BATIK
ART NOUVEAU IN NEDERLANDS-INDIË
INDO-EUROPESE
BATIK
ART NOUVEAU IN NEDERLANDS-INDIË
Veronica Warnars
(Batavia 1938-1997 Maastricht)
Voor mijn moeder Veronica Warnars, aan wie ik dit boek opdraag.
Zij heeft mij de ogen geopend voor de esthetische en kunsthistorische waarde van de Indo-Europese batikkunst.
Kees de Ruiter, 2023
COLOFON
Indo-Europese Batik 1850-1950
Art Nouveau in Nederlands-Indië
De Veronica Warnars Collectie
LM Publishers
Voorhaven 129 1135 BP Edam
info@lmpublishers.nl www.lmpublishers.nl
© 2023 LM Publishers
ISBN 9789460220302
Tekst: Kees de Ruiter
Fotografie: Carol Winkel | Amsterdam Illustrator: Willem van den Hoed Redactie: Clazien Medendorp | Katerna Tekst & Redactie
Vormgeving: Erik Rikkelman; Studio Rikkelman Productie: High Trade BV
De publicatie van dit boek is mede mogelijk gemaakt dankzij een financiële bijdrage van het Jaap Harten Fonds en de Marinus Plantema Foundation.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
INHOUD
Voorwoord 8
1 Wat is batik? 13 2 Een koloniale geschiedenis, Batavia en haar bewoners 23 3 De positie van de Indo-Europese vrouw in de kolonie 63 4 Status & Segregatie 68 5 De School van Semarang 82 6 De Art Nouveau in Nederlands-Indië 102 7 De School van Pekalongan I 121 8 De School van Pekalongan II 187 9 Art Nouveau-batik voor het interieur en andere accessoires 237 10 Indo-Europese batik uit Yogyakarta en Surakarta 245 11 De Indo-Europese invloed op Indo-Chinese batikkerijen 281 12 Europese batikimitaties 311 13 Batik ten tijde van de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog 316 Verklarende woordenlijst 320 Literatuur & bronnen 326
CULTUUR IS WAT JE DRAAGT ÉN UITDRAAGT
Dit boek gaat over cultuur, over de Indische mestiezencultuur uit de voormalige kolonie Nederlands-Indië. Een mengcultuur die deels nog bestaat, maar met de jaren minder uitgesproken zal worden. Cultuur is niet alleen wat je doorgeeft, deelt, spreekt en eet, maar ook wat je gelooft, leest en zingt, hoe je danst en wat je draagt. Gebatikte sarongs en kains worden niet meer gedragen door Indo-Europeanen of kortweg Indo’s, wij mestiezen passen ons aan, gaan mee met onze tijd. Eigenlijk wordt de traditionele huisdracht van sarong en kabaja en de gebatikte huisbroek voor mannen al honderd jaar niet meer gedragen. Vanaf circa 1920 werd dit alleen nog gedaan door de oudere generatie in de kolonie, maar deze kostbare doeken zijn er nog wél. Vaak gekoesterd, bewaard in hutkoffers, kisten en kasten. Vreemd exotisch en soms muf ruikend naar kamferballen. Een cultuurgoed dat vragen oproept: is het slechts een kledingstuk, een wikkel- of kokerrok, een decoratieve doek? Wat zegt het over de oorspronkelijke draagster, wat zegt het over haar achtergrond en familiegeschiedenis. Een gebatikte doek is een culturele expressie van mestizering , een doek kan worden ‘gelezen’ en ‘vertaald’. Wat zien we eigenlijk? De patronen, motieven en kleuren vertellen een verhaal, geven een herkomst en datering en kunnen zelfs verwijzen naar een specifieke batikkerij.
Vanaf het midden van de negentiende eeuw werd de Europese invloed zichtbaar op traditioneel Javaanse batik. Indo-Europese batikonderneemsters lieten hun batiksters of pembatiks werken in een stijl die cross-cultural is te noemen, in een hybride stijl van Indiase, Chinese en Javaanse motieven en patronen gecombineerd met Europese. Vanaf circa 1900 werd de Art Nouveau-stijl ongekend populair bij deze batikontwerpen. Deze modieuze stijl was niet alleen geliefd bij Europese en Indo-Europese vrouwen, maar ook bij een selecte groep van Indo-Chinese. De koloniale batikkunst was eclectisch, elke etnische groep had haar eigen voorkeur in kleur, patroon én symboliek. Elke doek brengt culturen samen en heeft zijn eigen verhaal.
