Ren Janina ren (voorpublicatie)

Page 1


Ren, Janina, ren!



Marjan Brouwers & Jeannette van Ditzhuijzen

Ren, Janina, ren! Tien jaar oud en op de vlucht voor de nazi’s

Een biografische roman


Koninkrijk Polen

Russisch keizerrijk

Duitsland

slowakije

galicië

Lwów (Lviv) 

 Kamionki (Kam’yanky)

Tarnopol (Ternopil) 

 Ilawche (Ilavche) Trembowla (Terebovlya)   Chorostków (Khorostkiv) ˇce (Kopychintsi)  Kopyczyn  Czortków (Chortkiv) Stanislawów 

(Ivano-Frankivsk)

Koninkrijk Hongarije

Zaleszczyki (Zalishchyky) 

Roemenië

Kaart van Galicië rond 1914

Verklarende woordenlijst op pagina 213


Introductie

Janina Katz werd geboren in Chorostków, in Galicië, waar vanouds ook veel Oekraïners woonden. Tot het einde van de Eerste Wereldoorlog (1918) maakte Galicië deel uit van de Oostenrijks‑Hongaarse dubbelmonarchie van de Habsburgers. Daarna kwam het bij Polen. Onder de Habsburgers werden de Joden in Galicië relatief met rust gelaten, maar na de oorlog kregen zij – ook van overheidswege – met anti‑Joodse gevoelens te maken en werden hun rechten beperkt. Volgens de Poolse nationalisten waren ‘echte’ Polen rooms-katholiek en niet joods. Nadat Józef Piłsudski in 1926 de macht had gegrepen, ging het iets beter, doordat hij de Joden tegen aanvallen en pogroms beschermde. Maar al voor Piłsudski’s dood in 1935 begon het antisemitisme met diverse geweldsuitbarstingen tegen de Joden weer toe te nemen. Tegenwoordig maakt Galicië deel uit van Oekraïne.


Josel Altneu x 1864(?)-1937(?)

Chaje Lea Beile (Bertha) 1890- ? 1892-1942 (jong overleden) x Leon Katz 1886-1968

Gusta Moses Leib (Morris) Gabriel (Vilush) 1904-1941 1901-1987 1904-19?? x x x Simcha Fischman Ruchel Celia

Sara 1894-1979 x David Press

Morris en Ruth

Dwora Kahlenberg 1866-1943 (?)

Jerome

Netka

Tonia 1923-2003

Chaskel 1913(?)-1930

Moshe 1916(?)-1918

Bumek 1919(?)-1943

Jenia 1924(?)-1930

Blima 1924(?)-1942

Janina 1932

Stamboom van de familie Altneu

Anga

Morris

Shirley


Proloog

Eindelijk was de hete augustusmaand voorbij en was het plaatsje achter het huis weer leefbaar. Door de hitte van de afgelopen weken was de temperatuur in de beschutting van de muren eromheen soms tot wel veertig graden opgelopen. Te heet om buiten te zijn. Zou het in Curaçao ook zo warm zijn? Bumek Katz doopte de vulpen die hij van zijn vader had gekregen voor zijn gymnasiumdiploma in het inktpotje dat hij op de grond had gezet. ‘Chorostków, vrijdag 1 september 1939. Beste Tonia’, schreef hij op het eerste velletje. Verder kwam hij niet. Hij keek naar de overdrijvende wolken, naar Blima, die met haar rug tegen het lage muurtje zat te lezen, en naar Janina, die onvermoeibaar aan het touwtjespringen was. Kon hij zijn zusjes maar meenemen over zee naar dat eiland in de zon. Ver weg van Chorostków, van de antisemitische Polen om hen heen, het vijandige Duitsland, de agressieve Oekraïners en van de oorlogszuchtige krantenkoppen. “Wat ben je aan het schrijven, Bumek?” “Een brief. Kun je lezen wat daar staat?” Janina boog over hem heen, haar ogen smalle spleetjes. Hij keek langs haar heen naar Blima. “Jij zou Janina toch leren lezen?” “Ze wil niet”, antwoordde zijn zus zonder op te kijken. “Ze heeft er geen geduld voor.” “Wel hoor”, zei Janina. “Maar ik vind het saai als Blima me helpt. Wil jij me het niet leren?” “Boefje”, lachte Bumek en hij kietelde haar tot ze gierend van de lach wegrende. Hij keek haar hoofdschuddend na. “Serieus, Blima, ik snap niet dat mama haar niet naar school laat gaan. Ze is al zeven. 7


Oud genoeg om te leren lezen en schrijven.” Blima haalde haar schouders op. “Mama is zoals ze is. Meer dan Hebreeuwse lessen bij de melammed vindt ze niet nodig.” Janina kwam weer naast haar broer zitten. “Vertel nou eens, wat schrijf je dan?” “Ik schrijf een brief aan Tonia.” “Tonia in Curaçao? Waarom?” “Om haar te vertellen hoe het met ons gaat.” “Wanneer komt Tonia terug? Ze was veel gezelliger dan Blima, want die zit altijd maar te lezen.” Janina stak haar tong uit naar haar zus en vlijde zich tegen hem aan. “Wil je Tonia schrijven dat ze terug moet komen? Dat ik weer verstoppertje met haar wil spelen?” “Dat kan ik wel doen, maar ze komt echt niet terug. Ze heeft het daar veel te fijn met oom Morris.” “Waarom gaan wij dan niet naar haar toe?” Hoe kon hij haar dat uitleggen? Als oom Morris hem een ticket zou sturen, zou hij kunnen gaan. Zijn zusjes meenemen was uitgesloten. Mama zou dat nooit goedvinden. Toch moest hij het proberen. Als hij eenmaal daar was, zou hij zijn ouders misschien kunnen overhalen om met z’n allen naar Curaçao te komen. In Polen was in elk geval geen toekomst meer voor Joden. De tijden waren onzekerder dan ooit. Sinds Duitsland in maart Tsjechoslowakije had bezet, stonden de kranten dagelijks bol van de speculaties over Hitlers plannen. Vorige week nog had de president van Amerika Hitler opgeroepen om de vrede met Polen te bewaren. Engeland had zelfs een verdrag met Polen getekend waarin stond dat de twee landen elkaar in geval van nood te hulp zouden schieten. Zou dat iets uitmaken als Hitler besloot Polen aan te vallen? Bumek geloofde er niets van. Met een zucht ging hij verder met de brief aan zijn nicht. “Wat schrijf je?” Mama was ook buiten gekomen en kwam naast hem zitten. Bumek schreef door. “Ik schrijf Tonia over mijn nieuwe baan”, zei hij kortaf. “Dat is mooi, ze zal blij voor je zijn.” 8


