het grensgeschil tussen suriname en guyana
Het grensgeschil tussen Suriname en Guyana
Beschouwingen over een omstreden territoriale driehoek
Inhoud
Inleiding 9
1 Kolonisatie van de ‘Wilde Kust’ 13
1.1 Een verschuivende grens tussen Suriname en Berbice 13
1.2 Wisselende moederlanden 16
1.3 Rivaliserende claims aangaande de grens tussen Suriname en Berbice 18
1.4 Concluderende opmerkingen: Behoefte aan regeling van de grens tussen Suriname en Berbice 22
2 Een ‘Amical Arrangement’ 23
2.1 ‘An Act relating to the Boundaries between Berbice and Surinam’ 23
2.2 Stilzwijgende goedkeuring van de ‘Amical Arrangement’ door het Britse bestuur 28
2.3 De ‘Amical Arrangement’ verankerd in een Brits-Nederlands verdrag 31
2.4 Concluderende opmerkingen 32
2.4.1 De linkeroever van de Corantijn is de grens tussen Berbice en Suriname 32
2.4.2 Met ‘de Corantijn’ werd bedoeld de rivier van oorsprong-tot-monding 32
2.4.3 De Corantijn valt onder de soevereiniteit van Suriname 33
2.4.4 De eilanden in de Corantijn behoren bij Suriname 35
3
De verkenning van de nieuwe kolonie Brits-Guiana 37
3.1 Een eerste onderzoek van Brits-Guiana in opdracht van de Royal Geographical Society 37
3.2 De Britse regering trekt Robert Schomburgk aan als grensverkenner 40
3.3 Concluderende opmerkingen 42
3.3.1 De exploratie van de grenzen van Brits-Guiana was een Britse aangelegenheid 42
3.3.2 Enige onzekerheid met betrekking tot de grens tussen Brits-Guiana en Suriname 43
4 Op zoek naar de bron van de Corantijn 47
4.1 De exploratie van de grens met Venezuela 47
4.2 De exploratie van de grens met Suriname 49
4.3 Schomburgk negeert informatie over de ‘Pani’ 52
4.4 Schomburgk gaat op zoek naar de ‘Curuni’ in plaats van de ‘Corantijn’ 53
4.5 Tegenslagen bij het afzakken van de Curuni 56
4.6 Concluderende opmerkingen 58
4.6.1 Aan Nederland werd enkel verzocht om Schomburgk desgevraagd alle medewerking te verlenen 58
4.6.2 ‘Unbekannte Einöden’ was geen ‘terra nullius’ 58
5 Barrington Brown identificeert de hoofdbronrivier van de Corantijn 61
5.1 Een eerste exploratie van de bovenloop van de Corantijn 61
5.2 De New River/Boven-Corantijn hoofdbronrivier van de Corantijn 62
5.3 Een cartografische inlijving van de ‘Unbekannte Einöden’ 64
5.4 Concluderende opmerkingen 66
5.4.1 Wetenschappelijke ondersteuning van de ‘New River’ als hoofdbronrivier van de Corantijn 66
5.4.2 De ‘Pani’ van Schomburgk is de ‘New River’ van Brown 67
5.4.3 Vervaardiging foutieve kaart van Brits-Guiana door Robert Schomburgk 68
6 Tegenstrijdige standpunten over de bovenloop van de Corantijn 69
6.1 Correctie van de door Schomburgk getrokken grenslijnen met Brazilië en Venezuela 69
6.2 De ‘De Martens Deal’ 73
6.3 Nederland claimt de New River als bovenloop van de Corantijn 74
6.4 Groot-Brittannië claimt de Curuni-Cutari als bovenloop van de Corantijn 75
6.5 Concluderende opmerkingen 79
6.5.1 Geen weigering van Nederland tot een gezamenlijke exploratie van de grens 79
6.5.2 Nederland heeft de Schomburgk-lijn niet geaccepteerd 80
6.5.3 Engeland handelde niet te goeder trouw 81
7 De Nederlandse regering vermijdt confrontatie met Engeland 83
7.1 De Nederlandse regering in verwarring na ontvangst van de nota-Salisbury 84
7.2 Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken verschaft onjuiste informatie aan het parlement 86
7.3 Nederland neemt het initiatief tot bespreking van de grenskwestie met Engeland 88
7.4 Een wankel drielandenpunt als resultaat van het Nederlands beleid in de grenskwestie 93
7.5 Concluderende opmerkingen 98
7.5.1 Verklaringen van Nederlandse bewindslieden in het Nederlandse parlement hebben geen externe werking 98
7.5.2 Concept-verdragen tussen Engeland en Nederland hebben geen bindend karakter 99
7.5.3 Het traktaat over het drielandenpunt niet geratificeerd 99
8 Escalatie van het grensgeschil 101
8.1 Verscherping van de tegenstellingen 102
8.2 Brits-Guiana en Suriname worden onafhankelijk 106
8.3 De Marlborough House-besprekingen 107
8.4 Politionele en militaire acties 107
8.5 Het Protocol van Chaguaramas 110
