Gedeeld verleden

Page 1


Gedeeld verleden


Gedeeld verleden Mijn herinnering, jouw verhaal

Stichting Herdenking 15 Augustus 1945


Inhoud Voorwoord Gedeeld verleden

9

Eigen ervaring

36

Eric Schneider, 1988 Govert Huyser, 1998 Mgr. Philippe Bär, 1999 Dane Beerling, 1999 Willem Nijholt, 2000 Mischa de Vreede, 2001 Boudewijn de Groot, 2002 Yvonne Keuls, 2003 Ben Bot, 2005 Govert Huyser, 2005 Willem Nijholt, 2007 Kick Stokhuyzen, 2008 Hilly Hogestijn-Vrijburg, 2009 Boudewijn de Groot, 2010 Willem Plink, 2012 Eric Schneider en Beau Schneider, 2015

38 39 42 45 46 48 49 51 53 56 57 59 61 63 65 68

Mark Rutte – minister-president

15 augustus, een nationale herdenking

10

Jan Kees Wiebenga – voorzitter Stichting Herdenking 15 Augustus 1945

Een roerige geschiedenis

16

Margaret Leidelmeijer Inleiding. 15 augustus 1945 als kantelpunt Het oorlogsverhaal 15 augustus 1945 Een lange strijd om erkenning

16 18 29 30


Overgeleverde verhalen

72

Op afstand maar betrokken

122

Wieteke van Dort, 1985 Tweegesprek Wendela Gronthoud en Tanja Harpe, 1995 Marion Bloem, 1996 Winnie Sorgdrager, 2002 Gilius Grutterink, 2002 Adriaan van Dis, 2006 Pieter Lootsma, 2006 Marguerite Hamer-Monod de Froideville, 2007 Jet Bussemaker, 2008 Chantal Maschke, 2008 Theodoor Holman, 2011 FrĂŠdĂŠrique Spigt, 2012 Babiche Keuls, 2013 Diederik van Vleuten, 2013 Reggie Baay, 2014

74

Hermien Rambaldo, 1998 Herman Diederik Tjeenk Willink, 2000 Channa Hiemstra, 2003 Ds. Carel ter Linden, 2005 Alexandra Tan, 2007 Anne Maagdenberg, 2009 Tonny Staal, 2012 Arnout Jan de Beaufort, 2014 Gerdie Verbeet, 2014

124 125 131 132 134 136 138 140 143

Erevelden

146

Noten Literatuur Lijst van aangesloten organisaties Beeldverantwoording

148 150 151 152

75 80 82 86 88 91 93 99 101 104 106 108 110 114


foto volgt

Minister-president Rutte, 2015


Gedeeld verleden Mark Rutte – minister-president

Zeventig jaar 15 augustus Als mensen praten over de Tweede Wereldoorlog, gaat het vaak over het bombardement op Rotterdam, de hongerwinter of de geschiedenis van verzet en vervolging. Maar voor veel landgenoten speelde de Tweede Wereldoorlog zich duizenden kilometers verder af, als gevangene in kampen op Java of Sumatra, als dwangarbeider in Thailand of Birma of in moeilijke omstandigheden tijdens en direct na de Japanse bezetting. Die geschiedenis is ook mijn geschiedenis. Mijn vader, zijn toenmalige vrouw en mijn oudere broer en zussen zaten in Japanse kampen. Door de verhalen van mijn vader en gezinsleden draag ik de geschiedenis van mijn familie in Indonesië voor altijd met mij mee. In november 2013 was ik voor het eerst zelf in Indonesië. Ik rook de geuren en zag de veelkleurigheid van de mensen en het land. In Jakarta bezocht ik het ereveld Menteng Pulo, de laatste rustplaats van ongeveer 5000 Nederlanders, onder wie veel mensen die de Japanse bezetting niet overleefden. Daar kreeg ik onverwacht een foto in handen gedrukt van het graf van mijn tante in Bandung die ik alleen kende uit verhalen; een ontroerend en onvergetelijk moment.

De Indische oorlogsslachtoffers hebben lang moeten strijden voor erkenning en voor kennis en begrip van hun oorlogsverleden. Toen zij repatrieerden was Nederland vooral bezig de brokstukken van een verwoestende oorlog in Europa op te rapen. Maar de erkenning is er gekomen. In 1970 was er voor het eerst een nationale herdenking van de oorlog in Azië en vanaf 1980 vond deze jaarlijks plaats. Nu in 2015, 70 jaar na de Japanse capitulatie, is 15 augustus een begrip. De herdenking neemt een belangrijke plaats in te midden van al die bijzondere momenten waarop wij stilstaan bij de Tweede Wereldoorlog. Het is een onlosmakelijk onderdeel geworden van de herdenking van de oorlog in ons land. Dit boek laat dat zien. Het bevat al die verhalen, soms droevig, soms tot nadenken stemmend, soms hoopgevend. Het is een boek om te koesteren en geregeld open te slaan. Want door in contact te blijven met het verleden en de slachtoffers van toen te herdenken, blijven wij ons bewust van de offers die zijn gebracht en van de ultieme betekenis van vrijheid.

gedeeld verleden

Het verstrijken van de jaren maakt dat het oorlogsverleden en de gebeurtenissen in Nederlands-Indië meer op afstand komen te staan. Van de directe getuigen zijn er steeds minder in leven. Het is daarom aan de nieuwe generaties om de overgeleverde verhalen door te geven. Daarom herdenken wij. Daarom ga ik elk jaar op 15 augustus naar het Indië-monument in Den Haag, dat aandacht vraagt voor al die verschillende groepen slachtoffers in het voormalige Nederlands-Indië: militairen, vrouwen en kinderen, krijgsgevangenen en andere Indische Nederlanders. Het is een indrukwekkende bijeenkomst die velen raakt. De

toespraken, de muziek, de minuut stilte en de kranslegging doordringen mij telkens weer van alles wat er gebeurd is.