Wie waren deze Indo-Europese batikonderneemsters en wie waren de draagsters? De kolonie was een gesegregeerde standenmaatschappij, niet alleen sociaal maatschappelijk, maar ook raciaal en religieus. Deze groepen waren van elkaar gescheiden en batik onderstreepte deze verschillen, maar zorgde daarmee tevens voor verankering binnen een groep. We dragen niet alleen wat mode is binnen onze groep, maar we geven met onze kledingkeuze ook duidelijk aan tot welke groep we willen behoren.
De batik die ik in dit boek bespreek komt uit de periode 1850-1950, de laatste eeuw van het koloniale tijdperk. De bloeiperiode van Indo-Europese batik was van circa 1870 tot omstreeks 1920. De opening van het Suezkanaal in 1869 en de opkomst van snelle stoomschepen vormt het begin. Vanaf deze datum kwamen meer Europese vrouwen naar de kolonie en groeide deze bevolkingsgroep explosief, waardoor ook de vraag naar koele gebatikte huiskleding toenam. Het einde van de Eerste Wereldoorlog in 1918 kan als een scheidslijn worden gezien. Een nieuw tijdperk was aangebroken, de mode veranderde en de jongere generatie ging zich meer westers kleden De bloeiperiode van Indo-Europese batik valt nagenoeg samen met die van de Art Nouveau-stijl, een internationale stijl, niet alleen populair in Europa, maar ook in Nederlands-Indië. Alles uit Europa kon zich verheugen op een warm onthaal, niet alleen bij de Europeanen en Indo-Europeanen, maar ook bij de groep van vermogende Indo-Chinezen. Een bevoorrecht deel van deze Peranakans had, dankzij een officiële ‘Gelijkstelling’, dezelfde felbegeerde ‘Europeesche’ status’ gekregen.
Indische verlofgangers reisden met de mailboot naar Marseille, vervolgens reisde men per trein via Parijs en Brussel en arriveerde uiteindelijk op station Hollandsch Spoor in Den Haag. De Art Nouveau was alomtegenwoordig in deze steden en verscheen eveneens in het straatbeeld van bijvoorbeeld Batavia en Semarang. Niet alleen dankzij architectuur en reclameaffiches, maar ook door de import van allerlei Europese huisraad zoals meubels, glaswerk, porselein en damast tafellinnen. Ook verpakkingsmateriaal voor zeep, eau de cologne, delicatessen en zelfs frisdranken werd ontworpen in de ‘moderne’ Art Nouveaustijl. Van boekomslagen en tijdschriften uit de leestrommel tot tegels van de Haagsche Plateelbakkerij Rozenburg. Europa en Nederland bepaalden de ‘goede smaak’ in de kolonie: wat van ver komt is altijd beter!
Zo werd de Art Nouveau-stijl ook geïntroduceerd in de koloniale mode van sarong en kabaja , de huisdracht voor ‘Europeesche’ dames, de Belanda-Indo en de Belanda-Totok . Men droeg dit alleen en famille , in huis, voorgalerij of tuin. Wanneer men de straat op ging kleedde men zich om, het ‘Indisch ochtendnegligé’ was volgens de etiquette-regels in deze periode niet geschikt voor buitenshuis. Men mocht niet verindischen , benauwde westerse jurk, rok en korset bleven de norm, maar tegen de koele sarong (kokerrok) of kain panjang (wikkelrok) was geen vrouw bestand.
Dit boek gaat over de Europese invloed op de Javaanse batikkunst oftewel Batik pengaruh Eropa , batik met Europese invloed. De doeken uit de Veronica Warnars Collectie behoren tot de Indo-Europese of Indische cultuur en haar vertegenwoordigers. Het gaat niet alleen over koloniale geschiedenis en mestizering, maar ook over de emancipatie en de belangrijke rol van onafhankelijke Indo-Europese vrouwen. Deze gaven als succesvol batikonderneemster leiding aan hun ateliers en met hun stijl en ontwerpen speelden zij een grote rol bij de verspreiding van de Europese smaak.