8.6 Concluderende opmerkingen: Guyana houdt zich niet aan het Protocol van Chaguaramas 111
9 Volkenrechtelijke aspecten van de claim op het betwiste gebied 113
9.1 De ‘Argentine-Chile Frontier Case’: een eyeopener 114
9.2 Een beroep op de uitoefening van bezitsdaden 115
9.3 De ‘critical date’: 19 augustus 1969 116 9.4 ‘Acquisitive Prescription’ 117 9.5 ‘Acquiescence’ 119
9.6 Concluderende opmerkingen 120
9.6.1 De kaart van Schomburgk lijkt strijdig met het volkenrecht 120
9.6.2 Beperkte soevereiniteitsdaden van Suriname 121
9.6.3 Geen beheersdaden van Guyana 122
9.6.4 Guyana en ‘window-dressing’ 123
9.6.5 Het Surinaams-Guyanese grensgeschil in een impasse 124
9.6.6 Bouwstenen voor een compromis 126
Bijlagen
i Witboek van Guyana over de landsgrens tussen Guyana en Suriname 132
ii Kaart van het gebied ten westen van de Corantijn met linksboven de Duivelskreek 142
iii De Amical Arrangement van 1799, aangeduid als Governors Agreement 144
iv Kaart van Guiana of de ‘Wilde Kust’ waarop de Corantijn reeds in 1656 van oorsprong tot monding werd aangegeven 145
v De schetskaart van Robert Schomburgk waarop de Corantijn tot de oorsprong is weergegeven met als meest westelijke bronrivier de ‘Pani’ (Ontleend aan Schomburgk, Description 1840) 146
vi Kaart waarop de route van Schomburgk is aangegeven vanaf Pirara. De ‘Pani’ is hierop vele malen langer intgetekend (Ontleend aan Rivière Vol II, p. 114) 147
vii De schetskaart van de Corantijn, vervaardigd in 1720 door Sallomon Herman Sanders (Ontleend aan TKNAG 1911, pag. 652) 148
viii Links: de Corantijn zoals weergegeven door Robert Schomburgk en rechts: de Corantijn in kaart gebracht volgens de bevindingen van Charles Barrington Brown (Ontleend aan TKNAG 1898) 149
ix Karikatuur van het aan Engeland toegewezen grote deel van het territoir van Brits-Guiana volgens de Schomburgk-grenzen 150
x Brief van de Nederlandse minister-president aan de minister-president van Suriname over de overdracht van het grondgebied van de kolonie Suriname aan de Republiek Suriname 151
xi Protocol van Chaguaramas 155
Literatuur 157
Lijst van gebruikte afkortingen 164
Inleiding
De dekolonisatie bracht niet enkel het ontstaan van een aantal nieuwe staten met zich mee, maar in vele gevallen openbaarden zich ook territoriale geschillen tussen aangrenzende staten. De van het moederland overgeërfde grens viel niet altijd samen met de door nieuwe staten op historische dan wel op geografische gronden geclaimde grenslijn. Een dergelijke situatie doet zich voor met betrekking tot de grens tussen Suriname en de twee buurlanden Frans-Guyana en Guyana. In deze studie staat het grensdispuut tussen Suriname en Guyana centraal.
Op 26 mei 1966 werd Brits-Guiana als ‘Guyana’ een onafhankelijke staat en op 25 november 1975 werd Suriname onafhankelijk. Een sinds 1900 bestaand geschil tussen Groot-Brittannië en Nederland over de grens tussen deze toenmalige koloniën werd door de respectieve moederlanden bij de onafhankelijkheid overgeheveld naar de beide nieuwe staten.
De Corantijnrivier vormt van oudsher de grens tussen de beide landen. Stroomopwaarts splitst deze rivier zich in enkele bronrivieren, waaronder de New River 1 en de Curuni.2 In 1900 claimde Nederland op hydrometrische gronden de New River als hoofdbronrivier en dus als voortzetting van de grens aan de bovenloop van de Corantijn. Groot-Brittannië stelde in reactie op de Nederlandse claim dat de Curuni met als bronrivier de Cutari de grens is, aangezien deze decennialang stilzwijgend door Nederland als grens tussen de beide koloniën zou zijn aanvaard. De Curuni-Cutari werd door Groot-Brittannië aangeduid als ‘Corentyne’ en in 1965 vernoemde Suriname de ‘New River’ tot ‘Boven-Corantijn’.
1 Aangezien in de literatuur doorgaans de Guyanese benaming ‘New River’ in plaats van ‘Boven-Corantijn’ wordt gebruikt, zullen wij in deze publicatie zoveel mogelijk de aanduiding ‘New River’ hanteren om de problematiek scherp omlijnd te houden en in enkele gevallen vermelden: New River (Boven-Corantijn).