“Ik ben anders niet echt blij voor mezelf, mama.” Hij zette de pen in de inktpot en blies de inkt op het vel droog. “Zo had ik me mijn toekomst niet voorgesteld.” Ze gaf geen antwoord, maar hij wist dat ze hem begreep. Al zijn dromen over een opleiding tot arts waren de afgelopen twee jaar uiteengespat. Kapotgemaakt door de Polen die het de Joden zo goed als onmogelijk hadden gemaakt om naar de universiteit te gaan; zelfs wanneer jongens als hij ermee instemden dat ze apart moesten zitten op de beruchte gettobankjes die alle universiteiten inmiddels voor Joodse studenten hadden ingesteld. De pesterijen, het geweld, het allesoverheersende antisemitisme maakten het eigenlijk onmogelijk om te studeren. Bumek had jaren gehoopt dat hij in Wenen of Praag terecht zou kunnen. Maar sinds de Duitsers Oostenrijk hadden geannexeerd en nu ook nog Tsjechoslowakije waren binnengevallen, was dat onmogelijk geworden. Hij had geprobeerd zijn teleurstelling voor zijn ouders te verbergen en was meteen na zijn eindexamen op zoek gegaan naar een baan. Deze maand zou hij beginnen als leraar op een Joodse school vlakbij Zaleszczyki. Onderdak had hij al geregeld. “Wat is het alternatief?” vroeg mama. “Wees blij dat je een baan hebt. Er zijn zoveel jongens van jouw leeftijd die geen enkel vooruitzicht hebben. Jij hebt tenminste een goed diploma.” “Dat is waar. Dat weet ik ook wel. Maar ik wil iets anders. Daarom schrijf ik Tonia. Misschien kan zij of haar vader mij helpen om naar Curaçao te gaan. Wie weet kan ik daar werken en genoeg geld verdienen om in Amerika te gaan studeren. Dat is de enige mogelijkheid om iets te maken van mijn leven. Hier is niets. Hier wordt het alleen maar erger. Dat weet jij net zo goed als ik.” “Nee Bumek, doe me dat niet aan. Ga alsjeblieft niet ook al weg.” “Mama, we hebben het er vaak genoeg over gehad. Polen heeft mij niets meer te bieden. Elke mogelijkheid snijden die gojim af. Leraar op een Joodse school is het enige wat overblijft. Natuurlijk is het fijn dat ik werk heb, maar het is niet wat ik graag wil.” “Maar ik wil niet dat je naar Curaçao gaat, net als Chaskel…” 9


Ze maakte haar zin niet af en hij had meteen spijt van zijn harde woorden. “Sorry, mama, ik snap dat je aan Chaskel moet denken en ik wil je geen verdriet doen, maar ik moet echt aan mijn toekomst denken.” Hij sloeg een arm om haar heen. Op dat moment stormde zijn vader het plaatsje op. Hijgend bleef hij voor hen staan, zijn haar in de war, zijn jas half geopend. “De Duitse honden zijn Polen binnengevallen!” Hij liet zich op het houten bankje bij de muur vallen en keek zijn vrouw en kinderen beurtelings aan. “Ik was onderweg naar het station toen Levi me aanhield. Hij had het nieuws net op de radio gehoord.” Hij hapte naar adem. “Het is verschrikkelijk. Ze hebben Warschau gebombardeerd vanuit de lucht. Gdansk wordt beschoten vanuit zee. Er zijn tanks onderweg. Heel veel tanks, tientallen. Op de radio waren de sirenes te horen, de bommen die vallen.” “Wat betekent dat voor ons?” vroeg Bumek. “Zijn we hier veilig?” Zijn anders zo evenwichtige vader leek totaal de kluts kwijt te zijn. “Ik weet het niet, jongen. Ik weet niet of ze hierheen komen.” “Wat is er aan de hand? Is er brand?” Stoïcijns als altijd kwam zijn grootmoeder vanuit de keuken naar buiten. “Leon, je rende me voorbij alsof je aan een hardloopwedstrijd meedeed. Wat is er?” “De Duitsers komen eraan. We moeten op zoek naar een veilige plek”, antwoordde Leon. “Dan blijven we hier”, antwoordde bobe vastberaden. “Dit is een gezegend huis. “De rabbijnen hebben het gebensjt.” “Als er bommen vallen, maakt dat niets uit”, snauwde Leon. “Bumek, ga met me mee, dan luisteren we bij Levi naar de radioberichten. Jullie blijven allemaal hier tot we terug zijn.” Protesteren had geen zin als zijn vader zo’n bui had, wist Bumek. Samen liepen ze het huis uit, in de hoop dat er meer nieuws was. Aanvankelijk leek alles mee te vallen. Totdat ze een uur later weer thuis waren. Bumek wist dat zijn leven nooit meer hetzelfde zou zijn op het moment dat het luchtalarm afging en hij de paniek zag in de ogen van zijn ouders, grootmoeder en zusjes.

10


1

Het telegram, 1930

Buiten was de hemel strakblauw, wist Bertha Katz. Ze hoorde de vogels in de boomgaard zingen en rook de doordringend zoete geur van de acacia, die langs de tuinmuur groeide. Binnen was het donker. De gordijnen zaten potdicht en de oven was koud. Geen flam­ pletzles vandaag. En morgen ook niet. Ze wilde de flarden van kinderstemmen buiten niet horen. De acacia niet ruiken. Maar hoe ze haar best ook deed, ze kon de zomer niet buitensluiten. De uitbundigheid van de zomer in Ilawche was onwerkelijk. Hoe kon het zomer zijn zonder Chaskel? Zonder zijn vrolijke lach, zijn sterke jongenslijf, zijn grappen? Ze trok haar knieën op en rilde ondanks de warmte van de zomer. Nain, tsen, sjlofn gejn, fluisterde ze de laatste regel van het kinderrijmpje waarmee ze hem vroeger in slaap suste. Chaskel was zo’n vrolijke baby geweest met zijn bolle wangen en bewegelijke lijfje. Vol energie en leven. En nu was hij dood. Zeventien jaar oud. Begraven in Genua. Ze wist dat het verlies van een zoon niet betekende dat ze haar andere kinderen mocht verwaarlozen. Haar benen waren te slap om haar gewicht te dragen, haar armen te moe om ze te omhelzen. Ze wilde met rust gelaten worden, alleen zijn in het donker, ontkennen dat het erge dat ze had gevreesd echt was gebeurd. Ze verlangde hevig naar de kordate aanwezigheid van haar moeder. Naar Chorostków, waar ze zich thuis voelde. Waar ze dichtbij haar vrienden en familie kon zijn. Waar ze zich kon onderdompelen in haar verdriet. Hier in Ilawche kende ze de mensen niet zo goed. Waarom waren ze niet naar Chorostków gegaan om zeven dagen te 11


