Onbeschreven erfgoed
Onbeschreven erfgoed Perspectieven op de Surinaams-Hindostaanse cultuur
ruben goWricharn (red)
Onbeschreven erfgoed Perspectieven op de Surinaams-Hindostaanse cultuur
LM Publishers Parallelweg 37 1131 dm Volendam +31 (0)85-8772397 info@lmpublishers.nl www.lmpublishers.nl © Oktober 2017 – Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh leerstoel@lallarookh.nl www.lallarookh.nl fotoresearch P. Girjasing, R. Khargi foto omslag Amar Inderdjiet grafische vormgeving Ad van Helmond productie Scanlaser isbn 978-94-6022-465-2
Inhoudsopgave
Inleiding: Hindostaans cultureel erfgoed • Ruben Gowricharn
7
Hindostaanse architectuur in Suriname • Chan Choenni
11
Hindostaanse kleding 25 • Warsha Mangal-Mangré en Siela Ardjosemito-Jethoe Hindostaanse sieraden in Suriname • Ruben Gowricharn
37
Hindostaans eten van Suriname naar Nederland • Roy Khemradj Hindostaanse gemeenschapsdansen • Jaswina Elahi Hindostaanse muziek • Raj Mohan
67
87
Bájá – Hindostaanse muziekinstrumenten • Narinder Mohkamsing Indiase filminvloeden in Suriname • Prem Girjasing ‘Dit land heb ik gekozen’ 131 • Lila Gobardhan-Rambocus Auteurs
147
117
103
53
Hindostaans cultureel erfgoed
Cultureel erfgoed is de erfenis van een groep die de moeite waard is om vast te leggen. Over de vraag wat cultureel erfgoed is, kan men van mening verschillen. Een gangbare omschrijving van het begrip is ‘historic monuments’, ‘monuments and sites’, ‘cultural property’, ‘gardens’, ‘landscape’ en ‘environments’ (Ahmad 2006). In het geval van Hindostanen omvatten die naast het landschap, ook de architectuur, de muziek, dans, rituelen, gebedshuizen en dergelijke zoals ik elders heb bepleit (Gowricharn 2016). En wanneer is het de moeite waard om deze erfenis vast te leggen? Het belangrijkste criterium is de subjectieve waardering van de erfenis. Dat is geen eenvoudige zaak. Want de erfenis verandert, denk aan het landschap of de muziek, evenals de smaken die ten grondslag liggen aan de waardering van het erfgoed. Ook kunnen economische belangen prevaleren boven het conserveren van bijvoorbeeld het landschap. Deze bundel is geboren uit gesprekken met Rajendre Khargi, de voorzitter van de Stichting Diaspora Leerstoel Lalla Rookh. De stichting is drager van de leerstoel Hindostaanse diaspora studies die ik bekleed aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Toen ik hem het idee ontvouwde om een publicatie uit te brengen over het Hindostaans erfgoed, en opsomde welke onderwerpen er dringend beschreven dienden te worden, liet hij zich ontvallen: ‘dat is de ziel van een volk’. Een belangrijk deel van die erfenis is al verloren gegaan. We weten bijvoorbeeld weinig over het eten van de BritsIndische contractanten die in Suriname aankwamen, over hun behuizing of hun meubilair. We weten nauwelijks iets over het boerenleven, over hoe het landschap er toen uitzag, over het ontstaan van nieuwe vormen van muziek en dichtkunst in die periode. Ook veel van de later ontstane cultuur, bijvoorbeeld de voeding, kleding, en sieraden is grotendeels verloren 7
gegaan. In deze publicatie doen we een eerste aanzet om restanten van de overgebleven cultuur zoveel mogelijk te documenteren. Meer pretenties heeft deze bundel niet. Dit boek is bedoeld voor een breed publiek, het is vooral informatief van aard en blikt terug vanaf de immigrantenperiode tot nu, in sommige stukken eindigend met wat Hindostanen in Nederland hebben bijgedragen aan deze erfenis. Het is een bundel over verschijnselen die bekend zijn, maar nauwelijks zijn vastgelegd, die de Hindostaanse gemeenschap hebben gekenmerkt, die vaak ingebed waren in rituelen of onderdeel waren van het dagelijks leven. De auteurs hebben ook getracht te beschrijven hoe deze onderwerpen zijn geëvolueerd. Het zijn zaken die aspecten van de Hindostaanse identiteit tot uitdrukking brengen. Sommige onderwerpen zijn niet eenvoudig te beschrijven, denk aan muziek, eten en dans. Want hoe schrijf je muziek op in woorden? Hoe beschrijf je een dans? Of de smaak van het eten. Dat moet je eigenlijk horen, zien en proeven om precies te weten waar een auteur naar verwijst of wat hij/zij bedoelt. Hoewel YouTube voor een concretisering of een beeld van sommige van deze onderwerpen een uitstekend medium is, blijft het een lastige onderneming om een beleving of sensatie met behulp van woorden over te brengen. Dat deze auteurs de uitdaging hebben aangenomen om daarover te schrijven, is prijzenswaardig. De thema’s zijn niet willekeurig gekozen. Zoals gezegd gaat het om onderdelen van de Hindostaanse cultuur die verloren dreigen te gaan en in elk geval een ontwikkeling hebben gekend. Raj Mohan schrijft over de ontwikkeling van de muziek; Narinder Mohkamsing schrijft over muziekinstrumenten; Lila Gobardhan bespreekt Hindostaanse gedichten; Prem Girjasing vertelt over de ontwikkeling van de Hindostaanse cinema; Chan Choenni beschrijft de architectuur; Roy Khemradj verbindt het Hindostaans voedsel en gerechten aan zijn nani; Jaswina Bihari-Elahi schrijft over Hindostaanse volksdansen; Warsha Mangal-Mangré en Siela Ardjosemito-Jethoe hebben het over de kleding; en ikzelf schrijf over sieraden. Deze onderwerpen zijn niet volledig, tal van andere onderwerpen, zoals huisraad, hadden ook een plaats in deze lijst kunnen krijgen. Wat kenmerkt bijvoorbeeld de inrichting van een Hindostaans huis? Waren er van begin af aan grote onderlinge verschillen of zijn die later ontstaan? Zijn de spullen 8