9


15 augustus, een nationale herdenking Jan Kees Wiebenga – voorzitter Stichting Herdenking 15 Augustus 1945

Het is zeventig jaar geleden dat de Tweede Wereldoorlog is beĂŤindigd in het Koninkrijk der Nederlanden. Voor veel Nederlanders geldt 5 mei als de Bevrijdingsdag omdat op die dag in 1945 de Duitsers in Nederland capituleerden. Maar in AziĂŤ ging de strijd daarna nog maanden door tot de Japanse bezetter op 15 augustus capituleerde.

gedeeld verleden 10

Daarom herdenkt Nederland jaarlijks op 15 augustus de slachtoffers van de Japanse bezetting bij het Indisch Monument in Den Haag. Was 15 augustus 1945 wel een dag van bevrijding? In 1980 spreekt de eerste voorzitter van de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 At Vrijburg op


de nationale Indië Herdenking in Utrecht van ‘een herdenking, geen viering van een bevrijding, omdat … wij ginds geen werkelijke bevrijding mochten beleven’.1 Geen bevrijding, want na 17 augustus 1945 breekt de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd uit en wordt de situatie zeer onveilig. De meeste ex-geïnterneerden blijven in de kampen en ook andere Nederlanders en bevolkingsgroepen die Nederlandsgezind zijn, zoeken hier naar veiligheid. 15 Augustus 1945 wordt daarom vooral aangeduid als de dag van de capitulatie van Japan. Er zijn tienduizenden doden te betreuren, die nu begraven liggen op de Nederlandse erevelden in Azië en

Australië onder beheer van de Oorlogsgravenstichting. De overlijdensberichten bereiken de nabestaanden pas in de periode na 15 augustus 1945. Alles bij elkaar heeft dit geleid tot veel verdriet, grote onzekerheid over de toekomst en confrontatie met vele gewelddadigheden door het uitbreken van een nieuwe oorlog. Er heerst geen feeststemming zoals Nederland die heeft gekend. In 2005 kenmerkt oud-voorzitter Lia Folmer-de Kleijn deze dag als ‘een dag, die zowel herdenken als vieren combineert: droefheid met een rand van blijdschap’.2

Indisch Monument In 1988 wordt het Indisch Monument in Den Haag onthuld door koningin Beatrix. Sindsdien vindt hier jaarlijks een nationale Indië-herdenking plaats. Het Indisch Monument groeit in korte tijd uit tot een nationaal icoon, met name binnen de Indische samenleving. Oud-voorzitter Dolf Horstmeier spreekt in zijn openingsrede van 1998 zijn grote bewondering hierover uit: ‘Meer dan destijds is verwacht, heeft het Indisch Monument ertoe bijgedragen dat elk jaar op nationale schaal aandacht wordt geschonken aan het oorlogsgebeuren in Zuidoost-Azië. Meer dan destijds is verwacht, is het Indisch Monument uitgegroeid tot een vast punt van herkenning en erkenning. Meer dan destijds werd verwacht zijn het de mensen eromheen, die door hun houding – soms staand, soms knielend – en door het leggen van bloemen, het Indisch Monument hebben gemaakt tot gedenkteken zoals het nu is: indrukwekkend en ontroerend.’3

Het Indisch Monument, zo wordt in 1988 gedacht, is het eindpunt van de lange weg naar erkenning van het Indisch oorlogsleed. Maar in plaats daarvan treden juist aan erkenning gerelateerde zaken prominenter op de voorgrond. Een veelbewogen jaar is 1991. Aanleiding is de kranslegging in juli van de Japanse premier Toshika Kaifu bij het Indisch Monument onder begeleiding van toenmalig premier Ruud Lubbers. Dit vindt plaats na instemming van het stichtingsbestuur. De Japanse premier betuigt bij deze geleVoormalig koningin Beatrix en voormalig voorzitter Joost van Bodegom, 2010

15 augustus, een nationale herdenking

Onvoltooid verleden tijd

11


genheid zijn spijt over het Japanse optreden in Indië. Na afloop van de plechtigheid wordt de krans echter in het water gegooid. Het stichtingsbestuur en andere Indische organisaties distantiëren zich van deze actie, maar betreuren het feit dat de spijtbetuiging niet in het openbaar is gemaakt. Premier Lubbers vindt echter dat het nu eindelijk tijd wordt om te vergeven en te vergeten. Binnen de Indische gemeenschap circuleren berichten dat in de media de premier in dit kader gezegd zou hebben: ‘de kous is af’. Later verklaart de premier dat de media hem verkeerd hebben geciteerd en dat hij dit niet zo bedoeld had. De regering weigert echter bij de Japanse premier Kaifu aan te dringen op betaling van de Japanse ereschulden. Door al deze opschudding lopen de emoties bij een deel van de Indische achterban hoog op. Premier Lubbers, die op 15 augustus namens het Nederlandse volk een krans zal leggen bij het Indisch Monument, probeert deze emoties te kalmeren. Hij gaat een gesprek aan met enkele vertegenwoordigers van de belangrijkste Indische organisaties, onder wie onze toenmalige voorzitter Rudy Boekholt. In dit gesprek wordt de basis gelegd voor de oprichting van het Indisch Platform, dat de spreekbuis wordt van de Indische gemeenschap voor de regering inzake kwesties rond erkenning van het Indisch oorlogsleed. De premier bereikt met dit overleg echter niet het beoogde effect. Boekholt roept de Indische achterban op om de herdenking niet te laten fungeren als een plaats van protest. Tevergeefs. Bij de kranslegging gooit een getraumatiseerde man een ei naar premier Lubbers. Voor hem was ‘de oorlog onvoltooid verleden tijd’. Tijdens de plechtigheid draaien ook enkele tientallen van de ruim tweeduizend aanwezigen de premier de rug toe als stil protest.4

Nieuwe initiatieven

gedeeld verleden 12

Na deze roerige herdenking wordt het Indisch Platform opgericht. Rudy Boekholt wordt tevens voorzitter van deze nieuwe stichting. Een eerste verdienste van het Indisch Platform is dat er vanaf 1998 jaarlijks op 15 augustus als blijk van erkenning door de regering op alle rijksgebouwen gevlagd wordt. Een breed gedragen wens is verder de realisatie van een gedegen Indische geschiedschrijving over de oorlog in Azië, omdat deze geschiedenis over het algemeen minder goed bekend is bij de Nederlandse bevolking. Op dit

vlak heeft het Indisch Platform belangrijke resultaten geboekt. Zo heeft er een uitgebreid historisch onderzoek plaatsgevonden naar zowel de geschiedenis van de Indische Nederlanders als naar de kille en bureaucratische ontvangst van de Indische Nederlanders in het naoorlogse Nederland.5 De overheid erkent de conclusie van het onderzoek en maakt naar aanleiding daarvan een ‘gebaar’ naar de Indische gemeenschap in de vorm van individuele uitkeringen en collectieve projecten.6 De hiermee gemoeide werkzaamheden worden uitgevoerd door Stichting ‘Het Gebaar’, waarvan ik het voorrecht had om voorzitter te mogen zijn. Ik denk nog vaak terug aan het werk dat deze Stichting heeft mogen verrichten voor de Indische gemeenschap. Ten slotte is historisch onderzoek verricht naar twee onopgeloste en steeds terugkerende pijnlijke kwesties uit de oorlogstijd: de back-


pay, de niet-uitbetaalde soldij en salarissen van militairen en ambtenaren tijdens de oorlogstijd en het Indisch rechtsherstel.7 De conclusies van deze twee onderzoeken zijn nu de basis voor onderhandelingen met de regering over eventuele financiële compensatie. Boekholt was van mening dat naast geschiedschrijving, de herinnering aan deze tijd onlosmakelijk verbonden is met herdenken en pleit voor de oprichting van een Indisch Herinneringscentrum. Ook de latere voorzitter Dolf Horstmeier benadrukt het belang van een herinneringscentrum in zijn openingsredes, want ‘om recht te doen aan de vele herinneringen van de mensen die de geschiedenis in Indië hebben meegemaakt is naast een jaarlijkse herdenking, naast het Indisch Monument, een Indisch Herinneringscentrum noodzakelijk’.8 De Stichting Indisch Herinneringscentrum wordt opgericht met financiële ondersteuning van het

ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws). Boekholt wordt ook voorzitter van deze stichting.