De basis voor deze collectie Batik pengaruh Eropa is gelegd door mijn Indische overgrootmoeder Marie Warnars-Krol (1888-1930). Dankzij vererving heb ik een eerste gesigneerde sarong uit haar collectie gekregen, een zeldzaam Art Nouveau-exemplaar uit de batikkerij van Eliza van Zuylen in Pekalongan. Mijn grootmoeder Eveline WarnarsSersansie (1909-1990) en mijn moeder Veronica de Ruiter-Warnars (1938-1997), naar wie deze collectie vernoemd is, hebben een enorm belangrijke bijdrage geleverd. Ik vertegenwoordig inmiddels de vierde en laatste generatie, met als taak om deze collectie batiks te beschrijven en te conserveren voor volgende generaties. Het zijn tastbare Indische souvenirs uit een verdwenen wereld, die zorgvuldig zijn verzameld en gekoesterd gedurende de laatste eeuw.
Mijn dank gaat speciaal uit naar allen die mij tijdens mijn jaren durende onderzoek praktisch hebben geholpen en mij hebben gestimuleerd dit boek te schrijven. Ten eerste mijn partner Wil Broekman, mijn onvermoeibare en altijd geduldige steun en toeverlaat. En verder de vrienden die ik heb leren kennen gedurende de afgelopen jaren, ik waardeer deze contacten enorm en de hulp die ik van deze vele onderzoekers, connaisseurs en liefhebbers van batik heb mogen ontvangen. Met name de volgende wil ik hier noemen: Asmoro Damais, Cheryl Sumampouw, Caecilia Adinoto, Renske Heringa, Sabine Bolk, Daniël Tendean, John Ang, Jonathan Hope, Oei Oen Goan, Maarten Arntzenius, Gary Gartenberg, Rudolf Smend, Kwan Hwie Liong, Sven Verbeek Wolthuys en wijlen Harmen Veldhuisen, Liesje de Leeuw en Paul de Bont.
The Ballad of East and West (1889)
Oh, East is East, and West is West, and never the twain shall meet, Till Earth and Sky stand presently at God's great Judgment Seat; But there is neither East nor West, Border, nor Breed, nor Birth, When two strong men stand face to face, though they come from the ends of the earth!
Portret van mijn overgrootmoeder Marie Warnars-Krol (1888-1930), geschilderd door Isaac Israëls (1865-1934) tijdens zijn verblijf op Java in 1922. Voluit gesigneerd l.o., olieverf op paneel, 26.5 x 20.5 cm
Mijn grootvader Johan Marinus Warnars (1911-1960), bijgenaamd ‘Ventie’ en zijn broertje Paul Lucien. Muntok circa 1917. Beiden zijn verkleed voor een bal costumé als djongos en pierrot. Mijn grootvader Ventie draagt een gebatikte hoofddoek of iket kepala, die op traditionele wijze is gevouwen
Mijn Indische grootvader Johan Marinus Warnars (1911-1960) te Muntok, op het eiland Banka circa 1911. Hier gefotografeerd met een Indo-Europees meisje, gekleed in een typisch Indisch Bébé-jurkje, de informele huis- en speelkleding. In het haar draagt zij een mooie strik volgens de Europese mode van die tijd
1. WAT IS BATIK? DE BATIKTECHNIEK –HET PROCEDÉ
Wil je een gebatikte doek enigszins kunnen beoordelen, wil je een doek kunnen ‘lezen’, dan is het van belang enige kennis te hebben van de batiktechniek. In het standaardwerk De Batik-Kunst in Nederlandsch-lndië (1899) schrijven Gerret Pieter Rouffaer en Hendrik Herman Juynboll dat de oorsprong van batik of ambatik zeer divers is. Voor wat betreft oorsprong van de techniek – in het kort; het opbrengen van vloeibare was op doek, om zo te zorgen dat verfstoffen het weefsel niet kunnen bereiken – worden Afrika, Zuid-Amerika, China en Japan genoemd, terwijl Java de eer krijgt het ontwikkelingscentrum te zijn geweest van deze bijzondere kunst. Batikken is een eeuwenoud, zeer arbeidsintensief procedé, feitelijk een ‘uitsparingstechniek’, om een doek te decoreren en te kleuren met de meest uiteenlopende kleuren, patronen en motieven. Het maken van een perfecte sarong, met de hand gebatikt in batik tulis , vergt vele maanden intensief en secuur handwerk. Zelfs het prepareren van de doek kost weken tijd. Zo moet de uit Nederland of India geïmporteerde fijnste ‘primissima’ katoen eerst meerdere malen worden gewassen, geklopt en uiteindelijk geolied, alvorens tot het bewerken met vloeibare was en talloze verfbaden te kunnen overgaan. Het gehele procedé en het vereiste handwerk getuigt van geduld, concentratie, ervaring, en van een grote kunstzinnige verfijning.
