Jan Thielen
De onbedoelde samenleving Het Suriname van Harvey Naarendorp
De Onbedoelde Samenleving: Het Suriname van Harvey Naarendorp
LM Publishers Voorhaven 129 1135 BP Edam info@lmpublishers.nl www.lmpublishers.nl © 2024 LM Publishers GRAFISCHE VORMGEVING Ad van Helmond Omslagfoto: Fineke van der Veen / Dick ter Steege PRODUCTIE Hightrade BV ISBN 9789460229718 NUR 697
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Inhoud
Voorwoord 5 19 20 Dankwoord 14 Bob Marley – Redemption 21 22 Song 15 23 1 Fidel Castro 17 24 2 Het Koninkrijksstatuut 22 3 De onafhankelijkheid 26 25 4 De jeugdjaren 29 26 5 De coup 33 27 6 De onbedoelde 28 samenleving 39 7 Terug in Suriname 46 8 Machtsovername 50 29 9 Toetreding tot de 30 regering 63 31 10 Bruynzeel 68 11 Buitenlandse politiek 72 32 12 De keuze van de slaaf 78 13 De ommekeer 87 14 The Situation Room 95 15 Plan Colijn 99 16 Verenigde Staten 105 17 Multi-etniciteit 111 18 Bouwstenen voor de toekomst 1 118
Stille diplomatie 121 Spanningen 128 8 december 1982 138 25 Februari Beweging 148 Koude Oorlog 150 Bouwstenen voor de toekomst 2 159 Desi Bouterse 162 Brazilië 175 Fouten en verworvenheden 183 Bouwstenen voor de toekomst 3 193 De binnenlandse oorlog 197 Koloniaal geweld 203 Nederland 211 Bouwstenen voor de toekomst 4 221
Harvey Naarendorp als minister van Buitenlandse Zaken in 1981 tijdens een werkbezoek aan Nederland. Foto: Hans van Dijk/Anefo. Collectie Nationaal Archief
Voorwoord
Als correspondent in Latijns-Amerika behoorde Suriname niet tot mijn portefeuille. Toch was het een Zuid-Amerikaans land, en niet eens zo ver verwijderd van waar ik toen, begin jaren 80, mijn standplaats had, in de Colombiaanse hoofdstad Bogotá. Voor de Nederlandse pers was de voormalige kolonie een ‘geval apart’. Daar waren andere correspondenten voor. Daarnaast werd het nieuws vooral ook uit Nederland gecoverd. Ik wist er ook niet veel meer van af dan een gemid delde krantenlezer. Als ik daarbij op de Latijns-Amerikaanse pers zou zijn aangewezen, zou dat vrijwel nihil zijn. Zelden haalde Suriname de redactiekamers van de Latijns-Amerikaanse media. Daar was een logische verklaring voor. Bijna het hele continent (Argentinië, Chili, Uruguay, Paraguay, Bolivia, Brazilië) werd geregeerd door militaire dictaturen. Colombia had het langstlopende interne gewapende conflict met een toenemende macht van de guerrilla, en Midden-Amerika stond in brand. In Nicaragua had zojuist een gewapende revolutie plaats gevonden, die de VS onder Ronald Reagan vanuit Honduras met een clandestiene oorlog weer de nek wilde omdraaien. In El Salvador en Guatemala woedde een uiterst bloedige burgeroorlog. Genoeg te doen voor een correspondent. Uit Nederland hoorde ik dat er ook in Suriname het nodige had plaatsgevonden. Er was een staatsgreep gepleegd en er werd zelfs gesproken van een linkse revolutie. Daar was ik wel benieuwd naar. Via de Surinaamse ambassade in Caracas kreeg ik een visum om naar Suriname te reizen. Ik kende letterlijk en figuurlijk slechts één persoon in dat land. Dat was de eerste secretaris van de Cubaanse ambassade in Paramaribo, die ik in een andere hoedanigheid elders in het continent was tegengekomen. Hij kwam me ook ophalen op het vliegveld Zanderij. Hij introduceerde me als eerste bij Surinamers 5
die op de ene of andere manier betrokken waren bij de ‘revolutionaire regering’. Dat maakte dat ik op een andere manier in Suriname terecht kwam – en ook werd ontvangen – dan mijn collega’s die uit Nederland waren overgekomen. De meesten van hen waren nogal beïnvloed door de Nederlandse mindset rond Suriname: het land waar een staatsgreep had plaatsgevonden en waar nu de democratie op de helling stond. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dát ik er ook anders tegenaan keek. Ik liep inmiddels al lang genoeg rond in Latijns-Amerika om te kunnen vaststellen dat Suriname in de verste verte niets te maken had met de uiterst gewelddadige militaire dictaturen elders op het continent. In de andere landen van het continent kwam ik dagelijks in aanraking met politiek geweld, bloedbaden en slachtpartijen, een permanente spanning die ook in de persoonlijke sfeer werd gevoeld. Suriname was een verademing, in mijn perceptie zelfs een oase van rust en vredelievendheid. Het ging er allemaal zo gemoedelijk aan toe. Niet dat er niets aan de hand was, maar ook niets meer van wat je kon verwachten van een land dat nét begonnen was zich geheel uit de armen van het oude moederland te onttrekken. Zo leerde ik ook de minister van Buitenlandse Zaken Harvey Naarendorp kennen. Hij bleek een uitermate energieke, maar tevens geduldige man te zijn die er alle tijd voor uittrok de ins and outs van wat zich in Suriname afspeelde uit te leggen. Van het ene gesprek kwam het andere. Hij bracht me met veel anderen in contact. Omdat ik ook de ontw ikkelingen in de rest van het continent moest blijven volgen, kwam ik dagelijks op het SNA, het Surinaams Nieuws Agentschap, dat net was overgestapt van het Nederlandse ANP naar de Inter Press Service als belangrijkste leverancier van het wereldnieuws. Daar was ik in Colombia ook op geabonneerd. Daar sprak ik vaak met Chandra van Binnendijk. Chandra was een goed ingevoerde jonge journaliste. Zij kon mij uitleggen wie wie was in Suriname en hoe de verhoudingen lagen. Na de eerste reis kwam in 1982 een tweede reis naar Suriname. Toen kwam ik erachter dat, hoewel het land ánders was dan de rest van het continent, er wel degelijk ook overeenkomsten waren. De discussie, die er werd gevoerd over de toekomst van het land, was niet anders dan die elders in Latijns-Amerika. Men raakte geïnspireerd door de ZuidZuiddialoog, die van de landen van de Derde Wereld onderling. Men 6