Eigen ervaring Onder het voorzitterschap van Vrijburg en Boekholt ligt bij de herdenkingen de nadruk hoofdzakelijk op zaken die de volwassenen van de eerste generatie bezighouden. Tijdens deze periode probeert het bestuur jongeren en jongere generaties te betrekken door het Christelijk Vrijzinnig Lyceum in Den Haag het Indisch Monument te laten adopteren en door het geven van jeugdvoorlichting. Als Dolf Horstmeier in 1996 het voorzitterschap overneemt van Rudy Boekholt probeert hij meer dan voorheen de tweede en derde generatie bij de herdenking te betrekken: ‘We zijn afgestapt van de traditionele hoofdspreker en hebben gezocht naar mensen van een nieuwe generatie die een verhaal houden dat de nieuwe generatie aanspreekt.’9 Het programma krijgt een persoonlijker karakter. Tevens ontplooit de Stichting activiteiten op het gebied van exposities en films. ‘Deze activiteiten’, legt Horstmeier uit, ‘zijn kleine bouwstenen om beelden uit het verleden – naast je eigen herinneringen – in een historische context te plaatsen.’10

15 augustus, een nationale herdenking

Zijn opvolger Lia Folmer-de Kleijn benadrukt meer dan Horstmeier de menselijke invulling van de historische context. Zij stelt groepen mensen met hun ervaringen centraal, want zegt ze: ‘We herdenken […] niet zozeer een min of meer abstract historisch feit, maar we herdenken mensen. We herdenken alle mensen die direct of indirect slachtoffer zijn geworden van de Japanse overheersers. Dat doen we vandaag in het bijzonder…’11 In haar eerste openingsrede toont Folmer-de Kleijn haar respect voor de moeders van toen. De kinderen van toen zijn nu een grote groep bij de herdenking en zij benoemt zichzelf ‘tot tolk van de kinderen die hun leven danken aan de zorg en moed van hun moeders, die er alleen voor stonden’.12 In de loop van haar voorzitterschap stelt zij steeds andere groepen centraal om zo het grote historische verhaal een menselijk gezicht te geven. Daarnaast brengt zij het zwijgen van de eerste generatie onder de aandacht en daarmee de beperkte overdracht van verhalen naar volgende generaties. Het is hen volgens haar niet aan te rekenen: ‘Het waarom van dit zwijgen ligt besloten in de omvang van het leed, dat

13


zij niet konden, maar vaker nog niet wilden delen. Zij droegen hun eigen last, bang als zij waren dat hun verleden ons te zwaar zou belasten.’13

Overgeleverde verhalen Naarmate personen die de oorlog in Azië hebben meegemaakt steeds ouder worden en een deel van hen overlijdt, worden steeds meer Indische belangenorganisaties ontbonden. In 2003 geven deze ontwikkelingen de erevoorzitter Rudy Boekholt het gevoel dat het vijf voor twaalf is. Hij benadrukt dat de volgende vragen ons moeten blijven bezighouden: wie organiseert in de toekomst de 15 augustus herdenking en wie besteedt er dan nog aandacht aan het monument? Boekholt heeft een boodschap voor de eerste generatie: geef je geschiedenis door aan de jongeren. ‘Alleen dan maken wij kans dat onze Indische waarden behouden blijven en dat over vijftien jaar de 15 augustus herdenking bij het Indisch Monument nog steeds zal plaatsvinden en dat dit monument voor de Indische gemeenschap nog steeds van grote betekenis zal zijn.’ Zelf heeft hij zijn verhaal opgeschreven en hij raadt dit ook zijn generatiegenoten aan. Hij sluit zijn betoog af met de woorden ‘En nu niet zeggen, zoals we gauw geneigd zijn: Al soedah, “laat maar”, maar zeg eens: Ajo, “doen maar”.’14

gedeeld verleden 14

In 2006 neemt Joost van Bodegom de voorzittershamer van Lia Folmer-de Kleijn over. Hij deelt de zorgen over het doorgeven van persoonlijke verhalen aan jongere generaties. Geïnspireerd door de woorden van Boekholt uit 2003 oppert de nieuwe voorzitter in zijn openingsspeech een ‘schrijfidee’ aan onze achterban: ‘Goed we weten al aardig wat van wat er zich in grote lijnen heeft afgespeeld. Wat we voor het allergrootste deel nog niet weten zijn de unieke persoonlijke belevenissen.’15 Naast verhalen vindt Van Bodegom de overdracht van al het Indisch erfgoed belangrijk. In dit kader ondersteunt hij dan ook van harte het programmaonderdeel Indisch Erfgoed van de Oorlog, dat geïnitieerd is door het ministerie van vws. In zijn openingsspeeches probeert hij onze achterban hiervoor warm te maken. ‘Maar’, zo stelt hij, ‘hoe moet dat nou in de toekomst met ons erfgoed. Zal ons nageslacht daar wel goed mee omgaan en er zorgvuldig op passen?’ Hij hoopt daarom dat in de toekomst het Indisch Herinneringscentrum zorg draagt voor het behoud van het Indisch erfgoed. De 15 augus-

tus herdenking zelf baart de toenmalige voorzitter veel minder zorgen omdat – en daarbij citeert hij oud-directeur Hans Blom van het niod – ‘in de loop der jaren […] de herdenking op 15 augustus uitgegroeid [is] tot een gevestigd instituut. Een moment in verband met de Tweede Wereldoorlog dat niet meer weg te denken is naast 4 en 5 mei en 29 januari, de Auschwitzherdenking’.16 In 2010 is het 65 jaar geleden dat de oorlog is beëindigd, maar voor Van Bodegom hoeft en mag de oorlog nog lang niet met pensioen. Want ‘we kunnen op velerlei gebied en op een opbouwende wijze lessen doorgeven en herinneringen blijven vastleggen en overdragen aan het nageslacht’. Met deze woorden onderschrijft hij zijn motto voor herdenken: ‘Dicht bij toen, met het oog op morgen’.17