veranderd? Wat nauwelijks genoemd wordt, maar typerend is voor het Hindostaans erfgoed, zijn de rijstpelmolens, de ploegen, en de ezelskarren. Ook hierover zijn er tal van vragen te stellen. Aangezien de in deze bundel besproken onderwerpen niet eerder zijn beschreven, moesten de auteurs het hebben van hun herinneringen of van vertellingen. Maar het geheugen of vertellingen zijn niet altijd betrouwbare bronnen. Soms konden auteurs steunen op enige literatuur en soms moesten ze die een persoonlijke interpretatie geven. Het was daarom onvermijdelijk dat er vaak werd verwezen en geput uit de persoonlijke geschiedenis. Concurrerende interpretaties zijn mogelijk en veel van de beschrijvingen vertonen hiaten en andere onvolkomenheden. Aanvullend, dieper gravend en nuancerend onderzoek is daarom wenselijk. Meer dan een eerste aanzet tot het beschrijven van het Hindostaans erfgoed wil deze publicatie daarom niet zijn. Hoewel de keuze van de onderwerpen grotendeels vanuit praktische motieven heeft plaatsgevonden, zijn twee onderwerpen bewust uitgesloten: het Sarnรกmi en de literatuur. De reden voor deze uitsluiting is dat er over deze twee onderwerpen al het een en ander is geschreven. De geschriften over het Sarnรกmi zijn weliswaar verspreid en ondertussen aanzienlijk in omvang, terwijl de Hindostaanse literatuur in de studies over de Surinaamse literatuur een respectabele plaats inneemt. De onderwerpen in deze bundel zijn daarentegen nauwelijks beschreven. Ik heb getracht auteurs in Suriname en Nederland bij het schrijven van dit boek te betrekken, daarbij lettend op geslacht en generatie. Dat stelde vooral de jongere auteurs voor de uitdaging dat zij de geschiedenis van de desbetreffende erfenis uit een beperkt aantal informanten moesten halen. Hun beschrijving was dus niet gebaseerd op persoonlijke ervaring of een beeld van het verleden. Degene die wel deze voorsprong bezaten, hebben een eigen interpretatie gegeven van de ontwikkelingen. Niet alleen de gevolgde methodologie en gebruikte bronnen zijn verschillend. In dit boek zijn ook verschillende generaties, met verschillende referentiekaders, en ongelijke kennis van de Hindostaanse cultuur aan het woord. Dat geeft een heterogeen en boeiend beeld van het Hindostaans erfgoed, dat zeker ook veel herkenning alsook discussie zal oproepen. Niet alleen de onderwerpen waren lastig te beschrijven, ook bijbehorende illustraties waren moeilijk te vinden. We hebben uitgebreid 9
archieven doorzocht, zoals die van het Tropenmuseum, het Nationaal Archief, vele Hindostaanse websites en ook veel individuen benaderd voor geschikt foto materiaal. Soms vonden we geschikte foto’s of tekeningen, maar konden we niet altijd de herkomst vaststellen. Om die reden hebben niet alle foto’s een bronvermelding. Graag dank ik alle auteurs voor hun inspanningen bij het schrijven van hun bijdrage. Een speciaal woord van dank aan Narinder Mohkamsing die heeft gezorgd voor een uniforme spelling van alle Sarnami woorden in deze bundel, Amrita Sietaram die taal- en stijlcorrecties aanbracht en Rajendre Khargi voor zijn continue ondersteuning om dit boek mogelijk te maken. Ik wens u veel leesplezier toe! Ruben Gowricharn Rotterdam, mei 2017
Ahmad, Y. (2006) The Scope and Definitions of Heritage: From Tangible to Intangible. International Journal of Heritage Studies, vol. 12, no. 3: 292-300. Gowricharn, R.S. (2016) Hindostaanse heritage in Suriname. OSO, November 2016, pp. 115-129.
10
Hindostaanse architectuur in Suriname * Chan Choenni
Inleiding Onder architectuur wordt de kunst en wetenschap van het ontwerpen van de gebouwde omgeving, zoals gebouwen/woningen, interieurs, landschappen en objecten verstaan. Wij richten ons in dit artikel op de gebouwde omgeving en de relatie met de Hindostaanse culturele heritage. Nagegaan wordt hoe de Hindostaanse cultuur sinds de komst van de Hindostaanse contractarbeiders in 1873 de gebouwde omgeving in Suriname heeft beïnvloed. Die beïnvloeding rekenen wij tot de Hindostaanse heritage. Met name over het onderdeel architectuur is er zelden onderzoek verricht of is weinig gepubliceerd. Ook het aantal bronnen is beperkt. In een eerder artikel heeft Gowricharn (2016) getracht de Hindostaanse heritage te schetsen. Ons artikel tracht deze poging een stap verder te brengen en die toe te spitsen op de architectuur. Vijf typen woningen Tussen 1895 en 2015 hebben Hindostanen verschillende typen woningen gebouwd. Wij duiden deze typen aan als ‘generatiewoningen’. Het gaat om een globale duiding, want sommige typen lopen in elkaar over en er zijn overgangsvormen. Daarnaast bleven bepaalde typen woningen soms naast elkaar (be)staan, omdat het eerdere type woning niet werd afgebroken. Vaak kreeg dit eerdere type woning een andere functie. Bijvoorbeeld * Met dank aan Bhagwan Gangaram Panday voor zijn hulp bij de keuze van foto’s. 11