rouwen? Maar nee, ze waren in Ilawche gebleven, waar Chaskel was geboren en had geleefd. Ze hadden de spiegels afgedekt en hier sjivve gezeten. De weinige Joden van Ilawche waren natuurlijk langsgekomen. Ze zeiden niet veel, lieten hen alleen met hun verdriet, zorgden voor Blima en Bumek en brachten regelmatig eten. Ook de Oekraïense buurvrouwen hadden hen bezocht, met kinderen aan hun rokken en schalen vol eten. Ze bedoelden het goed, dat wist Bertha wel, maar ze durfde de vrouwen nauwelijks aan te kijken. Ze kende te veel verhalen over doodnormale gojse boeren die van de ene dag op de andere in razernij waren vervallen en hun Joodse buren hadden afgeslacht. Opnieuw vroeg ze zich af waarom ze niet meer had gedaan om Chaskel tegen te houden. Ze had hem gesmeekt niet weg te gaan. Wat had hij te zoeken op Curaçao? Ze had Leon verweten dat hij hun zoon aanmoedigde om zijn dwaze dromen te volgen. Ze had gestampvoet, geschreeuwd. Ze had Morris een brief willen schrijven om haar broer ervan te overtuigen dat hij zijn aanbod om Chaskel op Curaçao aan werk te helpen, moest intrekken. Misschien had dat geholpen. Maar Leon wilde niet dat ze de brief verstuurde. “Wie zijn wij om het geluk van onze zoon in de weg te staan?” had hij gevraagd. “Chaskel kan zoveel leren in de winkel van Morris. Hier kunnen we niets voor hem doen. Een goede opleiding kunnen we niet betalen en werk is er ook niet te vinden. We mogen blij zijn dat je broer zo ruimhartig is. Wees dankbaar en laat Chaskel gaan.” Eigenlijk was de ellende begonnen in 1929, met de beurskrach die hun familie hard had getroffen. De bank die Leon en zijn adoptievader hadden opgericht, was failliet gegaan. De boerderij in Ilawche konden ze behouden, maar van hun kapitaal was weinig over. Kort daarna was Chaskel voor het eerst gekomen met zijn plan om te emigreren. Wat voor toekomst had een Joodse jongen in het straatarme Galicië, had hij haar gevraagd, nu de familie een dure gymnasiumopleiding niet meer kon betalen, laat staan de universiteit. Wekenlang had hij met Leon zitten praten over zijn plannen. Hij had oom Morris geschreven en die wilde hem graag helpen. Na jaren 12


van rondtrekken door Frankrijk, Cuba en Venezuela was zijn oom op het Caribische eiland Curaçao beland, waar het hem zo goed ging dat hij zijn vrouw Ruchel en hun twee dochters wilde laten overkomen. Hij bood aan Chaskels ticket te betalen, dan hoefde Ruchel de oversteek niet alleen te maken en kon hij haar onderweg helpen met de kinderen. Na aankomst kon hij direct beginnen in zijn winkel. Vader en zoon waren meteen enthousiast. Dat Bertha er zo anders over dacht, konden ze niet begrijpen. Al haar bezwaren en angsten hadden ze opzij geschoven. Leon met argumenten, Chaskel met de belofte dat hij goed op zichzelf zou passen. “Je zult zien, mama, ik word net zo rijk als oom Morris en dan laat ik jullie allemaal overkomen.” Ze kon zijn woorden maar niet vergeten. Zijn enthousiasme, zijn energie. Zijn onbegrip voor haar angst. Maar hoe kon ze anders? “Ben je Odessa vergeten?” had ze Leon voor de voeten geworpen. “Dat we van mama moesten horen dat Moshe tyfus had? Dat hij alleen is gestorven, zonder zijn moeder?” Natuurlijk was Leon dat niet vergeten. Hij had haar in zijn armen genomen en getroost. Moshe was maar twee jaar oud geworden. Nog altijd nam Bertha het zichzelf kwalijk dat ze Moshe en Chaskel destijds had achtergelaten bij haar ouders in Chorostków, zodat ze bij Leon kon zijn. Hij was in die tijd gelegerd in Odessa, als militair in het leger van Oostenrijk-Hongarije. Ze was nog jong, mooi en zorgeloos en ze had genoten van de aandacht die ze kreeg van zijn maten. Van de vrijheid om een poosje als jonge vrouw zonder de zorg voor haar kinderen te genieten van het leven. Ze voelde zich weer net als in de tijd toen Leon haar het hof maakte. Tegelijkertijd was de zakenvrouw in haar wakker geworden en had ze in Odessa prachtige balen zijde uit China verhandeld. Totdat het bericht kwam dat Moshe ziek was. Ze was meteen teruggereisd. In haar eentje, want Leon kon niet zomaar weg. Thuisgekomen bleek dat ze te laat was. Moshe was al gestorven. Hij was dood en begraven zonder dat ze afscheid had kunnen nemen. Vanaf dat moment had ze Chaskel niet meer uit het oog verloren. Van een onbezorgde jonge vrouw was ze veranderd in een over-­ 13


Chaskel en Moshe Katz

bezorgde moederkloek. Tenminste, dat vond haar moeder. De pijn over het verlies van Moshe was met de jaren nauwelijks minder geworden. Ook niet toen Bumek was geboren en een paar jaar later Blima. Ze was voortdurend bezig haar kinderen te beschermen tegen de boze buitenwereld. Tevergeefs. Dat bleek nu wel.

14


Toch was ze akkoord gegaan nadat Morris haar had geschreven dat hij echt het beste met Chaskel voorhad. Dat de jongen een gouden toekomst tegemoet zou gaan op Curaçao, waar de handel goed was. Ondertussen had ze zich van alles in haar hoofd gehaald. Dat het schip zou vergaan. Dat Chaskel onderweg ziek zou worden. Dat Morris niet op hem zou letten waardoor hij verkeerde vrienden zou maken of in de klauwen zou vallen van een gevaarlijke vrouw. Achteraf was dat allemaal beter geweest dan wat er werkelijk was gebeurd. Haar ogen gleden door de donkere kamer en bleven haken bij het telegram dat opengevouwen op tafel lag. Chaskel dood. Net als Ruchel en Jenia. Wat er precies was gebeurd, wist ze nog altijd niet. Even raasde er een storm van boosheid door haar heen. Tonia, het kind van Morris, leefde nog. Haar kind was dood. Nee, dacht ze. Dat is niet eerlijk. Bedenk hoe dit moet zijn voor Morris. Ze stelde zich voor hoe haar broer in de tropische zon vergeefs op zijn vrouw en kinderen wachtte. Zij had in ieder geval haar twee jongste kinderen nog. Haar man. Haar thuis. Ze voelde Blima’s hand op haar schouder. Ze had niet eens gemerkt dat het meisje uit school was gekomen. “Kan ik iets voor je klaar­ maken, mama?” “Nee, mama hoeft niets.” “Maar, mama, je moet iets eten.” “Nee, ik hoef niets. Straks misschien.” Zes jaar oud en nu al een moedertje, dacht ze. Ze trok Blima op schoot, streelde de lange vlechten en rook de onmiskenbare meisjesgeur. Wat er ook gebeurde, dit kind zou ze niet verliezen. Nog twee dagen. Dan kwam Leon terug uit Genua. Dan zou ze horen hoe Chaskel was gestorven. Nog twee lange dagen. Opeens wist ze dat ze het geen uur langer uithield in Ilawche. “Blima, help je me inpakken? We gaan vandaag nog naar Chorostków.”

