2628.bk.Med.planten.4a.1-15_Layout 1 03-08-11 10:33 Pagina 1
Medicinale en rituele planten van Suriname
2628.bk.Med.planten.4a.1-15_Layout 1 03-08-11 10:33 Pagina 2
Colofon Medicinale en rituele planten van Suriname Tinde van Andel Verschillende fondsen, instanties en bedrijven hebben financieel bijgedragen of het boek op andere wijze ondersteund.
NCB Naturalis
NWO
KIT Publishers Mauritskade 63 Postbus 95001 1090 HA Amsterdam E-mail: publishers@kit.nl Website: www.kitpublishers.nl NCB Nauralis Darwinweg 2 2333 CR Leiden E-mail: contact@ncbnaturalis.nl Website: www.naturalis.nl
NHN
Van Eeden fonds
Universiteit Utrecht
Het Nederlands Centrum voor Biodiversiteit NCB Naturalis bevordert met een collectie van wereldformaat en een unieke combinatie van onderwijs, onderzoek en publieksvoorlichting de kennis en bewustwording over het leven op aarde in heden en verleden. Daarmee levert het een belangrijke bijdrage aan behoud van biodiversiteit in de toekomst.
Hugo de Vries Fonds
© 2011 KIT Publishers – Amsterdam Universiteit Leiden
Disclaimer De informatie omtrent medicinaal plantgebruik in dit boek is bedoeld Alberta Mennega Stichting
voor educatieve en wetenschappelijke doeleinden. Om deze reden zijn de recepten vaak niet in detail weergegeven. Het is niet onze bedoeling de lezer te adviseren over het voorkomen, diagnosticeren, behandelen
Van Leersum Fonds (KNAW)
of genezen van welke aandoening dan ook met behulp van medicinale planten. Als u gezondheidsklachten heeft of bepaalde medicinale planten Universiteit Gent
wilt gebruiken, bespreekt u dit dan altijd met uw arts. Kruiden kunnen gevaarlijk zijn als ze in te grote hoeveelheden of voor de verkeerde
Tropische & Subtropische Landbouw & Etnobotanie
aandoening worden gebruikt, of gecombineerd worden met synthetische medicijnen en/ of alcohol. Niet alles wat uit de natuur komt is ongevaarlijk! De schrijvers, medewerkers, informanten, uitgever of instituten die deze
Vlaams Interuniversitaire Raad
publicatie hebben mogelijk gemaakt kunnen niet verantwoordelijk gehouden worden voor enige nadelige effecten veroorzaakt door het gebruik van de planten die in dit boek worden genoemd.
Leopold II Fonds
Grafisch ontwerp Grafisch Ontwerpbureau Agaatsz BNO, Meppel Fotografie omslag Thijs Heslenfeld Lithografie en druk High Trade, Zwolle De makers hebben geprobeerd alle rechthebbenden van foto’s te traceren. Degenen die desondanks menen dat dit naar hen toe onvoldoende is gebeurd,
ISBN 978 94 6022 139 2
worden verzocht contact op te nemen met de uitgever.
NUR 941/412
2628.bk.Med.planten.4a.1-15_Layout 1 03-08-11 10:33 Pagina 3
Inhoud Inleiding 7 Een grote verscheidenheid aan planten en culturen 7 Etnobotanisch onderzoek in Suriname 8 Onderzoek en veldwerk 8 Wetenschappelijke namen 10 Lokale namen 10 Beschrijvingen 10 Gebruik 10 Commercieel gebruik 11 Dankwoord 11 Fotopagina's 14 Samenstellers 14 Foto's en illustraties 14 Studenten 14 Interviewers Paramaribo 14 Informanten Paramaribo, Para, Brokopondo, Marowijne, 14/15 Nederland 15 Acanthaceae 16 Justicia calycina 16 Justicia pectoralis 17 Justicia secunda 19 Ruellia tuberosa 20 Acoraceae 21 Acorus calamus 21 Adoxaceae 22 Sambucus canadensis 22 Agavaceae 23 Fucraea foetida 23 Amaranthaceae 25 Alternanthera brasiliana 25 Amaranthus dubius 26 Amaranthus spinosus 27 Cyathula prostrata 28 Gomphrena globosa 29 Amaryllidaceae 30 Crinum erubescens 30 Hymenocallis tubiflora 31 Anacardiaceae 31 Anacardium occidentale 31 Mangifera indica 31 Spondias mombin 35 Tapirira guianensis 36 Annonaceae 37 Annona muricata 37 Annona reticulata 39 Annona sericea 39 Annona squamosa 40 Guatteria scandens 41 Guatteria schomburgkiana 42 Xylopia discreta 43 Apiaceae 45 Apium graveolens 45 Eryngium foetidum 46
Apocynaceae Allamanda cathartica Asclepias curassavica Calotropis gigantea Catharanthus roseus Geissopermum laeve Plumeria acuminata Tabernaemontana syphilitica Tabernaemontana undulata Thevetia peruviana Araceae Alocasia plumbea Caladium bicolor Colocasia esculenta Dieffenbachia seguine Dracontium asperum Montrichardia arborescens Philodendron deflexum Philodendron grandifolium Philodendron melinonii Philodendron scandens Philodendron solimoesense Araliaceae Hydrocotyle umbellata Schefflera morototoni Arecaceae Areca catechu Astrocaryum aculeatum Astrocaryum sciophilum Astrocaryum vulgare Cocos nucifera Euterpe oleracea Mauritia flexuosa Maximiliana maripa Oenocarpus bacaba Aristolochiaceae Aristolochia consimilis Asphodelaceae Aloe vera Asteraceae Ageratum conyzoides Ayapana triplinervis Bidens cynapiifolia Calea caleoides Chromolaena odorata Clibadium surinamense Cyanthillium cinereum Eclipta prostrata Elephantopus mollis Erechtites hieracifolia Mikania micrantha Rolandra fructicosa Sphagneticola trilobata Struchium sparganophorum Tagetes erecta, Tagetes patula Tilesia baccata Unxia camphorata
48 48 49 50 51 52 53 54 55 56 58 58 59 60 62 63 64 65 66 67 68 69 70 70 71 73 73 74 75 77 80 82 84 85 88 89 89 92 92 94 94 95 96 97 97 99 100 101 103 104 105 106 108 109 110 112 113
Begoniaceae Begonia glabra Bignoniaceae Arrabidea bilabiata Crescentia cujete Jacaranda copaia Macfadyena unguis-cati Mansoa alliacea Tabebuia serratifolia Tanaecium nocturnum Tecoma stans Bixaceae Bixa orellana Boraginaceae Cordia curassavica Cordia schomburgkii Cordia tetandra Heliotropium indicum Tournefortia ulei Bromeliaceae Ananas comosus Bromelia alta Guzmania pleiosticha Burseraceae Protium heptaphyllum Tetragastris altissima Trattinickia lawrancii Cactaceae Opuntia coccinellifera Campanulaceae Centropogon cornutus Cannabinaceae Cannabis sativa Cannaceae Canna indica Caricaceae Carica papaya Cecropiaceae Cecropia peltata Cecropia sciadophylla Coussapoa angustifolia Celtidaceae Trema micrantha Chenopodiaceae Dysphania ambrosioides Chrysobalanaceae Hirtella paniculata Licania membranacea Parinari campestris Clusiaceae Clusia grandiflora Mammea americana Symphonia globulifera Combretaceae Combretum rotundifolium Terminalia amazonia Terminalia catappa
