluwsch Gymnasium in Harderwijk. Van 1611 tot 1633 functioneerde hij als gedeputeerde der StatenGeneraal. Kennelijk kon hij al deze functies tegelijkertijd uitoefenen. Hij is een van de zes leden die in 1611 werden afgevaardigd ter bijlegging van een langdurig geschil tussen Graaf Enno iii van Oost-Friesland (een landstreek in het noordwesten van de huidige Duitse deelstaat Nedersaksen) en de stad Emden. Daarbij werd het Akkoord van Osterhuysen getekend, waarin de soevereiniteit van de graaf van Oost-Friesland werd beperkt en de rechten van onder andere Emden als vrije stad werden erkend. Een paar jaar later woonde hij de eerste vergaderingen van de WestIndische Compagnie bij in het hoofdkwartier aan de Herenmarkt in Amsterdam. De oudste notulen dragen zijn naam aan het hoofd.23 Een jaar erna besloot de vergadering over de bouw van een fort op het eiland Manhattan, dat later zou uitgroeien tot New York. In 1625 kreeg Hendrik Feith opnieuw de opdracht naar Oost-Friesland te vertrekken voor het bijleggen van een geschil tussen ditmaal Rudolf Christiaan, opvolger van Enno iii, en de lokale heren. Het waren bepaald geen snoepreisjes, want toen Hendrik nogmaals opgeroepen werd naar Oost-Friesland af te reizen schreef hij op 27 september 1626 een brief aan de ‘Hoogmogende heren’ van de Staten-Generaal: ‘[…] dat ik de laetste reise zo wel mijnen lust in Oostfrieslant geboetet hebbe, dat mij niet alleen een walginge maer een scrick is overgebleven van de confusien, indigniteiten ende vreemde rencontres, die wij hebben overkomen ende opeten moeten’.24 En als hij maar het minste vermoeden had gehad dat hij wederom zou worden opgeroepen, zo schreef hij, dan zou hij tijdig verzocht hebben hem daarvan te excuseren en wel ‘voornamelick mede daerom, dat ik mij niet suffisant en kenne, om mit behoorlicke reputatie van U Ho.Mo. deselve commissie uijt te voeren’.25
18
Feith_p001_240_HT.indd 18
18-01-21 11:38
Bezwaren of bijzondere ontvangsten, afgehandeld door burgemeester Berent Feith (66) in april en augustus 1715. Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe, locatie Elburg, inv.nr. 1141
19
Feith_p001_240_HT.indd 19
18-01-21 11:38
Zijn bescheiden opstelling zou geen effect hebben, want zijn mede-afgevaardigden dreigden zich ook terug te trekken als Hendrik niet mee zou gaan. Dus stemde hij toe en maakte zich met tegenzin klaar voor vertrek.
de ambassadeur een met een waarde van drieduizend gulden en de anderen naar rato van hun status, de priesters elk een van vijftig gulden.28
Rechtspraak Fraai is het inkijkje in de diplomatieke keuken van zijn tijd, wanneer we lezen over een opdracht uit 1631, waarbij Hendrik Feith moet onderhandelen met de eerste Russische ambassade over nogal hoogdravende eisen namens de tsaar. Rusland was in oorlog met Polen en poogde onder andere in de Nederlanden wapens en munitie te kopen en krijgsvolk te ronselen. Hiervoor was door de tsaar een ‘Groote Ambassade’ naar de Nederlanden gestuurd. Het gezelschap kwam aan in Texel. Alles ging verder per boot. De stoet voer via de Zuiderzee naar Muiden en werd vervolgens via de Vecht naar Den Haag gebracht. Men oordeelde het nodig dat zij Amsterdam voorbij reisden ‘om hen niet ten eersten te hooge denkbeelden te doen vormen van den bloei en van den welvaart dezer landen’.26 Het gezantschap edellieden werd gecompleteerd door zes officieren en twee priesters, die bij hen weinig in achting schenen te staan en niet aan hun tafel aten, en bovendien nog ruim veertig lakeien, koks en wat dies meer zij.27 Herberg de Moriaan in ’s-Gravenhage werd afgehuurd met nog een tweede huis om alle bagage die zij meebrachten te kunnen uitpakken en bergen. De Russen schijnen zich in de rijkste kledij te hebben uitgedost wat zo’n vertoning opleverde dat er zich weldra een toevloed aan nieuwsgierigen had verschanst rond hun woningen. Al deze gewichtigdoenerij had evenwel geen enkele uitwerking. Aan Hendrik Feith de opdracht op diplomatieke doch indringende wijze over te brengen dat handel in wapenen was toegestaan maar dat door de staat van oorlog Nederland zijn eigen mensen niet kon vrijmaken voor diensten buiten de grenzen. Ter compensatie besloot men alsnog de Russen toe te staan Amsterdam te bezoeken en de diverse leden der ambassade te voorzien van gouden medailles,
