Ram Hiralal De kaarten op tafel
De kaarten op tafel
Ram Hiralal Roy Khemradj
Voor mijn ouders, uit dankbaarheid Voor mijn kinderen
Ram Hiralal 9 juli 2017
De polders van Nickerie Bron: Overliggend Waterschap Multi-purpose Corantijn Project
Inhoud
Voorwoord Inleiding
9 13
Proloog – De Chevrolet Impala I
17
1 Nickerie 23 2 Paramaribo 63 3 Nederland 97 4 Suriname 121 5 Ondernemer I 137 6 Culturele identiteit 163 7 In dienst van de cricketsport 187 8 Ruzie en vriendschap met Diep Benie 9 Tranen voor Asha 219 10 Schorsing uit het ambt 229 11 De ondernemer Ii 241 12 Leven met Tjietra 253 13 Anand stapt uit het leven 263 14 De Plantage 269 Epiloog – De Chevrolet Impala Ii
201
279
Geraadpleegde literatuur en digitale bronnen
285
Voorwoord
Het was een mooie dag in februari 2011 toen mijn secretaresse Leonie met bedenkelijke blik mijn kamer binnenkwam met in haar hand een geprinte mail verstuurd door een Surinaamse man. Hij schreef dat hij overwoog mij als zijn notaris aan te stellen en vroeg of ik hiervoor openstond. Zo ja, dan wilde hij graag kennismaken. Ter voorbereiding van het gesprek probeerde ik me een beeld te vormen van de persoon. Ik kwam te weten dat hij accountant was die kennelijk in rechtszaken verwikkeld was. Hij was de zeventig gepasseerd en uit alle uit mijn netwerk verkregen informatie kon ik opmaken dat hij een succesvol zakenman was. Maar er schoten ook veel vragen door mijn hoofd. Was deze man wel te vertrouwen? Was hij op een eerlijke manier aan zijn geld gekomen? Wie was deze man eigenlijk? Het ging om Ram Hiralal, een naam waarvan ik tot dat moment nog nooit had gehoord. Twee maanden later maakte ik op mijn kantoor in Rotterdam kennis met Ram Hiralal. Zo mysterieus als zijn mail overkwam, zo verrassend was ons eerste contact. Mij viel op dat Ram alles over mij als persoon en over mijn expertise wist. Hij vertelde dat hij op internet al veel over mij had gelezen en in dit kennismakingsgesprek wilde onderzoeken ‘of er een klik was tussen ons.’ Op mijn beurt informeerde ik naar de rechtszaken waarin hij verwikkeld was, want ‘net zoals een cliënt zijn notaris kiest, kiest een notaris zijn cliënten.’ Mensen aan wie een luchtje kleeft, wil ik liever niet als cliënt, liet ik weten. Waarschijnlijk was dit een opmerking die Ram kon waarderen want hij bood mij aan – nee, 9
hij verlangde gewoon – dat ik hem zou tutoyeren. Het was even wennen met een man aan mijn bureau die qua leeftijd mijn vader had kunnen zijn. Ik merkte al gauw met iemand in gesprek te zijn die wereldwijd contacten heeft op alle niveaus en gaandeweg kreeg ik steeds meer ontzag voor deze oud-partner van Deloitte. Ik moest steeds denken aan Gangapoetra Bhisma, de bekende asceet in het hindoe-epos Mahabharata, die zowat iedereen had overleefd totdat hij op het veld Kurukshetra door zijn eigen geliefde Arjuna werd gedood, zo vertelde ik Ram, na een exposé van zijn leven. Ram liet mij echter merken dat hij beslist geen heilige is. Integendeel. Hij is een levensgenieter die met volle teugen geniet van alles wat de schepping heeft voortgebracht: lekker eten, een goed glas, een mooie woonomgeving en vooral van jonge(re) vrouwen! Ram sprak open en eerlijk over alles. Dat we een klik hadden, daar was ik nu wel van overtuigd. Maanden later na onze kennismaking in 2011 gaf ik als voorzitter van de notariële specialistenorganisatie een lezing op een landelijk congres waarvoor ik Ram had uitgenodigd – hij was weer in Nederland. Toen hij hoorde dat ik zijn deelname had betaald, was hij zichtbaar ontroerd. Deze man was kennelijk gewend te geven en niet te krijgen. Op het congres maakte Ram kennis met Adjiedj Bakas, de internationaal bekende Nederlandse trendwatcher van Surinaamse afkomst. Ram werd een fan en liet Suriname een paar jaar later kennismaken met deze spreker. Een jaar voor Rams uitnodiging aan Bakas, mocht ik een andere wens van hem in vervulling laten gaan. Ik bezocht Suriname voor een openbaar college over het levenstestament. Ram en notaris Carlo Jadnanansing wilden graag dat de Surinamers kennismaakten met de mogelijkheid om in een levenstestament je zaken goed te regelen voor het geval je wilsonbekwaam wordt – bijvoorbeeld door een hersenbloeding of door dementie. Ze bekostigden het college en zorgden voor brede aandacht in de 10