114 114 117 117 118 121 122 123 125 126 127 128 128 130 130 132 134 135 136 137 137 139 141 142 142 143 145 146 146 147 147 148 148 149 149 150 150 152 152 153 155 156 156 157 157 158 158 159 160 162 162 163 164 165 165 166 167
3
2628.bk.Med.planten.4a.1-15_Layout 1 03-08-11 10:33 Pagina 4
Commelinaceae Commelina diffusa Tripogandra serrulata Convolvulaceae Cuscuta americana Ipomoea aquatica Ipomoea batatas Costaceae Costus arabicus Costus scaber Crassulaceae Bryophyllum pinnatum Cucurbitaceae Cucumis sativus Cucurbita moschata Lagenaria siceraria Luffa aegyptiaca Melothria pendula Momordica charantia Cyclantaceae Evodianthus funifer ssp. Funifer Cyperaceae Cyperus prolixus Scleria secans Scleria stipularis Dilleniaceae Davilla kunthii Davilla nitida Droseraceae Drosera capillaris Elaeocarpaceae Sloanea grandiflora Euphorbiaceae Acalypha hispida Acalypha wilkesiana Aparisthmium cordatum Caperonia palustris Cnidoscolus urens Croton matourensis Croton trinitatis Euphorbia cotinifolia Euphorbia hirta Euphorbia thymifolia Jatropha curcas Jatropha gossypifolia Manihot esculenta Maprounea guianensis Ricinus communis Fabaceae Abrus precatorius Acacia tenuifolia Adenanthera pavonina Arachis hypogea Bauhinia guianensis Bocoa prouacensis Caesalpinia pulcherrima Cajanus cajan Clathrotropis brachypetala Clitoria ternatea Copaifera guyanensis Crotalaria incana Crotalaria micans
4
168 168 170 171 171 172 173 174 174 176 178 178 179 179 180 182 183 184 185 186 186 187 187 189 190 191 191 192 193 193 194 194 195 195 195 196 197 198 199 200 200 201 202 205 206 207 209 210 212 212 213 214 215 216 217 219 220 221 222 223 224 225
Crotalaria pallida Dalbergia monetaria Desmodium adscendens Dimorphandra conjugata Dipteryx odorata Eperua falcata Erythrina subumbrans Hymenaea courbaril Indigofera suffruticosa Inga alba Inga edulis Inga heterophylla Lonchocarpus chrysophyllus Lonchocarpus negrensis Machaerium lunatum Mimosa myriadena Mimosa pudica Mucuna sloanei Pachyrhizus erosus Parkia pendula Pseudopiptadenia suaveolens Senna alata Senna occidentalis Senna quinquangulata Sesbania grandiflora Tamarindus indica Tephrosia sinapou Vigna subterranea Zygia inaequalis Zygia latifolia Gentianaceae Chelonanthus alatus Coutoubia ramosa var. ramosa Gesneriaceae Codonanthe crassifolia Haemodoraceae Xiphidium caeruleum Heliconiaceae Heliconia psittacorum Heliconia richardiana Hypericaceae Vismia cayennensis Vismia guianensis Vismia japurensis Iridaceae Eleutherine bulbosa Lamiaceae Hyptis atrorubens Hyptis lanceolata Hyptis mutabilis Leonotis nepetifolia Ocimum campechianum Ocimum gratissimum Ocimum tenuiflorum Orthosiphon aristatus Plectranthus amboinicus Lauraceae Cassytha filiformis Cinnamomum camphora Cinnamomum verum Ocotea guianensis Persea americana
226 227 228 229 230 231 232 233 234 236 237 238 239 240 241 242 243 245 246 247 249 250 252 254 254 255 256 258 259 260 261 261 262 263 263 264 264 265 265 266 267 267 268 268 270 270 271 271 272 274 275 276 277 278 280 281 282 282 283 284 285 286
Laxmanniaceae Cordyline fructicosa Lecythdaceae Couratari stellata Gustavia augusta Loganiaceae Spigelia anthelmia Strychnos melinoniana Loranthaceae Phthirusa stelis Lythraceae Lawsonia inermis Punica granatum Malpighiaceae Byrsonima spicata Hiraea faginea Malpighia glabra Stigmaphyllon sinuatum Malvaceae Abelmoschus esculentus Abelmoschus moschatus Ceiba pentandra Gossypium barbadense Hibiscus bifurcatus Hibiscus sabdariffa Lueheopsis rosea Luehopsis rugosa Quararibea guianensis Theobroma cacao Waltheria indica Marantaceae Ischnosiphon arouma Ischnosiphon gracilis Maranta arundinaceae Mayacaceae Mayaca longipes Melastomataceae Aciotis purpurascens Bellucia grossularioides Clidemia capitellata Clidemia hirta Miconia lateriflora ssp. lateriflora Miconia lepidota Miconia prasina Miconia racemosa Miconia tomentosa Nepsera aquatica Tibouchina aspera Meliaceae Azadirachta indica Carapa guianensis Cedrela odorata Guarea gomma Moraceae Artocarpus altilis Artocarpus heterophyllus Brosimum acutifolium Ficus nymphaeifolia Ficus religiosa Ficus schumacheri Musaceae Musa sp.
287 287 288 288 289 290 290 292 294 294 295 295 296 297 297 298 299 300 301 301 303 304 306 308 309 310 311 312 313 314 315 315 317 318 320 320 321 321 323 324 324 326 327 327 328 329 330 331 332 332 334 335 337 338 338 339 340 342 343 344 345 345
2628.bk.Med.planten.4a.1-15_Layout 1 03-08-11 10:33 Pagina 5
Myristicaceae Virola surinamensis Myrtaceae Campomanesia aromatica Eugenia florida Eugenia patrisii Eugenia uniflora Melaleuca cayaputi Myrciaria floribunda Pimenta racemosa Psidium guajave Syzygium cumini Nelumbonaceae Nelumbo nucifera Nymphaeaceae Nymphaea ampla Oleaceae Jasminum multiflorum Onagraceae Ludwigia nervosa Oxalidaceae Averrhoa bilimbi Passifloraceae Passiflora coccinea Pedaliaceae Sesamum indicum Phyllanthaceae Phyllanthus amarus Phytolaccaceae Microtea debilis Petiveria alliacea Phytolacca rivinoides Piperaceae Peperomia pellucida Peperomia rotundifolia Piper aduncum Piper anonifolium var. Anonifolium Piper arboreum Piper betle Piper brownsbergense Piper marginatum Piper peltatum Plantaginaceae Plantago major Poaceae Bambusa vulgaris Coix lacrima-jobi Cymbopogon citratus Cynodon dactylon Eleusine indica Guadua latifolia Imperata brasiliensis Oryza glaberrima Oryza sativa Pariana radiciflora Paspalum conjugatum Saccharum officinarum Zea mays Podostemmaceae Moureria fluviatilis
348 348 349 349 351 352 353 354 355 356 357 359 360 360 361 361 363 363 364 364 365 365 366 366 367 367 369 369 370 370 371 373 374 374 376 377 378 379 380 381 382 384 385 385 386 386 388 389 390 391 393 394 396 397 399 400 401 403 404 404