Toen Elburg in 1233 stadsrechten ontving, waren de schepenen in eerste instantie alleen belast met de lagere rechtspraak voor lichte vergrijpen waarvoor boetes of vermaningen werden opgelegd. Zwaardere misdrijven werden berecht door de landsheer. Vanaf 1341 mocht het bestuur ook lijf- en doodstraffen uitspreken. Voor dat recht betaalden zij de landsheer een groot bedrag. Het aangepaste en vermeerderde rechtsboek van Berend Feith (15) uit 1494 vormde de basis van de rechtspraak in Elburg tot deze in 1636 werd vervangen door de – de stad was inmiddels calvinistisch geworden – Gereformeerde Willekeur. De keur werd aangevuld met wetten en voorschriften die door de Gelderse bestuurders op de Gelderse landdagen werden vastgesteld. De schepenen vergaderden meestal een dag per week, op zaterdag, over zaken met betrekking tot rechtspraak. De zogenaamde vrijwillige rechtspraak betrof notariële zaken als schuldbekentenissen, overdrachten van land en goederen, donaties, testamenten en dergelijke. Dan was er de civiele rechtspraak die zaken tussen burgers betrof en lichte overtredingen van stedelijke voorschriften. Zo was het verboden vuurwerk af te steken, vis buiten de markt te verkopen of om te roken bij het vervoer of laden van turf, tabak of heide.29 Alle verboden met betrekking tot vuur zijn te begrijpen wanneer een stad voornamelijk uit houten huizen bestaat. Maar ook minder gevaarlijke acties als het gooien van sneeuwballen en onzedelijk gedrag werden beboet. Ene Hendrik Momme had in het bijzijn van jongeren zijn broek naar beneden gedaan en in de stadsbeek zijn behoefte gedaan; dat kostte hem 2 ponden.30 Voorzitter van de schepenbank, de plaatselijke rechtbank, was de richter of schout. Deze was door de landsheer aangesteld om zijn rechten
20
Feith_p001_240_HT.indd 20
18-01-21 11:38
en belangen te behartigen. De functie was uitermate populair omdat een richter een derde van alle boetes en verbeurdverklaringen die hij oplegde, zelf mocht houden. De landsheer verkocht hem dan ook aan de meest biedende.31 Viermaal heeft een Feith het richterschap kunnen bemachtigen. De richter hield zich vooral bezig met de opsporing van misdadigers en het verzamelen van bewijs. De schepenen deden het verhoor, hielden beraad en kwamen tot een vonnis. De richter zorgde dan weer voor uitvoering van de opgelegde straffen: kaakstelling (de schandpaal), geseling, verbanning of straf bedevaart voor vergrijpen als diefstal,
tentoongesteld werden tot ze waren vergaan. In die gevallen waar veroordeelden hun misdaden ontkenden maar hun schuld door bewijzen en getuigenverklaringen duidelijk was vastgesteld, werd tortuur toegepast, door een scherprechter uitgevoerd. Bleef de verdachte ook na de vreselijkste pijniging ontkennen, dan kon geen doodstraf worden opgelegd maar werd het geseling, tuchthuisstraf en/of verbanning.33 Ook voor de executie werd een scherprechter ingehuurd. De doodstraf werd meerdere malen opgelegd, tot aan het einde van de achttiende eeuw de criminele rechtspraak werd overgeheveld naar de centrale overheid. De laatste doodstraffen in Elburg vonden in 1743 plaats. In 1870 werd in Nederland – buiten het oorlogsrecht – de doodstraf afgeschaft.