als opslagruimte of als huurhuis. Ornamentiek en bijzondere bouwstijlen, die de woning zouden kunnen verfraaien waren zelden te ontwaren in de eerste typen Hindostaanse woningen. Toen men de woningen begon te verven, was er wat betreft kleur geen duidelijk herkenbare voorkeur. De typisch witgeverfde huizen met groene ramen van ‘koloniaal Suriname’ werden door Hindostanen zelden overgenomen. Zij hadden een voorkeur voor fellere kleuren. Pas laat in de twintigste eeuw werden door rijke Hindostanen woningen opgetrokken die wit werden geverfd. Eerste generatiewoning De uitgediende Hindostaanse contractarbeiders die zich permanent vestigden in Suriname kregen vanaf 1895 van de Surinaamse overheid een lapje grond en honderd gulden. Zij konden hun eigen woning met gespaard geld bouwen. De meeste van hen hadden echter minimale middelen en moesten zich behelpen met bouwmaterialen uit de directe omgeving. De herinneringen en kennis uit India kwamen daarbij goed van pas. Meestal werd parsárá (geplette palmboomstammen) voor de muren, piná (palmtakken) of truli (brede langwerpige bladeren) voor het dak en matti (leem) voor de
Eerste onderkomens Hindostaanse migranten 12
Foto Tropenmuseum
vloer gebruikt. In het begin van de vestiging woonde de meerderheid in door parsárá ommuurde hutten met pinádak. Sommigen hadden provisorische dakgoten van bamboe om het regenwater op te vangen in gereinigde oude tonnen. De vloer was van klei vermengd met koemest. Zowel de vloer als de naden tussen de parsárá wanden waren met dit mengsel geplaveid. Vloeren en wanden van koemest en klei zorgden ook voor koelte. Bovendien was dit mengsel goed tegen insecten. De dieren waren dichtbij hun woning, zoals dat ook in India het geval was. De meeste ramen en deuren van de eerste generatiewoningen waren gemaakt van jutezakken. Er waren geen banken. Hangmatten van jutezakken dienden als rustbed. Soms waren er eenvoudige, zelf getimmerde zitbanken. Slapen deed vrijwel iedereen op broko krosi (kleding die zo kapot is dat het niet meer te herstellen is) of op een catái (slaapmat) op de koele vloer. Sommigen sliepen in een jhalwá (hangmat). Er waren ook mensen die een khatiyá (houten bed met een bodem van gevlochten touw, erg populair in India) bezaten. Ook werd gebruik gemaakt van pairá (stro) om op te zitten of te slapen. Meestal werd de vloer vaker gelipe (gepleisterd). Matti ham log hánth se sáni aur gor_ se moksi kari gobar (we kneedden de aarde met onze handen en met de voeten vermengden wij de aarde met koemest) en daarna ook met dubá gháns (uit India meegebrachte grassoort) om het stevig te maken, aldus een informant. Soms was er in plaats van een deur een jutezak die als deur fungeerde; en als er een echte deur was, was die vaak van parsárá. Men had geen geld om materialen zoals deurposten en planken aan te schaffen. Er waren geen hengsels en sloten waardoor de deur vaak krakkemikkig was. Vermeldenswaard is dat er meestal ook een mar_ai (prieel annex schuur) naast of dichtbij het huis stond, die soms als opslagplaats fungeerde. De mar_ai werd ook wel gebruikt als schuilplaats tegen de felle zon en als rustplaats. Het was er fris omdat de wind van alle kanten erdoor kon waaien. Op terrein was er vaak ook een macán, meestal een grote houten stellage – ruim één meter hoog – waarop de vaat werd gewassen en te drogen gelegd. Tweede generatiewoning Door de opkomst van houtzagerijen kwam hout in het bereik van velen. Hindostanen spaarden om een houten huisje te kunnen bouwen. Velen 13
kochten hout en gebruikten een handzaag om er planken van te zagen. In de jaren dertig en veertig toen veel gezinnen van de vestigingsplaatsen naar de boiti’s (buitenwijken, zoals aan het Pad van Wanica/Indira Gandhiweg), de Leidingen, Kwatta en Paramaribo verhuisden, schakelde men over op houten woningen. Voor de bouw van deze zogeheten tweede generatiewoning moest men bouwmaterialen en timmerlieden kunnen betalen. Veel Hindostanen ontmantelden hun houten huis bezaten en herbouwden een woning op een nieuwe perceel. Deze huizen waren vrij klein en werden meestal samen met familie, vrienden en buurtgenoten opgetrokken. Zij stonden op zogeheten lage neuten van ongeveer een half meter, zodat er ruimte was onder de vloer. Ongedierte kon daardoor moeilijker het huis binnendringen. Ook was men beschermd tegen de eventuele overstromingen. Achter op het erf was er meestal een badhok. Daarnaast was er – iets verderop – een tattí (toilethuisje). Veel Hindostaanse contractarbeiders deden hun behoefte op het land of in de kreken/rivieren, zoals dat in India vroeger gebeurde. Later moesten zij, in het kader van de bestrijding van besmettelijke ziekten, verplicht tattí’s gebruiken. Derde generatiewoning Het zij vermeld dat enkele Hindostanen uit de districten, veelal zakenlui zoals opkopers en winkeliers zich begin jaren dertig al een groter huis konden permitteren. Sommige Hindostanen konden het zich permitteren om een huis van twee verdiepingen neer te zetten. Welvarende Hindostanen hadden dus al lang vóór de Tweede Wereldoorlog een tweede of zelfs derde generatiewoning. Na de Tweede Wereldoorlog, met name in de jaren vijftig, konden groep welvarend geworden Hindostanen een derde generatiewoningen bouwen. Deze woningen bezaten vaak een zogeheten voorzaal, een gadri (gaanderij), een boitri (bottelarij/opslagkamer) en keuken (rasoi/kukru) en twee of meer slaapkamers. Het waren houten woningen, maar er werden ook steeds meer huizen van steen opgetrokken. Overigens woonden veel Hindostanen toen nog in traditioneel Surinaamse woningen op erven die zij gekocht hadden van Creolen. Deze woningen hadden vaak zogeheten houten jaloezieën en leien daken in Hollandse stijl. Soms waren er nog stallen voor dieren. Gaandeweg verdwenen deze, onder meer vanwege de mestgeur. Hier en daar 14
