Saoto, berkat en dawet Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
Saoto, berkat en dawet Lisa Djasmadi HariĂŤtte Mingoen Matte Soemopawiro
Lisa Djasmadi en Hariëtte Mingoen Matte Soemopawiro – fotografie
Saoto, berkat en dawet Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
LM PUBLISHERS 2015
Inhoud Een stukje geschiedenis vooraf
Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
5
13
Portretten Glenn Effendie Moestadja Warung Spang Makandra Carmen Alimah Karta Djojo Aireen Tjadikrama Eethuis Bamboe Parimo Misran Warung Jawa Winston Marlon Soekimo Warung Mini XL Eddy Saeri Rotishop en Broodjesbar Carla Karijodimedjo Warung Subur Toekidjo Mangoensentono Warung Mirosso Robert Wasiman Kromopawiro Warung Kromo Romeo Hardjodikromo Suri-Java Dirk Royer Toko Sodiro Srie A Karso Padjak De Smeltkroes Frederik kawit Sairoredjo Kaminah Exotic Henry Sodikromo Toko Wardi Rilah Alexandrina Gareng & Joffrey Gareng Rilah Annemarie Ongolesono Jawa City Jenny Kromodimedjo & Carlo Djaoedji Lunchroom Martini Jolaiga Karijotaroeno Warung Murni Berto Redjosetiko & Soemy Troenopawiro Javaans Eethuis Surimaribo Jimmy Soedarman Kartowikromo Toko S-Min Literatuur
202
Vreemde woorden en afkortingen Verantwoording en dank
27 35 45 55 65 75 81 91 97 107 115 125 133 139 149 157 165 177 185 193
203 206
Een stukje geschiedenis vooraf
Uit Suriname vertrekken en een nieuw leven beginnen in de Nederlandse polder, dat is wat een groot aantal Javaanse Surinamers heeft gedaan − de een voor studie mogelijkheden, de ander wegens gezinshereniging, politieke redenen of zelfs voor een ontluikende vakantieliefde. Terwijl de eerste Javaanse Surinamers eind jaren zestig, begin jaren zeventig van de vorige eeuw naar Nederland kwamen voor studie of een baan, kwam de grote migratiestroom pas echt op gang rond de onafhankelijkheid van Suriname in 1975. Inmiddels is dit zo’n veertig jaar geleden en is er veel gebeurd. Wat zijn de sporen van vestiging van Javaanse Surinamers in Nederland, en welke verhalen gaan achter deze sporen schuil? Deze vraag staat centraal in het spoorzoekersproject Javanen in de (Nederlandse) polder, waar de Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie zich sinds eind 2012 mee bezighoudt.1 Samen met vrijwilligers documenteert STICHJI tastbaar erfgoed via foto’s gecombineerd met persoon lijke verhalen. Dit boek vloeit voort uit het project Javanen in de (Nederlandse) polder en zoomt in op een bijzonder thema daarbinnen: de warungs. Als het gaat om sporen die Javanen hebben achtergelaten, geldt dit wel als een van de meest zichtbare: de eethuisjes
met Javaans-Surinaams eten. Warung Mini XL is al net zo Haags als Javaans-Surinaams en zo is Warung Jawa niet meer weg te denken uit het Groningse noorden. Wie kent nu niet de Javaanse saoto, telo en pecel? In dit boek vertellen warunghouders hun persoonlijke migratieverhaal, delen zij ervaringen met ondernemerschap en spreken zij over hun passie voor de Javaans-Surinaamse keuken. Deze informatie biedt ons een inkijkje in het reilen en zeilen van een warung, maar geeft vooral een beeld van dit culturele erfgoed en een gedeelde geschiedenis.