Het doorntakje, gebruikt bij het uitspreken van de doodstraf. Museum Elburg
aangevuld met brandmerking bij meervoudige diefstal. Verbanning was een uitermate zware straf want dat betekende levenslange isolatie van familie en vrienden met dikwijls een bestaan als landloper of bedelaar in het verschiet, aangezien geen enkele stad zat te wachten op het uitschot van elders. Aansluiting bij criminele bendes was het gevolg. In de loop van de zestiende eeuw pleitten rechtsgeleerden daarom eerder voor heropvoeding via werkstraffen in tuchthuizen. Mannen moesten Braziliaans hardhout raspen voor de verf- en lakindustrie in de zogenoemde rasphuizen. Vrouwen spinden draden van wol in de spinhuizen.32 Rechtspraak was geen sinecure en dikwijls werd het advies van rechtsgeleerden uit Zutphen of Harderwijk ingehuurd bij het vaststellen van de vonnissen. Zeker wanneer het ging om criminele rechtspraak, over zaken van leven en dood waarbij verbanning, lijfstraffen en doodstraffen de consequenties waren. De reguliere doodstraf voor de gewone man was onthoofding, voor een vrouw verwurging aan een paal. Na voltrekking van de executie werden de dode lichamen afgevoerd naar het galgenveld waar ze
In Museum Elburg ligt een doornstokje waarvan men zegt dat het vroeger door de richters werd gebroken boven het hoofd van de veroordeelde waarbij zij de woorden uitspraken: ‘Nu helpe u God, ik kan u niet meer helpen’ of ‘Ik verbreek met deze staf de band tussen u en de mensheid’. Het stokje vertoont twee koperen bandjes waar het destijds hersteld is.34
De kleine Andries Een van de civiele processen die destijds als zeer complex werd beschreven in de bronnen, is de zaak Nala van Holthe tegen Andries Feith (109), beiden afkomstig uit gegoede regentenfamilies. Eigenlijk ging het om twee zaken. Nala beschuldigde op 10 februari 1747 Andries Feith ervan haar op het buiten van de familie Van Holthe verleid te hebben waardoor ze zwanger was geworden. Nala eiste reparatie van haar eer, restitutie van kraamkosten en alimentatie voor het kind. Het kind had ze bij het dopen naar de vader genoemd. Het doopboek, waar de kleine Andries van Holthe in vermeld staat, is er nog. De pagina toont de handgeschreven tekst, gedateerd 22 november
21
Feith_p001_240_HT.indd 21
18-01-21 11:38
1746: ‘Andries, zoon Nala van Holthe, en naar haar zeggen was Vader …‘.35 De zin blijft onafgemaakt. Voor de naam staat een kruis, dat duidt op de buitenechtelijke status van het kind. Andries was op het moment van de doop al op de hoogte van de situatie en zal in grote woede zijn ontstoken. Want diezelfde dag stond er een roeidrager (deurwaarder) voor Nala’s deur die aankondigde dat Feith haar zelf een proces aandeed wegens smaad en haar verantwoordelijk stelde voor zijn geleden imagoschade. Hij werd bijgestaan door een van de beste Gelderse juristen van die tijd, mr. Hendrik Johan Schrassert. Terwijl de advocaat van Nala allerlei bewijzen voor het vaderschap van Andries aanvoerde, richtte Schrassert zich uitsluitend op de kwestie van smaad en hoe dit in het verleden werd bestraft. Het geheel roept veel vragen op. Buitenechtelijke zwangerschappen kwamen wel vaker voor. Vaak waren het huisbediendes die in iets te amicale verwikkelingen terecht kwamen met de zoon des huizes en dan met de nodige financiële ondersteuning wel genoegen namen. Maar hier gaat het om een dame uit een welgestelde familie. Andries Feith had bij herhaling druk op haar uitgeoefend, zo beweerde ze bij hoog en laag, en uiteindelijk gaf zij toe. Hij zou niet eens in haar bed gelegen hebben, zo riposteerde Feith. De beste oplossing voor beide families was ongetwijfeld een huwelijk. En waarom niet. Hoe vaak was liefde de basis van een huwelijk in die tijd? Het ging om het trouwen in de juiste familie; had je macht, dan trouwde je geld, en andersom, geld trouwde macht. Waarom wilde die Feith nou niet gewoon? Waren de Van Holthes toch niet zo’n goede partij? Ze stonden erom bekend krampachtig te zoeken naar bewijzen van hun riddermatige afkomst, en het verhaal deed de ronde dat een kist met familiepapieren ooit in brand was geraakt, waardoor het bewijs daarvoor niet te leveren was.36 Maar Andries’ tante Alida Margaretha was ook met een Van Holthe getrouwd. Meer voor de hand ligt toch dat Andries Feith heuse liefde had opgevat voor een andere dame, Engelbertina Geertrui Schrassert, dochter