wilde afrekenen met de Europese en met name de Amerikaanse invloed. Men was op zoek naar een nieuwe eigen koers. Net als in de rest van het continent was er veel sympathie voor en betrokkenheid bij de toen nog relatief jonge Cubaanse revolutie en ook die andere piepjonge, maar zeer inspirerende revolutie in het Grenada van Maurice Bishop. Later in dit boek legt Harvey Naarendorp uit dat er begin jaren tachtig in Suriname “een heel verfrissende en vooral optimistische wind waaide.” Dat ervoer ook ik zo. Met de uitzichtloosheid van de dictaturen en burgeroorlogen in de rest van het continent was het voor mij een verademing om in Suriname te zijn. Niet dat alles koek en ei was, maar er heerste een enorm enthousiasme en optimisme. Ook tijdens dat tweede bezoek had ik verschillende lange en diepe gesprekken met Harvey Naarendorp. Veel meer dan de meesten had hij een heldere politieke en ideologische visie. Zowel toen – maar ook nu nog – wordt van hem gezegd: Als Harvey spreekt houdt iedereen zijn mond en luistert, want je weet dat hij dan iets te zeggen heeft. Zelfs veel mensen die de toenmalige Surinaamse regering niet welgevallig waren, erkenden hem als een autoriteit op basis van zijn kennis en inzichten. Harvey Naarendorp werd buiten Suriname (met name in de VS) vaak neergezet als de grote Cuba-man. Hij had ongetwijfeld sympathie voor de Cubaanse revolutie. Hij is in de loop der jaren ook persoonlijk bevriend geraakt met Fidel Castro. Toen Harvey jaren later Surinaams ambassadeur in Mexico was, heeft Fidel Castro hem een keer uit genodigd voor een persoonlijk bezoek aan Cuba en om met z’n tweeën te kunnen filosoferen. In een oude Jeep heeft Fidel Harvey toen naar het boerenbedrijf van zijn oudste broer Ramón Castro gereden om daar de dag door te brengen. “Dan kun je ook nog even met hem Nederlands praten,” had Fidel hem gezegd, want Ramón had een behoorlijke tijd in Nederland doorgebracht en een aardig mondje Nederlands opgepakt toen hij daar zijn grote wens kon volbrengen: het leren maken van Hollandse kaas. Na die dag had Harvey vastgesteld dat Fidel’s oudste broer niet geheel in zijn missie was geslaagd. Iedereen die Harvey Naarendorp goed kent, weet dat de zo graag gehanteerde karakterisering als de ‘Cuba-man’ ten onrechte is. In de uitgesproken pro-Cubaanse gelederen binnen Suriname werd hem 7
juist verweten dat niet te zijn. In veel kringen binnen de Surinaamse regering stond hij veel meer bekend als de ‘Brazilië-man’. Door niet weinigen werd hij daarvoor intern hevig bekritiseerd. Brazilië werd toen geregeerd door een militaire dictatuur met een sterk anticommunistisch profiel van de oude stempel. De verklaring ligt in het strategisch en vooral geopolitiek denken van Harvey Naarendorp. Hij is vooraleerst een pragmaticus. Daarin verschilde hij zeer sterk van zijn twee neven Edward en Michael Naarendorp, met wie hij onophoudelijk – en vaak met opzet – wordt verwisseld. Edward en Michael Naarendorp groeiden op in de rijke tak van de familie Naarendorp en werden op jonge leeftijd linkse revolutionairen en nauw betrokken bij de pro-Cubaanse Revolutionaire Volks Partij (RVP). Harvey groeide op in een heel eenvoudige tak van de Naarendorpfamilie, bemoeide zich niet met politiek en heeft na zijn middelbare school jarenlang een carrière opgebouwd in het bedrijfsleven, en is later rechten gaan studeren. Hij heeft zich nooit aangesloten bij een politieke partij en kon amper sympathie opbrengen voor de partij van zijn neven. Toch wordt hij nog steeds door velen en in allerlei boeken neergezet als de oprichter van de RVP en als de grote Cuba-man. Harvey’s werkelijke kennis, oriëntatie en inspiratie hebben altijd in het Caraïbisch gebied gelegen: Jamaica, Grenada, Trinidad & Tobago, Barbados, de eilanden waarmee hij een persoonlijke band heeft. Zijn pro-Brazilië oriëntatie is gebaseerd op hetzelfde pragmatisme in elke Zuid-Amerikaanse hoofdstad met het besef dat het onmogelijk is om met die gigantisch grote buur en broer geen nauwe strategische relatie te hebben, ongeacht de politieke kleur die in Brasilia mag regeren. Tijdens mijn tweede bezoek aan Suriname had ik een vriendschappelijke relatie met Harvey opgebouwd, in ieder geval voldoende om tegen hem te zeggen: Als je ooit eens in Bogotá komt, kom dan een keer bij me eten. Toch was het een verrassing toen half februari 1983 de telefoon ging en Harvey aan de andere kant van de lijn vroeg: “Komt het vanavond uit?” Hij was daar voor een kort officieel werkbezoek. Mijn antwoord was natuurlijk bevestigend en ik gaf hem mijn adres. Maar ik had nog geen seconde neergelegd of ik realiseerde me dat hij natuurlijk nooit van zijn leven bij mij thuis kon komen. Ik had elders met hem moeten afspreken. 8