Polygonaceae Coccoloba gymnorrhachis Coccoloba mollis Coccoloba uvifera Triplaris weigeltiana Pontederiaceae Eichhornia crassipes Portulacaceae Portulaca oleracea Rhamnaceae Ziziphus jujuba Rhizophoraceae Rhizophora mangle Rubiaceae Coccocypselum guianense Coffea sp. Duroia aquatica Ixora coccinea Morinda citrifolia Palicourea guianensis Psychotria bracteocardia Psychotria capitata Psychotria poeppigiana Psychotria ulviformis Sipanea pratensis Spermacoce verticillata Uncaria guianensis Rutaceae Aegle marmelos Citrus aurantifolium Citrus aurantium Ertela trifolia Zanthoxylum pentandrum Salicaceae Banara guianensis Casearia arborea Xylosma tessmannii Sapindaceae Paullinia pinnata Vouarana guianensis Sapotaceae Chrysophyllum cainito Scrophulariaceae Scoparia dulcis Simaroubaceae Quassia amara Siparunaceae Siparuna guianensis Smilacaceae Smilax schomburgkiana Solanaceae Capsicum anuum Cestrum latifolium Datura metel Nicotiana tabacum Physalis angulata Solanum americanum Solanum asperum Solanum leucocarpon Solanum macrocarpon Solanum mammosum Solanum stramoniifolium Solanum subinerme
405 405 406 407 408 409 409 410 410 412 412 413 413 414 414 415 416 417 418 419 420 421 422 423 425 425 426 428 428 429 431 432 433 435 435 436 437 438 438 439 440 440 441 441 442 442 444 444 446 446 447 447 449 450 451 453 454 455 456 457 458 459 460
Urticaceae Laportea aestuans Verbenaceae Lantana camara Lippia alba Priva lappulacea Stachytarpheta cayennensis Stachytarpheta jamaicensis Viscaceae Phoradendron perrottettii Vitaceae Cissus erosa Cissus verticillata Zingiberaceae Aframomum melegueta Alpinia galanga Curcuma longa Curcuma zanthorrhiza Kaempferia galanga Renealmia alpinia Renealmia floribunda Zingiber montanum Zingiber officinale Zingiber zerumbet Varens-Adiantaceae Adiantum latifolium Varens-Aspleniaceae Asplenium serratum Varens-Cyatheaceae Cyathea microdonta Varens-Gleicheniaceae Dicranopteris flexuosa Varens-Hymenophyllaceae Trichomanes vittaria Varens-Pteridaceae Pityrogramma calomelanos Varenachtigen-Selaginellaceae Selaginellia parkeri Selaginellia radiata Wolfsklauwen-Lycopodiaceae Lycopodiella cernua Mossen-Leucobryaceae Octoblepharum albidum Paddenstoelen-Ganodermataceae Ganoderma applanatum
461 461 463 463 464 466 466 468 469 469 470 470 471 472 472 473 475 476 477 478 480 481 482 483 485 485 486 486 487 487 488 488 489 489 490 490 491 491 492 493 493 495 495 496 496
Index wetenschappenlijke namen Index plantgebruik Index lokale namen Begrippenlijst Literatuurlijst
497 502 506 518 522
5
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:55 Pagina 16
ACANTHACEAE
Justicia calycina (Nees) V.A.W. Graham. Synoniem: Rhacodiscus calycinus (Nees) Bremek. Lokale namen: bruduwiwiri1 (Sr), woko potërë (Ca), bë watra uwíi2, daanda, dangdang (Sa). Beschrijving: Kruid, tot 1 m hoog. Stengel met knopen. Plant bijna kaal of dicht bezet met korte, rode haren. Bladeren tegenoverstaand, zittend, 18-36 x 6-7 cm, voet aflopend, punt lang toegespitst. Bloeiwijze een eindstandige, tot 20 cm lang gesteelde pluim. Schutbladen draadvormig. Bloemen buisvormig, steenrood. Doosvrucht donkerbruin, knotsvormig, met twee bruine, lensvormige zaden.
Justicia calycina. Illustratie W. Hekking.
Voorkomen: algemeen, langs kreken, watervallen, wegbermen, als ondergroei in bos.
kend zijn voor ‘lage salie’ doen verdwijnen. Het kan zowel door mannen als vrouwen worden gebruikt.
Verspreiding: de Guiana’s, Amazonegebied.
In Brownsweg koken de Saramaccaners deze plant samen met een droog blad van de morisi palm (Mauritia flexuosa). Mensen met een sterk opgezwollen lichaam (oedeem) baden zich in het rode kruidenbad en drinken iets van het afkooksel. Kleine kinderen die na een jaar nog niet kunnen lopen, worden ‘gezweept’ met een tak van dit kruid om hen sneller te doen leren lopen. Vanwege de rode kleur van het afkooksel wordt deze plant af en toe ook in winti-kruidenbaden gebruikt, mogelijk in rituelen rondom de ingi winti’s (Indianengeesten). J. calycina is iets minder algemeen dan J. segunda en wordt daardoor iets minder vaak gebruikt.
Domesticatie: wild, soms gespaard tijdens het wieden. Gebruik: Wanneer de bladeren van de bruduwiwiri (Justicia calycina) of van de verwante soorten J. segunda en J. cayennensis worden gekookt, krijgt het water een opvallend rode kleur. De thee wordt gedronken bij bloedarmoede of na ernstig bloedverlies, vanwege de sterke gelijkenis met bloed. Bij hevige menstruatie of ‘lage salie’ (een veel gebruikte term voor lage bloeddruk en bloedarmoede) wordt een thee van ‘drie tot vier soorten bruduwiwiri’ gedronken. Mogelijk worden hier J. calycina, J. segunda, J. cayennensis en een onbekende vierde soort bedoeld. Van de thee worden twee tot drie glaasjes per dag gedronken, gedurende twee weken. Dit medicijn zou de patient ‘meer bloed’ geven, de weerstand verhogen, en de loomheid, duizeligheid, zwakte en doffe ogen die kenmer-
16
Commercieel gebruik: deze plant wordt af en toe op de markt in Paramaribo verkocht. Betekenis naam: 1) bloedkruid; 2) rood waterkruid.
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:55 Pagina 17
ACANTHACEAE
Justicia pectoralis Jacq. Lokale namen: tonkawiwiri1, papawiwiri2, man/uma pawintiwiri2 (Sr), kumaruballi1 (Ar), tone uwíi3 (Au), papá uwíi2, töne uwíi3 (Sa). Beschrijving: Kruid, rechtopstaand of kruipend, tot 50 cm hoog. Stengels geribd, dun, wortelend aan de verdikte knopen. Bladeren tegenoverstaand, variabel van vorm, eirond of lancetvormig, 4-12 x 0,5-2,5 cm, voet afgerond of spits, punt spits of toegespitst; bovenkant donker groen, onderkant licht groen. Bloeiwijze een eindstandige aar. Bloemen klein, zittend, wit met paarse vlekjes. Doosvrucht met 4 lensvormige zaden.
Justicia pectoralis: habitus en variatie in bladvorm. Illustratie H. Rypkema.