Batik tulis is het meest verfijnde handwerk in het batikprocedé, waarbij diverse cantings (tjantings) of waspennen worden gebruikt. Een canting bestaat uit een klein koperen reservoir waarin zich de vloeibare was bevindt, en dat bevestigd is aan een handvat van bamboe. Het reservoir kan één tuit hebben, maar het aantal kan oplopen tot wel zeven gescheiden tuitjes. Het uiteinde van de tuit kan rond, maar ook vierkant van vorm zijn, al naar gelang het gewenste patroon op doek. Voor grote oppervlakken die met was moeten worden afgedekt, kunnen watten aan de tuit worden bevestigd of wordt een wattenkwast gebruikt. Het gaat hier in beginsel om een uitsparingstechniek: daar waar zich was hecht aan een doek kan immers geen verfstof komen tijdens onderdompeling in het verfbad. Om een zekere intensiteit van een bepaalde kleur te bereiken, vindt meerdere malen onderdompeling in een verfbad plaats. Deze werkwijze wordt herhaald voor het aanbrengen van elke kleur.
Na een verfbad in een bepaalde kleur wordt de gestolde was deels van de doek geschraapt, dan wel volledig uitgekookt (en hergebruikt), waarna de doekdelen die nog moeten worden gekleurd worden opengelaten. Het opbrengen van was gebeurt zowel aan de voorzijde van het doek, als aan de achterzijde. Dat vraagt om nauwkeurig afbakenen bij het opbrengen van de was. Het betreft hier een uiterst delicaat, en dus zeer arbeidsintensief productieproces.1
Een ontwerptekening in potlood op papier kan worden gebruikt om patronen na te trekken. Het fond wordt soms smetteloos wit gelaten, door de doek met een wattenkwast met vloeibare was zorgvuldig af te strijken. Een ecru kleur wordt bereikt door de doek eerst met olie te behandelen. De achtergrond, de lataran , kan worden opgevuld met kleine isen-isen of opvulpatronen, een techniek die de doek nog arbeidsintensiever en dus kostbaarder maakt. Eerst wordt de voorzijde van de doek gebatikt, de (rèngrèngan), deze tekening in was wordt aangebracht door de meest ervaren batikster van het atelier, waarna de achterzijde (terusan) wordt behandeld door een minder ervaren batikster, of leerlinge, die het werk van de eerste batikster dan kan volgen. 2
Er worden drie technieken onderscheiden: batik tulis, batik cap en batik kombinasi.
Batik tulis
Batik tulis werd in de koloniale periode door inheemse vrouwen in was getekend. Het ging in die dagen om Javaanse maar ook om (Indo-)Chinese batiksters, de pembatiks , ook wel ‘batikmeiden’ genoemd. Dit was in die tijd zeker niet denigrerend bedoeld, daar een talentvolle batikster in hoog aanzien stond. Batik is een zeer verfijnde kunstuiting, waarbij de scheidslijn tussen kunst en ambacht, tussen kunst en kunstnijverheid, moeilijk te definiëren is. Batik tulis is volledig handwerk.