Op afstand maar betrokken De eerste voorzitters At Vrijburg en Rudy Boekholt hebben de Tweede Wereldoorlog respectievelijk als volwassene en tiener meegemaakt, hun opvolgers Dolf Horstmeier, Lia Folmer-de Kleijn en Joost van Bodegom zijn kampkinderen. Allen hebben de oorlog aan den lijve ondervonden, al dan niet met bewuste herinneringen. En ik, ik ben de eerste voorzitter die de Tweede wereldoorlog niet heeft meegemaakt. Al heeft mijn familie vele bindingen met het voormalige Nederlands-Indië. Ik heb geen eigen verhalen, ik kan alleen luisteren en de verhalen doorgeven aan mijn kinderen en kleinkinderen. De generatie die de oorlog heeft meegemaakt en die het verhaal kan vertellen wordt steeds kleiner en de groep luisteraars wordt steeds groter. De grote geschiedschrijving is geschreven. Het is belangrijk, en hier sluit ik me aan bij mijn voorgangers, dat de persoonlijke verhalen opgetekend moeten worden en worden doorverteld. Hierin zullen de Stichting Herdenking 15 Augustus 1945, het Indisch Monument en het Indisch Herinneringscentrum een centrale rol spelen: herdenken en herinneren blijven onlosmakelijk met elkaar verbonden. Om de herdenking in de toekomst in stand te houden, wordt er meer met andere organisaties samengewerkt, zoals met het Indisch Herinneringscentrum en met het Nationaal Comité 4 en 5 mei. We mogen ons erop verheugen dat het publiek de laatste jaren gegroeid is tot boven de 3000, waarbij niet alleen leden van de eerste gene-


Minister-president Rutte en huidig voorzitter Jan Kees Wiebenga, 2013

ratie de herdenking bezoeken maar het aantal leden uit de jongere generaties groeiend is!

In dit jubileumboek kunt u daarom een selectie van speeches, gedichten, declamaties en liederen lezen die op de herdenkingen op 15 augustus zijn gehouden en voorgedragen vanaf 1988 tot op heden. We hebben ze thematisch onderverdeeld in de eigen ervaring, het overgeleverde verhaal en op

Het is nu zeventig jaar geleden dat de oorlog is beĂŤindigd. De herinneringen van de eerste generatie zijn van belang om de toekomst van het herdenken van de oorlog in AziĂŤ te kunnen waarborgen. Deze herinneringen zijn de verhalen waar de jongere generaties naar kunnen luisteren en die zij zelf ook weer door kunnen geven. Het thema van dit jaar is dan ook: jouw herinnering, mijn verhaal.

de geschiedenis

In de loop der jaren zijn er op de herdenking vele speeches en voordrachten gehouden en liederen gezongen, die alle op eigen wijze de herinnering aan de oorlog vertolken. Sommige voordrachten zijn heel persoonlijk, vol emotie, andere meer beschouwend. In het algemeen laten zij zien welke zaken er speelden, welke gevoelens er leefden en hoe het Indisch oorlogsverleden zich langzaam maar zeker een vaste plek heeft verworven in het oorlogsverhaal van Nederland. Dit moeten we uitbouwen omdat het een relevant verhaal is, niet alleen voor de inmiddels enkele miljoenen nazaten, maar ook als belangrijk onderdeel van de totale Nederlandse geschiedenis.

afstand maar betrokken. Ter inleiding hebben we een kort, niet-uitputtend historisch verhaal geschreven over de oorlog in AziĂŤ en zijn nasleep, waarbij de nadruk ligt op wat verschillende groepen mensen hebben meegemaakt. De groepen, zoals die ook in het Indisch Monument gerepresenteerd worden. We hopen dat u naar aanleiding van deze verhalen zich verder zult gaan verdiepen in de prachtige geschiedschrijving over de Indische gemeenschap, die ook een verworvenheid is van de jarenlange strijd om erkenning.

15


Een roerige geschiedenis Margaret Leidelmeijer – onafhankelijk onderzoeker en adviseur Indisch erfgoed

Inleiding. 15 augustus 1945 als kantelpunt We hadden geen idee dat de Japanse bezetting de onafhankelijkheid van Indonesië zou inleiden. We dachten dat we na de capitulatie van Japan zouden terugkeren naar ons oude leven. Maar niets was minder waar.1 Op 15 augustus 1945 capituleert Japan. Dit betekent het einde van de Japanse bezetting in Nederlands-Indië en het officiële einde van de Tweede Wereldoorlog in het Koninkrijk der Nederlanden. Tegen het eind van de bezetting zijn het land en zijn bevolking sterk verarmd en is de gehele samenleving ontwricht. In de jaren daarvoor hebben zich onder het Japans bestuur echter belangrijke onomkeerbare ontwikkelingen voltrokken. Zo heeft het Indonesisch nationalisme, dat in de jaren dertig door de Nederlands-Indische regering zwaar onderdrukt is, zich versneld verder ontwikkeld. Onder leiding van de voorman Soekarno van de Partai Nasional Indonesia (pni) heeft Indonesië zich voorbereid op de onafhankelijkheid. Grote groepen jongeren en mannen zijn in de loop der tijd door de Japanse bezetter militair getraind en voorbereid op antikoloniale strijd. Naarmate de bezetting voortduurt verslechteren echter ook voor de Indonesische bevolking de levensomstandigheden.2

gedeeld verleden 16

Op het moment van de Japanse capitulatie verblijft een deel van de Europese gemeenschap, waaronder ook een deel van de Indo-Europeanen die van gemengd Europees-Aziatische afkomst zijn, in Japanse interneringskampen. Zij horen pas na ongeveer een week dat Japan gecapituleerd is. De geïnterneerden hebben een aantal jaren doorgebracht in een maatschappelijk isolement, over het algemeen onwetend van de politieke ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. De Indo-Europeanen, van wie het merendeel buiten het interneringskamp is gebleven, zijn beter op de hoogte en hopen op een terugkeer naar de vooroorlogse situJapanse militairen bewaken de voormalige interneringskampen na het uitbreken van de Bersiap-periode. Kampong Makassar, Batavia, oktober 1945

atie. Voor de meeste mensen is dit echter niet hun eerste zorg. Velen zijn er lichamelijk en psychisch slecht aan toe en voor hen hebben voeding, medische zorg en gezinshereniging prioriteit. Er wordt getreurd om de vele doden. Veel gezinnen zijn soms al vanaf het begin van de bezetting uit elkaar. Het is onbekend waar de gezinsleden zich