Maar ik had geen idee waar ik hem nog kon bereiken. Dat leidde tot lichte paniek bij mij thuis. Daar zat op dat moment een belangrijk lid van de Colombiaanse guerrillabeweging M-19 ondergedoken, die niet alleen werd gezocht maar ook hoog op het lijstje stond van de doodseskaders. En die doodseskaders werden bevolkt door huurmoordenaars (sicários) van de drugsmaffia en leden van de verschillende veiligheidsdiensten, waaronder ook de DAS (Departamento Administrativo de Seguridad), die ook de lijfwachten leverde voor politici én hoge buitenlandse bezoekers. Hoe kon ik voorkomen dat de Surinaamse minister van Buitenlandse Zaken zo meteen bij mijn flat zou aanbellen met ongetwijfeld een groep gewapende agenten van de DAS? Het gebeurde toch. De leider van de M-19 had zich ‘verstopt’ op de kinderkamer. Toen ik de deur voor het gezelschap opendeed, heb ik mij diep verontschuldigd dat er écht geen plaats was voor iedereen in ons kleine appartement en dat de veiligheidsagenten van de DAS de Surinaamse minister het beste konden bewaken aan de buitenkant van mijn voordeur. Na gelukkig geen al te grote strubbelingen stemden zij daarmee in. Toen Harvey eenmaal binnen was, heb ik het hem eerlijk uitgelegd. Hij schrok ervan. Later zou hij tegen mij zeggen: “Als ooit ontdekt zou zijn dat ik als de minister van Buitenlandse Zaken, als officiële gast en onder bescherming van de Colombiaanse regering, me in hetzelfde appartement ophield met een gezochte leider van de Colombiaanse guerrilla, dan zou dat niet alleen een enorme internationale diplomatieke rel hebben betekend, het zou waarschijnlijk ook het einde van mijn diplomatieke carrière zijn geweest.” Ondanks dat we er veertig jaar later nog wel eens over konden lachen, het was toen beslist een angstig moment. Het werd desalniettemin een lange avond van diepe gesprekken. Het was amper twee maanden na de gebeurtenissen van 8 december 1982. Harvey was daarover nog zichtbaar aangedaan. Hij vond het onverteerbaar dat het was gebeurd, en hij streed enorm met zichzelf of hij nog aan een regering onder Bouterse kon deelnemen. Hij had in elk geval al besloten niet langer meer als minister van Buitenlandse Zaken aan te blijven. Dit bezoek aan Colombia en het aansluitend bezoek aan Brazilië zou zijn laatste missie als minister zijn. Die missie was juist bedoeld om de internationale beroering, die de 8 decembergebeurtenissen teweeg hadden gebracht, in de buurlanden te komen 9
uitleggen. Hij verborg niet dat hij het een uiterst moeilijke missie vond: uitleggen wat niet uit te leggen is, het standrechtelijk executeren van vijftien gevangen burgers. Harvey kon toen nog amper geloven dat het was gebeurd. In een van de hoofdstukken in dit boek komt hij uitgebreid terug op die periode. Inmiddels had Suriname besloten geen Nederlandse journalisten meer toe te laten. Ik vroeg Harvey of hij in staat was voor mij een uitzondering te maken, maar dan wel als hij ook een interview met Desi Bouterse kon regelen. Hij wist vrijwel zeker dat hij zo’n afspraak zou kunnen regelen. Hij vroeg mijn paspoort, keek naar de tekst van een eerder Surinaams visum daarin, en schreef met een balpen een soortgelijke tekst dat hij ‘als minister van Buitenlandse Zaken van de Republiek de houder van dit paspoort een visum verleende’. In zijn tas bleek hij toevallig ook een stempel van het ministerie te hebben. Ruim een week later was ik in Paramaribo. Ook Harvey was net uit Brazilië terug in het land. De afspraak met Bouterse werd inderdaad bevestigd. Een paar dagen later zat ik tegenover hem. Harvey zat erbij. De afspraak was gemaakt dat het niet alleen over de gebeurtenissen op 8 december mocht gaan. Desi Bouterse wilde vooral de nationale en internationale politieke context belichten. Soms was het een ongemakkelijk interview want ik voelde dat Bouterse zelf én ook Harvey Naarendorp zich ongemakkelijk voelden toen Bouterse het script van ‘op de vlucht neergeschoten’ begon af te draaien. Hoewel het een coverstory voor de Haagse Post opleverde, was het absoluut geen opzienbarend of onthullend interview. Toen ik na het interview met Harvey op straat liep, verzuchtte hij: “Desi is zoals hij is.” Jaren later heb ik hem die vraag vaker gesteld. Hoe moet je Bouterse plaatsen? Zijn antwoord zou steevast zijn: “Desi is beslist níet de persoon zoals hij met name in Nederland wordt geschetst. Mijlenver niet. Wie en wat hij wél is? Heel simpel: een Surinamer. Misschien zelfs wel een doorsnee Surinamer, iemand die gevormd is door de geschiedenis en de gebeurtenissen van dit land. Met heel veel goede en vaak exceptionele capaciteiten die weinigen hebben. Maar ook met de tekortkomingen die iedereen heeft. Hij is een product van Suriname.” Na 1983 verdween Suriname uit mijn gezichtsveld. Ik verliet dat jaar Colombia en had de ruim twintig jaar daarop mijn standplaats in 10