media. Ram en Carlo zetten zich op eigen kosten in voor kennisdeling in de Surinaamse samenleving. Dat waardeer ik zeer. Er zijn mensen die het een belachelijk idee vinden om je autobiografie te laten schrijven of zelfs om je ervaringen in het leven vast te leggen. Daar is echter niets mis mee zolang de lezer maar niet het gevoel krijgt dat de hoofdpersoon zich laat bewieroken. In De kaarten op tafel – een titel die heel goed bij Ram past – is dit absoluut niet het geval. Dit boek gaat over veel meer dan alleen het leven van Ram dankzij een knap staaltje vakmanschap van de auteur, Roy Khemradj. Hij is erin geslaagd met zijn kennis van de Surinaamse geschiedenis, zijn jarenlange ervaring als journalist en zijn tot voor kort voor mij verborgen gehouden laagdrempelige schrijfstijl, een boek te schrijven waar velen om uiteenlopende redenen plezier aan zullen beleven. Deze autobiografie leest als een spannende roman. Ik ben ervan overtuigd dat dit boek alles in zich heeft om verfilmd te worden en ik laat het aan uw fantasie over of het een speelfilm of een soap zou moeten worden. Ram, ik dank je voor de moed om van jouw leven écht een open boek te maken en dit ter ere van je tachtigste verjaardag aan je nageslacht te schenken. Ik hoop van harte dat dit boek ook anderen zal inspireren hun verhaal of dat van hun ouders op te tekenen. Dank ook voor de eer het voorwoord te mogen schrijven. Mr. Aniel Autar Rotterdam 9 juli 2017
11
Inleiding
In 2002 presenteerde ik in Paramaribo mijn boek over het leven van VHP- en parlementsvoorzitter Jagernath Lachmon, nestor van de Surinaamse politiek. Na afloop van de persconferentie in hotel Torarica waarbij de eerste exemplaren van het boek werden aangeboden aan echtgenote Fawziya Lachmon en aan VHP-voorzitter Ramdien Sardjoe – Lachmon overleed op 18 oktober 2001 – nam een vriend mij mee naar accountant Ram Hiralal op zijn kantoor aan de Grote Combéweg. De kennismaking was genoeglijk, ook omdat mijn gastheer jarenlang bevriend was met Jagernath Lachmon; beiden komen uit Nickerie – Hiralal van de Boonackerpolder en Lachmon van de Corantijnpolder. Ram kreeg op het eind van dit bezoek het derde gesigneerde exemplaar en zei toen dat hij zijn levenservaringen eens zou willen laten vastleggen. Vooral zijn vrienden drongen hierop aan, aldus Ram, omdat hij dingen had meegemaakt die de moeite waard waren om vast te leggen voor de geschiedenis. Zou ik beschikbaar zijn als hij zover was? “Zeker”, antwoordde ik Ram. Ik weet niet of het typisch Nickeriaans is, maar net zoals bij Lachmon duurde het ook tien jaar voordat ik een signaal van Ram kreeg dat hij zover was. In juli 2012 was ik in Suriname voor de begrafenis van mijn broer en belde ik Ram voor een afspraak. Daarvoor was ik vaak in het land, maar had ik nooit de behoefte gehad hem op te zoeken. Ram verzocht me een projectvoorstel te schrijven toen ik informeerde of hij al had nagedacht over het boek. Daarna hebben wij elkaar een paar keer in Nederland ontmoet en in november 2014 was het eindelijk zover: we hielden een interviewsessie van een week in Commewijne. Ter voorbereiding 13