bleven kippenrennen, fruitbomen en moestuinen nog staan. Soms liet men de tweede generatiewoning staan naast de derde generatiewoning. Vaak nadat men jarenlang in het kleine huisje had gebivakkeerd. Meestal werd deze tweede generatiewoning omgebouwd tot buitenkeuken annex boitri en gadri en/of fungeerde het als opslagplaats. In het huisje i.c. tweedegeneratie woning werd vaak op de zogeheten culhá (kookhaard) op hout gekookt. Doorgaans werden deze buitenkeukens gebruikt om de geliefde doksá in masálá (kerrie) en andere gerechten te bereiden, die gekookt op houtvuur beter smaakten. De (buiten)muren waren meestal na verloop van tijd zwart geblakerd. Vooral in de districten waren de macán’s (waar de borden worden gewassen) op de landerijen nog niet verdwenen, maar de stallen van de dieren werden steeds vaker op een afstand van de woning ingericht vanwege de mestgeur. De derde generatiewoning werd goed onderhouden en meestal geverfd. Als er gezinsuitbreiding plaatsvond, werd een zogeheten aanbouw toegevoegd. Meestal werden aan de achterkant één of meer kamers aangebouwd. De aanbouw was soms van hout en soms van steen of beton en ongeverfd of werd later geverfd (zie: Ramdas 1993). Het kwam ook voor dat woningen in etappes werden gebouwd. Men woonde in een deel van de woning, terwijl een ander deel soms jarenlang in aanbouw bleef door
Hindostaanse ‘joint family’ woning
Foto Nationaal Archief
15
ontoereikende inkomsten. Soms werd een woning niet afgebouwd en bleef het jarenlang als een soort ‘karkas’ overeind staan. Vierde generatiewoning Het zij vermeld dat toentertijd Hindostanen hoogst zelden in aanmerking kwamen voor de zogeheten volkswoningen. Deze hadden meestal een eenvormige bouwstijl – bijvoorbeeld de zogeheten Bruijnzeelwoningenen werden gebouwd door de Surinaamse overheid met ‘Nederlands geld’. Doorgaans moest men huur betalen voor een volkswoning. Hindostanen prefereerden echter een woning in eigendom. Na 1960 ontstond meer welvaart in Suriname en kwam de modernisering op gang. Er was mede door de toenemende urbanisatie vooral in Paramaribo een bouw boom waar te nemen. Hindostaanse aannemers verwierven bouwopdrachten en vermengden de Surinaamse bouwstijlen met enkele Hindostaanse voorkeuren. Zo ontstonden de vierde generatiewoningen. Typerend voor de vierde generatiewoning waren de ‘hoge neuten’ huizen. Dat waren betonnen pilaren van ca twee meter hoog waarop de woning rustte. Zowel in en rondom Paramaribo, maar ook steeds meer op het platteland en vooral in het district Nickerie waar de kleinlandbouwers welvarender werden, verrezen deze woningen. Meestal was de eerste verdieping van hout, later werd ook steen en beton gebruikt. Sommige welvarende Hindostanen bouwden een hoge neuten huis van twee verdiepingen. Het omgekeerde V dak was de standaard. Later kwam het ‘doorlopende omgekeerde V dak’ in beeld, waarbij één zijde van het (zinken) dak vanaf de nok nog doorliep tot ongeveer een meter. Veelvoorkomend waren de kleuren (licht)geel of (beige) en voor de ramen en kozijnen meestal groen. Ook was soms op de voorgevel – onder de nok van het omgekeerde V-dak – een AUM teken (\) te ontwaren. Soms ook een zeshoek opgevuld met gaas, dat diende voor de ontluchting van de zolder. Later veranderde deze mode en werden ook huizen gebouwd met een plat dak. Typerend voor de vierde generatiewoning was meestal ook dat aan de voorzijde, een zogeheten balkon werd gebouwd. Daar kon men verpozen en van het uitzicht op straat genieten – meestal zittend op zogeheten hobbelstoelen. Daarachter was vaak de voorkamer die bekend stond als de voorzaal. De voorzaal werd gebruikt om gasten te ontvangen. Verder 16
Typerende woning met doorlopende omgekeerde V dak
Foto Widjai Khargi
waren er verschillende slaapkamers. De trap naar de woning was meestal aan de buitenkant. De benedenruimte onder het huis werd gebruikt om te verpozen en vooral om te schuilen voor de felle middagzon. Vaak werden jhalwá’s (hangmatten) gebonden. Maar steeds meer werd na verloop van tijd de benedenruimte ingericht als opslagplaats. De behoefte aan een keuken, badkamer en toilet dichtbij en de technische mogelijkheden, zoals koken op gas en het gebruik van ‘gasbomflessen’ hadden onder andere tot gevolg dat de benedenruimte naderhand werd ommuurd. De typische hoge neuten woningen verdwenen langzamerhand uit beeld. Er werden ook steeds meer woningen gebouwd van twee of drie etages met inpandige keukens, badkamer en toilet. Niettemin had menig Hindostaanse huiseigenaar nog een aparte buitenkeuken waar op een culhá op houtvuur werd gekookt. Herkenbaar was ook dat een redelijk deel van het erf of de landerij niet werd bebouwd, maar vrij gelaten. Dat was om te zijner tijd een (tijdelijke) afdak van zinkplaten op te trekken wanneer de kinderen zouden trouwen. Het grote huwelijksfeest vond plaats onder een groot afdak (tenti) dat tegen het huis werd opgetrokken. Een belangrijke verandering was dat vooral in Paramaribo en omstreken vanwege de regelmatige overstromingen veel Hindostaanse huizen17
