Plantage marienburg

Page 1



Plantage Mariënburg Van koffiebes tot rum

Mariënburg_p001_144.indd 1

04-09-13 19:12


MariĂŤnburg_p001_144.indd 2

04-09-13 19:12


Plantage Mariënburg Van koffiebes tot rum

door Anne Blondé met herinneringen van Toekijan Soekardi

© 2013 Stichting LM Publishers – Arnhem

Mariënburg_p001_144.indd 3

04-09-13 19:12


MariĂŤnburg_p001_144.indd 4

04-09-13 19:12


Inhoud Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Geschiedenis van de plantagecultuur in Commewijne . . . . . 11 De werking van een plantage . . . . Het inpolderen . . . . . . . . . . . . De aanleg van een koffieplantage . . . De aanleg van een suikerplantage. . . De inrichting van een plantage . . . . De werking van een koffieplantage . . De werking van een suikerrietplantage De geschiedenis van Mariënburg Fase 1: koffieplantage . . . . . . Fase 2: suikerrietplantage . . . . Fase 3: voormalige plantage . . .

. . . .

. . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

. . . . . . .

21 21 24 25 27 29 32

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

. . . .

37 37 47 67

De werking van de suikerfabriek . . . . . . . . . . . . . . . 69 Contractarbeiders in Suriname . . De plantagehiërarchie . . . . . . . De hiërarchie op Mariënburg . . . . Het werk en de lonen op de plantage Sociale voorzieningen op Mariënburg

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. . . . .

. 81 . 91 . 93 . 101 . 109

Het dagelijks leven op Mariënburg . . . . . . . . . . . . . . 127 De dagelijkse routine . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 127 Onderwijs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133 Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135 Noten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137 5

Mariënburg_p001_144.indd 5

04-09-13 19:12


6

MariĂŤnburg_p001_144.indd 6

04-09-13 19:12


Suikerriet in bloei [iStock]

Inleiding De plantage Mariënburg neemt een centrale positie binnen het plantageverleden van Suriname. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er al meerdere boeken en artikelen aan de plantage en suikerfabriek werden gewijd. Dit boek probeert een unieke combinatie te maken tussen archiefonderzoek en de herinneringen van oud werknemer Toekijan Soekardi. Samen beogen ze een beeld te scheppen van de opbouw en werking van en het leven op de plantage. Het gros van het archiefonderzoek werd in 2010 en 2011 uitgevoerd en kaderde binnen de masterproef van historica Anne Blondé en architect Ann Roesems voor het behalen van hun diploma van de master in Monumenten en Landschapszorg aan de Artesis Hogeschool te Antwerpen. De hoofdstukken met betrekking tot het historische beeld en de evaluatie van het nog resterende onroerend erfgoed vormen de basis voor de wetenschappelijke data van dit boek. Deze masterproef is een van de tientallen masterproeven die sinds 2006 kaderen binnen de academische samenwerking tussen de Artesis Hogeschool Antwerpen en de Anton de Kom Universiteit van Suriname. Samen wordt er gestreefd naar het uitwisselen van kennis door onderzoek, onderwijs en maatschappelijke dienstverlening wat betreft architectuur, stedenbouw en monumenten- en landschapszorg. De herinneringen die de heer Soekardi neerschreef over de plantage en suikerfabriek Mariënburg en het dagelijkse leven aldaar maar ook de teloorgang ervan, vervolledigen het geschiedkundige verhaal met een persoonlijke toets. 7

Mariënburg_p001_144.indd 7

04-09-13 19:12


Machinerie in verval, 2006 [Jaap Schaper]

8

MariĂŤnburg_p001_144.indd 8

04-09-13 19:12


De heer Soekardi werd geboren op Mariënburg in 1934 en heeft er gewerkt tot de sluiting in 1988. Nu woont hij nog in een van de oude woningen in de kampong. De ervaringen van de heer Soekardi zijn niet enkel terug te vinden in een met de hand geschreven manuscript, waarvan een groot aantal passages met zijn tekeningen werd opgenomen in dit boek, maar worden ook dagelijks nog door de heer Soekardi zelf verteld aan bezoekers die komen kijken naar de restanten van Mariënburg. De initiatiefnemer tot dit boek is Jaap Schaper. Met het oog op de cultuurhistorische waarde ervan vroeg hij een paar jaar geleden aan de heer Soekardi zijn herinneringen aan Mariënburg op schrift te stellen. Hij vond LM Publishers en via de Artesis Hogeschool te Antwerpen, historica Anne Blondé bereid om dit boek te maken. Dit boek wil dus, 25 jaar na de sluiting van de fabriek, een ultieme getuigenis zijn van de historiek en van het materiële en immateriële erfgoed van deze belangrijke site. Opdat de herinnering hieraan nooit zou verdwijnen.