2 De Curuni wordt door Guyana zonder meer aangeduid als ‘Corentyne’. Voor de Curuni met haar bronrivier Cutari worden in de literatuur diverse schrijfwijzen gebruikt zoals Koeroeni en Koetari. Wij zullen in de tekst ‘Curuni’ en ‘Cutari’ aanhouden en die tak van de Corantijn aanduiden als Curuni-Cutari.
De New River en de Curuni-Cutari omsluiten een gebied in de vorm van een driehoek, welke door Guyana wordt aangeduid als de ‘New River Triangle’ en door Suriname als het ‘Tigri-gebied’.3 Om aan te geven dat het om hetzelfde gebied gaat wordt in onze publicatie gekozen voor de aanduiding ‘TigriDriehoek’ in plaats van ‘Tigri-gebied’. Door de divergerende visies omtrent de grens aan de bovenloop van de Corantijn wordt de soevereiniteit over deze territoriale driehoek sinds 1900 betwist. Desondanks werd het gebied sinds augustus 1969 door Guyana middels een militaire operatie bezet.
In februari 1968 gaf Guyana een publicatie uit met als titel Guyana Suriname Boundary. Voorzien van het wapen van Guyana op het omslag wordt deze publicatie beschouwd als het witboek van Guyana waarin de visie van de regering van Guyana met betrekking tot het geschil omtrent de soevereiniteit over de ‘New River Triangle’/‘Tigri-Driehoek’ wordt weergegeven (bijlage I).
Diverse publicaties over dit onderwerp blijken in hoofdlijnen uit te gaan van de inhoud van het Guyanese witboek (Pollard 1976, Menon 1978, Donovan 2003, Donovan 2004, Joseph 2010). Dit is voor ons aanleiding geweest om een studie te wijden aan de historische en actuele context van het Surinaams-Guyanese grensgeschil en de visies daarop te bespreken, waarbij de contrasterende visies worden getoetst aan historische feiten en volkenrechtelijke criteria.
Na een korte inleiding wordt allereerst nagegaan hoe de grens tussen de beide buurlanden tot stand is gekomen. Vervolgens wordt aandacht besteed aan uiteenlopende bevindingen met betrekking tot de grens aan de bovenloop van de Corantijn. De daaruit voortvloeiende contrasterende Britse en Nederlandse visies worden daarna besproken. Eveneens wordt stilgestaan bij de interne discussies en divergerende standpunten tussen de regering en het parlement in Nederland met betrekking tot de ontstane grensproblematiek. Ook de escalatie van het geschil na de onafhankelijkheid van Guyana in 1966 eindigend met de militaire bezetting van het betwiste gebied door Guyana in 1969 komt aan de orde. Ten slotte worden enige relevante volkenrechtelijke aspecten omtrent deze grensproblematiek aangestipt. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met ‘Concluderende opmerkingen’.
3 ’Tigri’ is een verwijzing naar de semimilitaire post die in 1968 in het betreffende gebied door Suriname was gevestigd. Zie onder meer: Evert G. Gonesh, ‘Een halve eeuw Tigri’ in Starnieuws, 19 augustus 2019.
Deze publicatie kwam tot stand aan de hand van in de loop der jaren geselecteerde bronnen uit het Public Record Office en het British Museum in Londen alsmede uit het toenmalige Algemeen Rijks Archief (thans Nationaal Archief geheten) in Den Haag. Naast raadpleging van relevante literatuur over het Surinaams-Guyanese grensdispuut is met betrekking tot de discussies in het Nederlandse parlement over dit onderwerp vooral gebruik gemaakt van de publicaties van dr. H.D. Benjamins onder meer in diverse jaargangen van het tijdschrift De West-Indische Gids.
Dr. Hans Ramsoedh, historicus, zeggen wij dank voor zijn commentaar en adviezen op een eerdere versie van het manuscript.
Kolonisatie van de ‘Wilde Kust’
De ‘ontdekking’ van Amerika door Columbus in 1492 betekende het begin van een Europese expansiedrift in dit werelddeel. Kooplieden en handelsorganisaties uit verschillende zeevarende Europese landen zoals Spanje, Portugal, Engeland, Frankrijk en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden togen naar de ‘Nieuwe Wereld’ toen bekend werd dat de vruchtbare bodem en het klimaat interessante mogelijkheden boden voor de grootschalige teelt van producten die in Europa zeer gewild waren, zoals tabak, cacao, koffie en suiker. 4 Bovendien deden verhalen de ronde dat er in dit gebied op gemakkelijke wijze goud zou kunnen worden gewonnen.