Inschrijving doopboek Harderwijk van Andries van Holthe, 22 november 1746, met het kruisje bij de naam Andries. Gelders Archief, Harderwijk, 0176, inv. nr. 831, blad 36
van de landdrost van de Veluwe en familie van Andries’ advocaat. Of Feith schatte zijn carrièrekansen hoger in als hij gelieerd was aan de Schrasserts, een veel voorkomende naam in de magistraat van Elburg en Harderwijk. In ieder geval trouwde hij met haar in september 1748, nog tijdens het proces, dat zich jarenlang voortsleepte zonder dat er een duidelijk vonnis is geveld.37 Wellicht is het niet bewaard gebleven, of is het er nooit geweest. Want dat eindeloze procederen kan geleid hebben tot een onoplosbare kwestie die heel wel mogelijk in der minne is geschikt. Ondertussen was de kleine Andries alweer bijna vier jaar en wie weet had hij wel hetzelfde rode haar of de dikke neus van zijn vader, en kon Andries Feith geen kant meer op…
Dood door schuld Veelvuldig waren de rechtszaken rond ordinaire vechtpartijen. Sloeg men iemand met de vuist, dan moest men de stad 4 pond boete betalen. Trok men een mes, dan werd het al gauw het dubbele. Chirurgijns werd opgedragen te
22
Feith_p001_240_HT.indd 22
18-01-21 11:38
rapporteren aan de burgemeester wanneer zij personen verbonden die langskwamen met aangebrachte kwetsuren.38 Liet iemand daarbij het leven, dan lag de doodstraf in het verschiet. In 1709 beval de richter in Elburg sectie van het lichaam van Hendrick Beertsen, dat enkele dagen ervoor was binnengebracht na een vechtpartij met dodelijke afloop. Het ging om een stomvervelende ruzie waarbij een aantal jolige vrouwen de bierkan van hun dorpsgenoot Jan Dirksen Dorre per ongeluk uit diens hand stootten. Het werd een ruzie waarbij Henrick Beertsen het voor de vrouwen opnam en beide mannen elkaar met een mes te lijf gingen, met de fatale afloop van dien. Beertsen vluchtte maar werd opgepakt en door de schepenbank tot onthoofding veroordeeld nadat vier meesterchirurgijns – onder wie Berent Feith (74a) - een uitvoerig sectierapport hadden opgesteld waarmee de niet-natuurlijke doodsoorzaak werd aangetoond: diverse zeer diepe steekwonden en een verwonding aan de lippen. De chirurgijns ontvingen gezamenlijk 31 gulden en 10 stuivers voor hun diensten. De scherprechter, die de onthoofding uitvoerde, vroeg 110 gulden voor zijn werk.39 Hoe het precies zat met Arnold Hendrik Feith (93) die in 1713 als net gepromoveerd jurist in Arnhem bij een ruzie ene Dr. Van Swinderen doodsloeg, blijft een raadsel. Was het een uit de hand gelopen duel, waartoe de heren studenten nogal eens hun toevlucht namen als er een geschil was? De zaak was in ieder geval zodanig serieus dat hij naar Culemborg vluchtte. Gezien het feit dat rechtspraak per stad geregeld was, kon men door het verlaten van de stad verdere rechtsvervolging ontlopen. Bij zware vergrijpen was er weliswaar contact tussen rechterlijke instanties van de diverse steden en riep men elkaar op criminele individuen op te pakken en uit te leveren, maar dat was geen wet van meden en perzen. Culemborg was vanouds een Vrijstad, waar asielrecht gold voor verbannen of voortvluchtige misdadigers, alhoewel niet iedereen zich er zomaar kon vestigen en er wel degelijk gekeken werd naar wat iemand op zijn kerfstok had. Maar Culemborg leverde niet uit.40 Hoe het ook zij, een uit de hand
gelopen ruzie met de dood tot gevolg was nog steeds een overtreding van het zwaarste soort. Arnold Hendrik koos ervoor te vluchten. Mogelijk vreesde hij het vonnis dat hem boven het hoofd hing; wellicht de doodstraf. Maar kapitaalkrachtige burgers konden die straf afkopen met grote bedragen.41 Hij was nog maar 27 jaar en wellicht had hij zo’n bedrag niet paraat en werd hij niet door zijn familie gesteund. We weten het niet.