hiervan had ik van Ram zowel in Nederland als in Suriname contacten gekregen bij wie ik mijn licht over hem kon opsteken. Hetzelfde deed ik binnen mijn netwerk. Vooral in Suriname werd mij in sommige voorgesprekken de vraag gesteld: ‘Wie is Ram en wat heeft hij allemaal gedaan dat jij een boek over hem gaat schrijven?’ Toen ik deze reactie met Ram deelde, vroeg hij mij de volgende ochtend op kantoor te komen om ‘iets te bespreken’. Bij een kopje koffie liet hij merken ontdaan te zijn: “Als mensen zo reageren dan denk ik dat wij het boek maar moeten vergeten.” “Integendeel”, antwoordde ik, “je hebt er lang mee rondgelopen, je vrienden hebben je aangespoord en je wilt dit heel graag … laat je niet uit het veld slaan!” Ram ging akkoord met mijn werkwijze. Niet ‘opa vertelt en de journalist schrijft’, maar een onderzoek met deze insteek: jij doet je verhaal en ik ga na of jij de waarheid vertelt. Daarbij zijn al mijn gesprekken met jouw relaties vertrouwelijk, ook die met je kinderen en je ex-partners. Ram verleende alle medewerking zodat ik kon werken aan zijn levensverhaal. In de interviews sprak hij gedetailleerd over zijn leven, checkte de feiten met een vergrootglas in de hem toegestuurde concepthoofdstukken en genoot van het ontdekken van spel- en interpunctiefouten. Soms verschilden wij van mening maar hij claimde nooit specifieke formuleringen omdat het ‘zijn verhaal’ of ‘zijn boek’ zou zijn. Een enkele keer spande het er wel om. Zo kreeg ik zelfs een keer een scheldkanonnade over me heen en riep hij dat we maar beter konden stoppen met het boek. Na tien tellen was de woede weer voorbij. De kaarten op tafel is een persoonlijk verhaal dat van belang is voor de geschiedenis van Suriname. Zo heb ik al veel gelezen over Jagernath Lachmon, maar nergens ben ik tegengekomen dat de uit India afkomstige pandit Dewprekash Patanjal in de jaren vijftig in Suriname een gevaar werd voor de politieke toekomst van Lachmon en daarom het land werd uitgezet. Rams verhaal over deze episode geeft ook inzicht in de relatie tussen Lachmon en 14
Johannes Mungra, de oprichter van de VHP, en over Mungra zelf met wie Ram intensief omging. Mungra was beheerder van het Mahatma Gandhi-internaat, waar Ram enkele jaren verbleef. Het hoofdstuk over de Hindostaanse culturele identiteit – zowel in Nederland als in Suriname – verdient nadere bestudering. De ontwikkeling van de cricketsport in Suriname is nauwelijks vastgelegd. Bij het beschrijven van de belevenissen van Ram met Diepnarain Benie blijkt er weinig documentatie te zijn over de grote Hindostaanse zakenfamilies en hun successen – zowel in zakelijk als in cultureel en maatschappelijk opzicht. Ik hoop dat historici en wetenschappers in dit boek inspiratie vinden voor nader onderzoek; als journalist heb ik een aanzet gegeven door de belevenissen van Ram in te bedden in de tijd en heb ik data opgenomen die niet gemakkelijk te vinden zijn. Ik dank prof. dr. Chan Choenni voor de begeleiding van vooral het eerste hoofdstuk over de immigratiegeschiedenis van de Hindostanen, onder wie de ouders van Ram. Prem Girjasing voorzag mij van informatie en documentatie over Nickerie en adviseerde over alles in dit boek aangaande de Hindostaanse cultuur: de muziek, religie en politiek in Suriname. Op dit gebied is hij dé wandelende encyclopedie. Bovendien kan hij familierelaties in detail uitleggen, inclusief de plaats waar iemand vandaag komt, wat hij heeft gedaan of gestudeerd en hoe je voor- en achternamen op de juiste wijze schrijft. Akiel Mahabier dank ik voor zijn fotoreportage van de Boonackerpolder in Nickerie en Hans Lachmon voor zijn fotoshoot met Ram. Oud-NOS-collega Marcel Enkelaar en buurvrouw Martha Visser gaven commentaar op de hoofdstukken in wording, waarna Clazien Medendorp het manuscript – dat goedgekeurd werd door Ram – heeft bewerkt tot een leesbaar geheel. Het was prettig met jullie allen te werken.