Op 23 april 1593 nam Domingo de Vera het gebied aan de noordoostkust van het zuidelijk deel van het nieuw ontdekte continent Amerika in bezit voor de koning van Spanje. Hij duidde dit gebied aan als Guiana, hetgeen de Indiaanse aanduiding is van ‘Veel-stromen-land’ of ‘Waterland’. De Verenigde Nederlanden vielen destijds onder het bestuur van de Spaanse koning en de in 1621 opgerichte West-Indische Compagnie bevorderde dan ook de vestiging van koloniën aan de verschillende rivieren in dat gebied, dat ook wel als de ‘Wilde Kust’ werd aangeduid. Zo ontstonden tussen 1616 en 1650 de naar de desbetreffende rivieren vernoemde koloniën Essequibo, Demerara, Berbice en Suriname.5
1.1 Een verschuivende grens tussen Suriname en Berbice
Langs de Berbicerivier had de Nederlander Abraham van Peere in 1627 de kolonie Berbice gesticht. Verder naar het oosten kwam in 1650 aan de Surinamerivier de volksplanting Suriname tot stand en wel op initiatief van de Engelsman Lord
4 Daartoe waren arbeidskrachten nodig die bestand waren tegen het harde werk op de plantages. In 1510 tekende de Spaanse koning Ferdinand een decreet om het eerste schip met tot slaaf te maken Afrikanen naar de nieuw gevestigde koloniën te transporteren. Dit bleek het startsein te zijn voor de grootschalige trans-Atlantische slavenhandel.
5 Zie L.A.H.C. Hulsman, Nederlands Amazonia. Handel met indianen tussen 1580 en 1680. Acad. proefschr., UvA 2009.
Francis Willoughby.6 Door de alom verkondigde vruchtbaarheid van het land vestigde zich een toenemend aantal Engelse planters in Suriname.7 Vanwege zijn verdiensten in de West-Indische regio werd Willoughby naderhand door koning Karel II van Engeland benoemd tot gouverneur der Britse West-Indische gebieden. Voorts schonk de koning middels de ‘Acte van Octroy’ het gebied Suriname op 2 juni 1662 formeel aan Willoughby. Het toegewezen gebied Suriname werd als volgt omschreven: ‘being part of the continent of Guiana in America called Serrinam also Surrinam lying in breadth East and West one English Mile next beyond the Westerly Banks of the River Copenam and Easterly one Mile from or beyond the River Marawyne (…)’ (Hartsinck I 1770: 527). De westgrens van Suriname eindigde op één mijl ten westen van de Coppenamerivier, dus ruim voor de huidige westelijke grensrivier Corantijn.
In 1667 veroverde Abraham Crijnssen het gebied en nam Suriname in bezit voor de Provincie Zeeland, behorend tot de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dit bezit werd voor 260 duizend Nederlandse gulden verkocht aan de op 21 mei 1683 opgerichte Geoctroyeerde Sociëteit, met als aandeelhouders de West-Indische Compagnie (wic), de stad Amsterdam en de familie van Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck. Van Sommelsdijck trad in datzelfde jaar aan als gouverneur van Suriname.
Hoewel niet bekend is wanneer, werd volgens Hartsinck door Van Sommelsdijck en Van Peere simpelweg een paal als grens tussen de beide koloniën8 aangegeven: ‘De Colonie van Suriname wordt van die van Berbice, door een Grenspaal, omtrent halver wegen tusschen de Rivieren Berbice en Corentin aan het Breede water, afgescheiden; welke bepaaling door den Heer Cornelis van Aarssen van Sommelsdijk en den Heer van Peere gemaakt is’ (Hartsinck II 1770: 521).
In de giftbrief aan Willoughby eindigde de westgrens van Suriname één mijl ten westen van de Coppenamerivier, maar deze grens bleek op dat moment te zijn verschoven tot voorbij de Corantijnrivier. Volgens Thompson was dit mogelijk omdat ‘At the time of the cession of Suriname to the Dutch, virtually the entire stretch of
6 In 1613 was er een kleine Amsterdamse handelszaak actief geweest aan de Surinamerivier en in 1630 had kapitein Marshall zich met 60 Engelsen in dat gebied gevestigd voor het planten van tabak (ENWI 1981: 667). Zie ook: M. Parker, Willoughbyland. Engeland’s Lost Colony. London 2015: Hutchinson (vertaald in het Nederlands als Willoughbyland. Engelands verloren kolonie, 2017).
7 Willoughby schreef over zijn nieuwe volksplanting o.m.: ‘It is commended by all that went, for the sweetest place that ever was seen: delicate rivers, brave lands, fine timber’ (ENWI 1981: 749).
8 Het witboek van Guyana vermeldt ten onrechte dat ‘Van Peere of Berbice and Van Sommelsdyk of Suriname, agreed that their plantations should be separated by the Devil’s Creek, a creek west of the Corentyne River’ (Whitepaper par. 6).
coastline between Berbice and Copename rivers lay unoccupied by any European power’ (Thompson 1985: 66). Thompson stelt verder dat ervan mag worden uitgegaan dat de West-Indische Compagnie toestond dat de koloniën hun territoir zoveel mogelijk naar alle richtingen mochten uitbreiden en concludeert:
‘It is in this context, too, that one should view the efforts of the proprietors of Berbice and Suriname, in the late 17th century, to ‘close the gap’ separating the two colonies’ (Ibid.).