Batik cap
Een variant is de batik cap, waarbij de patronen met stempels of caps worden aangebracht. Deze techniek werd vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw geïntroduceerd op Java, een strategie van de Javaanse batikkerijen om te kunnen overleven. Na circa 1850 moest de traditionele Javaanse batik immers concurreren met de machinaal gedrukte imitaties uit Nederland en andere Europese landen, de zogenaamde Batik Belanda , of Batik Welanda . De batikondernemers moesten een sneller en goedkoper alternatief vinden om geen klandizie te verliezen. Daarmee werd ook het vervaardigen van de roodkoperen batikstempels geïntroduceerd als kunstambacht voor mannen. Zo kreeg de meest verfijnde, eeuwenoude Javaanse batikkunst concurrentie van Nederlandse ondernemers.
1 Rouffaer 1899, pp. 1-4.
2 Veldhuisen 1984, p. 15.
Handgemaakte roodkoperen caps, stempels. Privécollectie auteur
De cantings, de tekenpennen met een reservoir voor de vloeibare was. Privécollectie auteur
Kain panjang of wikkelrok. De originele waslaag is aanwezig aan beide zijden en klaar voor het eerste verfbad
Het aanbrengen van de stempel, die voorzichtig op een stempelkussen met vloeibare was wordt gedrukt, moet zeer zorgvuldig gebeuren, het patroon moet immers naadloos aansluiten aan beide zijden van de doek. Voor een patroon zijn daarom altijd twee spiegelbeeldige stempels nodig, één voor de voorzijde en één voor de achterzijde van de doek. Batik cap wordt volgens traditie altijd door mannen gestempeld. Het is ook zwaarder werk dan was opbrengen met een canting, een waspen, traditioneel vrouwenwerk.
Batik kombinasi
Als derde productiemogelijkheid bestaat er de batik kombinasi -techniek, een samengaan van batik tulis en batik cap, ook wel caplis genoemd, een samentrekking van de woorden cap en tulis . Zo kunnen bijvoorbeeld bloem-, dier- en mensfiguren worden aangebracht met kunstig gemaakte stempels of caps (wederom aangebracht aan beide zijden van de doek), waarna later de opvulpatronen of isen-isen handmatig worden aangebracht met de canting, de waspen. Het verschil met batik tulis is zeer moeilijk te zien; goed kijken en vergelijken is dus noodzakelijk om onderscheid te kunnen maken. Heeft een repeterend bloempatroon bijvoorbeeld minimale verschillen, dan gaat het om batik tulis. Is elke bloem echter identiek (zelfs in het aantal gebruikte puntjes), dan is het werk met een cap gedaan. Ook hier moeten voor- en achterzijde vergeleken worden, op zoek naar de minimale verschillen.
Imitatiebatik
Als laatste is er de fabrieksmatig gemaakte imitatiebatik. Helaas zijn al in de eerste helft van de negentiende eeuw goedkope, machinale druktechnieken ontwikkeld in Europa, onder andere in Engeland, Duitsland, Zwitserland en Nederland, bijvoorbeeld door de katoenfabriek van Fentener van Vlissingen & Co uit Helmond (het latere Vlisco), en de Haarlemsche- en Leidsche Katoenmaatschappijen. Soms is aan één zijde van een doek een patroon aangebracht, meestal aan beide zijden. Hierbij werden verschillende technieken gebruikt en gecombineerd, zoals zeefdruk, rollerprinting en waxprint.
Batikkerij met inheemse pembatiks. Foto: Rouffaer & Juynboll (1899) De Batik-Kunst in Nederlandsch-Indië en hare geschiedenis
Sarong in batik tulis met de originele waslaag nog aanwezig aan beide zijden. Voluit gesigneerd ‘Batikkerij Resoprawiro, Lodjiwoeroeng-Solo ’. Solo, circa 1920. Lodjiwoeroeng is een buurt in Solo. Het gebruik van het woord ‘batikkerij’ en de oude spelling met ‘oe’ geven aan dat het hier een exemplaar betreft geproduceerd in de koloniale periode
Op de badan het verboden larangan -patroon ‘Parang Rusak Barong’, de grootste versie van dit vorstelijk motief. De gestileerde ‘gebroken messen’ meten 10 cm in hoogte en zijn oorspronkelijk voorbehouden aan de sultan of Susuhunan . Het eerste indigoblauwe verfbad heeft plaatsgevonden, waarbij het parang- patroon zorgvuldig is uitgespaard in bruine was.