Anne Blondé

Toekijan Soekardi

Sigrid Heirman, dra. stedenbouw en coördinator onderzoek Suriname aan de Artesis Hogeschool Antwerpen en Dirk Laporte, kunsthistoricus en coördinator van de masteropleiding Monumentenen Landschapszorg aan de Artesis Hogeschool Antwerpen zijn de betrokkenen vanuit de Artesis hogeschool Antwerpen.

9

Mariënburg_p001_144.indd 9

04-09-13 19:12


‘De landbouw in de kolonie Suriname’ door Marten Douwes Teenstra [Collectie Tropenmuseum]

10

Mariënburg_p001_144.indd 10

04-09-13 19:12


Van koffiebes tot rum Chirurgijnsetablissement Sommelsdijk. Eertijds lag hier het fort Commewijne [CNO]

Geschiedenis van de plantagecultuur in Commewijne

D

oor de werking van een plantage en omwille van de transportmogelijkheden waren de plantages altijd aan een rivier gesitueerd. De bovenloop van de Commewijnerivier was een van de eerste gebieden in Suriname waar plantages werden aangelegd tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw. Om verschillende redenen begaven de planters zich ver landinwaarts. Ten eerste was de grond er makkelijker te bewerken dan aan de kust, omdat de gronden hoger lagen en bijgevolg minder drassig waren. Ten tweede voeren piraten en andere vijanden nooit zo ver de rivier op. Later boden forten nog extra bescherming. In 1685 werd Fort Sommelsdijck gebouwd aan de samenloop van de Boven-Commewijne en de Cottica.1

Deze plantages hadden een onregelmatige vorm, doordat Suriname zo snel mogelijk wilde bevolken na het vertrek van de Engelsen. Vanaf 1668 mochten alle immigranten van welke natie dan ook met hun slaven, vee en landbouwbenodigdheden over goede cultuurgrond beschikken voor suiker en andere gewassen. Ze werden zelfs voor vijf jaar vrijgesteld van lasten. Hier stond tegenover dat de planter zijn grond moest bewerken. Deed hij dit niet, dan werden zijn rechten ontnomen en kwam de plantage terug in handen van de geoctroyeerde Sociëteit van Suriname.2 Dit alles werd vastgelegd in een grondbrief of warrand. Deze maatregel miste zijn effect niet want in 1671 waren 11

Mariënburg_p001_144.indd 11

04-09-13 19:12


Kaart van Volkert van der Plaats, 1770 [bibliotheek UvA]

er zo’n honderd plantages in werking. Er waren geen beperkingen wat betreft de oppervlakte omdat er nog zo veel onontgonnen gebied was. Vanaf 1680 moest de grond wel binnen de periode van een jaar en zes weken gecultiveerd zijn. Geleidelijk aan werden de oudste plantages verlaten en legde men nieuwe plantages aan in het noorden. Deze verschuiving kwam door een samenloop van omstandigheden. Enerzijds hadden de plantages meer en meer last van aanvallen uit het binnenland door indianen en marrons. Anderzijds liet de vruchtbaarheid te wensen over. De oudste plantages waren aangelegd op zandgronden. Deze gronden raakten uitgeput en buiten braak liggen waren er nog geen methodes bekend om uitputting tegen te gaan, waardoor de opbrengsten zienderogen daalden. Ook ontstonden er problemen door de ongelimiteerde grootte van de plantages. Er kwam steeds meer vraag naar nieuwe gronden, terwijl er steeds minder gronden beschikbaar waren. Daarom nam gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck (1683-1688) een aantal maatregelen. De oppervlakte van de plantage mocht voortaan niet groter zijn dan wat men normaal gezien kon exploiteren. Daarnaast moest de plantage zo veel mogelijk zelfvoorzienend zijn. Concreet betekende dit dat er per acht slaven en per vier blanken ten minste één akker moest zijn waar kostgroenten verbouwd werden. Ook aan de breedte van de plantage langs de rivier werden limieten gesteld. Die mocht maximaal