De grens tussen Berbice en Suriname werd op de in 1718 verschenen kaart van Abraham Maas gesitueerd langs een noord-zuidlijn ter hoogte van de Canje, een zijtak van de Berbicerivier (Wekker 1984: 19).
In de in 1767 verschenen publicatie Hedendaagse Historie of tegenwoordige staat van Amerika II is een kaart van Isaac Tirion opgenomen, waarop is aangegeven dat er in de nabijheid van de Duivelskreek een vrijwel rechte stippellijn van de kust naar het zuiden loopt met als aanduiding: De Landscheiding van Suriname met de Berbiesjes (Ibid. 21).
Van Sypesteyn vermeldt ten slotte: ‘Later werd als grensscheiding aangenomen eene lijn, loopende in eene rigting Z.t.W. door den mond der Duivelskreek, vallende in zee drie mijlen van de Berbicerivier’ (Van Sypesteyn 1854: 53). Hartsinck geeft dit op een kaart weer als Post van de Limiet-Scheiding Tusschen Suriname en Berbice .
Bij de hiervoor besproken grenzen tussen Suriname en Berbice betrof het enkel de grens in het kustgebied van de beide koloniën (bijlage II). Daar waren immers de kolonisten met hun plantages gevestigd. In het grote achterland van Suriname en Berbice leefden inheemse stammen in kleine concentraties verspreid over diverse dorpjes. Hoe de grens vanuit het kustgebied verder naar het achterland zou moeten lopen was in die jaren onduidelijk. Thompson acht het waarschijnlijk dat uitbreiding van territoir van nieuw gestichte koloniën in alle richtingen was toegestaan en merkt daaromtrent op:
‘However, in so far as the boundaries of Berbice were never defined in the original grant to Van Peere nor by a subsequent decision of the WIC, it may be argued that the intention of the latter was that the colony should be allowed as much scope as possible to expand in all directions’ (Thompson 1985: 66).
1.2 Wisselende moederlanden
De Franse revolutie in 1789 met in het vaandel Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap ter vervanging van de gevestigde politieke orde maakte in verschillende Europese landen de geesten rijp voor een soortgelijke omwenteling. In 1794 werd de Republiek der Verenigde Nederlanden door de Fransen bezet. Dit was aanleiding voor stadhouder prins Willem V om op 18 januari 1795 naar Engeland uit te wijken. Op 19 januari 1795 werd de Bataafsche Republiek als opvolger van de Republiek der Verenigde Nederlanden geproclameerd met als bestuurders overwegend patriottische Nederlanders, weliswaar onder Frans opperbestuur.
In Engeland wist Willem V met de Britse bestuurders tot een afspraak te komen omtrent ‘in bewaargeving’ van de overzeese koloniën en bezittingen.9 De prins ging er kennelijk van uit dat het te verkiezen was om de koloniën met zijn medewerking tijdelijk te doen beheren door de Engelsen. Daardoor zou volgens een dergelijke afspraak het risico dat die koloniën bij een Brits-Franse oorlog gewapenderhand door Engeland zouden worden veroverd en behouden, kunnen worden beperkt. Van de Engelsen kreeg de prins de verzekering van teruggave van de koloniën zodra er vrede met Frankrijk zou zijn gesloten (Colenbrander 1908: 154).
Op 7 februari 1795 gaf Willem V aan alle bestuurders van die koloniën en bezittingen het bevel om zich over te geven aan de Engelsen ‘als aan eene mogendheid die in vriendschap en alliantie is met Haar Hoog Mogende, en wier troepen en schepen komen om te beletten dat de kolonie door de Franschen werde geinvadeert’ (Ibid.).
Een door de Bataafsche Republiek ingesteld Comité van Koloniale Zaken had echter de gouverneurs gelast om de koloniën te blijven besturen en de Fransen als bondgenoten te erkennen.
Eind 1795 kwam het tot een oorlog tussen Engeland en Frankrijk waarin ook de Bataafsche Republiek vanwege de verbondenheid met Frankrijk werd meegesleurd. Gevolg gevend aan het verzoek van de stadhouder, trokken Britse troepen naar de verschillende koloniën en bezittingen om die onder protectie
9 In de Staatsregeling van 1798 wordt het onderscheid ‘koloniën en bezittingen’ gemaakt onder meer in artikel 232. Abendanon merkt op dat er sprake is van een onzekere uitdrukking zonder dat enig wetsbepaling aangeeft welk territoir als kolonie en welk als bezitting moet worden beschouwd (Abendanon 1891: 2). Bordewijk stelt in dit verband dat door deze slordigheid in de Staatsregeling aan een willekeurige bewoording nieuwe willekeur wordt toegevoegd (Bordewijk 1905: 15).
van Engeland te stellen.10 Op 22 april 1796 werd de samengetrokken kolonie Essequibo & Demerara en op 3 mei 1796 de kolonie Berbice in naam van de stadhouder door de Engelsen bezet. De respectievelijke gouverneurs Antony Beaujon en Imbyze van Batenburg alsmede ambtenaren in deze koloniën mochten desgewenst in functie blijven, voor zover zij niet als Fransgezind bekend stonden. In deze koloniën waren de ambtenaren en militairen in het algemeen trouw aan de stadhouder en de Engelse schepen werden dan ook met open armen ontvangen.