Sectierapport van 20 mei 1709 van vier Elburgse meesterchirurgijns. Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe, afdeling Elburg, OudRechterlijk Archief Elburg 1442-1811, inv.nr. 4
23
Feith_p001_240_HT.indd 23
18-01-21 11:38
Arnold Hendrik was nog geen jaar in Culemborg of hij trouwde met Anna Charlotte baronesse van Hardenbroek, dochter van de heer van Hinderstein en Woudenberg, een uitermate goede partij. Zou hij zijn aanstaande schoonfamilie niet hebben ingelicht over zijn verleden? Hij zal op zijn minst zijn overstap van Arnhem naar Culemborg hebben moeten verklaren. Aannemelijker is dat zijn schoonfamilie er niet zo mee zat en het mogelijke duel als een vervelend ongeluk beschouwde. Dat kon nu eenmaal gebeuren in studentenkringen. Ook zijn kansen op een indrukwekkende carrière waren geenszins voorbij. Hij was muntmeester, advocaat, burgemeester en bewindvoerder van de voc geworden en heeft opzienbarend nageslacht voortgebracht dat uitvloog naar de Oost, een slag mannen dat bepaald niet opkeek van een dode meer of minder.42
Kindermoord Tot de verbeelding spreekt de executie van Johanna Willems en haar moeder Catharina Kaspers op 6 oktober 1743. De twee vrouwen werden op 16 juli 1743 opgepakt nadat geruchten over kindermoord het gerecht van Elburg hadden bereikt. De 24-jarige Johanna ontkende hardnekkig. Ze had last gehad van zware darmkrampen en een opgezwollen buik en had chirurgijn Albert Feith (96d) gevraagd haar te onderzoeken. Feith had haar uitdrukkelijk gevraagd of ze niet zwanger zou kunnen zijn maar nee, dat was ze beslist niet. Ze had ruim een jaar ervoor een miskraam gehad en sindsdien geen ‘vleeschelijke conversatie’ meer gehad. Daarop adviseerde Feith haar enkele dagen lang regelmatig thee van ‘senuwenbladen’ te drinken, een middel dat absoluut niet aan zwangere vrouwen mocht worden gegeven vanwege de vruchtafdrijvende werking. Niet lang daarna zou ze tot haar verbazing dan toch een miskraam hebben gekregen en had ze haar moeder gevraagd de vrucht – enkele handbreedtes groot volgens haar – op de mestvaalt te werpen. Buurvrouwen beweerden dat ze een wel heel dikke buik had voor drie maanden zwangerschap en begrepen niet waarom ze niet om hulp waren
gevraagd, zoals gebruikelijk bij bevallingen en miskramen. Feith was inmiddels overtuigd dat hij voorgelogen was en uitte zijn twijfel over de leeftijd van de foetus: een vrucht van enkele handbreedtes groot zou eerder een maand of zeven moeten zijn. De zaak werd zo gecompliceerd dat advies werd ingewonnen bij rechtsgeleerden in Harderwijk. Die adviseerden Johanna te geselen en vervolgens samen met haar moeder levenslang uit Elburg te verbannen. Daar was het bij gebleven als niet op 12 augustus een babylijkje was aangespoeld bij Kuinre. Het bleek een voldragen meisje te zijn. Onderzoek wees uit dat ze had geleefd en aan haar hoofd was mishandeld. De vrouwen werden met de feiten geconfronteerd en bekenden. Johanna was na de geboorte finaal door het lint gegaan en beval haar moeder het kind te doden. Die deed wat haar gezegd werd, bond de navelstreng af, zette haar duimen in de fontanel op het hoofdje en drukte net zolang totdat het kind dood was. Vervolgens was ze naar het sluisje gelopen waar ze het lichaampje in het water had geworpen. Daar dobberde het met de stroom mee naar het 45 kilometer noordelijk gelegen Kuinre. Ditmaal adviseerden de Harderwijkse rechtsgeleerden nog maar een ding: aan de paal en ‘met een strop gewurgt datter de dood navolge’.43 Het zouden de laatste doodstraffen in Elburg zijn.