12

Mariënburg_p001_144.indd 12

04-09-13 19:12


Marrons: slaven uit West-Afrika, die de plantages

60 Rijnlandse kettingen zijn.3 Het resultaat was dat er lange, smalle percelen ontstonden. Een definitieve regelgeving kwam er in 1685. De totale oppervlakte en afmeting van de plantage mocht maximaal 1000 akkers bedragen en er moest minimaal één slaaf zijn per honderd akkers.4 Een minder populaire maatregel die Van Sommelsdijck invoerde betrof het akkergeld van één stuiver per akker en het verbod om de grond te verkopen zonder toestemming van de gouverneur. Maar zelfs wanneer de grond verkocht werd met toestemming van de gouverneur, had de Sociëteit recht op 10 procent van de verkoopprijs indien de grond binnen twaalf jaar na uitgifte verkocht werd. Na twaalf jaar verminderde dit bedrag tot 5 procent van de verkoopprijs. Bovendien beschikte de gouverneur over het ‘recht van naasting’. Dit hield in dat hij een voorkooprecht had bij de verkoop van een plantage.

ontvluchtten en in de oerwouden van Suriname zijn gaan leven [litho ca. 1865]

13

Mariënburg_p001_144.indd 13

04-09-13 19:12


Fort Nieuw Amsterdam, 1846 [Collectie Tropenmuseum]

Pagina 15: Kaart van de kolonie Suriname met de tot cultuur gebracht zijnde landen en plantages,

Gouverneur van Scharphuysen (1689–1696) schafte het akkergeld, de heffi ng bij overdracht en het recht van naasting af tijdens zijn bewind. Maar hij stelde wel dat er binnen een termijn van één jaar en zes maanden een woning op de plantage gebouwd moest zijn. Een andere regel die Van Scharphuysen invoerde, had betrekking op verlaten plantages. Als een planter zijn plantage zou verlaten maar ergens anders een nieuw stuk land zou kopen, kwam de oude plantage terug in handen van de Sociëteit. Aan het einde van de zeventiende eeuw waren plantage-eigenaren verplicht de grondbrief te laten registreren bij de secretarie en om het stuk grond op te meten en in kaart te brengen binnen drie maanden na uitgifte van de warrand. Bovendien was de eigenaar verplicht binnen twee à drie jaar na uitgifte van de plantage een bequaam suykerwerk te zetten, wat zoveel betekende als de nodige infrastructuur voor een suikerplantage. Het jaar 1744 was een kantelpunt, vanaf dan moest iedere warrand op voorhand door de Sociëteit goedgekeurd worden. Dit was een voorlopige goedkeuring maar er stonden de nodige richtlijnen in gestipuleerd voor een defi nitieve goedkeuring. Om die te krijgen moest de planter zich binnen de zes maanden na de toewijzing richten tot de gouverneur, die op zijn beurt twaalf maanden had om zijn goedkeuring te geven. Intussen mocht de planter zijn grond wel al bewerken, wat er uiteindelijk toe leidde dat het indienen van het verzoek slechts beschouwd werd als een formaliteit.

1801 [Nationaal Archief]

14

Mariënburg_p001_144.indd 14

04-09-13 19:12


15

MariĂŤnburg_p001_144.indd 15

04-09-13 19:12


Gouverneurshuis te Paramaribo, ca. 1860

In 1747 was Fort Nieuw-Amsterdam voltooid. Nu was ook de benedenloop van de Commewijne beschermd tegen aanvallen van buitenaf. Dit zorgde voor nieuwe plantages langs dit deel van de rivier, maar ook langs de zijtakken zoals de Hoer-Helenakreek (de huidige Orleanakreek), de Warappakreek, Matapicakreek en de Tapoeripakreek.5 De plantages hier hadden over het algemeen vaste afmetingen. De breedte werd vastgelegd op dertig kettingen. De diepte varieerde tussen de 150 en 200 kettingen.6 Het verschil met de oudste plantages aan de bovenloop van de Commewijnerivier is hier duidelijk merkbaar. De eigenaren van deze plantages waren voornamelijk Nederlanders. Ze werden aangetrokken door het beginnend succes van de koffiesector halverwege de achttiende eeuw. Het benodigde kapitaal voor deze plantages kwam uit Nederlandse negotiatiefondsen. Dit was een soort beleggingsfonds dat opgericht was door een koopman-bankier. Geïnteresseerde beleggers stopten geld in het fonds en kregen daarvoor obligaties. Van deze obligaties kreeg men jaarlijks een rente. Aan het hoofd van het negotiatiefonds stond een directeur die werd bijgestaan door een aantal commissarissen. Het was de directeur die het geld ter beschikking stelde aan de planter. De planter moest wel eerst de waarde van zijn plantage laten taxeren, want hij mocht maximaal 5/8 van de waarde ervan lenen. Bovendien moest hij vanaf dat moment al zijn producten naar de directeur van het negotiatiefonds sturen. Om de lening terug te betalen loste hij ieder jaar de vastgelegde rente af. Pas vanaf het tiende jaar betaalde hij jaarlijks 10 procent van het geleende kapitaal. De plantage zelf diende als onderpand voor de lening.7 16