In de aan Berbice grenzende kolonie Suriname lag de zaak anders. Hoewel gouverneur J.A. de Friderici prinsgezind was, waren de leden van het bestuurlijk college in Suriname in meerderheid aanhangers van de Bataafsche Republiek. De band met het vaderland was te hecht om die zomaar te verbreken en daarom werd in Suriname aanvankelijk de zijde van de Bataafsche Republiek gekozen.
Enkele jaren later kwam ook de kolonie Suriname onder Britse protectie. Op 16 augustus 1799 ging het Britse schip Prince of Wales voor de kust van Suriname voor anker en werden aan boord door luitenant-generaal Thomas Trigger en viceadmiraal Lord Hugh Seymor capitulatievoorstellen gericht aan gouverneur J.F. de Friderici met als kern:
‘That the Colony of Surinam with its dependencies shall immediately be placed under the protection of His Britannic Majesty, and that it shall quietly and peacefully submit to His Government.’ 11
Op 22 augustus 1799 volgde de overgave van de kolonie Suriname aan de Engelsen.12 Hiermee kwamen de naast elkaar gelegen Nederlandse koloniën Essequibo & Demerara, Berbice en Suriname onder Britse protectie. De Friderici verontschuldigde zich tegenover het Comité van Koloniale Zaken voor zijn medewerking tot overgave van de kolonie in de volgende bewoordingen:
10 De volgende koloniën en bezittingen werd onder Brits bestuur geplaatst: de Kaap, Ceylon, Coromandel, Malabaar, Bengalen, Sumatra’s westkust, Malakka, Amboina, Banda, EssequiboDemerara, Berbice, Suriname (pas in 1799), Curaçao (pas in 1800) en St. Eustatius (1801). Behouden bleven: Java, Bandjermasing, Makassar, Ternate, het kantoor op Deshima en de Goudkust.
11 ARA, Archief van het Comité tot de Zaken van de Coloniën en Bezittingen van de Bataafsche Republiek in Amerika en op de Kust van Guinea, 1795 November 2 – 1801 Januari 2, inv. nr. 122 C.
12 Ibid. inv. nr. 14.
‘Dat het Comité zig kan verzekerd houden, dat de omstandigheden waarin de Colonie zig seedert eenigen tijd heeft bevonden, deze stap onvermijdelijk en noodzakelijk heeft doen zijn en er geen andere middelen voorhanden waaren om die Colonie van een totaale omwenteling en verwoesting te bevrijden.’ 13
1.3
Rivaliserende claims aangaande de grens tussen Suriname en Berbice
In Berbice was het kustgebied tussen de Berbicerivier en de oostelijk daarvan gelegen Duivelskreek reeds in cultuur gebracht. De eigenaren van de plantages wensten in de gelegenheid te worden gesteld om de braakliggende gronden voorbij de Duivelskreek tot aan de Corantijnrivier te kunnen exploiteren. Het gebied tussen de Duivelskreek en de Corantijn bood namelijk lucratieve mogelijkheden bij ontwikkeling.14
Gouverneur Van Batenburg had in een brief van 23 maart 1794 aan de Directeuren van Berbice het betreffende kustgebied aangeprezen als ‘a perfect goldmine for the cultivation of cotton’ (Op. cit. Thompson 1985: 69). De gouverneur drong er dan ook op aan om actie te ondernemen opdat ‘the limits of this Colony and that of Surinam should be regularly and unvariable (…) fi xed’ (Ibid.: 71).
Volgens Hartsinck waren de inwoners van Berbice er immers van overtuigd dat de oostgrens van hun kolonie niet eindigde bij de Duivelskreek, maar nog verder oostwaarts gelegen was en wel tot de Corantijnrivier (Hartsinck I 1770: 280-281).
Van Batenburg was zelfs van mening dat de oostgrens van Berbice voorbij de Corantijn moest liggen. In zijn eerdergenoemde brief van 23 maart 1794 aan de directeuren van de kolonie Berbice had hij er namelijk op gewezen dat volgens de giftbrief van Karel II aan Willoughby de westgrens van Suriname werd gevormd door de Coppenamerivier, ‘which in fact lay several miles to the East of the Corentyne River and that in his view the land between the Copename and the Corentyne belonged to neither of the colonies’ (Collins 1970: 266). In hetzelfde schrijven betoogde Van Batenburg voorts dat Suriname niet het recht had op ‘one foot of Land on this (western) side of the limit nor does it have any claims whatever to the Corentin’ (Op. cit. Thompson 1985: 70).