15


2

Terug uit Genua, 1930

Het was alsof het nieuws uit Genua de zomer uit Galicië had verjaagd, dacht Dwora Altneu, terwijl ze het soepele brooddeeg in drieën deelde en er een challe van vlocht. In een kom lag nog een klomp deeg te wachten voor de volgende broden. Vandaag kwam Leon terug uit Genua. Dwora hoopte dat zijn terugkomst Bertha zou brengen wat ze nodig had. Meer zekerheid over het lot van Chaskel en de steun van een toegewijde echtgenoot, zodat ze deze zware dagen achter zich kon laten. Dwora keek even naar de bankbettl in de hoek van de keuken, waarin Bertha lag te slapen met Blima als een jong katje tegen zich aangevlijd. Slapen was goed, maar Bertha deed niet veel anders sinds het nieuws dat Chaskel was omgekomen in Genua. Het was tijd dat ze zich vermande, dacht Dwora. Ze moest ook aan haar twee jongste kinderen denken. Eergistermiddag waren Bertha en Blima onverwacht aangekomen in Chorostków. Dwora had meteen gezien dat haar dochter haar nodig had en totaal uitgeput was door verdriet en slaapgebrek. Bumek was in Ilawche achtergebleven bij zijn vriend Chaim, zodat hij naar school en cheider kon gaan. Toen Dwora net klaar was met het tweede brood hoorde ze haar man Josel vanuit de winkel roepen. “Dwora, Bertha, ik hoor paarden.” “Is dat tata?” Blima zat rechtop en keek haar grootmoeder met grote ogen aan. “Is tata terug met Chaskel?” “Nee, schat, Chaskel komt niet terug, dat weet je toch?” “Jawel”, antwoordde Blima. “Dat wist ik wel. Ik hoopte alleen dat iedereen zich had vergist.” 16


“Was dat maar waar.” “Ik ga even kijken.” Blima stond voorzichtig op zonder haar moeder te storen, trok haar pantoffels aan en rende door de winkel naar buiten. “Tata!” hoorde Dwora haar verrukt uitroepen. “Bobe, mama, tata is thuis met Tonia.” Terwijl Dwora haar handen waste, ging Bertha heel langzaam zitten. Ze schudde even met haar hoofd alsof ze nog half sliep en moeite had met wakker worden. “Bertha, Leon is er, met de kleine meid van Morris. Sta snel op” Dwora pakte haar dochter bij de elleboog en hielp haar overeind. Samen liepen ze achter Blima aan. Josel stond al voor de winkel te wachten. Dwora rilde, het was grijs en koud buiten. De zomers in Galicië waren grillig. Soms droog en heet en dan weer kil. Op Curaçao scheen de zon elke dag, had Morris geschreven. Het eiland klonk als een sprookje. Als Chaskel…. Nee, ze moest niet denken aan wat had kunnen zijn. Daar had niemand wat aan, zij niet en haar intens droevige dochter al helemaal niet. Op de Rynek voor de winkel was Leon net uit de fiacre geklommen. Hij hield zijn armen omhoog om Tonia van de bok te tillen. Blima stond al naast hem, haar armen om zijn been, een grote glimlach op haar gezicht. Een groter contrast met Tonia was bijna niet mogelijk. Het meisje, nauwelijks een jaar ouder dan Blima, was duidelijk uitgeput, haar gezichtje bleek en smal. Toen Leon haar neerzette, wankelde ze even. Blima pakte haar hand en wachtte totdat haar vader de koffers had uitgeladen en de wagendrijver had betaald. Zonder iets te zeggen tilde Dwora Tonia op en nam haar mee naar binnen. Wat had dit kind veel meegemaakt, dacht ze. Binnen zette ze het meisje op de nog warme bankbettl en gaf haar een glas melk. Zonder protest dronk Tonia het op, waarna ze zich in het warme holletje nestelde waar Bertha even eerder nog had liggen slapen onder de geblokte deken. Ondertussen was Leon aan de keukentafel gaan zitten, Bertha naast hem en Blima op zijn schoot. Josel stond in de deuropening zodat hij een oogje op de winkel kon houden. 17


Dwora zag aan Bertha dat ze Leon het hemd van het lijf wilde vragen, maar niet goed durfde omdat ze bang was voor de antwoorden. Ze schonk hem een kop koffie in en keek Bertha vragend aan. Die schudde haar hoofd. Haar handen lagen op tafel, vlak naast die van Leon. Hun vingertoppen raakten elkaar net niet. “Kom Blima, laat je vader even bijkomen”, zei Dwora. “Ik heb een boodschap voor je. Wil je bij de winkel van Halpern citroenen halen? En neem dan ook een pond bonen mee voor vanavond. Hier heb je mijn beurs.” “Maar bobe…”, begon Blima. Dwora wees naar de deur en in een oogwenk was Blima de keuken uit. Ze schonk zichzelf koffie in en ging bij Bertha en Leon aan tafel zitten. “Vertel, wat is er precies in Genua gebeurd?” vroeg ze. Leon nam een slok koffie en keek haar aan met donkere wallen onder zijn ogen. “Het was verschrikkelijk”, zei hij, zijn stem hees en vermoeid. “Het pension, er was niets van over. Alleen een hoop gebroken stenen.” Hij sloeg een arm om Bertha heen, zijn hoofd gebogen. “Ruchel en de meisjes sliepen met Chaskel in een pension voor landverhuizers. Een oud geval, waar ze zouden blijven totdat hun schip vertrok. Het moet een bouwval zijn geweest, hoorde ik. Een goedkoop krot. Als ze iets meer hadden uitgegeven…” Hij slikte en nam nog een slok. “Ik heb uitgebreid gepraat met de brandweercommandant. Hij vertelde me dat het pension al langer op instorten stond en eigenlijk ongeschikt was voor bewoning. De avond dat het gebeurde was Chaskel in de synagoge, omdat ze een tiende man nodig hadden voor minjan. Maar Ruchel wilde dat hij haar hielp met de koffers, dus had ze een van de loopjongens gevraagd hem te gaan halen. Hij was net binnen toen Tonia naar buiten rende, recht in de armen van de pensionhoudster. Die verklaarde later dat er opeens stukken pleister van het plafond waren gevallen. Ze had ook nieuwe scheuren in de muren gezien. Daarom had ze al haar gasten gewaarschuwd dat ze onmiddellijk moesten vertrekken.” Bertha legde haar hoofd op zijn schouder. Haar ongekamde haar viel voor haar gezicht. Leon streek een lange lok achter haar oor. 18