Mariënburg_p001_144.indd 16

04-09-13 19:12


Deze negotiatiefondsen hadden twee belangrijke nadelen. Ten eerste werd de hoeveelheid geld die men mocht lenen bepaald aan de hand van de waarde van de plantage zelf. Er Meetbrief plantage Jagtlust werd geen rekening gehouden met de opbrengst. Indien de planter vond dat hij niet genoeg geld mocht lenen, kon hij zijn plantage opnieuw laten taxeren om zo een hogere schatting en bijgevolg een hogere lening te krijgen. Een tweede nadeel was het feit dat de directeur van de plantage zelf weinig risico liep. Hij investeerde niet zijn eigen geld en het maakte hem weinig uit of de planter zijn schuld zou terugbetalen. Maar de directeur moest het dan wel uitleggen aan de obligatiehouders. Indien zij niet akkoord gingen met uitstel van de afbetalingen, dan hadden ze wel de mogelijkheid om de schade op de directie te verhalen.8 Daarnaast was er sprake van absenteĂŻsme. Veel Nederlandse eigenaren hadden een plantage in Suriname, maar woonden in Nederland. Hun plantage lieten ze beheren door een administrateur, die hun belangen moest verdedigen. Deze administrateurs hadden veel vrijheid en in de praktijk hadden zij het voor het zeggen op de plantage. Zij hielden zich bezig met het dagelijkse reilen en zeilen op de plantage en het beheer: leveringen, transport, inschakelen van vaklui, selectie en aankoop van de slaven; kortom, de volledige administratie van de plantage rustte op hun schouders.9

Warrand

17

MariĂŤnburg_p001_144.indd 17

04-09-13 19:12


‘Algemeene kaart van de Colonie of Provintie van Suriname’ van Alexander de Lavaux, 1737 [bibliotheek UvA]

Algemeen kan gesteld worden dat de achttiende eeuw de bloeiperiode was voor de Surinaamse plantage-economie en dat de negentiende eeuw voornamelijk een periode van verval was. Dit is voor een deel waar, maar enige nuancering is wel op zijn plaats. Het was vooral afhankelijk van sector tot sector. Aan het begin van de achttiende eeuw hadden de suikerplantages hun piek al bereikt. Koffie werd toen pas geïntroduceerd in Suriname. Al de koffieplantages moesten nog aangelegd worden en zich nog ontwikkelen. Anders gezegd, het aantal suikerplantages nam af, maar het aantal koffieplantages groeide. Tegen het einde van de achttiende eeuw stagneerden de suikerplantages terwijl het aantal koffieplantages sterk terugliep. Maar op dat moment kenden de katoenplantages een sterke groei, met een hoogtepunt rond 1820. Ook de suikerrietplantages kenden toen een lichte opleving om daarna weer af te nemen. Verwerking van suikerriet door slaven, ca. 1700

In de loop van de negentiende eeuw verminderde het aantal producerende plantages aanzienlijk. In 1800 zouden er zo’n 641 plantages in gebruik geweest zijn.10 In 1832 was dit aantal gedaald naar 451. In 1862 bleven er nog slechts 200 plantages over en in 1903 nog maar 82.11

18

Mariënburg_p001_144.indd 18

04-09-13 19:12


Vandaag de dag zijn er nog enkele plantages over. Op Katwijk wordt nog koffie geproduceerd. Staatsbedrijf Alliance was oorspronkelijk een suikerrietplantage, momenteel is het een citrusplantage. Op Rust en Werk werd oorspronkelijk koffie verbouwd, maar nu is het een landbouwbedrijf (veeteelt en aquacultuur). Tot op heden is de plantagegeschiedenis van het district Commewijne zichtbaar op luchtfoto’s. De structuren die de plantages vormden, zijn niet zomaar uit het landschap te wissen.