Voorkomen: af en toe voorkomend langs bospaden, rivieren en kreken, ook in stadsparken. Verspreiding: van Zuid Mexico tot Paraguay en het Caraïbisch gebied. Domesticatie: wild, soms aangeplant op erven, nu minder vaak dan voorheen. Gebruik: In Suriname onderscheidt men twee ‘soorten’ pawinti wiri: een mannelijke vorm met rondere blaadjes en een vrouwelijke vorm met lancetvormige blaadjes. Hoewel beide vormen apart worden verkocht, wordt er in recepten nauwelijks onderscheid gemaakt. Een thee van een gedroogde plant op een liter water wordt gedronken tegen nieraandoeningen. Een afkooksel van vers of droog blad met een paar handen vol blaka uma bladeren (Cordia curassavica) en zeven kalebasbladeren (Crescentia cujete) op 1,5 liter water wordt in plaats van water gedurende de hele dag gedronken tegen dysenterie. Een thee van vijf bladeren op een kopje water en wat citroengras (Cymbopogon citratus) wordt driemaal daags ge-
dronken tegen verkoudheid, hoest en bronchitis (Sedoc, 1992; Stephen 1978; Heyde, 1987). Saramaccaners drinken de thee van dit kruid tegen hartkwalen, hoge bloeddruk, maagpijn, darmklachten en te frequente menstruatie. De thee wordt soms gekookt met kwasibita (Quassia amara), markoesablad (Passiflora spp.) en luisawiwiri (Eclipta prostrata). Op een steen fijngewreven blad wordt vermengd met warme kokosolie en ‘s ochtends en ‘s avonds gemasseerd op verstuikte of gekneusde ledematen, tot de pijn is verdwenen. Bij hoofdpijn en flauwvallen worden fijngewreven blaadjes op het voorhoofd gelegd. Het sap van in een zakdoek uitgeknepen blaadjes wordt in ontstoken ogen (‘oogvirus’) gedruppeld. Pawinti wiri geurt zowel in verse als gedroogde staat sterk naar coumarine, een kaneel-achtig aroma. Saramaccaners in Pikin Slee wrijven de fijngemaakte bladeren onder hun armen tegen zweetgeur (van ’t Klooster, 2009). Een kruidenbad van Justicia pectoralis wordt aangeraden bij duizeligheid. Gekookt met knopowiwiri (Hyptis lanceolata) en makamaka (Lantana camara) wordt het bad gebruikt tegen koorts en
17
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:55 Pagina 18
malaria. Arawaks in Powakka maken een kruidenbad tegen pijn door bladeren van pawinti wiri te stampen met die van bosguyaba (Eugenia patrisii), kulishiri (Cupania scrobiculata), cashew (Anacardium occidentale), katoen (Gossypium barbadense), sangrafu (Costus spiralis var. spiralis), kalebas (Crescentia cujete) en busi masusa (Renealmia guianensis), eventueel aangevuld met bier en een kwart flesje palm (alcohol). Vanwege de aangename geur wordt het kruid in Brownsweg ook in genitale stoombaden gebruikt, voor een verhoogd genot voor de man baden vrouwen met pawinti wiri, kengesi (Scleria secans), seemai (Mimosa pudica), witte suiker, cacao, zout en stukjes suikerriet. Met malembelembe (Piper marginatum), dettol (Isertia parviflora), gaán bë baka pinja páu (Vismia macrophylla), makamaka (Lantana camara), pedreku (Xylopia discreta), gran masusa (Renealmia alpinia) en yarakopi (Siparuna guianensis) wordt gebaad tussen drie dagen en drie maanden na de bevalling. J. pectoralis wordt gezien als een belangrijke rituele plant en dient als ingrediënt in talloze kruidenbaden, in combinatie met andere magische kruiden, zoals kowru-ati (Begonia glabra), piëpië páu (Lippia alba), sangrafu (Costus spp.), konsakawiwiri (Peperomia pellucida) en séémái (Mimosa pudica). De baden dienen om vijanden te kalmeren, problemen met de politie op te lossen, familiewinti’s gunstig te stemmen, geluk af te dwingen, nachtmerries en kwade geesten te doen verdwijnen en iemands ziel (‘kra’) te versterken door middel van zoet geurende kruiden. Tegen de magische ziekte fyofyo wordt het lichaam ingewreven met een mengsel van pawinti bladeren, alcohol en pemba, terwijl een mengsel van pemba met gemalen bladeren van bobi fyofyo (Struchium sparganophorum) over het lichaam van de patiënt wordt geblazen. Na de geboorte wordt de placenta begraven met J. pectoralis en andere sterk geurende kruiden als matu bonu uwíi (Miconia lateriflora ssp. lateriflora) en piê piê páu (L. alba). Pawinti wiri wordt ook geassocieerd met slangengoden: zowel de fodu en papa winti’s (Boa constrictor geesten) als de wenti en wátawenú (anaconda en watergeesten). De slangen worden vereerd en soms als huisdier gehouden en gevoerd, wat geluk zou brengen in het werk en de financiën
18
(Price, 2008; Vernon, 1985). Het doden van deze slangen heeft echter een eeuwige wraak (kunu) tot gevolg. Kruidenbaden om deze slangengoden op te roepen, gunstig te stemmen of om hun vloek enigszins te bezweren, bevatten naast pawinti wiri vaak andere planten en objecten die met (water-) slangen worden geassocieerd. Voorbeelden zijn fodukama (Coccosypselum guianense), sangrafu (Costus spp.), papagodo (Lagenaria siceraria), gronposren (Portulaca oleracea), papamoni (kaurischelpen), malembelembe (Piper marginatum) en papa-udu buba (Lauraceae sp. TVA 4791). Voor gedetailleerde recepten voor pawinti kruidenbaden, zie Stephen (1978; 1986) en Sedoc (1992). De naam ‘papa’ en de slangenverering komen oorspronkelijk uit de regio Grand Popo in Benin (West Afrika). Saramaccaners spelen speciale papa muziek tijdens begrafenissen (Price, 2008). De naam tönë́ wiri verwijst naar de goden van de stroomversnellingen, die gelieerd zijn aan albino’s (Herskovits & Herskovits, 1934; Price & Price 1991). Met behulp van een tönë́ obia, een magisch medicijn dat mogelijk J. pectoralis bevat, kunnen deze goden worden opgeroepen. Zij zorgen voor ernstige regenval, waardoor de stroomversnellingen onbevaarbaar worden. Volgens de overleveringen hebben de Saramaccaners op deze wijze in het verleden vijanden van zich af weten te schudden (Price & Price, 1991). Volgens een deskundige uit Marchallkreek moet je na het baden met tönë́ wiwiri en andere bladeren in de kreek of rivier pemba en een flesje swit sopi (een zoete amandelsiroop) achterlaten als offer voor de ‘weti gadu’s’ (albinogeesten). Wanneer je de rivier uitgaat, leg je een kruis van sangrafu scheuten (Costus spp.) dwars over het pad, zodat hetgene wat je van je afgewassen hebt daar blijft en niet over het pad naar je terug kan komen. Je mag die dag niet naar de rivier terugkeren. Commercieel gebruik: regelmatig te koop op de Vreedzaammarkt in Paramaribo en in Surinaamse kruidenwinkels in Nederland. Betekenis naam: 1) naar de tonka boon (Dipteryx odorata), vanwege de geur; 2) Papa verwijst naar slaven afkomstig uit Grand en Petit Popo in Benin (West Afrika); 3) kruid van de geesten van de stroomversnellingen. AC
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:55 Pagina 19
ACANTHACEAE
Justicia secunda Vahl. Lokale namen: bruduwiwiri1 (Sr), bë watra uwíi2 (Sa). Beschrijving: Kruid of klimmende struik, tot 3 m hoog. Stengels rechtopstaand of klimmend, geribbeld, met knopen. Bladeren tegenoverstaand, kaal, 8-15 x 2,5-6,5 cm, voet afgerond, punt lang toegespitst; bladrand gegolfd. Bloeiwijze een eindstandige, veel vertakte pluim. Schutbladeren driehoekig. Bloemen roze. Doosvrucht met 4 lensvormige zaden.
Justicia secunda. Illustratie H. Rypkema.
Voorkomen: algemeen, in halfschaduw in secundaire vegetatie en langs wegen. Verspreiding: Colombia, Venezuela, de Guiana’s en het Caraïbisch gebied.
zeven droge of verse plantjes, gekookt op een liter water, driemaal per dag een glas warm te drinken gedurende drie dagen. Er wordt aangeraden na een paar potten thee de bloeddruk te laten controleren om een te hoge bloeddruk te voorkomen.