15
Ten slotte dank ik mijn vrouw Sita, voor de optimale huiselijke faciliteiten die mij in staat stelden om in alle rust in verschillende aaneengesloten perioden vanaf november 2014 aan Rams verhaal te werken – we hebben hiervoor veel sociale verplichtingen moeten afzeggen. Uitgever Ron Smit van LM Publishers dank ik voor het vertrouwen dit boek in zijn indrukwekkende Suriname-portfolio op te nemen. Ram, jouw oudste dochter Asha heeft op haar WhatsApp een begroetingstekst die ik zeer typerend vind voor jouw levensverhaal: It’s A Hiralal Thing – You Wouldn’t Understand. Ook na dit boek zal ik je blijven volgen in de keuzes die je in de herfst van je leven maakt. Roy Khemradj Zeist 9 juli 2017
16
Proloog
De Chevrolet Impala I Aan het getoeter op straat weet ik dat Ram er is. We hebben afgesproken deze zaterdag zijn geboortedistrict Nickerie te bezoeken. Hij wil mij de plekken laten zien die zijn jeugd hebben gekleurd. Er is wel een probleem. We zouden zondagmiddag terugrijden naar Paramaribo, maar we moeten vanavond al terug. Zijn zoon Ishwan is ziek en verder is er niemand thuis. Ook Max niet, een 60-jarige Marron die toezicht houdt. Max Kanie werkt al langer dan vijftien jaar als tuinman. Vaak bezoekt hij zijn familie in het Cotticagebied en in de stad woont hij in een bijhuis op het terrein van Ram. Dit weekend is de enige gelegenheid Nickerie te zien. Over een paar dagen vertrek ik weer naar Nederland. Een eendaags bezoek aan Nickerie is tegenwoordig een fluitje van een cent. Over alle rivieren van Suriname in westelijke richting heeft de veerpont plaatsgemaakt voor een brug. De kwaliteit van het asfalt is uitstekend. Een terugreis naar Paramaribo op de zondagmiddag zou ontspannend zijn geweest. Het zijn de bezienswaardigheden langs de Oost-Westverbinding waar ik zo van kan genieten. Het landschap in alle groene schakeringen, woongemeenschappen langs de weg, opmerkelijke huizen en aangeharkte erven. En rijd je met een snelheid van 30 km per uur door het hart van Coronie dan geniet je van de verscheidenheid aan seizoensfruit in kraampjes langs de weg, vooral in het weekeinde. Zonde om niet te kunnen genieten van al dit moois langs de weg omdat we vroeg in Nickerie willen zijn. Ons dagbezoek telt 250 kilometer heen en het zal pikdonker zijn als we dezelfde weg ’s avonds terugrijden. Het traject kent in woongebieden veel, bijna 17
onzichtbare of niet goed aangegeven, drempels over de weg. Je mag ook niet harder rijden dan 40 km per uur. Buiten de bebouwde kom is de maximale snelheid al zeker honderd jaar 80 kilometer per uur. Niemand die zich hier aan houdt. Ik verbeeld mij een kleine Japanner waarvan er te veel modellen in Suriname rondrijden als ik het getoeter hoor. Op straat aangekomen zie ik echter een grote zwarte Amerikaanse bolide. Ram, zo noemt iedereen hem, is uitgestapt en staat naast het portier op mij te wachten. Zijn hoofd komt nauwelijks boven het dak uit. Hij is gekleed in een zwarte pantalon. Daarover een zwart poloshirt maar wel in zijn broek gestoken zodat zijn brede leren riem zichtbaar is – vooral het zilveren logo Louis Vuitton – waaraan een etui aan de rechtervoorkant voor zijn mobiele telefoon. Het heeft iets stoers. Een ontbrekende zonnebril maakt deze uitstraling net niet af. In deze zwarte Amerikaanse bolide, een uiterst luxueuze maar zeker 25 jaar oude Chevrolet Impala – leren bekleding, acht cilinders, vijf liter motor, alles elektrisch bedienbaar en met een tankinhoud van 160 liter – begint onze dagtocht naar het rijstdistrict Nickerie. Onderweg test ik met de verzilverde knoppen in mijn portier de elektrisch verstelbare stoel op maar liefst zes zitposities. Deze Chevrolet Impala, de enige in Suriname, gebruikt Ram alleen voor bezoeken aan zijn geboortedistrict. Hij is er al zeker twee jaar niet meer geweest. Er hangt er een muffe geur in de Impala die al die tijd in de garage heeft gestaan. Aan het geluid van de acht cilinder motor te oordelen, lijkt het erop alsof de Impala op jacht is. Ik maan de chauffeur telkens bij nadering van een drempel over de weg tot vaartvermindering. Door zijn korte postuur kijkt hij net boven het grote leren stuur uit. Daarom check ik voor alle zekerheid of de verkeersdrempel in zicht is. Ram hoeft slechts vlak voor de drempel lichtjes op de rem te trappen en de Impala komt bijna tot stilstand. Het effect van Full Power Brake. Over de drempel zet de Impala de sprint voort als het gaspedaal wordt ingedrukt. Je voelt dan ook je rug lichtjes weggedrukt in 18