bevinden en of zij nog in leven zijn. Er is veel onzekerheid. De capitulatie is echter geen bevrijding, want op 17 augustus 1945 roept Soekarno, samen met Mohammed Hatta, de Republiek Indonesië uit. Eind september zetten Britse troepen, die tijdelijk het militaire gezag in handen hebben, voet aan wal op Java. De Indonesiërs vrezen de terugkeer van het Nederlands gezag en een gewelddadige strijd om de macht breekt los. De Brits-Indische troepen kunnen na felle strijd op Java slechts enkele gebieden onder controle krijgen: het gebied rond Batavia, delen van het Bandoengse, Sema-

rang en Soerabaja. Moordpartijen, kidnappings en schietpartijen zijn aan de orde van de dag in deze zogenaamde Bersiap-periode. Zo’n 46.000 Europeanen, hoofdzakelijk Indo-Europeanen, worden geïnterneerd in Republikeinse kampen.3 Vanaf maart 1946 neemt het Nederlands-Indisch bestuur het gezag van de Britten over. Nederland erkent de nieuwe Republiek niet, maar is nu wel bereid tot een dekolonisatieproces onder Nederlandse regie dat uiteindelijk zal leiden tot onafhankelijkheid. Een koloniale oorlog volgt, waarin politieke onderhandelingen en gevechtsacties elkaar afwisselen. Aan beide zijden vallen veel slachtof-

een roerige geschiedenis 17


fers.4 Deze oorlog wordt onder internationale druk in 1949 beslecht in het voordeel van de Republiek. Op 27 december 1949 vindt de soevereiniteitsoverdracht van Nederlands-Indië plaats, met uitzondering van Nieuw-Guinea. NederlandsIndië houdt op te bestaan. Als gevolg van het voortdurende geweld vertrekken reeds vanaf eind 1945 een kleine honderdduizend mensen naar Nederland voor ziekteherstel, verlof of voor definitieve terugkeer. Nog zo’n 200.000 volgen na de soevereiniteitsoverdracht eind 1949. In totaal zullen er tot 1968 ruim 330.000 personen naar Nederland repatriëren.5 Voor de meeste repatrianten is dit een onverwachte uitkomst. Ze hebben niet gedacht dat het einde van de oorlog tevens het einde van de kolonie zou inleiden en daarmee het gedwongen vertrek uit het land waar de meeste families reeds generaties gewoond hebben en waarmee een sterke emotionele binding bestaat. Het blijkt het kantelpunt in het leven van velen uit de Indische gemeenschap én een kantelpunt in de Nederlandse geschiedenis.

Het oorlogsverhaal Oplopende politieke spanningen

gedeeld verleden 18

Japan kent in de jaren dertig een agressieve expansiedrift. Het land industrialiseert sterk en heeft hiervoor veel grondstoffen nodig. Japan wil deze uit de regio Zuidoost-Azië importeren, maar stuit hierbij op tegenwerking van de koloniale mogendheden. In september 1940 kondigt Japan aan dat het een economische invloedssfeer wil opbouwen van waar het al zijn benodigde grondstoffen kan importeren, de zogenaamde Groot Oost-Aziatische Welvaartssfeer.6 Nazi-Duitsland en Italië ondersteunen Japan hierin. De drie landen sluiten op 27 september 1940 in Berlijn het Tripartite Pact, waarin zij het keizerrijk Japan erkennen als de leider van de nieuwe orde in Azië. In deze periode, Nederland is inmiddels bezet door nazi-Duitsland, onderhandelt Japan met Nederlands-Indië over een forse verhoging van de invoer van aardolie en andere grondstoffen. Japan verhoogt de druk op de onderhandelingen door in januari 1941 tevens aansluiting te eisen bij de Groot-Oost-Aziatische Welvaartsfeer. De onder-

handelingen lopen vast in juni 1941, waarna de spanningen oplopen: de Nederlands-Indische regering bevriest de Japanse handelsdeviezen en stelt een handelsembargo in op olie, tin en rubber. Zij werkt hierin samen met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië. Diplomatiek overleg door de koloniale mogendheden met Japan loopt op niets uit. Op 7 december 1941 trekken Japanse troepen Brits-Maleisië binnen en worden Singapore en Pearl Harbor gebombardeerd. Japan verklaart de oorlog aan de Verenigde Staten en GrootBrittannië. Op 8 december verklaart Nederland de oorlog aan Japan en kondigt gouverneur-generaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer de algehele mobilisatie af. Onderzeeboten en vliegtuigen van het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (knil) en de Marine Luchtvaartdienst (mld) voeren vanaf die dag operaties uit tegen de Japanse invasievloten in Zuidoost-Azië. De Tweede Wereldoorlog is daarmee echt een wereldwijde oorlog geworden.7

De invasie van Japan Op 11 december 1941 vindt de eerste oorlogshandeling tegen Nederlands-Indië plaats: Ambon wordt gebombardeerd. Vanaf begin januari 1942 volgt de invasie. De Koninklijke Marine tracht de invasie in de Indische archipel te voorkomen, maar is niet opgewassen tegen de Japanse overmacht. Nagenoeg de hele vloot gaat verloren met verlies van meer dan 1.600 Nederlandse en Indonesische opvarenden. Over land volgt een snelle opmars van Japanse troepen: Celebes, Borneo, Ambon, Bali en Sumatra. Rond olieraffinaderijen, vliegvelden en havens woedt een hevige strijd; Nederlandse vernielingsbrigades vernietigen deze strategische plekken tot grote woede van de Japanners. Represaillemaatregelen volgen en de militairen en ambtenaren die hiervoor verantwoordelijk worden gesteld, worden geëxecuteerd. Ruim 17.000 militairen worden krijgsgevangen gemaakt.8 De Europese burgers worden geïnterneerd, inclusief het merendeel van de Indo-Europeanen; dit in tegenstelling tot wat er op Java zou gebeuren.9 Begin maart 1942 start de Japanse invasie van Java. Java houdt geen stand en Nederlands-Indië capituleert op 8 maart 1942. Het keizerrijk Japan bezet Nederlands-Indië. Overal in de archipel wordt de Japanse vlag gehesen: wit met een rode


Japanse invasie op Java

bol, het symbool voor de keizer. Veel Indonesiërs halen de Japanners in als bevrijders van het koloniale regiem.