Domesticatie: wild, soms gespaard tijdens het wieden. Gebruik: Wanneer de bladeren van de bruduwiwiri (Justicia secunda) of van de verwante soorten J. calycina en J. cayennensis in water worden gekookt, krijgt het water een opvallend rode kleur. Waarschijnlijk vanwege de sterke gelijkenis met bloed, wordt het afkooksel gedronken na ernstig bloedverlies, om het bloed te zuiveren, bij zware menstruatie, sikkelcelanemie, bloeddruk en bloedarmoede. Bij hevig bloedverlies tijdens de menstruatie of na de bevalling varieert het recept van een hele pot thee per dag gedurende vier dagen tot tweemaal daags een klein glas van een aftreksel van zes planten, zolang het bloedverlies aanhoudt, de vrouw zich niet lekker voelt of het bloed een afwijkende kleur heeft. Voor ‘lage salie’, een algemene Surinaamse term voor lage bloeddruk, bloedarmoede, een laag haemoglobinegehalte of sikkelcelanemie, varieert het recept van drie tot
Thee van gekookte bruduwiwiri heeft de kleur van bloed. Foto: T.van Andel.
Bij hevige menstruatie of lage salie wordt een thee van ‘drie tot vier soorten bruduwiwiri’ aangeraden. Mogelijk worden hier J. calycina, J. segunda, J. cayennensis en een onbekende vierde soort bedoeld. Van de thee worden durende één tot twee weken twee tot drie glaasjes per dag gedronken
19
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:55 Pagina 20
(Sedoc, 1992). Dit medicijn zou de patient ‘meer bloed’ geven, de weerstand verhogen, en de loomheid, duizeligheid, zwakte en doffe ogen die kenmerkend zijn voor lage salie doen verdwijnen. Het medicijn wordt zowel door mannen als vrouwen worden gebruikt, ook tijdens de zwangerschap. Surinamers in Nederland noemden de thee een middel om prostraatproblemen te voorkomen. In Brownsweg drinken de Saramaccaners de thee van vijf tot tien bladeren tevens bij oogpijn, duizeligheid, hoofdpijn en stress. De thee wordt ingekookt met desi wiwiri (Sphagneticola trilobata) tot een rode hoestsyroop. Kleine kinderen die na een jaar nog niet kunnen lopen, worden ‘gezweept’ met een tak van dit kruid om hen sneller te doen leren lopen. Mensen met een sterk opgezwollen lichaam (oedeem) baden zich in een rood kruidenbad van bruduwiwiri en een droog blad van de morisi palm (Mauritia flexuosa), gebruiken een droog bananenblad als washandje en drinken iets van het badwater. Een kruidenbad met bruduwiwiri wordt ook
toegepast bij reuma, tintelingen in de ledematen en stress. Een vaginaal stoombad met bruduwiwiri, kowru-ati (Begonia glabra) en suikerrietblad (Saccharum officinarum) zou het seksuele genot bij de man versterken. Vanwege de rode kleur van het afkooksel wordt deze plant ook in winti-kruidenbaden gebruikt, mogelijk in rituelen rondom de ingi winti’s (Indianengeesten). Justicia secunda is iets algemener dan J. calycina en wordt daarom vaker gebruikt en verkocht. De derde soort bruduwiwiri, J. cayennensis (apuku dangdang, Sa) is veel kleiner, heeft paarse bloemen en komt in hoog bos voor (Wasshausen, 2006). In Brownsweg wordt de plant in rituele kruidenbaden voor apuku (bosgeesten) gebruikt. Commercieel gebruik: deze soort wordt regelmatig op de markt in zowel Paramaribo als Nederland verkocht. Betekenis naam: 1) bloedkruid; 2) rood water kruid.
ACANTHACEAE
Ruellia tuberosa L. Lokale namen: watrakanu1 (Sr), patpatawá (Sarn), waterkanon1 (SN) Beschrijving: Kruid, tot 60 cm hoog. Wortels zwart, knolvormig verdikt. Stengels met lange afstaande haren. Bladeren tegenoverstaand, kortgesteeld, 4-12 x 2-7 cm, voet aflopend, punt afgerond; bladrand geschulpt. Bloeiwijze een okselstandige, rechtopstaande pluim. Bloemen trechtervormig, paars, ’s ochtends opengaand, ‘s middags afvallend. Vrucht cylindrisch, zwart, met teruggebogen kelkbladeren. Als de rijpe vruchten nat worden, springen ze met een knal in twee helften uiteen en schieten de zaden weg.
Ruellia tuberosa. Illustratie W. Hekking
Voorkomen: zeer algemeen, in open vegetatie, in wegbermen en weilanden.
20
Verspreiding: West Indische eilanden, Noordelijk Zuid-Amerika.
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:55 Pagina 21
Domesticatie: wild Gebruik: In Paramaribo staan de wortels van dit kruid bekend om hun medicinale werking. Van een thee van drie tot een handvol gedroogde wortels op 1-3 liter water wordt driemaal daags een klein glaasje gedronken bij diabetes. De thee van de wortels en soms van de bladeren van watrakanu, al of niet gekookt met blad van de tamarinde (Tamarindus indica) of snekiwiwiri (Eryngium foetidum) wordt koud of warm gedronken bij nierontsteking, diabetes, hoge bloeddruk en gonorroe.
Het afkooksel wordt tevens op de huid gesmeerd bij huidparasieten (Tjong Ayong, 1989; Stephen 1978; Sedoc, 1992; Raghoenandan, 1994). Commercieel gebruik: Ruellia tuberosa is niet op de markt in Paramaribo verkrijgbaar, misschien omdat het gemakkelijk zelf te plukken is langs wegbermen in de stad. De plant wordt wel naar Nederland geëxporteerd. Betekenis naam: 1) waterkanon, naar de met een knal openspringende vruchten.
ACORACEAE
Acorus calamus L. Lokale namen: dringo, dlingu (J), kalmoes (SN). Beschrijving: Meerjarig kruid, tot 1 m hoog; wortelstok stevig, lang, kruipend. Bladeren rechtopstaand, zwaardvormig, 5 x 75 cm lang, parallelnervig. Schutblad verticaal, bladachtig, afgeplat, aan één zijde scherpkantig, aan de andere zijde een groef waaruit de bloeikolf steekt. Bloeikolf schuin afstaand, kegelvormig, 5-10 cm lang, met dicht opeenstaande, geelgroene bloemen. Bes rood met meerdere zaden.
Voorkomen: af en toe gekweekt op Javaanse erven. Verspreiding: vanuit uit India en China naar Europa gebracht. Door Javanen in Suriname geïntroduceerd. Domesticatie: gedomesticeerd. Gebruik: De sterk geurende en scherp smakende wortelstok is in Suriname alleen bij Javanen bekend. De knol wordt in stukjes van 10-15 cm gesneden en gedroogd. Behalve als specerij in boemboes (Javaanse kruidenpasta’s) gebruiken Javanen de kalmoeswortel ook medicinaal. Een thee van de wortelstok wordt gedronken tegen buikkramp, maagklachten en dysenterie. De wortel wordt samen met een blad van bengle (Zingiber purpu-
Acorus calamus. Illustratie: F. Köhler.