Buenos Aires, Rio de Janeiro en wederom Buenos Aires. In 2004 nam ik afscheid van de journalistiek. Ik vestigde me in het Braziliaanse noordoosten waar ik een klein ecologisch resort op het platteland opzette. Dat droeg ik in 2021 over aan mijn zoon. En toen ging ik weer rondbellen, op zoek naar oude vrienden in Argentinië, Uruguay, Chili en ook Suriname. Wie leefden nog? Harvey Naarendorp bleek nog te leven. Het was een aangenaam wederhoren. Hij was inmiddels de tachtig gepasseerd. Ik vroeg hem of hij ooit zijn herinneringen had opgeschreven. Hij zei daartoe een poging te hebben gedaan maar dat het nooit erg was gevlot. Hij stuurde me een paar kantjes op die hij nog had liggen en het was me duidelijk: Harvey is geen schrijver. Ik wist dat Harvey een schat aan kennis had over wat er allemaal achter de schermen had plaatsgevonden. Informatie van binnenuit, waarin hij zelf een belangrijke rol had gespeeld, maar nooit mee naar buiten is gekomen. Het leek me een enorme uitdaging dat te kunnen opschrijven. Ik vroeg Harvey of hij daaraan wilde meewerken. Daar stemde hij mee in. Het was nog corona-tijd en de grens tussen Brazilië en Suriname was gesloten. De enige manier om vanuit het Braziliaanse noordoosten in Paramaribo te komen was via Amsterdam. En zo ben ik via Amsterdam zowel heen als terug tussen Suriname en Brazilië gereisd. Zes weken lang hebben we vrijwel dagelijks de Surinaamse geschiedenis, zijn loopbaan, alle ontwikkelingen en gebeurtenissen in en rond de jaren 80 doorlopen. Al die gesprekken heb ik opgenomen, ruim honderd uur, en mee naar huis genomen. Daar ben ik het gaan uitschrijven, heb het geordend en in een eerste opzet opgeschreven. Tussendoor hadden we daarover vrijwel dagelijks contact, want elke vraag leidde tot nieuwe vragen. Ik heb het in de ik-vorm opgeschreven. Het was voor de volle honderd procent zijn verhaal en zo moest het ook overkomen. Een half jaar later ben ik voor de tweede keer naar Paramaribo gegaan. Dit keer was de grens tussen Brazilië en Suriname weer open en hoefde ik niet nog eens vier maal de oceaan over te steken. We hebben gedurende weer een maand dat voorlopige manuscript doorgenomen. Harvey kwam met ontelbare aanvullingen, correcties en vooral veel nuances. Ook die tientallen uren heb ik opgenomen. Vaak ging het gesprek van de hak op de tak, sprongen we in de tijd van voor naar achter en van achter naar voor. Als hij zich specifieke zaken niet meer precies kon 11
herinneren, pakte hij de telefoon en belde terstond naar Dick de Bie, Desi Bouterse, Winston Caldeira of Iwan Graanoogst. Toen het over de binnenlandse oorlog ging, vroeg hij Graanoogst er even een middag bij te komen zitten, “want dat kun je hem beter zelf vragen.” Met deze nieuwe zee aan informatie ben ik weer een half jaar aan de slag gegaan. Het boek in ik-vorm moest precies uitdrukken hoe Harvey zijn verhaal wilde vertellen. Honderden mailtjes, apps en gesprekken via WhatsApp hebben de tekst uiteindelijk dusdanig geslepen dat er een manuscript ontstond waarvan Harvey zei: “Ja, dit is het verhaal dat ik wilde vertellen.” Harvey heeft altijd een imposant archief bijgehouden. Dat heeft hij op de verschillende internationale posten die hij heeft bekleed altijd mee gesleept. Toen hij afscheid nam van zijn voorlaatste ambassadeurspost in Trinidad & Tobago heeft hij zijn persoonlijke bezittingen in een container, met daarin ook dat archief, per schip verscheept van Port of Spain naar Paramaribo. Die container is vertrokken uit Port of Spain, maar is nooit in Paramaribo – zo werd hem verteld – aangekomen. Hij heeft nooit kunnen achterhalen uit welke hoek zoveel interesse bestond om beslag te leggen op dat archief. De CIA? Een Nederlandse geheime dienst? Of misschien de Surinaamse geheime dienst? Hij weet het echt niet. Tijdens die vele gesprekken die we hadden, zou hij regelmatig verzuchten: “Had ik dat archief nou maar, dan zou ik vele zaken nog veel punctueler kunnen toelichten.” Harvey Naarendorp gebruikt niet de term van ‘tot slaaf gemaakten’. Hij vindt de discussie over het gebruik van de aanduiding ‘tot slaaf gemaakt’, in plaats ‘slaaf’, afleidt van de essentie van deze misdaad tegen de menselijkheid. Hij handhaaft de term slaaf en slaven, omdat die volgens hem precies de essentie daarvan weergeeft. Iwan Graanoogst gaat nog verder. Hij stelt dat het simpelweg onmogelijk is iemand ‘tot slaaf te maken’: “Je kunt iemand alleen tot slaaf terroriseren.” Harvey staat erop niet de term van ‘de Nederlanders’ te gebruiken. Hij wil die term alleen handhaven als daarmee ook werkelijk de Nederlanders bedoeld worden, maar niet als feitelijk ‘politiek Den Haag’ wordt bedoeld. Dat zijn voor hem twee verschillende begrippen. 12