bezitters hun erven lieten ophogen met (schelp)zand. De erven werden soms verhard met steen of beton om modderpoelen te voorkomen. Door toenemende bebouwing, slecht of geen onderhoud van de goten en trenzen en het dempen van de kreken alsook het kappen van de bomen werd de waterloverlast een terugkerend probleem. Om de felle zon te weren werden beschutte ruimten naast de woning opgetrokken. Deze zogeheten afdakjes van zinkplaten naast het huis of rondom het huis ontnamen echter vaak het zicht op de woning. De veiligheid in Paramaribo en omstreken werd steeds meer een probleem door vele huisinbraken en berovingen. Er werden vaker ijzeren tralies voor de ramen en deuren geplaatst. Later kwamen ook versierde traliewerken in de mode. Die werden geverfd. De bomen rond de woning waren verdwenen. Maar beeldbepalend bij veel Sanåtan (orthodoxe hindoes) woningen bleven de jhandi’s (religieuze vlaggen) op het erf. Toen in de jaren zeventig de grote emigratie van Hindostanen naar Nederland zich voltrok, lieten veel emigranten hun woningen na aan hun familieleden of verkochten die voor een appel en een ei. Dat droeg er toe bij dat veel Hindostanen in Suriname zich een woning konden permitteren. Ook werden steeds meer Hindostanen eigenaar van grote erven in Paramaribo. Zij bouwden huizen en verhuurden deze aan woningzoekenden. In de grootste woning woonde de Hindostaanse eigenaar, en in de andere, soms hun getrouwde kinderen of vaak huurders, waaronder steeds vaker Marrons die van het binnenland verhuisden naar Paramaribo en omgeving. Rijke, minder rijke en arme Hindostanen woonden grotendeels door elkaar in de verschillende wijken. Vanaf de jaren zeventig begonnen echter inkomensverschillen onder Hindostanen steeds meer een rol te spelen. Er ontstonden elitewijken zoals Rainville en andere delen van Paramaribo Noord waar veel rijk geworden Hindostanen zich vestigden. Vijfde generatiewoning In de jaren tachtig en negentig kwam Suriname in een economische malaise terecht. Aan het eind van de jaren negentig en vooral na 2000 ging het echter economisch beter. Hindostaanse ondernemers deden het goed, een klein deel in de drugshandel, maar een groter deel in de groothandel en
18
Een op Bollywood geinspireerde woning buiten Paramaribo
Foto W. Khargi
agrarische productie. De kleinhandel werd overgenomen door de ‘nieuwe Chinezen’ (uit China) en veel Hindostanen verhuurden hun winkels aan hen. Door technische innovaties waren er betere bouwmaterialen, zoals kunststof dakpannen beschikbaar die de zinkplaten vervingen. Er verrezen in verschillende gebieden waar Hindostanen wonen – onder meer aan de Kwattaweg – karakteristieke grotere huizen. Deze waren meestal geïnspireerd op grote huizen in de Indiase films en soms afgekeken van Amerikaanse bouwstijlen. Dit type huizen kan als de vijfde generatiewoningen worden beschouwd. Vaak zijn deze woningen witgeverfd en omzoomd door een goed onderhouden tuin met sierpalmen en bloemrijke struiken, zoals de uitbundig bloeiende bougainville. Schertsend werden deze witte huizen ook wel ‘poederhuizen’ genoemd met een knipoog naar de witte cocaïne waar de eigenaar zijn inkomsten zou hebben verworven. In de volksmond werden deze huizen soms ‘koeliepaleizen’ genoemd. Gebedshuizen Met gebedshuizen bedoelen we huizen waar mensen komen om te bidden of rituelen uit te voeren. Kerken zijn hier een bekend voorbeeld van. Hoewel de Hindostaanse gemeenschap Christenen kent, zullen wij ons nu beperken tot de gebedshuizen van Hindoes en Moslims. De reden voor 19
deze afbakening is dat christelijke kerken geen specifiek Hindostaanse heritage vormen en mandirs (tempels) en moskeeën wel. Mandir’s Meer nog dan bij woningen kreeg de Hindostaanse heritage vorm in de religieuze bouwwerken. In het begin van de twintigste eeuw waren er al houten mandir’s en mahjid’s. Deze waren niet groot en wat betreft ornamenten en uitstraling minder Hindostaans. In de jaren dertig werden echter grotere mandir’s opgetrokken. Een bekende houten mandir met koepels was aan de Gravenstraat (nu Arronstraat) van de Arya Prathanidhi Sabha. Deze mandir was grotendeels gefinancierd door de rijke mevrouw Mata Mahadei. Helaas is deze mandir afgebroken. De Arya Dewaker had ook een houten mandir aan de Wanicastraat (nu Pengelstraat). De oude mandir is vervangen door een grotere en barokke aandoende mandir. De oude Sanatan Dharm mandir aan de Koningstraat werd ook vergroot en in steen/ beton opgetrokken. Naast de Sanatan Dharma en Arya Samaj mandir’s ontstonden ook andere typen mandir’s, zoals de Surya Zonne mandir aan de Gemenelandsweg. Ook in de districten werden karakteristieke mandir’s gebouwd, die later vaak werden vergroot. Eind twintigste eeuw waren sommige Hindostanen zo welvarend dat zij hun woning onderdeel maakten van een mandir, zoals de Shri Krishnamandir aan de Coppenamestraat (nu Lachmonstraat). Thans zijn verschillende karakteristieke mandir’s onderdeel van een woning of gevestigd naast de woning van de eigenaar. Soms zijn er ook Gods(stand)beelden geplaatst. Een andere trend is de dat Gods(stand)beelden naast of in buurt van water worden geplaatst en daar tempels worden gebouwd. Genoemd kunnen worden de Tirath Sthán (bedevaartsoord) tevens áshram bij Weg naar Zee (einde Fernandesweg). Er zijn hier grote Gods(stand)beelden van ruim 5 meter geplaatst. Vanwege de locatie kennen doorgaans alleen Hindoes deze Áshram, omdat daar in de buurt ook een bekende crematieoord is. Veel zichtbaarder is een groep Hindoe Gods(stand)beelden aan de rechteroever van de Surinamerivier op Meerzorg bij de Wijdenboschbrug. In Nickerie tenslotte staat er een grote karakteristieke mandir aan de zogeheten Zeedijk met beelden van de godin Gangá. 20
De Arya Dewaker Mandir aan de Wanicastraat in Paramaribo
Foto W. Khargi