het zachte leer van de stoelleuning. Dit is wat autoliefhebbers een driving sensation noemen. Op de Oost-Westverbinding van Paramaribo naar Nieuw-Nickerie, de hoofdstad van het rijstdistrict, pakken veel reiziger een rustmoment halverwege de route. Figuurlijk dan, want bij kilometerpaal 115 sta je midden in niemandsland. Het gaat echter om de beleving van ‘halverwege op weg’ en dat is het enige Chinese restaurant in het centrum van Totness, de hoofdstad van Coronie. De stop is er om iets te eten en te drinken alvorens de reis wordt voortgezet. Wij doen dat ook met een portie geroosterd vlees en een biertje. Bij het verlaten van Totness en na nog wat plantages, die met een naambordje langs de weg worden aangegeven, passeren we de laatste sluis van Coronie en we betreden nu een landschap dat links een vlak uitzicht biedt en rechts een rij van mangrovebomen in een uitgestrekt zwampgebied dat bekend is als Bigi Pan. Het uitgestrekte rijstpolderlandschap van Nickerie zie je pas goed bij een T-kruising waar het rechte deel van de OostWestverbinding eindigt. Linksaf gaat de weg naar het dorp Wageningen bij de volgende T-kruising. Rechtsaf gaat dezelfde OostWestverbinding door naar Nickerie. Dan geniet je van het echte rijstlandschap, afhankelijk van de tijd van het jaar. Imponerend vind ik de net onder water gezette polder. Alsof je door een onmetelijke zee rijdt. Een mooi beeld vormen de flink uitgegroeide rijsthalmen boven het water. Dan kleurt het landschap licht- of donkergroen, afhankelijk van de zonschakeringen en het wolkendek boven de polders. Bij dit beeld langs de route nu op weg naar de Groot Henarpolder begint langzaamaan het gevoel te groeien dat Nickerie nu echt nabij is, vooral als je over de groene horizon, zo ongeveer vanaf kilometerpaal 206, al in de verte de vier hoge grijze torens van de ophaalbrug over de Nickerierivier ziet opdoemen. Dan is het nog een lange linkse bocht te gaan eer je deze hele bijzondere uit staal opgetrokken brug bereikt. Over de brug maakt het asfalt plaats voor een bakstenenweg door de Groot Henarpolder. De betegeling 19
van deze brede kleidam, die in de regentijd in een modderpoel veranderde, herinnert nog altijd aan een van de grote projecten van de revolutionaire regering van Desi Bouterse die op 25 februari 1980 aan de macht kwam. De weg is later vernoemd naar wijlen Ir. Mohamed Ataoellah, die van februari 1980 tot en met 1982 minister was van Openbare Werken en Verkeer in de regering van Henk Chin A Sen. Deze bakstenen weg door de Groot Henarpolder werd later via de Prins Bernhardpolder met een nieuwe asfaltverbinding doorgetrokken naar Nieuw-Nickerie. Ook weer bij een T-kruising gaat nog steeds dezelfde Oost-Westverbinding linksaf naar de oever van de Corantijnrivier – de back track – waar je met de boot de oversteek kunt maken naar het buurland Guyana. Rechtsaf vervolgt de nieuwe weg naar het centrum van Nickerie, ook wel de achterlangs route geheten omdat je vanuit het zuiden de stad binnenkomt. De oude route liep meteen na de Henarpolder via het oosten naar Nieuw-Nickerie. Deze weg heet nu de Parmessarweg. Op weg naar de brug over de Nickerierivier zit ik als radioliefhebber weer aan de knoppen van de simpele fabrieksingebouwde autoradio te frunniken. Sinds we uit Paramaribo vertrokken, draaide ik voortdurend aan de knoppen om de ontvangst te checken van radiozenders die zeggen dat ze in heel Suriname te beluisteren zijn. Dat lijkt niet het geval. Misschien dat een hedendaagse autoradio betere ontvangst geeft, maar de Impala slaat alleen aan in bewoonde gebieden langs de Oost-Westverbinding. Daarbuiten is er alleen maar ruis. Ik ben benieuwd wat ik na de brug in een Nickeriaans woongebied aan ontvangst heb. Niet een, maar zelfs een paar lokale Hindostaanse zenders. Voor Ram is er geen aangenamer manier om thuis te komen.