“Kennelijk was Ruchel de koffers aan het inpakken toen het gebouw begon in te storten. Die vervloekte bagage. Waarom is ze niet met Tonia naar buiten gevlucht? Jenia was ook nog binnen, ze hadden geen schijn van kans. Het moet verschrikkelijk zijn geweest.” Bertha gaf geen antwoord. Alleen aan haar schokkende schouders was te zien dat ze huilde. Zachtjes en discreet. Bertha was niet iemand van het grote gebaar. Zelf voelde Dwora een redeloze woede in haar lijf. Razernij omdat het zo oneerlijk was twee kleinkinderen te verliezen. Leon pakte Bertha’s hand. “Het moet voor Tonia een nachtmerrie zijn geweest”, fluisterde hij, “maar ze wil er niet over praten. Ik denk niet dat ze het helemaal begrijpt. Daarvoor is ze nog te jong. Ze weet alleen dat ze haar moeder en zusje kwijt is. Ze was onmogelijk onderweg, maar wie kan dat een zevenjarige kwalijk nemen?” Wat viel er nog te zeggen? De vage hoop die ze had gekoesterd dat Chaskel en Ruchel met de kinderen gewoon op de boot naar Curaçao waren gestapt, viel in duigen. Dromen van een dwaze vrouw die de waarheid niet wilde accepteren. “Arme Morris”, zei ze zachtjes. “Hoezo ‘arme Morris’?” vloog Bertha op. “Als Morris er niet zo op had aangedrongen dat Chaskel naar Curaçao zou komen, dan was hij hier gebleven. Dan had mijn zoon nog geleefd.” Leon nam haar in zijn armen. “Zo moet je niet denken, Bertha. Chaskel wilde zelf weg. Het was zijn keuze om Ruchel te helpen.” “Ik wil naar tata.” Een stemmetje vanuit het bed in de hoek. In twee stappen was Dwora bij het meisje dat slaperig naar haar opkeek. Leon kwam bij Dwora staan. “Tata kan nu niet voor je zorgen. Dat heb ik je toch uitgelegd in de trein? Daarom blijf je hier bij bobe en zeyde wonen. Totdat tata je komt halen.” Tonia’s lippen begonnen te trillen. “Nee, Tonia, niet huilen, kom, ga nog even slapen, het was een lange reis.” Dwora dekte het kind toe. “Dan gaan we vanmiddag ijsjes halen, goed?” “Ik wil naar Genua”, protesteerde Tonia. “Waarom mocht ik niet bij signora Ferrari en haar zus blijven? Ze waren lief. Ik kreeg elke dag chocolademelk. En ijs.” 19


“Als je nu gaat slapen, krijg je straks chocolademelk”, beloofde Dwora. “Morgen is het sjabbes. Dan mag je samen met Blima de challes naar de arme mensen brengen.” Tonia ging liggen, maar in haar ogen zag Dwora verzet.

De ramp in Genua in de Nieuwe Tilbugse Courant van 4 juni 1930. Uiteindelijk waren er zeven doden, onder wie Ruchel en Jenia Altneu en Chaskel Katz.

20


3

Brief aan Sara, 1932

‘Lieve Sara. Hoe gaat het met jou en David? En met de kinderen? Hier is alles in orde. Tata hoest te veel, maar dat zal de winter zijn. Tonia is nog steeds in Chorostków. Morris kan haar niet bij zich hebben, schreef hij. Mama heeft haar handen vol aan dat kind, het is echt een dametje met pit. Heel anders dan Blima. Dat is zo’n rustig meisje. Altijd met haar neus in de boeken. Leon wil dat ze later ook naar het gymnasium gaat, net als Bumek volgend jaar, maar ik wil haar nog niet missen. Egoïstisch misschien, maar sinds de dood van Moshe en Chaskel vind ik het zo moeilijk om haar en Bumek uit het oog te verliezen. De wereld is vol gevaren. Ik moet er niet aan denken…’ Bertha doopte haar pen in de inktpot en las de laatste woorden nog een keer over. Een nieuw blaadje? Nee, Sara begreep haar vast wel. Een jaar na Chaskels dood was Leon nogmaals naar Genua gegaan, dit keer om een grafsteen te plaatsen. In de synagoge had hij een tiental mannen bereid gevonden om met hem minjan te vormen, zodat hij kaddiesj kon zeggen voor Chaskel. In Ilawche had Bertha op de vooravond van Chaskels jortsait een kaars gebrand. En nu waren er alweer bijna twee jaren voorbij. Jaren waarin het verdriet om Chaskel nauwelijks was verminderd. Ze zorgde voor het huis en de kinderen, kookte hun eten en naaide hun kleren. Ze deed haar best om een goede moeder en echtgenote te zijn, maar het viel haar zwaar. Het was alsof er een dikke mist om haar heen hing waardoor ze niets meer kon zien en voelen zoals het vroeger was. ‘Lieve Sara. Ik had je natuurlijk veel eerder moeten schrijven. Leon en ik verwachten namelijk weer een kind. Ik dacht echt dat ik er te oud voor was, dus je kunt je voorstellen hoe blij ik was toen ik voor 21


het eerst leven voelde. Een driftig schopje onder mijn navel. Zo mooi. En zo anders dan de andere kinderen. Ik voelde ze allemaal schoppen vóór de vierde maand, maar elk kind voelt weer anders. Had jij dat ook? Dit kind schopt net zo hard als Chaskel deed.’ Haar pen stokte. Was het erg dat het eerste teken van leven van dit kind haar herinnerde aan Chaskel? Was het eerlijk tegenover dit nieuwe leven om het nu al te vergelijken met een geliefde dode? Ze nam haar pen weer op en schreef verder over haar zwangerschap en de blijdschap van Leon. ‘Als het zover is, gaan Blima en ik naar Chorostków, waar we tot na de bevalling blijven. Leon zou ons liever hier houden, maar ik heb in de kraamtijd liever mama om me heen dan de vrouwen uit het dorp.’ Wat ze echt voelde, diep in haar hart, hield ze voor zich. Daarover kon ze met niemand praten. Misschien als Sara tegenover haar zou zitten, maar niet in een brief. Dit kind houd ik voor altijd bij me, dacht ze. Dit kind laat ik niet gaan. Niemand pakt het van me af. Dit kind gaat niet naar het gymnasium in een andere stad en al helemaal niet naar het buitenland, waar alleen maar ellende van komt. Dit kind is van mij. Opnieuw doopte ze haar pen in de inktpot. Ze babbelde over haar dagelijkse leven, roddelde over de familie en informeerde naar de gezondheid van Sara’s kinderen, haar man David en hun broer Vilush. Zo raar dat die jongen zijn naam had veranderd, bedacht ze. Als Vilush Altneu was hij op zijn zeventiende naar Amerika vertrokken. Een lastige jongen, vol ondeugende streken, die zijn ouders tot wanhoop had gedreven. Het was zo erg, dat ze hem uiteindelijk naar Sara hadden gestuurd. Zijn tweelingzus Gusta miste hem nog elke dag, wist Bertha. En nu ging die jongen door het leven als William Altman. ‘We blijven hem hier Vilush noemen, hoor’, schreef ze. ‘Ik zou hem zo graag weer eens zien. Wat zal hij veranderd zijn! Wist je trouwens dat Gusta al jaren spaart voor een reis naar Amerika? Ik zou graag meegaan, maar dat gaat niet. Wij sparen voor de studie van Bumek. Hij wil dokter worden, net als mama’s neef Leonard, maar dat kost handen vol geld.’ 22