Mahjid’s De verhoudingsgewijs kleinere Hindostaanse moslimgemeenschap is zeer actief geweest met de bouw van mahjid’s. Net als bij de Hindoes hebben de Moslims eerst houten mahjid’s gehad. Deze zijn gaandeweg afgebroken en vervangen door een stenen gebouw. Zo is de karakteristieke houten mahjid van de Ahmadia’s aan de Keizerstraat afgebroken en vervangen door een grote mahjid opgetrokken in steen. Omdat het gelegen is naast een synagoge zijn beide belendende religieuze gebouwen het symbool geworden van religieuze tolerantie en harmonie in Suriname. De eerste bekende grote mahjid van de Soennieten werd aan de Kankantriestraat in 1955 geopend door Koningin Juliana. Het was toen al een vrij grote moskee van steen, met een grote koepel. Later is deze mahjid herbouwd en geldt het als één van de grootste van het Caribisch gebied. Al vroeg in de twintigste eeuw bestonden verschillende mahjid’s in de districten. Welhaast overal waar Hindostaanse moslims wonen – al is het in kleine aantallen – zijn er mahjid’s; vaak vlak naast een woonhuis en soms als onderdeel van een woonhuis. Groen en wit zijn de basiskleuren van mahjid’s. Recent is echter op Meerzorg een mahjid opgetrokken met een grote blauwe koepel. Bij mandir’s domineren de kleuren rood, geel en wit. 21
Tenslotte moet nog worden vermeld dat de Hindostaanse bioscopen – vroeger aangeduid als theater – vooral in de tweede helft van de twintigste eeuw objecten de Hindostaanse heritage aanvulden. Niet zozeer door de omvang van het bioscoopgebouw en de bouwstijl, maar veeleer door de kleurrijke filmposters op de naast gelegen muren. De metershoge posters met Indiase filmsterren, Hindostaanse titels en filmtitels werden wekelijks of tweewekelijks vernieuwd. Vooral voor niet-Hindostanen was het iets exotisch en een wereld die voor hen gesloten bleef (Cairo 1980). Door de opkomst van de video en later de dvd kon men de Indiase films echter voor een luttel bedrag thuis bekijken. De Hindostaanse bioscopen verdwenen in de eenentwintigste eeuw. De bekende bioscoop De Paarl op Poelepantje in Paramaribo werd een discotheek. Bioscoop Jasodrá (aan de kleine Saramaccastraat/bij Sukibaka) werd afgebroken. Bioscoop Táj Mahal aan de Kwattaweg werd een ‘shopping mall’ en bioscoop Shánti op Leiding 10A werd een magazijn. Andere bioscopen staan al lange tijd als ‘karkas’ overeind, zoals Diamond (bij Bethesda/Paramaribo Zuid) en Empire (in Paramaribo). De bioscopen in de districten werd opgeheven, zoals Sávitri aan het Pad van Wanica. Ook de bioscopen op Meerzorg en in Nickerie zijn vervallen i.c. overwoekerd en staan overeind als symbool van vergane glorie. Volledigheidshalve noemen wij als element van Hindostaanse heritage het landschap op het platteland dat zeker tot de jaren zeventig zeer typisch was voor de rijstteelt van kleine boeren. Door de rijstteelt hadden zij het fysieke landschap veranderd. De rijstpercelen bestonden uit rechthoekige stukken grond die waren omgeven door dijken en dammen om bevloeiing en drainage van overtollig water mogelijk te maken. In seizoenen waarin de rijstvelden braak stonden waren enkele koeien, geiten en schapen te zien. Rondom de huizen waren vruchtenbomen geplant waarvan sommige zoals de broodboom en bananen als voedsel dienen. Daarnaast waren veel erven beplant met verschillende soorten groenten, tomaten, peper, en grotere planten zoals de ním-, kat⋅ahar-, sapotille-, bananen-, en broodbomen. Een belangrijk deel van het erf werd gevormd door koeienstallen (zie verder Gowricharn 2016). Dit landschap is grotendeels verdwenen. Restanten zijn nog zichtbaar in het district Nickerie en in sommige afgelegen gebieden zoals plantage Margarita (aan de rechteroever van Commewijnerivier) en plantage Laarwijk (aan de rechteroever van Surinamerivier). 22
Nederland Hindostanen in Nederland hebben in veel mindere mate hun stempel kunnen drukken op de gebouwde omgeving dan in Suriname. Er was al een grotendeels gebouwde omgeving en meestal kwam men in de grote steden in bestaande woningen terecht. Ook waren er voor zover men een eigen huis bouwde of wilde aanpassen strenge bouwvoorschriften. Hindostanen konden nauwelijks eigen accenten toevoegen aan de gevels. In de eenentwintigste eeuw werden de bouwvoorschriften soepeler. Welvarende Hindostanen kochten eigen kavels en sommigen hebben ‘Bollywood huizen’ neergezet. Deze zijn meestal niet zichtbaar voor de wijdere samenleving. De Hindostaanse heritage is in Nederland veel zichtbaarder in de religieuze gebouwen. Hindostaanse moslims hadden al vrij snel na hun vestiging authentieke mahjid’s met karakteristieke zuilen en uivormige koepels, zoals de Taïbah mahjid in Amsterdam Zuidoost. Hindoes gebruikten aanvankelijk provisorische ruimten, zoals garages en schuren en oude schoolgebouwen voor hun religieuze diensten. Pas in de eenentwintigste eeuw verschenen authentieke mandir’s in karakteristieke bouwstijlen en soms ook met beelden van verschillende Hindoegoden. Niet alleen in de drie grote steden, maar bijvoorbeeld ook in de gemeente Wijchen (Gelderland) en in Almere. Tenslotte zij vermeld dat enkele Hindoescholen in karakteristieke stijl zijn gebouwd, zoals de Vahon school in Den Haag en de Sri Lakhsmi school in Amsterdam Zuidoost. Al met al ondergingen woningen en gebouwen geïnspireerd op de Hindostaanse heritage door de tijd heen aanpassingen, onder meer door de toegenomen financiële mogelijkheden. Het verdient aanbeveling dit aspect van de Hindostaanse architectuur verder te onderzoeken.