20
De oude Chevrolet Impala 5.7 liter V8, het enige exemplaar in Suriname, voor het kantoor van Ram aan de Grote CombĂŠweg 21 in Paramaribo
21
1
Nickerie
Zoon van Brits-Indische contractarbeiders Bij het ochtendgloren, die vrijdag 9 juli 1937, maakt de hoogzwangere Chaudi zich klaar om het veld op te gaan. Nog voor de felle zon moet zij bijna aan het eind van haar rijstareaal een stukje van de afwatering schoon kappen. Plotseling komen de weeën. In de schaduw van een nabijgelegen manjaboom op de dam gaat ze heel voorzichtig zitten op het dunne tapijt van dorre bladeren en wacht af wat komen zal. De geboorte van Ram. Na de bevalling loopt ze voorzichtig, met de baby in haar armen en nog met de navelstreng verbonden, tweehonderd meter terug naar huis en wordt de vroedvrouw geroepen. Granny wordt ze genoemd. Ze woont in de buurt en is ervaren in het begeleiden van bevallingen en de bijbehorende verzorging. Gelukkig zijn er geen problemen. Die ochtend is er verder niemand thuis. De ouders van Ramlal Hiralal zijn immigranten uit Brits-Indië, die als contractarbeiders naar Suriname zijn gekomen. Ram is een rechtstreekse afstammeling van de generatie die de grote oversteek waagde in de hoop op een beter bestaan. Tien jaar na de afschaffing van de Nederlandse slavernij in Suriname in 1863 werden arbeidscontractanten uit voormalig BritsIndië aangetrokken – een enkeling kwam ook zonder contract – in een poging om de door de ex-slaven verlaten plantages in stand te houden. Dit geschiedde op basis van een traktaat tussen de Nederlanders en de Britten. Deze Hindostaanse immigratie duurde van 1873 tot 1916 en telde ruim 34.000 Indiase contractarbeiders. Vanuit de Caribische eilanden Jamaica en Trinidad en vanuit het buurland Guyana, verhuisden ruim 3000 Hindostaanse 23
emigranten naar Suriname. Ze staken de Corantijnrivier over – de grens tussen Suriname en Guyana – en vestigden zich in Nickerie om een nieuw bestaan op te bouwen. De contractarbeiders konden na 5 jaar teruggaan naar India, zo bepaalde het traktaat. Of voor nog eens 5 jaar tekenen en dan teruggaan. Indien de immigrant besloot in Suriname te blijven, kreeg hij de kosten van de terugtocht ter waarde van 100 Surinaamse gulden uitgekeerd. Met dat geld kocht men een stukje grond – zeker als er ook nog wat spaargeld was. Of men kreeg grond die de overheid beschikbaar stelde voor landbouwactiviteiten. De ouders van Ram kiezen voor afkoop van de terugtocht naar India, na 10 jaar als contractarbeider te hebben gewerkt op de plantage Slootwijk in Commewijne waar eerst cacao en later ook bananen verbouwd werden. Voor het tweede contract van 5 jaar kregen de immigranten overigens ook een premie van 100 gulden. Na afloop van het tweede contract verhuizen de ouders van Ram op verzoek van het gouvernement van de plantage Slootwijk in Commewijne helemaal naar de Paradisepolder in Nickerie, het grensdistrict met Guyana in het westen van Suriname. Deze Paradisepolder werd rond 1800 aangelegd door de Nederlandse gouverneur De Friderici om er katoen te verbouwen. In die tijd hadden de Engelsen en Schotten die via het Caribisch gebied en het voormalige Brits-Guyana naar Nickerie kwamen al vele koffie-, cacao-, katoen- en suikerplantages in cultuur gebracht, aan weerszijden van de Nickerierivier. Het district was tot aan het begin van de twintigste eeuw geïsoleerd van Paramaribo, het bestuurlijk centrum van de kolonie Suriname. Het lag veel meer voor de hand zaken met de Schotten en Engelsen te doen in de Britse kolonie Guyana, ook wel B.G. genoemd. De historische invloed van de andere kant van de Corantijnrivier op Nickerie is nog steeds herkenbaar aan de Engelse namen van plantages en aan het Sarnami en het Sranan dat in Nickerie wordt gesproken. Deze talen worden gemixt met Engelse woorden met een typisch Guyanese uitspraak, het béjang Engels. Yu go na bilo? vragen 24