Accumulatie van bezit Aldus waren de Feithen als leden van de magistraat – of dat nu als schepen, burgemeester, secretaris, richter of raadsman was – generaties lang een bepalende factor in de stedelijke politiek en rechtspraak van Elburg en omstreken, overigens net als een aantal andere families als Van Holthe, Hoecelom en Schrassert. Binnen dit netwerk nam de accumulatie van rijkdom en vooral grondbezit exponentiële vormen aan. Land, percelen bosgrond en huizen waren voor de Veluwse regenten een belangrijke beleggingsvorm. Uiteraard bewoonden de regenten de beste huizen van de stad die zij inrichtten met dure goederen. Johan Bernard Feith (96) was
24
Feith_p001_240_HT.indd 24
18-01-21 11:38
kerkmeester, secretaris, regent en weesmeester van het Hervormd Burgerweeshuis te Harderwijk. Als schepen beschikte hij over een speciale bank in de kerk. En bij zijn begrafenis werd de klok extra lang geluid. Een inventaris van zijn spullen die na zijn dood is opgesteld, is bewaard gebleven. Deze geeft een goed beeld van de omvang en kwaliteit van de boedel. De lijst is opgesteld toen de meubels al verkocht waren en betreft onder andere zilver, tin, blik, ijzerwerk, porselein, Delfts aardewerk, manden houtwerk en glaswerk. Wat te denken van ‘34 pruymeboomen stoelen, 12 notenboomen agteroverleggende stoelen, 6 dito genaeyde stoelen en 4 gewervde stoelen’ of 198 servetten, groot en klein en koppen en schotels voor chocolade, koffie en thee. Vooral zijn zilververzameling was indrukwekkend. Zilver was een belangrijk statussymbool, verwerkt als sieraad of drinkbokalen met familiewapens en al.44 Dibbolt Feith (62) mag in dit opzicht ook genoemd worden. Deze tweevoudig burgemeester van Harderwijk, zelf ook met een burgemeestersdochter getrouwd, was in de jaren ervoor en erna richter in Oldebroek. Een deel van zijn bezit kwam van zijn vader, Arend (45). Deze was ook richter – getrouwd met een Margaretha von Alemann wier familie eind negentiende eeuw de titel van baron voerde – en tevens de broer van Sticker (47), die zijn hele familie in de magistraat had weten te verzamelen. Zeer talrijk zijn de aktes in het streekarchief van Elburg met betrekking
tot overdracht van land en goederen aan deze Dibbolt Feith (62): transport van 4 morgen zaailand in Oldebroek aan Dibbolt Feith op 19 februari 1670; transport van een stuk land in Doornspijk aan Dibbolt Feith op 27 juli 1678; transport van 5 schepel roggeland en plaggeveld op het Westeinde in Oldebroek aan Dibbolt Feith op 10 juni 1682; overdracht van leengoederen, onder andere de Ebben Erve in Oosterwolde en andere erven door Georgh Ripperda aan Dibbolt Feith op 6 juli 1686.45 Dit zijn slechts enkele voorbeelden.