De bezetting Japanisering

In januari 1942 leven er rond de 300.000 Europeanen in Nederlands-Indië op een totale bevolking van ongeveer 70 miljoen.11 Rond de 260.000 daarvan heeft de Nederlandse nationaliteit. Driekwart van dat deel is geboren in Nederlands-Indië en een kwart in Nederland.12 De meeste Europeanen (circa 280.000) wonen op Java. Voor de nieuwe machthebbers zijn dit er te veel om te interneren.13 De Europeanen worden op basis van afstamming onderverdeeld in twee groepen: de totoks, waarmee de volbloed Nederlander wordt bedoeld, al dan niet geboren in Nederlands-Indië en de Indo-Belanda (IndoEuropeanen of Indo’s). Voor het registratiebewijs,

een roerige geschiedenis

Op bevel van de Japanse militaire autoriteiten worden direct alle banken gesloten en worden er geen lonen, salarissen, soldij en pensioen meer uitbetaald. Banktegoeden worden bevroren. Veel gezinnen komen daardoor acuut in financiële problemen. De Japanners starten vrijwel meteen met de ‘Japanisering’ van de samenleving. Een aantal praktische zaken wordt ingevoerd zoals de invoering van de Tokio-tijd op Java, die anderhalf uur voorlag op de ‘normale’ tijd, en de invoering van de Japanse jaartelling. Het jaar 1942 wordt het jaar 2602. Daarnaast betekent de Japanisering de uitbanning van westerse elementen uit de samenleving. Zo verdwijnen de Nederlandse dagbladen en tijdschriften, wordt de Nederlandse taal verboden

en komt er een verbod op Europees onderwijs. Het meest vergaand is de verwijdering van de westerlingen uit de samenleving als uitvloeisel van de ont-Europeanisering van Groot-Azië. Om te zien wie er geïnterneerd moet worden, worden alle Europese inwoners boven de zeventien jaar geregistreerd.10

19


Identiteitsbewijs van Aleida Cornelia van Bebber-Hilhorst, Surabaya, 1942-45. Hierop staat dat ze Nederlandse is en geboren in Den Helder, 35 jaar oud is, 2,5 jaar in Indië woont, getrouwd is en één kind heeft, dat niet geregistreerd is

de pendaftaran, heeft men een Asal Oesoel nodig, een afstammingsbewijs. Wanneer er in de afstamming een Aziatische voorouder aanwezig is, is men in eerste instantie gevrijwaard van internering.

gedeeld verleden 20

De internering verloopt in fasen en is per stad en regio verschillend. Na de internering van militairen en ambtenaren aan het begin van de bezetting, volgen tot oktober 1942 de totok mannen van zeventien tot 60 jaar en daarna de totok vrouwen, kinderen en de mannen boven de zestig. In 1943 en 1944 vinden er opnieuw registraties plaats en worden de Indo-Europeanen onderverdeeld in steeds verfijndere categorieën van afstamming. Duizenden Indo-Europeanen verdwijnen dan alsnog in het kamp.

Krijgsgevangenen Na de capitulatie in maart 1942 bevindt zich 88 procent van alle krijgsgevangenen van de archipel op Java.14 Dit zijn 70.000 militairen, onder wie

56.000 militairen van de Nederlands-Indische krijgsmacht en daarnaast 10.600 Brits(-Indische), 4.800 Australische en 900 Amerikaanse militairen. Onder de Indische krijgsmacht bevinden zich militairen van het knil, de Gouvernementsmarine en de Koninklijke Marine, dienstplichtigen en de land- en stadswachten15 van diverse origine: Nederlanders, waarvan het grootste deel Indo-Europeanen, Molukkers, Javanen, Menadonezen en Chinezen. De Japanners hebben niet op zo’n grote groep krijgsgevangenen gerekend, die gehuisvest, gevoed en bewaakt moet worden. In eerste instantie ligt er nog geen gestructureerd plan. Een deel van de inheemse militairen wordt na een korte gevangenschap vrijgelaten. Op Java komen de krijgsgevangenen terecht in kazernes, gevangenissen, scholen, kloosters en andere (woon)complexen. In eerste instantie is er nog bewegingsvrijheid, maar dat wordt snel minder en privileges, zoals bezoek van familie en het ontvangen van voedsel en kleding worden eveneens na korte tijd ingetrokken. De mannen worden ingezet voor werkzaamheden in de omgeving van het kamp.


Het is verboden om contact met de buitenwereld te zoeken en daarom gebeurt dit stiekem, via gesmokkelde briefjes. De Japanners concentreren de mannen in steeds grotere kampen en daarom zijn er regelmatig transporten naar plaatsen elders op Java. Het contact met de familie wordt verbroken als in mei 1942 het Japanse bestuur bepaalt dat de krijgsgevangene voortaan als arbeider ingezet wordt in de Japanse industrie en bij de constructie van militaire bouwwerken zoals vliegvelden en spoorlijnen. Met vrachtwagens en treinen worden de krijgsgevangenen naar de havens getransporteerd en ver-

scheept naar een voor hen onbekende bestemming. Het transport per Japans schip is een hachelijke zaak, omdat Japanse schepen doelwit zijn van geallieerde torpedojagers en bommenwerpers. Bij de transporten op deze zogenaamde hell ships vallen rond de 22.000 slachtoffers. De grootste scheepsramp is de torpedering door een Engelse onderzeeër van de Junyo Maru voor de kust van Sumatra op 18 september 1944.16 Naar schatting komen hier 5.600 personen om: krijgsgevangenen afkomstig uit Nederlands-Indië, Groot-Brittannië, Australië en de Verenigde Staten en ongeveer 4.200 Indonesische dwangarbeiders, de zogenaamde romoesha’s.17 Burma-Siamspoorlijn, getekend door krijgsgevangene A. Smits, 1943

een roerige geschiedenis 21


Burgergeïnterneerden Als gevolg van de Japanisering worden de Europese burgers uit de samenleving verwijderd, met uitzondering van de Duitsers en de Italianen en de neutrale Zweden.19 In totaal worden er ruim 100.000 Nederlandse burgers geïnterneerd: een kleine 37.000 mannen, ruim 30.000 vrouwen en bijna 34.000 kinderen.20 Hoewel de selectie officieel geschiedt op basis van de pendaftaran, blijkt dit in de praktijk vaak willekeurig te gebeuren. De kleur van de ogen of de kleur van het haar zijn soms doorslaggevend.