Geraadpleegde literatuur
Cairo, Edgar (1980) Jeje sisi/Karakter’s krachten, Haarlem; In de Knipscheer. Choenni, G. &, C.E.S. Choenni (2012) Sarnami Hindostani 1920-1960, Utrecht: LM Publishers. Choenni, C.E.S. (2014) Hindostaanse Surinamers in Nederland 1973-2013, Arnhem: LM Publishers. 23
Choenni, C.E.S. (2016) Hindostaanse Contractarbeiders 1873-1920, Volendam: LM Publishers. Ehrenburg, Hillebrand & Marcel Meyer (2015) Bouwen aan de wilde kust. Utrecht: LM Publishers. Gowricharn, R. (2016) Hindostaanse heritage in Suriname, in: OSO, pp. 115-129. Jankipersadsingh, H. (1998) Schets van de woon- en leefomstandigheden van de Hindostanen, in: Grepen uit 125 jaar maatschappelijke ontwikkeling van Hindostanen, Paramaribo/Den Haag: IMWO/Nauyuga/Amrit. Klooster, Olga van der & Michel Bakker (2009) Architectuur en Bouwcultuur in Suriname. Amsterdam: KIT. Ramdas, Anil (1993) In mijn vaders huis. Amsterdam: Mets.
24
Hindostaanse kleding Warsha Mangal-Mangré en Siela Ardjosemito-Jethoe
Inleiding Door de jaren heen is kleding (pehnáwá) van migranten uit Brits-Indië (Hindostanen) naar Suriname steeds unieker geworden. De kleding van toen wordt nu als speciaal geduid. Er is sprake van verwestersing van kleding in Suriname en Nederland. In de loop der tijd vond er een heroriëntatie op India plaats, onder andere door Bollywoodfilms. Dat is de grote lijn van ons betoog. Aan de hand van voorbeelden uit verhalen van geïnterviewden en foto’s uit verschillende perioden worden in dit artikel veranderingen in het dragen van kleding onder Hindostanen beschreven. Daarnaast hebben we verschillende literatuurbronnen over kleding en klederdracht geraadpleegd en putten we uit eigen ervaring. Onze respondenten bestaan uit zeven vrouwen uit drie verschillende generaties. De oudste is geboren in 1929 en de jongste in 1995. Antoinette (86, Katholiek) is de oudste van de zeven vrouwen die we hebben gesproken, zij is van huis uit Hindoe en is later bekeerd tot het Katholicisme. Alma (81, Moslim) is zich in de loop der tijd steeds gaan kleden naar veranderende religieuze voorschriften. Nirmala (62, Hindoe), wier ouders in Suriname een bioscoop hadden, vertelt hoe het uitgaansleven in de jaren zestig er uitzag. Koenta (56, Hindoe) maakte kleding. Asha (53, Hindoe) was het eerste Hindostaanse bruidje in Friesland. Rabia (44, Moslim) is een modern geklede vrouw met voornemens om zich meer ook te conformeren aan aan de religieuze kleding . Mauke (21, Moslim) zoekt een weg tussen religieuze kleding en Westerse kleding. De verhalen van deze vrouwen geven een beeld van de tijdsgeest, maar zijn niet representatief voor 25
de gehele Hindostaanse samenleving. Met dit artikel willen we enerzijds de erfenis van kledingstukken in kaart brengen en anderzijds de verwestersing van kleding duiden. We pretenderen hiermee zeker niet volledig te zijn, maar willen een bijdrage leveren aan het vastleggen van het Hindostaans erfgoed. Meest bekende Indiase kledingstukken Hieronder geven wij een beschrijving van verschillende Indiase kledingstukken die vroeger en nog steeds worden gedragen. Het is een typering aan de hand van kenmerken en de gelegenheden waarbij de kleding wordt gedragen. Kleding van vrouwen De kleding van vrouwen is gemaakt van verschillende stoffen. De variatie omvat ook verschillende materialen, van chiffon tot zijde, bedrukt en onbedrukt, kralen, borduursels, pailletten en andere versieringen. Tegenwoordig bestaat de meest voorkomende vrouwenkleding uit: • Sári: lange lap stof van 7 meter, gedrapeerd over een onderrok met een bijpassende blouse. De sári die bij een Hindoe-huwelijksvoltrekking wordt gedragen is vaak rood. Een rouwsári is vaak wit. De manier van draperen en omwikkelen van de stof zegt iets over de streek waar men vandaan kwam of van de sociale afkomst. • Ghághará coli: lange rok met een korte blouse en een lange sjaal. • Salwár: wijde katoenen broek, met een lange blouse en een sjaal. • Lahengá: lange geborduurde rok tot op de enkels. • Anárkali: lange jurk tot net boven de enkels met lange mouwen en een strakke broek. Kleding voor mannen • Dhoti: lang katoenen gedrapeerde lendendoek tot aan de enkels of knie. • Lungi: gekleurde dhoti. • Kurtá: loshangend wit hemd. • Pajámá: lange broek. • Sherwáni: lange jas. • Jorá jámá: geel trouwpak met een lange blouse en een broek bestaande 26
uit twee delen een lange boven blouse en een loszittende broek met koord, en een bovenstuk met gekruiste banden. Hoofdbedekking • Hoofddoeken: hiervan zijn er verschillende varianten in omloop die variëren van een simpele sjaal tot aan hoedjes met plooien en aan de voorkant een extra stuk gedrapeerde stof versierd met kraaltjes. • Dupattá: Lange sjaal dat als hoofddoek wordt gedragen (vaak over de borst en daarna over het hoofd) • Orhani: witte kanten sluiers als hoofddoek gedragen. • Topi: hoofdbedekking. Algemene benaming voor hoofdbedekking voor mannen, variërend van een keppeltje en tulbanden tot hoeden.