De batiktechniek toegepast op kleding en meer
Allerlei kledingstukken worden gebatikt; van de sarong ofwel de (hand)gestikte kokerrok, tot de kain panjang , de ongestikte wikkelrok (letterlijk ‘lange doek’). Verder kent men de selendang , de diagonaal gedragen schouderdoek, die ook over het hoofd geslagen kan worden, en de kemben die door inheemse vrouwen wordt gewikkeld rondom het bovenlijf. De langwerpige kendongan wordt gebruikt voor het dragen van een baby, dan wel voor het vervoeren van boodschappen. Maar ook de iket kepala , de klassieke hoofddoek voor inheemse mannen, wordt gebatikt net als de dodot , de ceremoniële staatsiedracht gedragen door vorsten, doeken die wel meer dan 3 x 2 meter kunnen meten. Verder zijn er speciaal gebatikte huisbroeken, bekend als de celana pangsi voor Europese, Indo-Europese en Indo-Chinese mannen, een broek die als koele huisdracht gezien moet worden en niet als pyjamabroek. De (Indo-)Europese vrouw liep thuis, en in de tuin, in haar huisdracht van sarong en kabaja, een man deed dat in zijn gebatikte huisbroek. Ook accessoires voor het interieur werden in de koloniale periode bewerkt in de batiktechniek: tafel- en wandkleden, pianolopers, sierkussens, boekomslagen en boekenleggers, theewarmers (tea cosies) en zelfs ‘theepot-aanvatters’. Ten slotte werden in de Indo-Chinese batikkerijen ook grote beddenspreien gebatikt, te gebruiken voor het Peranakan bruidsbed, alsmede de altaardoeken of tok wi voor het huisaltaar of te gebruiken in de Chinese tempels.
Schetsmatige weergave van een sarong. Met dank aan Willem van den Hoed
Mestizering & Creolisering
Mestizering en creolisering zijn begrippen die beide verwijzen naar vermenging. Het woord is afgeleid van het Latijn miscere of mengen. Bij mestizering gaat het niet alleen om vermenging van bloed, maar ook om culturele vermenging. Een mesties is dus een persoon met gemengd bloed én culturele vermenging.
Vandaag de dag is het woord vooral in gebruik in voormalige Spaanse en Portugese gebiedsdelen in Zuid-Amerika en verwijst het naar vermenging tussen Europeanen en Indianen. Maar ook in Zuidoost-Azië en in de door de voc gecontroleerde gebieden, werd deze definitie vanaf de zeventiende eeuw van toepassing geacht op haar bewoners. Een mesties was in die specifieke context een nakomeling van een Europeaan en een vrouw uit de inheems-lokale bevolking. Het betrof niet alleen nakomelingen van ‘Hollanders’, maar van alle voc-medewerkers, van haar soldaten en beambten afkomstig uit de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795), maar ook uit bijvoorbeeld de Duitstalige gebieden. Zo zag de smeltkroes die vanaf de zeventiende eeuw was ontstaan er in die dagen uit. Daarnaast vond ook creolisering plaats, waarbij elementen van de oosterse cultuur werden overgenomen door de Europese bevolking. Geen bloedvermenging dus, maar wel cultuurvermenging. Het ging hier om een zekere vorm van integratie van een in de kolonie geboren generatie, die vanwege geboorte en opvoeding in de Oost, de cultuur, de taal en de gewoonten overnam. Deze groep mensen werd in Azië geboren uit een in Europa geboren vader én moeder. In haar standaardwerk over de bevolking van Batavia benoemt Jean Gelman Taylor deze groep met de term Creolen . 3 Er zal overigens altijd verwarring en onduidelijkheid blijven bestaan, omdat de begrippen Creool en creolisering gebruikelijk geassocieerd worden met de West Indies en veel minder met de East Indies . De Creolen in West-Indië zijn volgens deze definitie juist een etnische groep die voortkomt uit vermenging tussen Europeanen en West Africans , dan wel African Americans of Native Americans . Wanneer ik het in dit boek heb over de ‘Europeaan’ of de ‘Europese bevolkingsgroep’ in de kolonie Nederlands-Indië, dan kunnen dat van oorsprong Europese mensen zijn, maar ook mensen met gemengd bloed. Iemand van gemengd bloed wordt ook wel Indisch , Indo-Europeaan, Indo of Belanda Indo genoemd. Een persoon zónder inheems bloed is een Europeaan, een Belanda Totok, of in het fascistoïde aandoende koloniale jargon, een Volbloed Europeaan
Het lied ‘Wien Neêrlandsch bloed door d’aderen vloeit’ uit 1816 was als volkslied overigens niet erg populair bij de Indo-Europeanen in de kolonie. Vooral de zinsnede ‘Van