Briefkaart geschreven door mevrouw Siliakus-Schroot vanuit het vrouwenkamp Brastagi S.O.K. aan de heer W.A. Schroot, van wie het onbekend is of hij zich in Burma bevindt, 1944

De mannen worden over heel Azië verspreid. Ze werken onder andere in Singapore en Oost-Indonesië aan vliegvelden, in Japan in lood- en in kolenmijnen, aan wegen in China en in Thailand en op Sumatra aan spoorlijnen. Bijna 18.000 man, dit is 42 procent van de Nederlandse krijgsgevangenen, komt te werken aan de Birma-Siamspoorlijn onder zeer slechte voedings- en leefomstandigheden en onder een wreed regiem.18 Meer dan 3.000 van de Nederlandse krijgsgevangenen (ruim 17 procent) overlijdt hier. De leefomstandigheden van de Indonesische romoesha’s zijn nog slechter dan die van de westerse krijgsgevangenen. Het sterftecijfer ligt bij deze groep nog hoger, rond de 50 procent. Over de Birma-Siamspoorlijn wordt vaak gezegd: ‘een dode op iedere dwarsligger’. Het contact met familie is zo goed als verbroken. Via briefkaarten van het Rode Kruis worden er spaarzaam berichten in het Maleis uitgewisseld. Het duurt echter maanden − zo niet langer − voordat de briefkaart de geadresseerde bereikt, als dat al gebeurt. En dan is de vraag of de afzender nog leeft. gedeeld verleden 22

Veel krijgsgevangenen hebben in deze periode dagboeken bijgehouden, ondanks het verbod daarop. Het geeft een beeld van de gruwelijke omstandigheden waaronder zij hebben moeten leven: de onzekerheid, de uitzichtloosheid, de honger, de ziektes, de wreedheden van de Japanners en hun bewakers, de onderlinge conflicten, het harde werken en de dagelijkse aanwezigheid van de dood.

De internering vindt plaats in gescheiden vrouwenen mannenkampen.21 De mensen worden gehuisvest in woonhuizen in afgescheiden woonwijken en in allerlei gebouwen zoals scholen, hotels, gevangenissen en militaire barakken. De internering van burgers valt tot 7 november 1943 onder de verantwoordelijkheid van het civiel Japans bestuur en de uit Indonesiërs samengestelde politie bewaakt de complexen. Tot het voorjaar van 1943 is het regiem, sommige uitzonderingen daargelaten, nog relatief mild te noemen. Zo is het mogelijk om met toestemming het kamp voor een aantal dagen te verlaten en ook mag het huispersoneel nog komen helpen. Daarna worden de kampen gesloten. Op de grens van het kamp wordt een omheining van bamboematten opgetrokken, het zogenaamde gedek, dat het uitzicht op de buitenwereld verhindert. Na 7 november 1943 staan de kampen onder direct beheer van het Japanse leger. Het regiem wordt strenger. Japanse en Koreaanse militairen en de uit Indonesiërs samengestelde militaire hulpkorpsen, heiho’s, bewaken voortaan het kamp. Vanaf de oprichting wordt het interneringskamp volgens Japanse instructies georganiseerd. Aan het hoofd staat de Japanse kampcommandant. Het Nederlandse kamphoofd is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken en moet hierover verantwoording afleggen aan de kampcommandant. Voor voedsel en alle andere dagelijkse benodigdheden zijn de geïnterneerden afhankelijk van de Japanners. Voor de rest moet het kamp zichzelf draaiende houden, zonder hulp van buiten. Via corveediensten worden de nodige werkzaamheden uitgevoerd zoals het bereiden van voedsel in de centrale keuken, de aan- en afvoer van spullen, het schoonmaken van de latrines en andere gemeenschappelijke ruimten, bewaking en het verbouwen van voedselgewassen.


Vrouwenkamp Banjoebiroe 10. Foto’s genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945 idem Oude mannen en jongenskamp Ambarawa 7. Jongens dragen het eten uit de kampkeuken

23


Mannelijke burgergeïnterneerden worden geselecteerd voor dwangarbeid. Indien zij fit genoeg zijn, volgen zij het lot van de krijgsgevangenen. Anderen worden ingezet voor lokale werkzaamheden en voor de algemene werkzaamheden in het kamp zelf. Tot april 1944 worden jongens ouder dan zestien jaar door de Japanners uit de vrouwenkampen gehaald en overgebracht naar mannenkampen. In april 1944 verandert het Japanse beleid ten aanzien van de jongens. Alle jongens van tien jaar en ouder worden vanaf die datum als man aangemerkt en overgebracht naar mannenkampen of naar speciaal voor hen opgerichte jongenskampen. Het gedwongen afscheid heeft grote impact op zowel de jongens als de moeders.22 Sommige jongens hebben geluk als ze bij hun vader of broer(s) terechtkomen. In andere gevallen moeten ze geheel zelfstandig zien te overleven. De moeders blijven achter in grote onzekerheid over het lot van hun zonen.

Het regiem in het kamp wordt strenger naarmate de bezetting voortduurt en de geallieerde troepen een opmars in Azië maken. De dagelijkse appèls, waarbij alle geïnterneerden ongeacht leeftijd of conditie aanwezig moeten zijn, zijn een zenuwslopende aangelegenheid. Hier worden de geïnterneerden geteld en moeten zij op de juiste manier buigen voor de Japanse vlag. Als het aantal niet klopt of als er niet goed gebogen wordt, volgt straf. Het aanschouwen of ondergaan van fysiek geweld of urenlang in de hete zon moeten stilstaan op de appèlplaats zijn geen uitzonderlijke bestraffingen. In de loop der tijd verslechtert de voedselsituatie aanzienlijk: er blijft slechts één maaltijd over, die veelal slechts uit een handjevol rijst bestaat met wat groenten, of zogenaamde blubberpap. Honger is alomtegenwoordig.23 Om toch aan extra voedsel

Buigen voor de Japanse kampcommandant in een vrouwenkamp in Tomohon in Noord-Celebes, het huidige Sulawesi. Tekening, 1942


Vrouwenkamp Banjoebiroe 10. Foto genomen tijdens het bezoek van Lady Mountbatten aan de interneringskampen op Java in september 1945

te komen worden grote risico’s genomen door te handelen bij het gedek, de bamboematten begrenzing van het kamp. Wanneer de persoon hier op heterdaad wordt betrapt, volgt straf. Soms zelfs voor het hele kamp en ook voor de lokale handelaar.

een roerige geschiedenis

Halverwege 1943 is er een groot tekort aan beroepsprostitués voor de Japanse militairen en de legerleiding richt het oog op de Nederlandse en Indo-Europese vrouwen in en buiten de interneringskampen. Japanse militairen komen langs in het kamp om meisjes te selecteren die ‘troost’ moeten bieden aan de Japanse militairen ‘die zo ver van huis zijn’. Hoewel de vrouwen dit werk officieel uitsluitend op vrijwillige basis mogen aanvaarden, is er in de praktijk sprake van grote dwang. In sommige kampen, zoals het kamp Ambarawa 6, hebben moeders door heftig protest weten te voorkomen dat vrouwen werden meegenomen.24