Foto genomen omstreeks 1930: man in dhoti en vrouw met rok en orhani
Aankomst Suriname Bij aankomst in Suriname waren de contractarbeiders gekleed in lokale Brits-Indische klederdracht, bestaande uit sári’s, lange jurken en dhoti’s. Uit beeldmateriaal van de digitale beeldbanken en het werk van Choenni (2014) is op te maken dat de kleding divers was. In de loop der jaren is deze veelzijdige kleding steeds meer vereenvoudigd. Later zien we dat de kleding voornamelijk wit was, zo blijkt weer uit andere foto’s. Eén van de geïnterviewden geeft aan dat witte kleding luchtiger was in verband met het tropische klimaat. In de loop van de tijd maakten de sári’s en salwárs 27
plaats voor lange rokken met blousejes of jurken en de dhoti’s voor broeken, met name pantalons (de Klerk 1953). Antoinette (86) vertelt dat haar moeder een blouse droeg met lange rokken tot op de enkels. De lange rok werd later vervangen door een rok tot over de knie met een blouse. Haar vader droeg kurtá’s die plaats maakten voor een overhemd. De moeder van Antoinette naaide eenvoudige jurkjes voor haar dochters en hemden en broeken voor haar zonen. Antoinette vertelt dat de christelijke meisjes bij speciale gelegenheden, zoals een optreden, hun zondagse kleding (een net rokje en een net blouseje) droegen. Traditionele kleding werd vooral gedragen op feesten. Op bruiloften werden bijvoorbeeld sári’s en kurtá’s gedragen. Deze feestelijke kleding zoals sári’s of kurtá’s liet men maken door de modist. Het dragen van traditionele kleding heeft een bijdrage geleverd aan de etnische identiteitsvorming en religieuze beleving, omdat zo zichtbaar werd tot welke religieuze of etnische groep men behoorde. In Suriname vond door de verwestersing een ‘uniformering’ van de kleding plaats (Helman, 1977). De dagelijkse kleding werd in relatief korte tijd vervangen door Westerse kleding. Hierbij kan gedacht worden aan (mini-) rokjes, blousejes, pantalons en overhemden. Tijdens het uitgaan waaronder een bioscoopbezoek, ging men steeds vaker Westers gekleed. De bezoekers droegen uitgaanskleding met veel sieraden. De dames hadden een rok met een blouse of een jurk aan en de heren een nette pantalon met een overhemd. Oudere dames hadden een orhani op die ze soms met een sierlijke broche of speld vastspelden tussen de borst en sleutelbeen. Het dragen van traditionele kleding beperkte zich in deze zin tot feestelijke gelegenheden van religieuze of culturele aard. De aanpassingen van de kleding In de jaren zestig en zeventig in Suriname was het binnen Hindostaanse gezinnen niet gebruikelijk dat dochters met een rok of jurk boven de knie liepen. Hierin kwam verandering door de Westerse mode. De minirok, wijde pijpen broeken en plateauzolen werden onderdeel van de garderobe. De verwestersing begon onder de jeugd waarbij vrouwen het voortouw in bleken te nemen (Helman 1977). 28
Foto genomen omstreeks 1959: mannen in pantalons en een vrouw met een jurk en een orhani (Bron: privĂŠ collectie Siela Ardjosemito-Jethoe)
Foto genomen in oktober 1972: meisjes in verschillende soorten kleding in Suriname (Bron: privĂŠ collectie Warsha Mangal-Mangre)
29
Uit foto’s genomen in de jaren zeventig op Zanderij (vliegveld, Paramaribo) van familieleden die naar Nederland vertrokken kan worden opgemaakt hoe Hindostanen zich in die tijd presenteerden: vrouwen in sári of minirok met een typisch jaren zeventig kapsel, schoenen en accessoires; en mannen strak in pak met wijd uitlopende pijpen of een model uit die tijd. Nirmala vertelt dat ze pas na haar huwelijk korte rokken of een broek mocht dragen. Voor die tijd mocht het niet van haar vader. En Koenta (56) zegt hierover: ‘Het was echt raar om in Nederland een spijkerbroek te dragen. We waren het niet gewend om een broek te dragen. Onze eigen kleding die we uit Suriname hadden meegenomen was niet geschikt voor het koude klimaat. We hebben er dus aan moeten wennen om jeans, truien en blousejes te dragen. Ik vond het in het begin helemaal niks’. Op een feestje of bruiloft in Nederland droegen de genodigden Westerse avondkleding of casual kleding zoals een spijkerbroek. Alleen het bruidspaar en naaste familieleden waren gekleed in Westerse avond- en huwelijkskleding of Indiase kleding. De verwestersing werd binnen de Hindostaanse gemeenschap gezien als een positieve ontwikkeling omdat de Nederlandse cultuur als hoger werd gewaardeerd (Budike en Mungra, 1989). Vanaf aankomst in Suriname droegen de Brits-Indische vrouwen de orhani. Die gewoonte nam af bij de tweede- en derde-generatie vrouwen. In Nederland droeg een deel van de oudere vrouwelijke immigranten een orhani als zij buitenshuis ging. In de jaren negentig begon dit af te nemen. Bij religieuze gelegenheden zoals bij een dienst in de mandir of moskee en overlijdensrituelen wordt de orhani nog steeds gedragen. Mauke (21) meent dat het dragen van een orhani, bij een crematie of begrafenis door haar generatie, anno 2016 niet meer hoeft. Zij draagt het zelf niet, maar als het gebruikelijk zou zijn en als haar nichtjes het zouden dragen, dan zou zij dit ook doen. Haar moeder draagt nog wel een orhani bij een begrafenis of crematie. Moslim-vrouwen kennen hoofdbedekkingen zoals caddar of pardá. Hindostaanse moslims droegen in de jaren zestig en zeventig in Suriname bijna geen hoofddoek in het dagelijkse leven, maar tegenwoordig is dat anders. In Nederland dragen moslim-vrouwen van de oudere generatie een hoofddoek, vaak nadat zij op Haj (bedevaartstocht naar Mekka) zijn 30