13 Ibid.
14 Ook door organen van de Bataafsche Republiek werd er in een Pro Memoria gedateerd 26 juli 1797, melding van gemaakt dat de gronden in het gebied zeer geschikt waren voor het verbouwen van allerlei soorten producten ‘en door dit alles den bloey en welvaart der Colonie aanmerkelijk worden vermeerdert’ (ARA, Archief van het Comité tot de Zaken van de Coloniën en Bezittingen van de Bataafsche Republiek in Amerika en op de Kust van Guinea, 1795 November 2 – 1801 Januari 2, inv. nr. 80a).
In november 1799 werd door de Duke of Portland, de Britse minister van Binnenlandse Zaken, aan Van Batenburg gevraagd: ‘What is the size & extend of the Colony under your Government & the nature of the soil & climate?’ Ten aanzien van de grens met Suriname antwoordde de gouverneur van Berbice:
‘The easterly boundary in my opinion extends to the Westbank of the Corentin. (…) The Surinam Government claims the Sea Coast between that River & a Creek named the Devil’s Creek. (…) This difference of opinions between the two Governments had become a matter of contest just before the Revolution in Holland took place. The subsequent events have put a stop to a minute investigation of the grounds where upon the respective Governments establish their claim & no decision of course has yet been given upon that subject.’ 15
Met betrekking tot de uitgifte van gronden in het betreffende gebied werd voorts gevraagd ‘by whom, by what authority and upon what terms and conditions, the grants have been made on the coast between the Devil’s Creek and the Corentin.’ De gouverneur van Berbice antwoordde in een schrijven van 21 maart 1801 dat de uitgifte van gronden had plaatsgevonden op gezag van het Nederlands bestuur en wel lang voordat ook Suriname onder Brits bestuur werd geplaatst. De gouverneur vestigde wel de aandacht op het bestaan van een geschil over de grens tussen de beide koloniën en schrijft verder:
‘that the dispute about the boundaries between the Colonies of Surinam and Berbice arose, because the government of Surinam made these grants upon a part of the coast, which that of Berbice considered to be within its limits: and that at the period when the above mentioned difference had its begin, both the colonies belonged to the Dutch.’ 16
Van Batenburg vervolgde met te wijzen op de noodzaak om de grens van Berbice op te schuiven naar de Corantijn en betoogde dat ‘if that part of the coast did belong to Suriname, the proprietors of land upon it, would be subject to the government of that Colony. All matters concerning their Estates, as the Colonial charges, the clearing and shipping of their produce, all notarial acts and law transitions, a number of more things, they should be under the obligation to settle
15 PRO, C.O. 111/73, Answers upon the querries, which it has pleased His Grace of Portland, to send to the Governor of Berbice.
16 Ibid.
19
and pay at Paramaribo, at a distance of no less than one hundred and fi fty miles from their Estates, which would be so great an inconvenience to them, that, rather to be subject to the trouble and expense of it, they would abandon the idea of settling upon the Coast at all and leave it in a perfect State of uncultivation.’ 17
De gouverneur van Suriname had bij schrijven van 9 maart 1794 zijn ambtgenoot van Berbice geïnformeerd dat hij door zijn superieuren gemachtigd was om gronden uit te geven in het gebied tussen de Corantijnrivier en de Devil’s Creek.18 In deze brief claimde gouverneur De Friderici zonder meer de Duivelskreek als grens door aan te geven dat ‘these grants will begin from the mouth of the Duivel’s Creek, where the Boundaries of this Colony run north by east, and south by west in the interior of the Country and towards the sea shore.’ 19
Van Batenburg legde de claim van de gouverneur van Suriname voor aan de Court of Policy of Berbice. Dit bestuurlijk college van Berbice onderstreepte de visie van gouverneur Van Batenburg dat de kolonie Berbice zich uitstrekte tot de westoever van de Corantijn. Dit werd bij schrijven van 19 april 1795 aan gouverneur De Friderici gecommuniceerd die daarop reageerde op 23 juni 1795 met aan te geven dat de bevoegdheid tot uitgifte van gronden waren gebaseerd op de overweging dat de grens reeds was vastgesteld ‘on indubatible grounds’ en dat hij protesteerde tegen pogingen van Berbice ‘to secure the territory for herself’ (Op. cit. Thompson 1985: 73)
Nadat Berbice onder Britse protectie was geplaatst, ondernam de hoogst verantwoordelijke Britse autoriteit in Berbice Sir Ralph Abercromby, opperbevelhebber der zeestrijdkrachten, generlei actie tegen de gouverneur van Suriname. Gouverneur De Friderici ging aan de hand van eerder ontvangen instructie van zijn superieuren van de Bataafsche Republiek dan ook ongestoord verder met de uitgifte van gronden in het kustgebied tussen de Corantijn en de Duivelskreek.20
17 Ibid.
18
Ook bleek er zelfs sprake te zijn geweest van een verder westwaarts in Berbice gelegen grens tussen deze kolonie en Suriname. Zo schreef gouverneur Henry Light van het later gevormde Brits-Guiana op 30 januari 1843 aan zijn superieuren in London onder meer ‘… yet I ought not to omit mentioning, that previous to the cession of Berbice to Great Britain, the Dutch claimed as the limit of Surinam, to the Abarie Creek on the Westcoast of Berbice’ (PRO, C.O. 111/204).