‘Ach Sara, je moest eens weten hoe moeilijk het leven is voor ons. Niet alleen vanwege de beurskrach, maar vooral vanwege de Jodenhaat. Het is iets minder geworden, sinds Jozef Piłsudski aan de macht is, maar het antisemitisme is zeker niet weg. ‘Polen voor de Polen’ is het devies en wij moeten ons maar aanpassen. Joden die bij gojim in dienst zijn, moeten bijvoorbeeld gewoon werken op de sabbat, anders vliegen ze eruit. En bij de overheid krijg je als Jood al helemaal geen werk. Gelukkig hebben we de boerderij en heeft tata de winkel.’ ‘Nee, je hebt er goed aan gedaan naar Amerika te vertrekken. We missen je wel en het was natuurlijk heerlijk om jullie allemaal hier te zien. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat jullie bezoek alweer bijna vier jaar geleden is. Ik hoop vurig dat je nog een keer komt als deze kleine er is.’ Ze legde haar pen neer en liet de inkt drogen. De ruim twee jaar jongere Sara en zij waren samen opgegroeid en waren altijd onafscheidelijk geweest, totdat Sara na het huwelijk van Bertha en Leon naar Amerika was vertrokken. De aanleiding was de enorme bruidsschat geweest die haar vader aan Bertha had meegegeven. Zelf was ze daar niet bij betrokken geweest, maar ze had haar oren gespitst zodra de onderhandelingen ter sprake kwamen. Haar moeder vertrouwde haar op een dag toe dat haar vader en Leons adoptievader niet voor elkaar wilden onderdoen, met het gevolg dat het bedrag almaar hoger werd. Zo hoog dat Leon en zijn adoptievader het geld hadden gebruikt om een eigen bank op te richten in Ilawche. Bertha glimlachte in zichzelf. Ze hoorde Sara weer klagen. “Een bank, hoe kunnen ze het bedenken? Al dat geld voor een bank. En waar moet ik nu van trouwen, vertel me dat eens, Bertha? Er is niets meer over voor mijn bruidsschat of die van Gusta.” Uiteindelijk had Sara zelf de oplossing bedacht. Bertha herinnerde het zich nog goed. Ze was bezig haar trouwjurk te naaien en Sara hielp met het omzomen van de sluier. Samen hadden ze de stof uitgezocht in de winkel van hun vader, die opgetogen over de aankomende bruiloft vijf rollen witte satijn, glanzende zijde en fijne kant had besteld, zodat Bertha kon kiezen waarvan ze haar jurk wilde maken. 23


Op een middag in mei, terwijl hun moeder zingend challes stond te bakken en Bertha en Sara zich buiten op het bankje over de sluier bogen, viel Sara met de deur in huis. “Bertha, als jij en Leon straks getrouwd zijn, ga ik weg”, zei ze. “Wat zeg je nou?” Bertha had zich van schrik in een vinger geprikt. Snel haalde ze een zakdoek uit haar schortzak, voordat het bloed de sluier kon besmeuren. “Je verstond me wel.” Sara ging rustig door met zomen, haar ogen gericht op het kant van de sluier. “Wat staat mij hier te wachten? Geld voor een naden is er straks niet meer en zonder bruidsschat lukt het mij nooit om zo’n goede vangst te doen als jij.” Bertha boog zich weer over haar naaimand op zoek naar een schaar. Sara legde een hand op haar arm. “Ik ga naar Amerika”, zei ze. “Er zijn al zoveel Joden geëmigreerd. Allemaal mensen die wij kennen. Het gaat ze daar veel beter dan hier. Daar zijn ze welkom, terwijl wij het hier steeds moeilijker krijgen. Het is nu rustig, maar er kan zomaar iets gebeuren waardoor de gojim weer een pogrom beginnen.” “Maar dan zie ik je nooit meer.” Nog altijd voelde Bertha de schrik die haar op dat moment beving. Afscheid nemen van Sara met wie ze haar leven lang lief en leed had gedeeld. Ze kon het zich niet voorstellen. “Wat vinden tata en mama ervan?” “Ik ga het ze zaterdag vertellen.” Hoewel het alweer jaren geleden was, dacht Bertha liever niet terug aan die bewuste sjabbat. De gemoederen waren hoog opgelopen. Sara hield voet bij stuk, maar mama bleef faliekant tegen en weigerde Sara in haar eentje naar Amerika te laten gaan. De weken daarna huilde Sara dag en nacht, totdat mama tegen tata zei: “Doe me een plezier en neem dat kind mee naar Amerika.” De bruiloft kwam en ging. Bertha verhuisde met Leon naar zijn boerderij in Ilawche en hoopte vurig dat Sara zou afzien van haar wilde plannen. In het vroege voorjaar van 1913 maakte haar zus een einde aan die hoop. Chaskel was net geboren en Sara kwam haar bezoeken in Ilawche. Tot Bertha’s verdriet vertelde ze dat ze die zomer zou vertrekken. Samen met haar vriendin Golde Feigel, die uit een 24


arme familie kwam en ook haar geluk in Amerika wilde beproeven. “Geen wonder”, zei Sara. “Het is een lieve meid, maar lelijk als de nacht. Mama zegt altijd dat alleen een moeder van zo’n gezicht kan houden. Ze hoopt dat de mannen in Amerika minder kieskeurig zijn.” “Hoe kun je zoiets zeggen, Sara?” antwoordde Bertha. “Ze heeft een lief gezicht. Zij kan er niets aan doen hoe ze eruitziet, toch?” “Wat ben je braaf nu je keurig getrouwd bent. Waarom gaan jij en Leon niet met ons mee? Amerika heeft de toekomst, hier wordt het voor Joden alleen maar slechter, let op mijn woorden.” “Hoe weet jij dat nou? Straks zit je daar in New York zonder geld en zonder familie. Wie moet er dan voor jou zorgen als je ziek bent of als je verdriet hebt? Golde soms?” “Waarom niet? We hebben afgesproken dat we er voor elkaar zullen zijn. Bovendien gaat tata toch mee? Hij heeft gezegd dat hij bij me blijft totdat hij zeker weet dat ik mezelf kan redden.” Terug achter het kleine bureau in het achterkamertje van het grote huis in Ilawche zag Bertha Sara weer voor zich: achttien jaar, het donkere haar in een wrong in haar nek, felle, donkere ogen en een vastberaden mond. Nee, Sara had zich niet laten tegenhouden. Tata, Sara en Golde waren op 2 juli 1913 met de Friedrich der Grosse aangekomen in Ellis Island. Het telegram dat alles goed was, had Bertha bewaard. Binnen de kortste keren had Sara werk gevonden in een naaiatelier. Hun vader was al met al bijna een jaar bij haar gebleven. Bertha herinnerde zich nog hoe mama op hem had gemopperd. “Wat heeft hij in New York te zoeken? Hij schrijft dat hij werk heeft aangenomen als glasslijper, zodat hij zijn neef de huur kan betalen. Maar hij moet wel op de sjabbat werken. Hoe haalt hij het in zijn hoofd? Geen wonder dat zijn landslait in New York hem voor gek verklaren. Zij zijn uit armoede naar Amerika vertrokken en snappen niet wat een bemiddelde Jood als Josel in New York te zoeken heeft. Ondertussen moeten wij ons maar zien te redden. Wie weet hoe lang hij nog wegblijft.” Bertha had haar moeder maar niet verteld dat een deel van tata’s salaris opging aan cadeaus voor Sara. Parfum, mooie japonnen, 25