De voorzitter van de Surinaamse Nationale Militaire Raad, luitenant Ivan Graanoogst (l.) en de Surinaamse minister van Buitenlandse Zaken, Harvey Naarendorp (r.) zijn voor een bezoek aan Nederland op Schiphol aangekomen. In het midden de Surinaamse ambassadeur, Hans Prade, die ter begroeting aanwezig was. Fotograaf Hans van Dijk/Anefo. Collectie Nationaal Archief
Over één ding zijn we het niet eens geworden. Het was voor Harvey, zacht uitgedrukt, de laatste prioriteit om zijn verhaal bij een uitgever in Nederland te publiceren. Daar heeft men de neiging, meende hij, zich te schikken naar wat door politiek Den Haag wordt voorgeschoteld. Daar was ik het helemaal niet mee eens. Desalniettemin heeft Harvey wel een punt. Den Haag heeft besloten de archieven aangaande Suriname uit de jaren 80 tot 2060 als staatsgeheim te bestempelen. Dat maakt Harvey’s wantrouwen wel begrijpelijk. De discussie over het Nederlands koloniaal verleden is niet afgesloten. Dat geldt ook voor die eerste jaren voor en na de onafhankelijkheid van Suriname. Dit boek wil aan die discussie bijdragen. Ik vind het relevant dat men in Suriname, maar ook in Nederland deze ongecensureerde versie van de Surinaamse kant van het verhaal kan lezen. Die versie gaat verder dan alleen het terugkijken in de geschiedenis. Jan Thielen Brazilië, november 2023 13
Dankwoord
Ik heb veel steun gehad van vrienden in Suriname en Nederland die deze uitgave een warm hart hebben toegedragen en zeer waardevolle suggesties hebben gedaan. Aan allen dank. Maar heel speciaal moet de bijdrage van Chandra van Binnendijk worden genoemd. Haar loep zuivere observaties en meningen gedurende het hele proces van dit project waren van grote betekenis. En die van mijn schoonbroer Ruud Schinkel die keer op keer, ondanks zijn drukke baan, taal- en stijl fouten heeft gecorrigeerd. De steun en inzet van Peter Sanches van LM Publishers heeft mij enorm geholpen. Daar ben ik hem dankbaar voor. Ik ben natuurlijk vooral Harvey Naarendorp veel dank verschuldigd. We hebben er gedurende twee jaar samen bijna dagelijks aan gewerkt.
14
Bob Marley Redemption Song
Old pirates, yes, they rob I Sold I to the merchant ships, Minutes after they took I From the bottomless pit But my hand was made strong By the hand of the Almighty We forward in this generation Triumphantly. Won’t you help to sing These songs of freedom? ‘Cause all I ever have Redemption songs Redemption songs Emancipate yourselves from mental slavery None but ourselves can free our minds Have no fear for atomic energy ‘Cause none of them can stop the time How long shall they kill our prophets While we stand outside and look? Some say it’s just a part of it We’ve got to fulfill the book Won’t you help to sing These songs of freedom?
15
1
Fidel Castro
De eerste ontmoeting was op zaterdagavond. We waren, volgens de voorschriften van het Cubaanse protocol, allemaal gekleed in een guayabera. Dat was een verademing omdat in de meeste landen stropdas en maatpak gangbaar waren. We zaten aan de grote ovale tafel in El Palácio de la Revolución. Aan de ene kant zat Fidel Castro met zijn minister van Buitenlandse Zaken en zes leden van het Politburo. Aan de andere kant van de tafel, recht tegenover Fidel, zat Desi Bouterse. Ik zat links van hem. Rechts zat de directeur van INDEX, Rob Leter. INDEX was het Centrum dat samen met de Faculteit van Technische Wetenschappen van de Anton de Kom Universiteit was opgezet voor de ontwikkeling van kleine en middelgrote bedrijven ter bevordering van import en export. Ik wist dat Bouterse hem ook had meegenomen omdat hij een grenzeloos vertrouwen in Rob had. Beide mannen hadden in hun jonge jaren bij de paters gezeten, op de kostschool van de Katholieke Kerk. De nieuwe regering was nog geen anderhalf jaar oud, maar het was al Bouterse zijn derde internationale bezoek. Ik wist wat het belang van deze reis was en wat de gevolgen zouden kunnen zijn. In Suriname, in de Verenigde Staten en ook in Nederland riepen de media dat de ‘Revo’ een socialistische of een communistische koers was ingeslagen. Maar dat was absoluut grote onzin. Tot dat moment waren we hoofdzakelijk bezig om contacten te leggen met onze directe buurlanden. Met Cuba waren slechts summiere en informele contacten. Van het openen van ambassades in Paramaribo en La Habana én het uitwisselen van ambassadeurs was nog geen sprake. Je kon amper spreken van een band met Cuba. We dachten en hoopten dat we zouden kunnen leren van de Cubaanse ervaring, over hoe zij hun revolutie inhoud hadden gegeven. Met die intentie waren we afgereisd naar La Habana. Deze reis was een zoektocht naar antwoorden. Maar we kregen meer vragen dan antwoorden. 17