19
PRO, C.O.111/74 , Op. cit. Thompson 1985: 73.
Nadat ook Suriname onder Britse protectie werd geplaatst liet de te Martinique gestationeerde Britse luitenant-generaal Triggs aan gouverneur De Friderici weten, dat hij
20
Hoewel het gouvernement van Berbice sinds 1794 de soevereiniteit over het kustgebied tussen de Duivelskreek en de Corantijn claimde, was het enkel Suriname dat door uitgifte van gronden soevereiniteitsacties in het gebied verrichtte. Thompson is van mening dat het beleid van de gouverneur van Suriname echter niet was ingegeven door economische motieven en stelt:
‘There is little doubt, therefore, that it was the need to preserve its claim to the territory rather than to enhance its economic development that caused Suriname to allocate lands in the disputed area to various individuals’ (Thompson 1985: 72).
Tussen 1795 en 1799 gaf De Friderici in het betreffende gebied dan ook tachtig percelen uit. Ook familieleden en vrienden van gouverneur Van Batenburg dienden aanvragen voor grondkavels in bij het Surinaamse gouvernement en kregen de aangevraagde gronden ook toegewezen. Volgens Thompson moet dit de territoriale ambities van de gouverneur van Berbice hebben afgeremd en hij merkt hieromtrent op:
‘This must have embarrassed him greatly and possibly compromised his position concerning Suriname’s right to the area in question’ (…) ‘It might well have been that, as time went by, Van Batenburg became convinced that the jurisdiction of Suriname over the disputed area was a fait accompli, which Berbice would be able to do nothing to reverse’ (Ibid.).
niet zonder toestemming van het Britse bestuur gronden mocht uitgeven. De Friderici liet bij schrijven van 14 juni 1800 optekenen ‘that he has made the Grants in question, by virtue of the power which he considered to be vested in him by the Capitulation, by which all its Laws and Customs were continued in force; but that he will discontinue the exercise of it until he receives further Instructions’ (PRO, C.O. 278/4, Précis of letters to Secretary of State). Deze brief werd gevolgd door een schrijven van 20 juni 1800 waarin de gouverneur van Suriname volgens Triggs opmerkte ‘that the power which he possessed under the old Government, of making grants of Lands in the uncultivated Districts of the Colony, was con firmed to him by the Articles of Ca pitulation, to which, however, he concludes, that His Majesty’s Ministers are no longer inclined to pay any attention, but to consider Surinam rather as a conquest than as a colony which has put herself under the protection of a loyal and generous Nation’ (Ibid.) De Friderici vroeg echter aan Triggs om zijn communicatie als ‘confidential and not as an of ficial communication’ te behandelen. Op 5 juli 1800 liet Triggs aan de Secretary of State weten dat ‘it to be his intention to inform the Governor, that the observance or infraction of the Capitulation, is not involved in the question of granting Lands; a power which, though he might have possessed under the Dutch government, was by no means granted to him by the treaty which placed Surinam under His Majesty’s Protection’ (Ibid.).
1.4 Concluderende opmerkingen: Behoefte aan regeling van de grens tussen Suriname en Berbice
Zoals eerder gesteld is niet bekend wanneer en op welke gronden de Duivelskreek als grens tussen Suriname en Berbice is aangenomen. In Berbice ontwikkelde de sympathie van de inwoners zich steeds meer voor Engeland doordat een toenemend aantal Engelsen met energie en met geld zich in de kolonie had gevestigd. Aangezien Suriname sinds augustus 1799 niet meer onder het bestuur van de Bataafsche Republiek stond, moet gouverneur De Friderici hebben beseft dat het geen zin zou hebben om zich te blijven verzetten tegen de ambitie van gouverneur Van Batenburg om het kustgebied tussen de Duivelskreek en de Corantijnrivier bij de kolonie Berbice te voegen.21 Bovendien zou het vasthouden aan de Duivelskreek als grens voor Suriname niet zinvol zijn omdat producten uit dat gebied bestemd voor de hoofdstad Paramaribo en voor de export eerst over de Corantijn zouden moeten worden vervoerd hetgeen tijdrovend en kostenverhogend zou zijn. Het politieke klimaat was voor de gouverneurs van de beide onder Britse protectie staande koloniën gunstig om een regeling te treffen over de grens tussen de beide koloniën.
21 Cecil Clementi merkt in dit verband op: ‘The fact that Berbice was now for some years in British occupation made it important that the boundary between that Colony and the adjoining Dutch Colony of Surinam should be properly delimited’ (Clementi 1937: 79).