Nickerianen in de verre polders als iemand naar Nieuw-Nickerie, het centrum van het district, gaat. Bilo komt van het Engelse below – beneden of verderop gelegen. De Nickeriaan zegt nooit dat hij naar Paramaribo gaat, hij gaat naar Sernam – naar Suriname. Aan het eind van de negentiende eeuw gaan de katoen-, koffie- en cacaoteelt in Nickerie met rasse schreden achteruit door internationale marktontwikkelingen, de opkomst van nieuwe plantages in andere delen van de wereld en door schimmelziekten, die vooral de cacao hard treffen. Het alternatief is de kleinschalige rijstteelt die ook in Guyana in opkomst is. De vervallen plantages worden ingepolderd en er ontstaan vestigingsplaatsen aan verbindingswegen waarlangs kleine rijstarealen worden uitgegeven voor de bevolking. Aangezien het gouvernement alleen voor de inpoldering van de oude plantages zorgt, moeten huurders of pachters van de nieuwe arealen zelf het bos open kappen om er te kunnen planten. Dan komen de sterke handen in de woongemeenschap goed van pas. Die sterke handen zijn van de Brits-Indische arbeidscontractanten die besloten in Suriname te blijven wonen. Later noemden zij zich de Hindostanen. In Paradise krijgt Sukha, de vader van Ram, een hectare bos toegewezen om landbouwproducten zoals rijst te planten. Ram is nauwelijks 3 jaar als hij ziet hoe zijn vader dagelijks hard werkt en het bos met veel bomen en daartussen brantimakka, stevige stekelige struiken, open kapt. De vloer van het huisje dat zijn vader heeft gebouwd is van leem, de wanden zijn van dunne gestapelde takken opgetrokken en het dak is van gedroogde, in elkaar gevlochten bladeren van de troelipalm. “In zo’n huisje sliep ik op een lichtbruine jutezak en weet je wat onze deken was? Een witte blomzak. Tandpasta kende ik niet. Badzeep ook niet. Er was blokzeep en we kauwden op een twijgje van een boom van een zachte houtsoort om onze tanden te poetsen. Als je de tanden echt stralend wit wilde hebben, dan wreef je met houtskool of met de as van de chula, een houtgestookte kleioven, je tanden schoon. Zo leefde ik als kleine jongen in die tijd”, vertelt Ram in de Impala, op weg naar zijn geboorteplek. 25
Paradise serie C Na de Groot Henarpolder gaan we niet achterlangs maar voorlangs naar ‘Vesting’, zoals Nickerianen de hoofdplaats van het district noemen. Dat is de oude weg die haast parallel loopt met de linkeroever, stroomafwaarts van de Nickerierivier. Deze weg heet nu de Parmessarweg. Achterlangs noemt men de weg die loopt langs de Prins Bernhardpolder, de Bacovenpolder en de Europolder-Noord. We rijden voorlangs over het gladde asfalt van de Parmessarweg door een mooie groene omgeving, niet groen van de rijsthalmen maar van de vele vruchtbomen op de erven van de kleurrijke woningen op neuten, links en rechts van de weg. Van een rijstlandschap is in deze omgeving geen sprake. Aan de rechterkant staan de percelen via fraaie houten bruggen met de straat in verbinding. Op veel plekken aan de linkerkant van de weg is de afwatering gedempt. Je kunt dan voor de deur van de Chinese winkel parkeren. En zo toeren we door de Hamptoncourt- en andere polders naar Paradise Serie C. Het is even zoeken, want de straat die in 1937 Paradise Serie C heette, heeft nu een andere naam. Twee keer pakt Ram een verkeerde afslag. Met veel moeite keert hij de grote Impala op de smalle zandweg. Als we nu de Sairanweg inslaan, is het net alsof er iets begint te herleven in de chauffeur. Het is een feest van herkenning. Ram weet het zeker: dit is de afslag naar zijn jeugd. Net zoals toen, een verlaten doodlopende smalle en hobbelige zandweg met rechts een hele brede diepe trens. Om de 20 meter is er een bruggetje over het water, de verbinding met een perceel waarop een woning staat. Achter de huizen liggen de rijstarealen, niet groter dan een hectare, 10.000 vierkante meter. De grens van deze kleine rijstpercelen wordt aan de horizon getekend door hoge en jaren oude kokospalmen op een dam die ook de scheiding is met de daarachter gelegen polder. Ram parkeert de Impala in de berm van de zandweg, ter hoogte van de plek waar hij denkt gewoond te hebben. Zeker weten doet hij het niet. Alles is veranderd sinds de jaren vijftig van de vorige 26