Mariënburg in vogelvlucht, ca. 2009 [Google Earth/DigitalGlobe]

19

Mariënburg_p001_144.indd 19

04-09-13 19:12


20

MariĂŤnburg_p001_144.indd 20

04-09-13 19:12


De werking van een plantage De onderneming Berlijn, gezien vanuit Mariënburg [Collectie Tropenmuseum]

Het inpolderen

D

e plantages in Commewijne bevinden zich in de kustvlakte. Met andere woorden: in laaggelegen en moerassig gebied. Om een plantage aan te leggen, moest het gebied eerst worden ingepolderd. Dit was een zware en tijdrovende klus. Volgens Blom was juli de meest geschikte periode om te starten.12 De grote regentijd loopt dan op zijn einde en het water in de bossen zakt langzaam.

Eerst moest men het volledige perceel ontbossen: het struikgewas en de lagere bomen, daarna waren de grote bomen aan de beurt, die werden gekapt tot ongeveer drie voet boven de grond. Vervolgens bleef het terrein ongeveer vier weken ongemoeid. Zo was alles droog en dor genoeg om te kunnen branden, maar was de grond nog vochtig genoeg om het vuur te kunnen weerstaan. Het branden deed men alleen om ruimte te krijgen en om het land te kunnen bewerken. Nadat het perceel afgebrand was, kon het effectief worden ingepolderd. Er werd een dijk of dam aangelegd rond het perceel. Om die te kunnen maken werd met stokken aangeduid waar de dijk zou komen. In die zone ruimde men alles zeer nauwkeurig op: bomen, stronken, wortels… alles werd verwijderd want dit kon op termijn voor breuken of lekken in de dijk zorgen.13 Pag 16: ‘Algemeene kaart van de Colonie of Provintie van Suriname’ van Alexander de Lavaux, 1737 [bibliotheek UvA]

De volgende stap bij de aanleg van de plantage was het graven van de blinde trens. Op de plaats waar de dijk kwam, groef men alle aarde weg tot op de kleilaag. Die was steviger dan de aarde. Daarna groef men de loostrens. Die 21

Mariënburg_p001_144.indd 21

04-09-13 19:12


Schoolplaat begin 20e eeuw

22

MariĂŤnburg_p001_144.indd 22

04-09-13 19:12


bevond zich net achter de dijk en was ongeveer 25 voet breed. Net zoals bij de blinde trens schepte men eerst alle losse aarde weg. De uitgegraven klei legde men in de blinde trens zodat daar uiteindelijk de dijk ontstond. De dijk zelf was ongeveer zes tot tien voet hoog.14

Rivier Sluiskreek Voorland Sluis Voordam

Veld(stuk)

Zijdam

100 m

200 m

9m

Kleine trenzen

3000/4000 m

Trekker Vaartrens

Loostrens

Zijdam

Loostrens

Zijdam

De polder zelf is onderverdeeld in verschillende stukken of velden. Eén stuk is tien kettingen lang. In het midden van een stuk groef men een trekker. Dit is een sloot van vijf of zes voet breed die dwars op de loostrens staat en daarin uitkomt. Van de uitgegraven aarde werden plantbedden gemaakt voor het planten van gewassen. Deze plantbedden zorgden voor een betere afwatering.15 Tussen de bedden groef men nog een kleine trens. Die stond haaks op de trekkers, en liepen dus parallel aan de loostrens. De kleine trens was tweeënhalf tot drie voet breed. De uitgegraven aarde gebruikte men ook voor het ophogen van de plantbedden. De afwatering van de loostrens naar de rivier gebeurde door middel van een koker of sluis. Een koker was een houten of stenen buis onder de dijk waarin een scharnierende klep zat. Die opende zich bij eb als het water in de loostrens hoger stond dan in de rivier.16 Kokers waren vooral in gebruik bij kleinere plantages. Grote plantages waren beter gediend met een sluis. Zowel koffie-, suiker- als katoenplantages polderde men op deze manier in. Een ander kenmerk dat voor alle plantages gelijk was, was de inplanting van de plantage. Plantagehuizen en fabrieksgebouwen waren aan de waterkant gesitueerd. Dit was het gemakkelijkste voor het transport van goederen en voor de communicatie met de buren.17

Zijdam

300 m

Vaartrens

Achterdam Zwamp

Schematische voorstelling van een polderplantage. Omvang van veldstukken en lengte van trenzen verschillen per plantage.