Het gesprek ging al snel over wat onze jonge revolutie feitelijk bezielde. De machtsovername had plaats gevonden in 1980. Het inslaan van een nieuwe weg voelde voor ons wel degelijk als een revolutie. Zo noemden we het aanvankelijk ook. Er was zelfs een onderlinge discussie ontstaan of we onze revolutie een ‘socialistische revolutie’ moesten noemen. Een aantal van ons was daar voorstander van, anderen minder of, zoals ik, helemaal niet. We waren wel zeer geïnteresseerd in de mening van Fidel Castro. Maar hij ging er niet direct op in. Hij stelde vragen, ontzettend veel vragen. Hoeveel artsen telt Suriname per 1000 inwoners? Hoeveel tandartsen, klinieken en gezondheidsposten zijn er? Hoe zijn die geografisch verspreid over de plaatsen waar Surinamers wonen en werken? En hoeveel apothekers zijn er per 1000 inwoners? Al deze informatie hadden we simpelweg niet. We konden alleen vertellen dat veel artsen met de onafhankelijkheid naar Nederland waren vertrokken. We hadden ons voorbereid op vragen over de bauxietvoorraden, hoe veel ton per jaar werd geproduceerd en geëxporteerd en hoeveel buiten landse deviezen dat voor de Surinaamse staatskas opleverde. Maar Fidel vervolgde met nieuwe vragen. Hoeveel Surinamers leven onder de armoedegrens? Hoeveel drop-outs zijn er op de basisscholen en de middelbare scholen? We stonden met de mond vol tanden. Op deze vragen waren we niet voorbereid. Fidel kwam terug op het profiel van de Surinaamse Revolutie. De discussie of Suriname een socialistische of nationalistische toekomst zou krijgen, vond hij academisch en irrelevant. Hij gaf een historische terugblik op de eerste jaren van de Cubaanse Revolutie. En hij lichtte toe welke lessen wij daaruit konden trekken. “Jullie uitdaging is enorm. Jullie hebben een grote verscheidenheid aan culturen. Die kom je bijna nergens ter wereld tegen. Jullie revolutie heeft geen partij of beweging waar een meerderheid zich mee kan identificeren. Jullie zijn geen socialistisch land. Jullie zijn pas net een onafhánkelijk land, maar jullie vormen nog geen natie. Mijn vraag is: wat is jullie noodzaak om je als land te willen profileren? Geen. Al helemaal niet als socialistisch land. Jullie eerste probleem is natievorming, het land opbouwen. Als Suriname zich ideologisch expliciet gaat profileren of proclameren, dan dienen jullie je op een presenteerblad aan als onderdeel van de Koude Oorlog. Jullie gaan onnodig polariseren en daarbij onherroepelijk aan 18
het kortste eind trekken”. De stelligheid van zijn antwoord verbijsterde ons en maakte, zeker op mij, een diepe indruk. Hij had ons met beide benen op de grond gezet. Het gesprek kwam ook op Nederland. Fidel wist dat de betrekkingen tussen Suriname en Nederland moeizaam verliepen. Wij beaamden dat. Fidel sprak over de grote moed van Nederland. Het was een van de weinige landen in Europa, en wellicht in de westerse wereld, dat zich niet leende voor de Amerikaanse hysterie tegen de Cubaanse revolutie, en daar ook niet aan meedeed. Nederland bemoeide zich niet met de interne aangelegenheden van Cuba. Op Internationale Forums was Nederland vaak zelfs solidair met Cuba. Nederland financierde verschillende projecten op het eiland. Als een van de weinige landen was Nederland niet bang om met Cuba samen te werken. Fidel was Nederland daarvoor duidelijk zeer dankbaar. Hij benadrukte dat het voor Suriname belangrijk was veel energie te steken in een goede verstandhouding met Nederland. Ik herinner me dat Desi Bouterse na het aanhoren van zijn betoog verzuchtte: “Fidel, in Suriname hebben we een spreekwoord. “Timreman oso no abi bangi”. Ik vertaalde het naar het Spaans. “De timmerman heeft zelf geen bank thuis”. Fidel glimlachte. Ik had wél de indruk dat hij had begrepen wat Bouterse bedoelde. Toen we terug waren in de ‘Casa de Protocolo’, het buitenlands gastenverblijf, heerste bij ons een sfeer van sprakeloosheid en zelfs van schaamte. Op de meest elementaire vragen van Fidel Castro moesten we het antwoord schuldig blijven. Wij konden niet cijfermatig aan geven wat wij wilden veranderen. De dag daarop had Fidel Castro ons uitgenodigd op een afgezonderd eilandje voor de kust. De sfeer was uitermate relaxed. Het was een dag zonder protocollaire toestanden. Bouterse was aanvankelijk het meest onder de indruk van de afwezig heid van zichtbare veiligheidsmaatregelen. Er lag dan wel een marine vaartuig voor de kust, maar wat voor soelaas, zo vroeg hij zich af, zou dat bieden als de Amerikanen van deze gelegenheid gebruik wilden maken om Fidel Castro te pakken te nemen? Fidel ging er niet op in. Hij stelde Bouterse voor om de diplomatieke betrekkingen tussen Cuba en Suriname een officieel karakter te geven. Hij zei dat hij bewondering en achting had voor de voorganger van Bouterse, Henck Arron, die in 1979 de moed had gehad diplomatieke banden met Cuba aan te gaan. Van 19