bonbons. Het leek erop dat Sara eindelijk kreeg waar ze altijd naar had verlangd: de onverdeelde aandacht van haar vader. “Sara vindt ook dat hij terug moet gaan”, vertrouwde ze haar moeder toe. “Ze heeft samen met Golde een etage gehuurd en ze hebben allebei vast werk. Ze weet dat we hem hier nodig hebben in de winkel en schrijft dat ze probeert hem voor Pesach terug te laten gaan. Dat zou toch fijn zijn, mama? Dan vieren we weer met z’n allen Pesach.” Sara had woord gehouden. Tata was voor Pesach teruggekomen in Chorostków en Sara had zich prima gered in New York. “Mama, ik ben thuis!” Blima’s stem rukte Bertha uit haar herinneringen. “Dag liefje, was het fijn op school?” vroeg ze. “Kom, dan drinken we samen thee en mag je straks deze brief naar tante Sara posten. Doe je dat?” Ze gaf haar dochter een knip in bekl en plakte de brief dicht.

Bertha en Leon Katz met Sara Press-Altman (rechts) 26


4

Janina Katz, 1932

“Tonia, Blima, snel nu, zet de borden op tafel.” Dwora veegde haar handen af aan het besmeurde keukenschort dat ze over haar lange zwarte rok droeg. Ze schudde haar hoofd. “Meisjes, wat zei ik nu. Tafel dekken!” Ze streek het witte damasten kleed recht en keek op de kleine keukenklok naast het raam. Al bijna één uur, Josel en Leon konden elk moment thuis zijn. De mannen waren al vroeg naar de synagoge gegaan voor de ochtenddienst. Janina was op maandag 9 mei geboren en Leon had de hele week uitgekeken naar het moment waarop hij officieel haar naam mocht noemen in de synagoge. Dwora was er zelf nooit bij geweest, maar ze wist hoe het moest zijn gegaan. Leon die door de rabbi naar de bima werd geroepen om uit de thora voor te lezen. Het plechtige moment waarop hij Janina’s naam bekend maakte, gevolgd door een zegening voor het kind. Het zingen en het klappen erna. Na de dienst was er waarschijnlijk wodka geweest om te proosten op het nieuwe leven. Daarna was het een dag als alle andere. Josel verwachtte een nieuwe lading stoffen en Leon moest een en ander regelen voor de boerderij in Ilawche. Maar straks kwamen ze thuis om te lunchen en Dwora deed er alles aan om er een feestelijke gelegenheid van te maken. “Schiet op Tonia, niet zo treuzelen”, riep ze. “Blima, zet jij de glazen netjes neer? Moet ik alles alleen doen?” “Nee, bobe”, klonk het in koor. “Nee, Tonia, je mag nu geen chocoladekoekje, die zijn voor straks.” Op hetzelfde moment rinkelde de bel in de winkel. Daar heb je het al, dacht Dwora. De mannen zijn er en ik ben nog lang niet klaar. 27


“Hallo mama, ben ik op tijd?” Dwora draaide zich verrast om. Gusta was via de winkel aan komen lopen. Ze had een volle mand toegedekt met een rood geblokte doek aan haar arm bungelen. Een paar rossige lokken waren aan haar hoed ontsnapt. “Gusta, je bent er! Heb je Bertha al gezien?” “Nee, ik ben eerst naar jou gekomen, want kijk, ik heb mijn handen vol. Cake, koekjes en een fles schnaps.” Dwora omhelsde haar en snoof de zoete geur van Gusta’s beroemde citroencake op. “Waar is Simcha?” “Die is nog bij zijn moeder. Hij komt zo.” Gusta zette haar lekkernijen op tafel en begroette de twee meisjes. “Mazzeltov, Blima. Gefeliciteerd met je zusje, en jij Tonia met je nichtje. Mama, ik ga gauw Bertha feliciteren en de baby bewonderen.” Ze hing haar jas op, stopte een paar krullen achter haar oren en stoof als een wervelwind naar de slaapkamer waar Bertha en de baby lagen te rusten. Dwora lachte in zichzelf. Haar jongste dochter was nog net zo druk als vroeger toen ze met haar broer de boel op stelten zette. Haar dochters stonden stilletjes in de deuropening te wachten tot iemand ze opmerkte. Ze waren het evenbeeld van Simcha, hun altijd kalme vader. Klein, tenger, grote donkere ogen en een bijna verbaasde blik. Dwora spreidde haar armen om ze te begroeten. “Hallo Netka en Anga, helpen jullie met tafeldekken?” Terwijl de vier meisjes in de weer waren met de schalen, het bestek en de mandjes, ging Dwora bij haar dochters kijken. “Wat is ze mooi”, zei Gusta, die op de rand van Bertha’s bed zat met de baby op schoot. “Een engeltje, kijk nou, die vingertjes. Waren mijn meiden nog maar zo klein.” Ze gaf de baby terug aan Bertha, die stralend rechtop in bed zat. Dwora kon zien hoe goed het haar deed dat ze weer een kind had om voor te zorgen. Het was een geruststelling dat alles zo goed was verlopen. Waarom kwamen Bertha en Leon niet voorgoed in Chorostków wonen, vroeg ze zich niet voor de eerste keer af. Natuurlijk, Ilawche was Leons thuis, maar hij wist toch dat zijn vrouw zich er niet op haar 28


gemak voelde. Dat ze bang was voor haar Oekraïense buren. Met de jaren was dat alleen maar erger geworden. Ze waren steeds onvriendelijker en tikten soms midden in de nacht op de ruiten, zonder enige aanleiding, gewoon om te treiteren. Nee, Ilawche was geen goede plek voor een bevalling en de kraamtijd. Dwora was daarom blij dat Leon niet dwars was gaan liggen toen Bertha in Chorostków wilde bevallen. Ruim voor de geboorte waren Bertha en Blima komen logeren. Een van de twee slaapkamers had Dwora ingericht als kraamkamer. Bumek logeerde bij zijn vriendje Chaim in Ilawche. Daar ging hij naar school en cheider, terwijl Blima met Tonia naar de school in Chorostków ging die Bertha zelf vroeger ook had bezocht. “De bevalling ging zo gemakkelijk”, vertelde Bertha aan Gusta. “Ik dacht dat het zwaar zou worden op mijn leeftijd, maar Janina was er binnen een paar uur. Net zo vlot als Blima en Bumek.” Ze trok haar blauwe omslagdoek om haar schouders en haalde een hand door haar lange haar. “Je ziet er goed uit en dat zo kort na de bevalling”, zei Gusta. “Ik was gebroken na die van mij. Kijk, ik heb wat voor jullie meegebracht.” Ze graaide in haar tas en overhandigde Bertha een pakje met een piepklein roze babytruitje en bijpassend broekje. “Zelf gebreid. Ja, ik word nog eens een echte huisvrouw.” Dwora liet haar dochters alleen en zorgde met de hulp van haar vier kleindochters dat alles op tijd klaar was: de kippensoep met als extraatje de ongeboren eieren van de geslachte kip, zelfgebakken brood, paté van kippenlever en natuurlijk gefilte fisch met krein, volop andere heerlijkheden en de cake van Gusta als nagerecht. Dwora zette net de laatste schaal op tafel toen ze de winkelbel weer hoorde. “Mazzeltov!” riep Simcha haar vanuit de gang al toe. Zijn donkere ogen twinkelden van plezier. “Nog een kleindochter om te vertroetelen!” “Ik heb rabbijn Rappaport opgehaald”, zei Josel bij het binnenkomen. Hij nam de jas en de hoed van de rabbi aan en hing ze netjes op. “Meisjes, halen jullie een paar stoelen uit de andere kamer? En kijk eens wie er ook is.” 29