Kwitanties, getekend door Dibbolt Feith (62), als richter van Oldebroek, 1675. hco 1172 inv.nr. 39
Dibbolt en zijn vrouw Eva van Ommeren kregen zes kinderen - twee zoons en vier dochters. Dibbolts land en goederen kwamen uiteindelijk in het bezit van de langstlevende dochter Maria Catharina Feith (82). Zij trouwde op 26-jarige leeftijd met haar volle neef Arend Feith (86) die enkele jaren later burgemeester van Elburg werd en vervolgens richter van Oldebroek. Het echtpaar kreeg een zoon met de naam DibboltArend maar verloor tot hun intens verdriet dit enige kind op vierjarige leeftijd aan de ‘stoepjes’ (stuipen). Het jongetje werd bijgezet in het familiegraf in de Hervormde of Grote Kerk in Elburg. Een aantal jaren erna overleed ook Arend Feith na een kort ziekbed en kwam naast zijn zoon in de kerk te liggen. Maria trouwde vier jaar later, in 1712, met Gerrit baron Witten,
25
Feith_p001_240_HT.indd 25
18-01-21 11:38
Overdracht van land aan Dibbolt Feith (62), 1686. Streekarchivariaat Noordwest-Veluwe, afdeling Elburg, inv.nr. 1008.737
eveneens burgemeester van Elburg. Het huwelijk bleef kinderloos. Vijfentwintig jaar later overleed Witten en Maria erfde daarmee al zijn bezittingen. Opgeteld bij de erfenis van haar eerste overleden echtgenoot en die van haar vader en later haar broers en zusters, mag men spreken van een zeer behoorlijk bezit waarvan de pachtgronden tegenwoordig ruim 450 hectare grasland omvatten. Slechts enkele jaren later, op 5 september 1740, overleed Maria Catharina zelf op 76-jarige leeftijd. Enkele maanden ervoor, toen zij haar krachten voelde afnemen, had zij Johan Schrassert, advocaat en secretaris van Harderwijk, in de arm genomen om haar bezit op een goede manier onder te brengen. Dat deed zij door de stichting van een Oude Mannen en Vrouwen Godshuis dat de naam Feithenhof zou dragen. Zo hoopte zij de armen van Elburg tot ver in de toekomst te kunnen blijven helpen. Met betrekking tot haar dood bestaat een bijzondere legende: Maria Catharina zou als schijndode in haar sterfkamer een ruzie
tussen haar erfgenamen hebben bijgewoond. Die liep zo hoog op dat neven en nichten elkaar in de haren vlogen. Op dat ogenblik zou de gewaande dode van haar bed zijn herrezen en, verontwaardigd over zoveel gebrek aan familiezin, hebben verklaard, dat zij haar bloedverwanten zou onterven en al haar bezittingen aan een liefdadige instelling zou vermaken. Haar begrafenis was opzienbarend. Op 13 september luidden de klokken van de Grote Kerk. De straten stonden vol met Elburgers en pachters uit de regio. ‘Zes paarden met op elk een rijknecht trokken de lijkkoets. De doodbidder opende de stoet, twee palfreniers geleidden de voorste paarden en aan beide zijden van de koets liepen acht dragers. De stoet bestond voorts uit vier slippendragers, twee dragers voor het wapen en 18 fakkeldragers.’46 In haar testament heeft Maria Catharina nauwkeurig laten vastleggen wat haar personeel na haar dood zou ontvangen. Zo kreeg Peternella van Grootvelt, kamenier, ƒ 600
26
Feith_p001_240_HT.indd 26
18-01-21 11:38
Maria Catharina Feith (82), schilder onbekend. Collectie Feithenhof (regentenkamer), Elburg
en f 25 voor de goede verzorging van mevrouw tijdens haar ziekte plus een jaarloon van ƒ 36. De keukenmeid, Maria Veenendaal kreeg ƒ 100, ƒ 12 en ƒ 40 om dezelfde redenen. Koetsieren, knechten, hoveniers en wie al niet kregen ieder hun deel, naast drie kinderen van haar overleden zuster Margaretha en een neef en zijn dochter. Het merendeel van haar bezittingen
ging echter naar het Feithenhof. Het betreft een lijst van 45 nummers, uiteenlopend van erven, hoven, bouwland, weilanden, bospercelen, goederen, en zelfs een ‘korenwindmolen met huis en hoff en onderhavig landt, genaemt de Veelhorster Mole, gelegen bij Nunspeet aen de Beeke’.47
27
Feith_p001_240_HT.indd 27
18-01-21 11:38