Ook burgergeïnterneerden ontkomen niet aan verplaatsingen naar andere kampen. Ieder transport levert de nodige spanningen op: mensen weten van tevoren niet waar ze terechtkomen en bij ieder transport mogen ze minder persoonlijke spullen meenemen: alleen wat ze zelf kunnen dragen en dat is door de voortdurend afnemende fysieke conditie van de geïnterneerden steeds minder. Het transport vindt over het algemeen onder vaak erbarmelijke omstandigheden per trein of vrachtwagen plaats en neemt vele dagen in beslag. Eind 1944 vindt er een concentratie plaats van geïnterneerden in grotere kampen op Java, Sumatra en Celebes. Zo worden er vanuit Oost-Java burgergeïnterneerden getransporteerd naar Midden- en West-Java en vanuit Oost-Indonesië naar het vrouwenkamp Kampili en het mannenkamp Pare Pare op Zuid-Celebes. Op Noord-Sumatra worden de geïnterneerden vanuit verschillende kampen getransporteerd naar Rantau Prapat: het mannenkamp Si Rengo-Rengo en de vrouwenkampen Aek

25


Pamienké I, II en III. Deze grotere kampen liggen over het algemeen meer geïsoleerd en er heersen slechtere levensomstandigheden. In het laatste jaar van de internering sterven geïnterneerden als gevolg van toenemende voedseltekorten, slechte gezondheid, overbevolkte huisvesting en slechte hygiënische omstandigheden. Vooral personen ouder dan 45 en kleine kinderen zijn hiervan het slachtoffer. Het geschatte aantal slachtoffers loopt uiteen van ruim 10.000 tot een kleine 17.000. Dit is tussen de 10 en 17 procent van het aantal burgergeïnterneerden. Ondanks alle verboden en restricties proberen de vrouwen en mannen hun leven zo goed mogelijk vorm te geven. Een goed beeld van het leven in al zijn facetten geven de vele dagboeken en tekeningen uit deze periode25, met thema’s als onzekerheid over het lot van familieleden, het vieren van verjaardagen en van hoogtijdagen, geloof, onderlinge steun, vernedering, de appèls, honger, onveiligheid, spanningen tussen de moeders en kinderen, de constante zorg om de kinderen, het verbod op onderwijs en de confrontatie met en het ondergaan van geweld, ziekte en sterfte en ten slotte de hoop op bevrijding.

Buitenkampers De Indo-Europeanen die buiten het kamp zijn gebleven moeten inspelen op een samenleving die 180 graden gedraaid is.26 Opeens bevinden zij zich onder aan de maatschappelijke ladder. De Japanners beschouwen de Indo-Europeanen als Aziaten, maar zij worden door hun gemengde achtergrond echter nooit helemaal vertrouwd. Want waar ligt hun loyaliteit? Hetzelfde geldt voor specifieke bevolkingsgroepen die als loyaal golden aan het Nederlandse bewind, zoals de christelijke Molukkers, de Menadonezen, de Chinezen en een klein deel van de Javanen.

gedeeld verleden 26

Na de capitulatie zijn er verspreid over de archipel verschillende verzetsgroepen actief.27 Het verzet wordt veelal georganiseerd door knil-militairen die uit handen zijn gebleven van de Japanners en door zogenaamde Nippon-werkers, personen die ‘Opletten! Vijandelijke spionnen.’ Japanse propagandaposter. Iedereen met een lichte kleur (blauwe) ogen was een potentiële vijand. Indo-Europeanen die lichtgekleurde ogen hadden, werden daarom gewantrouwd

verplicht hun werk buiten de kampen moeten voortzetten om de economie draaiende te houden. Zij worden geholpen door (Indo-)Europese vrouwen die nog buiten het kamp verblijven, Chinese burgers en Indische scholieren, vaak afkomstig uit de padvinderij. Voormalige Molukse knil-militairen spelen een belangrijke rol in het verzet, omdat zij zich vrij kunnen bewegen. Het verzet in Nederlands-Indië is van korte duur en speelt zich voornamelijk af in de periode van maart tot september 1942. De Nederlanders hopen dat de bezetting niet lang zal duren. Kerst 1942, is de gedachte, zal in vrijheid gevierd worden. De verzetsactiviteiten richten zich op het voorbereiden van militaire steun aan de Britten en de Amerikanen wanneer die Nederlands-Indië zullen bevrijden. Deze bestaan onder andere uit het verzamelen van militair-strategische gegevens, het verspreiden van geallieerde oorlogsberichten, wapens verzamelen, onderduikadressen verschaffen en het liquideren van Japanners. Het verzet wordt met harde hand bestreden door de Kempetai, de Japanse militaire politie, en de Politieke Inlichtingen Dienst (pid). Voor deze diensten is het vrij duidelijk wie de vijand is en welke bevolkingsgroep geneigd is tot verzet. De


Vordering van Europees woonhuis door de Japanse bezettingsmacht voor eigen gebruik

Japanners zijn zeer achterdochtig en menig persoon op wie slechts de verdenking berust van verzet, wordt als gevolg daarvan hard aangepakt. De verdachten worden opgepakt en gemarteld totdat ze veelal bekennen. Na berechting worden de (vermeende) verzetsstrijders door onthoofding geĂŤxecuteerd, velen in het moerassige gebied Antjol bij Batavia.

Direct na het begin van de bezetting vorderen de Japanse troepen en het Japanse bestuur kazernes en een groot aantal Europese woonhuizen voor eigen gebruik. De vrouwen en kinderen van knilmilitairen die in de kazerne (tangsi) wonen, worden overgebracht naar kampen onder Japans toezicht. Het betreft hier met name Molukse, Menadoneze, Javaanse en Indo-Europese vrouwen. Het regiem in deze kampen verschilt per locatie en over het algemeen heeft men enige bewegingsvrijheid. De vrouwen zijn ook verantwoordelijk voor hun eigen levensonderhoud. Doorgaans worden ze door de Japanners ingezet bij verschillende werkzaamheden zoals in de landbouw.28 Bij de invordering van woonhuizen worden de bewoners op zeer korte termijn hun huis uitgezet en moeten ze zoeken naar een ander onderkomen.29 Een aantal gezinnen zoekt zijn toevlucht tot de beschermde wijken, die in een later stadium van de Japanse bezetting bestemd worden als interneringskampen.

een roerige geschiedenis

Tegen maart 1943 hebben de Kempetai en de pid vrijwel het hele verzet onder controle, maar beide organisaties blijven de gehele bezetting alert. Vooral Indo-Europeanen en christelijke Molukkers worden continu scherp in de gaten gehouden. Regelmatig vinden er huiszoekingen plaats naar verboden voorwerpen zoals radio’s, vlaggen, portretten van koningin Wilhelmina, knil-uniformen en wapens. Personen worden opgepakt door verraad, verdwijnen alsnog in de gevangenis, worden gemarteld, soms vrijgelaten, soms geÍxecuteerd. Veel personen die de martelingen hebben ondergaan en niet hebben bekend, mogen terug naar huis, alwaar ze alsnog sterven

aan de gevolgen van de martelingen. Het gevoel van onveiligheid en angst regeert.

27


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.