3 Taylor 1983, p. 13.
vreemde smetten vrij’ stuitte op veel verzet bij de Indo’s, die graag, enigszins fanatiek, hun ‘Hollandsche’ identiteit wilden benadrukken, juist door zeer vaderlandslievend en Oranjegezind over te komen. Gelukkig werd een alternatieve zinsnede gevonden met de woorden ‘Wien ’t hart klopt fier en vrij’. Pas in 1932 werd dit volkslied vervangen door het ‘Wilhelmus’, waardoor iedereen in de kolonie eindelijk weer uit volle borst kon meezingen… totdat de Japanners, tien jaar later, Nederlands-Indië binnenvielen.
In de kolonie Nederlands-Indië werden de Indo-Europeanen, of afgekort Indo’s, met de Nationaliteitswet van 1850 ingedeeld bij de ‘Groep van Europeanen’ en kregen volgens het Burgerlijk Wetboek vanaf hun geboorte de Nederlandse nationaliteit. Binnen de groep van Europeanen vormden de Indo’s of Indischen met gemengd bloed de meerderheid. Naast deze groep bestond het merendeel van de bevolking van de archipel uit de ‘Inlanders’ en de met hen juridisch gelijkgestelden, zoals de ‘Vreemde Oosterlingen’, bijvoorbeeld de Chinezen en Arabieren. Inlanders betrof een koloniale term met een zeer negatieve connotatie. Het gebruik van ‘inheemsen’ of ‘autochtonen’ zou neutraler hebben geklonken.
Het gebruik van de woorden Indo-Europees, Indo en Indisch zal altijd voor gefronste wenkbrauwen blijven zorgen. Wanneer bijvoorbeeld in een briefwisseling met het thuisfront werd geschreven: “Jan is verloofd met een Indisch meisje”, dan betekende dit dat het om een Indo-Europees meisje ging. Zo werd meteen duidelijk gemaakt dat het hier om een christelijk meisje ging, en dat vaak tot grote opluchting van de lezer! Wanneer echter werd geschreven: “Jan is verloofd met een Javaans meisje”, dan werd al even snel duidelijk dat het over een ‘Inlandsche ’ ging en werd vervolgens in het koude, christelijke Holland gebeden dat zij voor het huwelijk alsnog gedoopt zou worden tot ‘ kristin ’. Want terwijl katholiek en protestant al een probleem was in verband met een trouwerij – immers ‘twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen’ – was een huwelijksverbintenis met een inheemse vrouw juridisch weliswaar mogelijk, maar werd die maatschappelijk absoluut niet geaccepteerd. De enige mogelijkheid was wanneer de bruid werd bekeerd en met een nieuwe christelijke voornaam in een kerkelijk doopregister was opgenomen. Gemengde huwelijken waren toegestaan in de kolonie en rasvermenging was niet strafbaar, zoals in de Verenigde Staten tot 1967. Maar het christendom moest altijd zegevieren, de missie en zending waren dominant. Een voorwaarde bij een gemengd huwelijk was tevens dat de kinderen moesten worden gedoopt en volgens het christelijke geloof opgevoed.
Een zogenaamde ‘optica prent ’, een handgekleurde kopergravure met als titel ‘Vue de l’Isle et de la Ville de Batavia appartenant aux Hollandais, pour la Compagnie des Indes’. Vervaardigd door Johannes van Ryne in 1754 en uitgegeven door Daumont te Parijs, 24 x 39 cm. Deze gravure toont Batavia omstreeks 1655. Privécollectie van de auteur