het openen van een ambassade en de uitwisseling van ambassadeurs was het tot dan toe niet gekomen. Fidel vroeg of Bouterse ermee akkoord zou gaan om Osvaldo Cardenas tot Cubaans ambassadeur in Paramaribo te benoemen. Cardenas had al enkele informele bezoeken aan Suriname gebracht. Hij was een van de leden van de Cubaanse delegatie tijdens ons bezoek. We stemden er onmiddellijk mee in. De benoeming werd in zijn bijzijn bezegeld. Fidel grapte dat we heerlijk zouden eten. Maar we zouden zelf voor ons eigen voedsel moeten zorgen. Het daaropvolgende sportieve festijn leverde een duidelijke winnaar op. Van alle Surinaamse en Cubaanse delegatieleden, inclusief enkele lijfwachten, had Desi met een harpoen veruit de meeste kreeften gevangen. Hij heeft dat wel moeten bekopen met nogal wat oorsuizen, omdat hij te diep had gedoken. Het bezoek aan Cuba, dat overigens geen officieel karakter had, was koren op de molen van een aantal media in Nederland en Suriname. Met schreeuwende krantenkoppen en vurige radiocommentaren zagen zij het bewijs geleverd dat wij definitief het Cubaanse model hadden overgenomen en de weg naar het socialisme hadden ingeslagen. Zeker, er waren heel wat Surinamers die de ‘Revo’ een warm hart toedroegen en ook hun sympathie voor de Cubaanse revolutie niet onder stoelen of banken staken. Wat dat betreft was Suriname geen uitzondering. Hetzelfde gold voor het hele Latijns-Amerikaanse continent, waar de Cubaanse revolutie een grote aantrekkingskracht had op jongeren. Dat was ook het geval in Europa en niet in de laatste plaats in Nederland. Natuurlijk werd in Suriname alom gediscussieerd over de te volgen koers en ik heb dat altijd als een uitermate positieve ontwikkeling ondervonden. Suriname leek wakker te worden. Bij veel Surinamers stond in de eerste plaats een oriëntatie op het oude moederland Nederland nog hoog in het vaandel. Veel jongeren voelden zich nu ook geïnspireerd door de Cubaanse revolutie en door de New Jewel Movement van Maurice Bishop in Grenada. In Nicaragua had een revolutie plaatsgevonden en in verschillende landen werd, al dan niet met de wapens, strijd geleverd tegen gewelddadige militaire regimes, tegen koloniale overheersing in nog zoveel landen en last but not least, tegen de apartheid in Zuid-Afrika. Die strijd kon wereldwijd rekenen op veel sympathie. Ook binnen de jonge en nieuwe Surinaamse regering werden die ontwikkelingen nauwlettend gevolgd, maar over het volgen 20
van een ideologische koers was geen sprake. Ik heb er sindsdien voor gepleit die discussie zo veel mogelijk buiten de deur te houden. Zowel bij de militairen als bij de burgers was een politieke eenduidigheid ver te zoeken, en dat gold ook voor de ideologische homogeniteit. Daarvoor waren we nog te veel zoekende, en té veel bezig met het vinden van oplossingen die nodig waren om een eigen ontwikkelingsmodel ideologisch te kunnen en willen definiëren. Maar de stemmingmakerij omtrent een vermeende ‘Cubaanse koers’ die we zouden hebben ingeslagen, begon steeds meer vaste voet aan de grond te krijgen. Voor ons zijn de gesprekken met Fidel Castro uiterst inspirerend geweest. We kregen een andere kijk op de opbouw van ons land. Verre van een ‘Cubaans-socialistisch model’, zoals werd geïnsinueerd, maar veel meer gericht op onze eigen realiteit. Het heeft ons gescherpt in de overtuiging dat we die eigen richting moesten opgaan, en dat modellen van andere landen nooit te kopiëren zijn.
21
2
Het Koninkrijksstatuut
Begin jaren 50 van de vorige eeuw was het wereldwijd en ook in Nederland niet meer ‘van deze tijd’ om koloniën te hebben. Na de bloedige onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië (1945–1949) was het internationale aanzien van Nederland zwaar gehavend. Het was niet alleen in Nederland maar ook in de ogen van andere landen not done om Suriname als kolonie te hebben. In Indonesië had een sterk onafhankelijk heidsstreven getriomfeerd, in Suriname beperkte dat streven zich slechts tot een klein deel van de Creoolse bevolking. Door de Tweede Wereldoorlog was er veel veranderd. Daarvoor waren door de minister van Koloniale Zaken (en de latere premier) Hendrik Colijn plannen voor Suriname gesmeed. Om Suriname te ‘verindischen’ en ons land etnisch te herscheppen, zouden tienduizenden nieuwe contractarbeiders uit Java worden aangevoerd. Door het uitbreken van de oorlog konden de schepen niet meer uitvaren om die arbeiders aan te voeren. De plannen verdwenen definitief van tafel toen Indonesië in 1945 de onafhankelijkheid uitriep. In 1952 en 1953 werd over het lot van de overgebleven kolonies de Rondetafelconferentie gehouden. Dit leidde tot het ‘Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden’. Dit Statuut werd op 15 december 1954 in Den Haag door Koningin Juliana ‘bij de Gratie Gods’ plechtig ondertekend. De Antillen en Suriname hielden hiermee op te bestaan als kolonie. Ze verwierven zelf bestuur en waren nu partners van Nederland geworden. Zo zou in de geschiedenisboeken komen te staan dat de drie gebiedsdelen, met ‘gelijkwaardigheid’ als uitgangspunt, samen het Koninkrijk der Nederland zouden vormen. Het klonk zo mooi. Tot op de dag van vandaag geldt in de officiële lezing nog steeds dat op die druilerige grijze winterdag in Nederland, met de handtekening van Hare Majesteit Koningin Juliana, een einde werd gemaakt aan de koloniale verhouding tussen Nederland, 22