reum) toegevoegd aan een aantal jamu’s (Javaanse kruidendrankjes), zie Tyong Ayong (1989: 165, 166). Een voorbeeld van zo’n drankje is de jamu sawanang, dat als wormkuur aan kinderen wordt gegeven, met name tegen aarsmaden (‘bis-bis woron’). Dit mengsel wordt bereid door de wortels van kalmoes, mangrasi (Eleusine indica), gronposren (Portulaca oleracea), klaroen (Amaranthus dubius), dadap srep (Erythrina subumbrans), een blad bengle en een blad van de purgeernoot (Jatropa curcas) fijn te stampen, met water te vermengen, in een doek te doen en het mengsel uit te persen boven de mond van het kind. Dit proces moet twee tot driemaal binnen een week worden herhaald. Volgens een ander Javaans recept wordt een stuk kalmoeswortel met drie plantjes snekiwiwiri (Eryn-
21
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:55 Pagina 22
gium foetidum), het vruchtvlees van een kalebas (Crescentia cujete), een stukje blauwsel (Reckitt blue), drie zuurzakbladeren (Annona muricata), een stuk asafoetida, drie bladeren van dadap srep (E. subumbrans) en een takje bengle fijngemaakt. Met het smeersel wordt een kind met stuipen (als gevolg van koorts of epilepsie) ingewreven. Door de sterke geur zou het kind weer bijkomen. Hetzelfde medicijn zou ook werkzaam zijn tegen het boze oog. Om het kind te beschermen tegen dit soort kwade invloeden wordt de geraspte wortel-
stok ook direct achter het oor en op het voorhoofd van jonge kinderen gesmeerd. Bij verkoudheid wordt de wortel met anijszaad fijngestampt en op het hoofd van het kind gelegd (Tyong Ayong, 1989). Commercieel gebruik: de wortel wordt soms verkocht op Javaanse groentenmarkten in Paramaribo. In Nederland is de gemalen wortel verkrijgbaar in natuurvoedingswinkels en drogisterijen.
ADOXACEAE
Sambucus canadensis L. Synoniemen: Sambucus simpsonii Rehd. ex Sarg.; Sambucus canadensis L. var. laciniata Gray.; Sambucus nigra L. ssp. canadensis (L.) R. Bolli. Lokale namen: flierwiri1, flierblad1 (Sr), vlier (SN). Beschrijving: Grote struik, tot 4 m hoog. Takken hol, met dik merg. Bladstelen en nerven aan de onderzijde behaard. Bladeren tegenoverstaand, samengesteld, onevengeveerd; deelblaadjes tot 15 x 4 cm, onderste soms weer drietallig samengesteld; voet wigvormig, punt lang toegespitst; bovenkant dofgroen, onder-
Voorkomen: soms gekweekt als sierplant in tuinen. Verspreiding: wild in Canada, de VS, geïntroduceerd in Venezuela, de Antillen en Suriname. Domesticatie: gedomesticeerd, vermeerderd via stekken. Gebruik: Deze struik wordt vooral in stadstuinen gekweekt en is daarom alleen bij inwoners van Paramaribo en omstreken bekend. In de jaren ’70 werd de struik vaker in tuinen aangetroffen dan tegenwoordig. Een aftreksel van de bladeren in warm water dient als spoelmiddel na het trekken van tanden en kiezen (Stephen, 1979). Het sap van de bladeren vermengd met wat melasse en melk
22
Sambucus nigra ssp. canadensis. Foto: C. van der Hoeven.
kant grijsgroen; bladrand gezaagd. Bloeiwijze schermachtig, veel vertakt, met veel kleine witte bloemetjes. Bes donkerpaars, eetbaar, maar die wordt in Suriname nooit gevormd.
wordt ingenomen bij astma, bronchitis, verkoudheid en hoesten. Het gezeefde afkooksel van enkele vlierbladeren op een halve liter water, vermengd met twee eetlepels uitgeperste gronposren (Portulaca oleracea) en gezoet met honing wordt door Sedoc (1992: 78) aangeraden bij bronchitis. Het sap van de bladeren, al of niet gekookt met zure oranje (Citrus aurantium), zachte kaars, gember en melasse, geldt als braakmiddel (Sedoc, 1992). Een ander braakmiddel wordt bereid door 300 ml vliersap met een mespuntje zout en vijf druppels kokosolie door elkaar te klutsen en op te drinken. Er wordt vaak gedacht dat men het benauwde gevoel van astma en het ‘nest’ van overtollig slijm in de longen en keel er uit moet braken om de ziekte te genezen.
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:55 Pagina 23
De witte, geurende bloemschermen van de vlierstruik worden soms in winti-kruidenbaden gebruikt. Voor een uitgebreid recept voor een swit’watra met vlierbloemen, zie Sedoc (1992: 140). Om de magische ziekte fyofyo bij een zwangere vrouw te genezen, raadt hij aan om de volgende ingrediënten in een blauwe pan te koken: vlierblad, blaka uma wiri (Cordia curassavica), smeriwiri (Ocimum campechianum), konsakawiwiri (Peperomia pellucida), piëpië páu (Lippia alba), aneisi wiri (Piper marginatum), zeven korrels kaseerzout (grof zeezout) en drie gevallen busi papaya bladeren (Cecropia sciadophylla). Als het water kookt, moet er sesamzaad (Sesamum indicum) en een blokje blauwsel (Reckitt blauw) aan worden toegevoegd. Het afkooksel wordt overgegoten in een aarden pot (‘prapi’) en aangevuld met een fles Parbo bier, Floridawater (soort parfum) en witte
lavendel (geurstof uit apotheek). Met een bos sisibiwiri (Scoparia dulcis) als bezem wordt de patiënte van hoofd tot tenen afgeveegd met de woorden: ‘ala hebi taki, fyofyo anga takru prakseri fu libisma mi de sibi trowe’ (al de ruzie, fyofyo en lelijke gedachten van mensen veeg ik eraf). Voor een kruidenbad voor de slangengod (pawinti), zie Sedoc (1992:177). Commercieel gebruik: vlierblad of de levende struik is niet te koop in Paramaribo. In Nederland hebben de verkopers moeite de soort te herkennen. Soms wordt ‘flier blad’ aangeboden in Surinaamse winkels, maar het is lang niet altijd Sambucus nigra wat er in het pakketje zit. Betekenis naam: 1) verwijst naar de Nederlandse vlier, Sambucus nigra L.
AGAVACEAE
Furcraea foetida (L.) Haw. Lokale namen: ingisopo1 (Sr), mola, kukui (Ar), mura (Ca), ingiisópu1 (Au), ingisópu1 (Sa), mauritiushennep (SN). Beschrijving: Grote, rozetvormige plant tot 3,5 m in diameter, met soms een korte stam. Bladeren 40 tot 50, wijd uitstekend, dik, vlezig, heldergroen, tot 1-2 m x 10-15 cm, punt en bladrand gestekeld. Bloeiwijze tot 10 m hoog, groeiend vanuit het midden van de plant. Bloemen talrijk, 3 cm groot, wit, sterk geurend. In de oksels van de bloemsteeltjes vormen zich broedplantjes, die na afvallen tot planten uit kunnen groeien. Doosvrucht groen.
Furcraea foetida. Illustratie: W. Hekking.
Voorkomen: wild op granietbergen en rotsen in stroomversnellingen, aangeplant in tuinen. Verspreiding: noordelijk Zuid-Amerika en het Caraïbisch gebied. Domesticatie: in Suriname bestaan wilde en gedomesticeerde vormen.