23

Mariënburg_p001_144.indd 23

04-09-13 19:12


Jonge koffieplantjes [iStock]

De aanleg van een koffieplantage Nadat de plantage eenmaal ingepolderd was, kon de eigenlijke aanleg beginnen. Dit was voor elk gewas verschillend. Koffiepluk, Augusta Curiel [Collectie Tropenmuseum]

Vaak was een ingepolderde plantage zeer vruchtbaar. Blom omschreef het als volgt: “… dit land, nog nieuw zijnde, veel te geil of gulzig is.” Om deze reden raadde hij aan eerst kostgroenten zoals cassave, banaan of tayer te planten. Rond oktober-november werden deze groenten verwijderd en tegelijk daarmee ook de bedden en kleine trenzen. Die maakten ze daarna opnieuw voor de koffieplanten.18 Dit gaf tegelijk gelegenheid om de zaadjes in schaduwrijke plantsoenen te laten kiemen. Pas na acht tot twaalf maanden waren de struiken voldoende gegroeid om ze in de bedden te planten.19 Afhankelijk van de vruchtbaarheid van de grond, plantte men twee of drie rijen koffiestruiken in één bed. In totaal stonden er ongeveer vijfhonderd per akker. Een koffiestruik draagt pas vruchten vanaf twee jaar, maar is pas volledig volgroeid op vijfjarige leeftijd. Vanaf dat moment bloeit een koffieplant twee keer per jaar. Eén keer in maart-april en één keer in september-oktober.

24

Mariënburg_p001_144.indd 24

04-09-13 19:12


De aanleg van een suikerplantage Een opvallend element bij een suikerplantage is het systeem van de vaartrenzen. Een trens is een sloot in het midden van de plantage die van voor naar achter liep. Hierop waren kleinere vaartrenzen aangesloten. Dit systeem stond volledig apart van het afwateringssysteem met loostrenzen en kleine trenzen. Ze hadden namelijk tegengestelde functies.20 De vaartrens was voornamelijk in gebruik voor het transport van suikerriet. Om erop te kunnen varen, moest het water zo hoog mogelijk staan. Het brakke water in de loostrens moest juist zo laag mogelijk staan en het mocht absoluut niet in contact komen met het water van de vaartrens. Brak water was namelijk slecht voor de gewassen. Bewerken suikkerrietveld

Net zoals bij de koffieplantage moest men eerst kostgroenten telen voor men suikerriet kon planten. Nadat de kostgroenten er uit waren, moest men het land omslaan of openbreken met een houweel. Vervolgens werden nieuwe plantbedden gemaakt van 15 tot 25 voet breed. Tussen de bedden groef men kleine trenzen. Om het suikerriet te planten spande men een touw dwars over vier à zes bedden. Langs die lijn werden greppels gemaakt van één voet breed en drieënhalf tot zeven voet diep, afhankelijk van de vruchtbaarheid en de aard van de bodem. In deze greppels legde men riettoppen in drie rijen op drie duimen van elkaar af. De toppen moesten elkaar bijna raken. Vervolgens werden 25

Mariënburg_p001_144.indd 25

04-09-13 19:12


de toppen bedekt met aarde. Dit gebeurde het best in de kleine regentijd, tussen half november en eind februari. Tussen twee rijen in plantte men meestal ook nog koren of maĂŻs. Na zes tot zeven dagen kwamen de riettoppen tevoorschijn en na twaalf tot vijftien dagen moest het riet zelf zichtbaar zijn. Als het riet zes tot zeven maanden oud was, moest het getrast worden; de dorre bladeren werden van de rietstengels gehaald. Die dorre bladeren, of het tras liet men tussen de regels liggen. Door het trassen hadden de planten meer ruimte om te groeien en werd de bodem in droge tijd beschermd tegen uitdroging. Bovendien was het een vorm van bemesting. Dit trassen bleef men doen tot het riet een jaar oud was. Vervolgens liet men alles rusten tot het riet vijftien tot zestien maanden oud was en volledig volgroeid was.21

Suikerriet [iStock]

26

MariĂŤnburg_p001_144.indd 26

04-09-13 19:12


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.