Suriname en de Antillen. Op papier. Voor ons in Suriname veranderde weinig of niets. De Koning of Koningin van Nederland zou volgens het Statuut nog altijd het staatshoofd van Suriname blijven. We kregen nu een eigen premier in plaats van een gouverneur. Ook kregen we een eigen parlement, en als Surinamers waanden we ons een gelijkwaardige partner binnen het Koninkrijk. De werkelijke kernzaken zouden uiteindelijk gewoon zoals altijd door Den Haag worden bepaald. Aan onze economische afhankelijkheidspositie ten aanzien van Nederland veranderde absoluut niets. In juridisch opzicht bleef de Nederlandse Hoge Raad ook voor Suriname nog steeds het opperste gerechtshof en behield Den Haag daarmee het monopolie over het Surinaams rechtssysteem. Suriname mocht volgens het Statuut geen eigen buitenlandse betrekkingen aangaan. En ook de defensie bleef in handen van Nederland. Suriname had ‘uit eigen vrije wil’ haar handtekening gezet onder ‘de aanvaarding van de nieuwe rechtsorde van het Koninkrijk der Nederlanden’. In plaats van kolonie onder dwang, waren we nu een kolonie uit eigen vrije wil. Alleen het woord ‘kolonie’ was officieel uit het vocabulaire verbannen. Het was Nederland op geen enkele manier gelukt een soortgelijk Statuut aan Indonesië op te dringen, maar Suriname was op deze manier voor Nederland wel veiliggesteld. Voor Suriname was de essentie van het Statuut van het Koninkrijk der Nederlanden niet zozeer wat er wél in stond, maar wat er níet in stond: het secessierecht. Als gepassioneerd politicus en voorman had Jopie Pengel zich daar namens de Surinaamse delegatie sterk voor gemaakt. Het was gedurende de onderhandelingen die hij voerde met Den Haag zelfs een halszaak geworden. Als Suriname op basis van ‘gelijkwaardigheid’ in het Statuut een partner zou worden, lag het voor de hand dat wij op elk gewenst moment ook het recht zouden verkrijgen om uit het Koninkrijk te treden, kortom als gelijke partner het zelf beschikkingsrecht zouden kunnen claimen. Dat was in 1945 internationaal zo ook vastgelegd in het Handvest van de Verenigde Naties, en in december 1945 door Nederland ondertekend. Maar wat betreft Suriname was dat voor Den Haag echter onbespreekbaar. Het Handvest van de VN werd door Den Haag zonder meer terzijde geschoven. Het secessierecht, het recht van de Surinamers om zich van het Koninkrijk af te scheiden, en eventueel een onafhankelijk land 23
te kunnen worden, was de absolute grens waar Den Haag onder geen beding bereid was overheen te stappen. Van Surinaamse kant werd geopperd het geschil voor te leggen bij de Verenigde Naties. Onder de dreiging dat dan de financiële hulp zou worden stopgezet (wat later tot in den treure zou worden herhaald), ging Suriname alsnog ‘vrijwillig’ overstag en accepteerde noodgedwongen het Statuut. Ik ben de stellige mening toegedaan dat met het Statuut van 1954 de kiem is gelegd voor het structureel scheefgroeien van de verhouding tussen Nederland en Suriname. Den Haag had Suriname tegen de wil van de Surinamers op de knieën gekregen. Onafhankelijkheid nu niet, onafhankelijkheid nooit niet. Dus heel feitelijk is in 1954 beslist dat, áls Suriname ooit uit het Koninkrijk zou stappen, dat alleen kon gebeuren op Nederlands initiatief en nooit of te nimmer door een beslissing van of door onszelf, de Surinamers. Daarmee werd ook de kiem gelegd voor de neergang van de Surinaamse politiek. Nu elk perspectief voor onafhankelijkheid was weggenomen, was ons land definitief de weg opgegaan, om niet te zeggen gedreven, naar een op etniciteit gedreven politiek. Den Haag had er geen enkel belang bij dat er bij ons een politieke cultuur zou ontstaan waar politici met elkaar in discussie zouden treden over een gemeenschappelijk belang van een onafhankelijk Suriname. De beperkte speelruimte die voor onze politici en de politieke partijen over was gebleven, leidde ertoe dat belangenbehartiging van de eigen etnische achterban de hoofdmoot werd. In plaats van de schouders te zetten onder een gezamenlijk toekomstperspectief, waartoe het secessierecht noodzakelijkerwijze zou hebben geleid, werd het etnisch eigenbelang daarmee de belangrijkste drijfveer in de Surinaamse politiek. Door de sterke demografische groei van de Hindostaanse gemeenschap leidde dat tot bezorgdheid van de Creolen. Zij vreesden dat zij in aantal weldra overtroffen zouden worden. Nog meer dan voorheen trachtten zij de Creoolse identiteit en cultuur te doen gelden. De Hindostaanse gemeenschap beschuldigde hen, en terecht, daarmee een totale Creoolse overheersing te bewerkstelligen. De Hindostanen zweerden erbij dat zo lang het Koninkrijksstatuut zou bestaan, dus onder Nederlands bestuur, dat kon worden voorkomen. Zo luidde dat Statuut een periode in van interne verdeeldheid dat gedurende 20 jaar lang werd uitgevochten met oneindige twisten met vrijwel 24
altijd een etnische ondertoon. Door die etnische verdeeldheid had begin jaren 70 iedereen de hoop op een betere toekomst verloren. Duizenden vertrokken naar Nederland. Er heerste de angst dat het heel gemakkelijk zou kunnen eindigen in een rassenoorlog. Voor Den Haag was het tijd om in te grijpen.
25