Dwora klapte in haar handen van blijdschap. “Bumek! Ik dacht dat je de hele week op school was.” “Tata heeft vrij voor me gevraagd en een fiacre gestuurd om me te halen, zodat ik erbij kon zijn in de synagoge. En bij de wodka”, grinnikte hij. “Daarna zijn we nog even bij de bank geweest en bij een zakenpartner. Maar nu wil ik mijn nieuwe zusje zien.” “Je moeder is vast blij je te zien, ga maar snel.” Dwora was trots op haar slimme kleinzoon. Als hij de kans kreeg om wat van zijn leven te maken… Ze zette de wens meteen uit haar hoofd. De toekomst was tegenwoordig zo onzeker voor Joden. Hij zou na de zomer naar het gymnasium in Trembowla gaan, maar daarna? De kans dat zijn droom om dokter te worden uit zou komen werd met de dag kleiner. Dwora zette haar zwaarmoedige gedachten opzij. Vandaag was het feest. Vandaag vierden ze de geboorte en de naamgeving van Janina Katz, de jongste telg in een prachtige familie. Iedereen stond inmiddels rond de tafel, terwijl Josel de kiddoesj uitsprak over de wijn. Dwora’s gedachten dwaalden onwillekeurig af naar de familieleden die ontbraken: de tweejarige Moshe, die in haar armen was gestorven; Chaskel, Ruchel en Jenia, begraven in het verre Genua. Ze dacht aan Sara, gelukkig in Bloomington met haar man David en hun kinderen; aan Morris, succesvol, maar zo eenzaam op Curaçao. En aan de kinderen van Vilush, die ze nog nooit had gezien. Ondanks het verdriet dat hun familie had getroffen, was ze een gelukkige vrouw. Nadat de zilveren wijnbekers waren geleegd en iedereen was gaan zitten, sprak Josel de zegening uit over het eten. Het feestmaal kon beginnen. Dwora keek naar Bertha, die heel even haar kraambed had verlaten om met de familie de geboorte van Janina te vieren. Naar de rabbi, die haar met een glimlach toeknikte en zijn glas schnaps hief. “Lechajim, Lechajim”, klonk het uit alle kelen. Bertha, met Janina op schoot, lachte naar haar. Het was lang geleden dat Bertha er zo ontspannen bij had gezeten. Dwora was blij voor haar en wenste dat deze dag voor hen allemaal nieuwe hoop op de toekomst zou bieden. Ze vulde de schalen op tafel bij en ging weer naast Josel zitten, die 30


onder het eten op luide toon met Leon en de rabbi zat te praten. Over het gebabbel van de kinderen heen hadden ze het over heel andere zaken dan Janina’s geboorte. “Naar Amerika willen ze”, zei de rabbi, terwijl hij zijn vork in de lucht stak, “net als jullie Sara en Vilush, maar ze maken geen schijn van kans sinds de Amerikanen die quotaregeling hebben ingevoerd.” “En Palestina is geen alternatief”, zei Simcha, “De Britten hebben nog steeds de restricties niet opgeheven. Het is een schande dat Joden niet probleemloos naar het Heilige Land kunnen emigreren.” Leon knikte. “Er is wel toekomst op Curaçao, als ik Morris mag geloven. Sinds hij de Oriental Store heeft geopend in Willemstad gaat het hem voor de wind. Een mooie winkel, vertelde Iziu Gerstenbluth me laatst.” “Wie is dat?” vroeg Gusta. “Je weet wel, die graanhandelaar die vroeger met Morris omging. Hij is vorig jaar teruggekomen uit Curaçao”, legde Leon uit. “Hij heeft daar een jaar gewoond, nadat hij een lading sojabonen naar Costa Rica had verscheept. Zijn dochter Frida is de beste vriendin van Tonia.” “Ja, hij vertelde me dat aardig wat Poolse en Roemeense Joden op Curaçao een winkel drijven of marskramer zijn”, vertelde de rabbi. “Er wonen ook Portugese Joden die een prachtige synagoge schijnen te hebben. Die zou ik graag eens zien.” “Het zou mij niet verbazen als Iziu binnen een paar jaar teruggaat”, zei Leon. “Het is hard werken op Curaçao, maar sinds de graanprijzen na de beurskrach zo zijn gekelderd, valt er voor hem weinig meer te verdienen in Polen.” “Waarom zouden we ons eigen land verlaten?” vroeg de rabbi. “We wonen hier al eeuwen. Als we ons laten wegjagen, raken we nog meer verspreid dan we al zijn. Ik droom vaak van onze terugkeer naar Jeruzalem, naar het Heilige Land. Maar zo lang de Britten daar de baas zijn, kunnen we dat wel vergeten.” Leon pakte nog een kippenpootje en gaf de schaal door aan de rabbijn. “Ik ben het met je eens, rabbi, we moeten ons niet zomaar uit 31


ons land laten wegjagen. Eens komen er betere tijden.” Het gesprek viel stil. Gusta stond op om de borden van de kinderen weer vol te scheppen. De rabbi schraapte zijn keel en sloeg nog een glas schnaps achterover. “Wat mij tegenstaat is dat wij afhankelijk zijn van de grillen van de Poolse regering. Dat we dankbaar moeten zijn dat Piłsudski aan de macht is. Stel je voor dat die antisemiet van een Dmowski het voor het zeggen krijgt. Daar moet je toch niet aan denken? Dan wordt het hier onhoudbaar voor ons. Laatst nog riep hij dat iedereen als Poolse gojim moet leven. Dat kan toch niet?” De sfeer dreigde onherroepelijk om te slaan en dat was oneerlijk tegenover Bertha en Janina, vond Dwora. “Lieve mensen, laten we het niet langer over politiek hebben. Dit is een dag van vreugde en nieuw leven. Laten we eten en drinken op Janina Katz. Dat ze een lang en gezond leven mag hebben.” “Lechajim!” riep iedereen in koor. Dat was beter, dacht Dwora, al kon ze na al die gesprekken over de politiek een vaag gevoel van onbehagen nauwelijks onderdrukken.

Een groep Joodse jongeren in Chorostków. In het midden met de lichte jurk zit Tonia Altneu, links van haar is Frida Gerstenbluth. 32


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.