eeuw. Hij herinnert zich wel de woning aan de linkerkant van de weg waar een oude man woont die ons zeker zal kunnen vertellen welk huis aan de overkant van de familie Hiralal was. We lopen naar die woning op een niet omrasterd erf, kloppen aan – niet op een deur, maar al lopend op het erf heel hard roepend klop, klop, klop – en er komt een vrouw naar buiten. Ze is in de veertig en treedt ons allervriendelijkst tegemoet. “Dag mevrouw, ik zoek naar die oude man die hier woont. Waar is hij?” Ram geeft nog wat persoonsbeschrijvingen mee. “Oh … Opa? Opa leeft niet meer, meneer.” Duidelijk is dat Ram in geen jaren zijn geboorteomgeving heeft bezocht. Ik zie dat dit bezoek hem emotioneel raakt. We lopen terug naar de auto en zoeken de schaduw op van een boom. Ram tuurt naar een huis aan de overkant, is even stil en zegt dat hij denkt dat hier het ouderlijk huis heeft gestaan. “De straat had links en rechts niet meer dan tien huizen. Verderop zie je dat de weg doodloopt. Aan de hoofdweg waar we vandaan kwamen en aan het begin van de straat, daar was eigenlijk het centrum van Paradise serie C, met provisiewinkels, er was een kleermaker, aan de andere kant van de weg liep je naar de Nickerierivier. Daar was ook een steiger en ons centrum had een klein cricketveld, een kliniek, een politiepost, daar tegenover woonde de bestuursopzichter en vlakbij was de openbare lagere school. De families waren hier allemaal als broers en zussen voor elkaar. De band was onderling zó hecht, dat er nog nooit een jongen uit deze straat getrouwd is met een dochter van een andere familie in dezelfde straat. Je trouwde met iemand van buiten de eigen polder. Als kleine jongen speelde ik op alle erven en ik zag dat de baby’s in de buurt ook gezoogd werden door andere moeders, ook een voorbeeld van hoe wij allemaal als grote familie in deze woongemeenschap met elkaar leefden. En mijn vader werd als oudste van de woongemeenschap vaak om advies gevraagd. Mensen kwamen ook met hun ziekten en kwalen naar hem. Met rituelen en gebeden maakte hij ze beter. Dat zal hij wel in India van de ouderen hebben geleerd. Hij en nog iemand anders waren de enigen die uit India kwamen. Ik noemde hem kaka, jongere broer 27
van mijn vader – maar dat was hij niet – en iedereen noemde mijn vader dada, oudste broer. Mannen, vrouwen en kinderen hielpen elkaar met alles hier in Kurda Bush, zo noemen wij ouderen Paradise nog steeds.” Kurda is de Nickeriaanse naam voor parwa, een boom met ademwortels die loodrecht uit de bodem omhoog komen. De parwa is familie van de mangrove, die in de kustvlakte langs de oevers stroomafwaarts van rivieren en kreken groeit en herkenbaar is aan de wortels die hoog boven het water uitkomen. Op het land, achter de mangrove, daar groeit de parwa. Nickerianen noemen de Paradisepolder Kurda Bush omdat het gebied vóór de inpoldering dichtbegroeid was met deze parwabomen. Zowel de mangrove als de parwa dienen als bescherming van het land achter de rivieroevers. Voor de polderbewoners in Nickerie had de parwa echter ook maatschappelijk nut, blijkt uit onderstaand gedicht van wijlen Haridat Rambaran, een Nickeriaan van de Corantijnpolder. Hij publiceerde dit gedicht op 2 oktober 2013 op Nickerie.net
Ode aan de Parwa Kurda is je liefkozende naam Een wijk is naar jou genoemd Aan de Corantijn ben je gezien Het lokale volk is nog dol op je Nu nog verdien je een strandpaal Als totem voor dienstbaarheid
Nuttig zijn is jouw motto voor het leven Je groeit in de zilte zachte aarde Waar golven van de zee tijdloos rollen Jouw penwortels houden de grond vast Zo bescherm je het land tegen de afslag Tegen het hongerige water van de oceaan
28
Als jonge soepele slanke rechte tak Ben je van menige schuur of stal het dak Ouder geworden word je de post of paal Van vele behuizingen voor mens en vee Oud geworden, uitgediend of gedroogd Word je tot brandhout gespleten Dat gaat vrij makkelijk, want bochtig Of knoestig ben je zelden of haast nooit Steevast eindig je op deze wrede wijze In de culhá van haast iedere keuken, In de haard van klei waarop het eten voor gezin en gast wordt bereid. Je verhit de karaijá tot hoge graad De kook- frituur- en braadpan waarin menig maal tot volle smaak gaart De rijstpot krijgt jouw volle warmte De daalpot jouw zegen en geur Evenzo de zachte roti of parathá Zelf eindig je als hete as in de haard Waarin boulangé, kokos of tomaat Men roostert voor een smaakvol maal Jouw utiliteit is ook je ondergang geworden Men hield immers niet op jou om te hakken Al werd je schaars en zwak langs de kust Aan de monding van de rivier ben je al weg Zo heeft de mens jouw ondergang geweven De mens die je diende met je lijf en je leven. Hardewa (pseudoniem van Haridat – Hari – Rambaran, onderwijskundige en Indoloog)
29