Gebruik: Deze plant bevat saponines, die in water opgelost een zeepachtig schuim geven. Dit schuim heeft een reinigende werking, die echter aanzienlijk minder is dan die van gewone zeep. Saponines hebben een bittere of scherpe smaak, werken prikkelend op de slijmvliezen en hebben een schimmeldodende werking (Hostettmann & Marston, 1995). Fijngestampte ingisopo bladeren, die een
23
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:55 Pagina 24
eigenaardige geur afgeven, werden vroeger door Indianen gebruikt om hun kleren en lichaam te wassen. Sommige Surinaamse vrouwen wassen hun haar nog steeds met ingisopo als het droog is, uitvalt of gemakkelijk breekt. Arawaks uit Powakka doen dit alleen om roos of hoofdluis te behandelen. Ook verwarmen zij het blad tot het zacht wordt, stampen het fijn en smeren het op wonden, zweren en abcessen. Pijnlijke ledematen (als gevolg van stoten of gevechten) worden ingesmeerd met olie en verbonden met een opgewarmd blad. De Arawaks smeren het sap van de bladeren ook op aambeien en druppelen het bij oorpijn in het oor. Wellicht vanwege het zeepachtige schuim en de schimmelwerende werking verwerken AfroSurinaamse vrouwen ingisopo in vaginale stoombaden. Ingewijden zeggen dat het sap wel erg jeukt, dus het blad moet wel eerst goed gekookt worden in een open pan, zodat de jeukende stof verdampt. Powakka Arawaks wringen het sap uit geschilde, boven het vuur verwarmde ingisopo bladeren, mengen dit met melasse, zout en kokosolie en geven het aan kinderen met astma (‘bezetting’) te drinken. De thee van het blad of een eetlepel sap met melasse wordt gedronken tegen koorts en constipatie. Een lepel sap, geklutst met honing, limoensap, melasse, slaolie en/of sap van Aloe vera blad wordt ingenomen bij hoest en verkoudheid. Volgens Sedoc (1992) wordt de wortels van de plant in cognac getrokken en ingenomen tegen leveraandoeningen (‘leversiki’). Zelfs voor baby’s tot zes maanden oud (!) schrijft hij tweemaal daags een paplepel van dit medicijn (aangelengd met water) voor. Een aftreksel van de wortels in alcohol met wortels van yorkapesi (Senna occidentalis) en kruidnagelen wordt gedronken tegen buikpijn. Getrokken in cognac, vermout of jenever en gemengd met slaolie of krapaolie (Carapa spp.) leveren de wortels een medicijn tegen syfilis, impotentie, baarmoederproblemen en buikpijn. Voor een gecompliceerd recept met ingisopo bij impotentie, zie Sedoc (1992: 94). In Powakka koken ze de wortels en drinken ze de thee tegen misselijkheid een aanhoudend braken. Het sap van de gestampte wortels geven ze aan hoogzwangere vrouwen om de bevalling op te wekken. Marrons gebruiken ingisopo vooral in wintirituelen. Om een geest van een overleden persoon
24
Wild exemplaar van Furcraea foetida op de Volzberg. Foto: C. van der Hoeven.
(yorka) weg te jagen neemt men een bad van droge uma busi papaya bladeren (Cecropia obtusa of C. peltata), ingisopo blad, yorka oker (Hibiscus bifurcatus of Abelmoschus moschatus). Om de kwaadwillende yorka uit het huis te verdrijven, maakt de wintipriester ingisopo blad en maka titei, de stekelige luchtwortel van Philodendron solimoesense, fijn in een kalebas met water. Dit water sprenkelt hij met een struikje sisibiwiri (Scoparia dulcis) rond het huis en het erf. Met dit ‘was’ kondre’ ritueel kan hij het hele dorp purificeren. Wooding (1984:59) maakt melding van een malafide bonuman die een klant met de harde stekelige bladeren van ingisopo had geslagen om een kwade geest (kromanti apuku) uit te drijven. In Powakka strooien ze ingisopo blad rond het huis om zwarte magie af te weren en terug te zenden naar degene die het kwaad heeft verzonden. De enigszins gelijkende Agave americana en A. vivipara, die geen felgroen maar grijsgroen met witgerand blad hebben, worden ook wel eens ingisopo genoemd, omdat de bladeren ook saponine bevatten en in het verleden als zeep werden gebruikt (Rolander, 2008).
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:56 Pagina 25
Zowel uit bovenstaande Agave soorten als uit Furcraea foetida werd in vroeger een vlechtvezel gewonnen die vergelijkbaar was met sisal (gemaakt van Agave sisalana). Hoewel Furcraea in Guyana en elders in het Caribisch gebied nog steeds voor dit doel wordt gekweekt, is het niet bekend of er in Suriname nog vezels van deze plant worden gemaakt. Hoewel ingisopo van nature op rotsen in stroomversnellingen groeit, is de plant op sommige plaatsen bijna uitgeroeid,
omdat de vlezige bladeren onder de boten worden gelegd om ze makkelijker over de stenen te trekken (Mennega, 1976). Commercieel gebruik: Ingisopo blad ligt vers op de Vreedzaammarkt; de levende plant wordt soms als sierplant in Paramaribo verkocht. Het diepgevroren blad is soms in Nederland verkrijgbaar. Betekenis naam: 1) indianenzeep.
AMARANTHACEAE
Alternanthera brasiliana (L.) Kuntze Lokale namen: weti ede1 (Sr), kondolinga (Sa). Beschrijving: Kruipend of rechtopstaand kruid. Jonge stengel wit behaard, knopen ingesnoerd, rood. Bladeren tegenoverstaand, dun, 4-13 x 1-5,5 cm, voet wigvormig, soms scheef, punt toegespitst; bovenkant schaars behaard, onderkant eerst dicht behaard, later kaler. Bloeiwijze een eind- of okselstandige kluwen, ca. 10 x 7 mm; schutbladen talrijk, dicht wit behaard; bloeisteel zeer kort tot 6 cm lang, aan de top dicht witbehaard. Bloemen wit. Doosvrucht eivormig, met een deksel openspringend. Zaden donker roodbruin.
Alternanthera brasiliana. Illustratie H. Rypkema.
Voorkomen: algemeen, in verstoorde, open vegetatie en langs bosranden. Verspreiding: tropisch Amerika en het Caraïbisch gebied. Domesticatie: wild, sporadisch gecultiveerd door Marrons. Gebruik: Alternanthera brasiliana werd slechts éénmaal in gecultiveerde vorm aangetroffen, gezaaid op een erf in het Saramakkaanse dorpje Kapasikele aan de Beneden-Surinamerivier. De bovenstaande beschrijving is gebaseerd op het Surinaamse exemplaar (TvA 4849). De plant wordt ondersteboven gedroogd en later in een kruidenbad verwerkt om baby’s mee te wassen,
zodat ze gezond en stevig worden en sneller leren lopen. Vaak worden Marronkinderen met dit soort kruidenbaden gewassen vanaf de derde dag na hun geboorte tot het moment dat ze kunnen lopen. Tijdens het bad krijgen ze ook iets van het badwater te drinken. De plant wordt ook in versterkende kruidenbaden voor volwassenen gebruikt. De naam ‘kondolinga’ geven Saramaccaners in Brownsweg ook aan Pfaffia glomerata, een sterk gelijkend kruid in dezelfde familie met een iets kleinere, vertakte bloeiwijze. De plant wordt daar in kruidenbaden voor baby’s gebruikt, maar ook
25
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:56 Pagina 26
in genitale stoombaden na de bevalling (Ruisschaert et al., 2009). De naam ‘weti ede’ wordt ook aan de verwante soort Alternathera sessilis gegeven, een verwante soort met kleiner blad, een zittende bloeiwijze en kruipende stengels die voorkomt als onkruid op akkers in het kustgebied. Van ‘weti ede’ wordt volgens Sedoc (1992) een thee gedronken tegen keelontsteking en jeuk. Gekookt met luisawiwiri (Eclipta prostrata) wordt de thee gedronken tegen witte vloed, en met sopropo wiwiri (Momordica charantia) tegen hoge bloeddruk. Gestampte bladeren met olie worden in de lies gewreven bij opgezette lymfeklieren. Aangezien er nooit een herbariumexemplaar is verzameld bij deze recepten, kan de ‘weti ede’ in deze recepten ook betrekking hebben op Ageratum conyzoides of Cyanthillium cinereum (beiden Asteraceae).
Alternanthera brasiliana hangt te drogen voor later gebruik, Nieuw Lombé. Foto: T. van Andel.
Betekenis naam: 1) withoofdje, naar de bloeiwijze.
Commercieel gebruik: niet verhandeld.
AMARANTHACEAE
Amaranthus dubius Mart. ex Thell. Lokale namen: weti/redi krarun (Sr), redi mboa (Sa), marsa (Sarn), bajem (J), witte/rode klaroen, Indische spinazie (SN). Beschrijving: Eenjarig, rechtopstaand kruid, tot 2 m hoog. Stengels groen tot rood, sterk vertakt. Bladeren verspreid, 2,5-9 x 1-6 cm, voet spits tot afgerond, punt zwak uitgerand met een klein, spits puntje; onderkant soms met rode nerven; bladrand iets gekarteld. Bloeiwijze een oksel- of eindstandige, hangende aar, tot 25 cm lang, groenig-wit of roodachtig. Bloemen eenslachtig. Vruchtjes droog, met een deksel openspringend. Zaad 1, klein, donker roodbruin.
Amaranthus dubius, rode cultivar, aangeplant in Nieuw Lombé. Foto: T. van Andel.
Voorkomen: algemeen, in tuinen en verstoorde vegetatie.
26
Verspreiding: van origine Zuid-Amerikaans, nu een pantropisch onkruid.
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:56 Pagina 27
Domesticatie: wild, soms gekweekt als bladgroente, snel verwilderend. Gebruik: De jonge bladeren van deze plant eet men vooral als groente. Ze worden aanbevolen bij bloedarmoede (Stephen, 1986). Een kompres (‘tap dresie’) van fijngemaakte of iets verwarmde bladeren wordt met zeep op steenpuisten gelegd, of vermengd met kokosolie, op gebroken ledematen aangebracht. Saramaccaners smeren het gezicht en de handen van kleine kinderen met deze bladeren in om hun gezondheid te bevorderen. Het blad wordt soms in kruidenbaden gebruikt voor apuku rituelen of een krin skin wasi (geluksbad).
De klaroen die in Suriname en Nederland het meest als groente wordt verkocht is de veel kleinere pikin of fini klarun (Amaranthus blitum), met vaak een uitgerande bladpunt. Deze soort, door de Saramaccaners ‘pikin mboa’ genoemd, wordt in kruidenbaden verwerkt tegen ogri ai, fyofyo en boze geesten op de kostgrond, en in rituelen gebruikt rondom de apuku, ingi en papa winti’s. Commercieel gebruik: soms verkocht op groentenkramen in Paramaribo, in Nederland alleen in gespecialiseerde Surinaamse kruidenwinkels.
AMARANTHACEAE
Amaranthus spinosus L. Lokale namen: makaklarun1 (Sr), mboya (Bo), maka mboa (Sa), bayem (J), tjauw reja bahdie (Sarn). Beschrijving: Eenjarig, sterk vertakt kruid, tot 1,5 m hoog, met gepaarde, rechte stekels in de bladoksels. Bladeren verspreid, tot 9 x 3,5 cm, voet spits tot afgerond, punt zwak uitgerand met een klein, spits puntje; bladrand gegolfd. Bloeiwijze een dichte okselstandige kluwen of een eindstandige aarpluim. Bloemen eenslachtig, zeer klein, groenig. Vruchtjes droog, met een deksel openspringend. Zaad 1, klein, donker roodbruin.
Amaranthus spinosus. Illustratie: W. Hekking.
Voorkomen: zeer algemeen, in open vegetatie, als onkruid in tuinen Verspreiding: van origine uit Zuid-Amerika, nu een pantropisch onkruid Domesticatie: wild Gebruik: De penwortels van dit gestekelde kruid worden tegen kiespijn gebruikt (Stephen, 1979), maar het precieze recept is niet bekend. Een papje van gestampte wortels wordt op wonden, sneden in de huid en steenpuisten (‘karbonkels’) gelegd.
Hoewel de jonge bladtoppen tot de meest smakelijke van alle klaroensoorten worden gerekend, wordt de soort vanwege de stekeligheid niet geteeld. Plotkin (1986) vermeldt dat maka klarun door de Saramaccaners in kruidenbaden wordt gebruikt, zonder echter verdere details te geven. Commercieel gebruik: niet verhandeld. Betekenis naam: 1) stekelklaroen.
27
2628.bk.Med.planten.4a.16-528.drij.def_Layout 1 02-08-11 17:56 Pagina 28
AMARANTHACEAE
Cyathula prostrata (L.) Blume. Lokale namen: apumutibku (Trio), maputuputu (Au), bululu (Bo), kiníkiní1 (Bo, Sa), temeku (Sa). Beschrijving: Kruipend, behaard kruid, tot 1 m lang. Stengel wortelend aan de knopen, knopen verdikt en roodachtig. Bladeren tegenoverstaand, 2-8,5 x 2,5-4 cm, voet en punt stomp. Bloeiwijze een lange, eindstandige, behaarde aar. Bloemen groenig-wit; bloemdekbladen dicht bezet met witte haren. Doosvrucht dunwandig, niet openspringend. Zaad 1, glimmend, lichtbruin.
Cyathula prostrata. Illustratie: H. Rypkema.
Voorkomen: algemeen, in recent verstoorde vegetatie, als onkruid op kostgrondjes. Verspreiding: pantropisch onkruid. Domesticatie: wild, soms gespaard tijdens het wieden. Gebruik: Trio Indianen maken dit kruid fijn, koken het en wassen hun hoofd met het afkooksel tegen hoofdpijn. Ook binden ze de gekookte plant op botbreuken (Plotkin, 1986). Marrons gebruiken de plant voornamelijk in wintirituelen. Aukaners in Bigiston (Marowijne) maken een kruidenbad met Cyathula prostrata, kowru-ati (Begonia glabra), pemba, swit sopi en pompeia in koud water om de fodu winti te eren, zodat hij voor financiele vooruitgang zal zorgen. Deze plant wordt tevens in een kruidenbad met een iets andere receptuur gebruikt om een boosaardige fodu sneki (slangengeest) juist weg te jagen. Saramaccaners in Brownsweg baden volwassenen en baby’s met deze plant samen met merkiwiri (Euphorbia thymifolia) om aan te sterken, of maken een ‘geluksbad’ door mapindapinda (Desmo-
28
dium adscendens), goma wiri (Solanum americanum) en tabaksblad (Nicotiana tabacum) toe te voegen. Het kruid wordt ook soms gebruikt in vaginale stoombaden. Volgens een onbekend recept wordt de plant in ‘kroi’ toegepast, een magisch liefdesmedicijn waardoor (in dit geval) een man snel de vrouw van zijn gading kan krijgen, ongeacht het feit of zij hiervan is gediend. De verwante, meer rechtop groeiende soort Cyathula achyranthoides wordt door de Saramaccaners ‘masanki’ genoemd. Van de thee ervan wordt driemaal daags, voor een periode van drie dagen, een eetlepel ingenomen tegen hoge bloedruk. Het recept zou afkomstig zijn uit Guyana. Commercieel gebruik: de plant wordt zowel in Paramaribo als Nederland verkocht. Betekenis naam: 1) knie-knie, vanwege de knopen op de stengel