5
Javanen in Suriname Als nazaten van contractarbeiders uit Java hebben Javaanse Surinamers in Nederland een bijzondere geschiedenis die zich kenmerkt door het oversteken van diverse landsgrenzen. Wat ging er vooraf aan de aanwezigheid van Javaanse Surinamers in Nederland? Als vertrekpunt nemen we de afschaffing van de slavernij in 1863. In Suriname ontstond een groot tekort aan arbeidskrachten op de plantages, waar voorheen slaven uit Afrika tewerk werden gesteld. Uit verschillende delen van de wereld werden contractarbeiders gehaald; eerst kwamen Chinezen, vervolgens Brits-Indiërs en
een stukje geschiedenis
6
uiteindelijk Javanen. In 1890 kwamen de eerste Javanen in Suriname aan, zij werden als contractarbeiders tewerkgesteld op suikerrietplantage Mariënburg, toen in het bezit van de Nederlandse Handels Maatschappij. De werving van Javanen vond plaats vanaf 1890 tot 1939, in deze periode werden in totaal zo’n 33.000 mensen van Java − voornamelijk Midden- en Oost-Java − naar Suriname gebracht. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat deze contractarbeiders tijdelijk op de Surinaamse plantages zouden werken, om na afloop van hun arbeidsovereenkomst weer naar Java terug te keren. Slechts een minderheid keerde terug. De meeste Javanen besloten te blijven en maakten gebruik van de optie zich als zelfstandig landbouwer te vestigen. De koloniale overheid zag een mogelijkheid om kleine landbouw te bevorderen, en begon ontgonnen land te verstrekken aan immigranten die hun contract hadden uitgediend. De overheid gaf een geldbedrag van 100 Surinaamse gulden aan degenen die bereid waren als landbouwer in Suriname te blijven en dus afzagen van terugkeer naar Java.2 De meeste Javanen bleven op de voormalige plantages in de districten wonen of streken neer op een van de vestigingsplaatsen die speciaal werden ingericht om kleine landbouw onder Javanen te stimuleren. In de districten Saramacca, Nickerie en Commewijne zijn Javaanse dorpsgemeenschappen te vinden. Commewijne, het district aan de rechteroever van de Commewijnerivier en ten oosten van Paramaribo staat bekend als een typisch ‘Javaans’ district. De grootouders van Frederik Sairoredjo (Kaminah Exotic) migreerden vanuit Java en vestigden zich in Commewijne – om precies te zijn in Bakkie (Reijnsdorp). Frederik groeide op in Bakkie en vertelt in zijn verhaal over zijn
Saoto, berkat en dawet
Jenny Kromodimedjo (Lunchroom Martini) voor vertrek naar Nederland in 1979, met haar moeder, oma en broertje. Archief Jenny Kromodimedjo
herinneringen aan het dorp waar hij naar school ging en zijn ouders hielp op de kostgrond en de visgrond. Als laatst aangekomen migrantengroep bleven de Javanen lange tijd een achtergestelde positie houden. De relatie tussen Javanen en overige bevolkingsgroepen kenmerkte zich door minachting voor Javanen. Het beeld dat Javanen van zichzelf hadden, was dat van ‘arme en domme Javaan’. Helaas bleek dit beeld, als zo vaak bij stereotypen, maar langzaam te veranderen. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog begonnen Javanen naar de hoofdstad te trekken. De opa van Parimo Misran (Warung Jawa) bijvoorbeeld, verhuisde met het hele gezin van plantage Wederzorg in het
district Commewijne naar Maretraîte in Paramaribo, om zijn kinderen beter vervolgonderwijs te kunnen aanbieden. Ook trok men naar andere gebieden, waar de bauxietwinning opbloeide. De vader van Carlo Djaoedji (Lunchroom Martini) verhuisde van dorpsgemeente Tamanredjo naar bauxietstad Moengo in het district Marowijne, toen hij daar werk had gevonden. Daar ontmoette hij de moeder van Carlo, ook afkomstig uit Commewijne. De kinderen uit het gezin Djaoedji groeiden op in een multiculturele omgeving. Net als Carlo vermelden meerdere respondenten te zijn opgegroeid tussen verschillende bevolkingsgroepen van Suriname. De sociaal-economische positie van de Javanen in Suriname heeft sinds de periode van contractarbeid een hele ontwikkeling doorlopen. Javanen zijn in Suriname te vinden in verschillende sectoren op de arbeidsmarkt. Bovendien staan Javanen in Suriname bekend om hun culinair ondernemerschap. De wijk Blauwgrond in Paramaribo is al jaren een fenomeen vanwege de vele warungs en het lekkere eten. In reisgidsen wordt Blauwgrond daarom geroemd. Een deel van de Javaanse bevolkingsgroep in Suriname besloot naar Nederland te vertrekken, onder hen ook de culinaire ondernemers uit dit boek.
Migratiestroom Suriname – Nederland rond 1975 Voor Parimo Misran betekenden de beginjaren zeventig, met politiek georganiseerd langs etnische lijnen en een groeiend streven naar onafhankelijkheid van Suriname, een spannende tijd. Hij raakte maatschappelijk geëngageerd en gaf op weg naar de onafhankelijkheid middels theater voorlichting aan mensen. De verwarring en de onzekerheid over
de toekomst van het land was groot. Omdat Javanen vergeleken met creolen en Hindostanen matig tot zwak gerepresenteerd werden in de politiek, vreesden velen voor verslechtering van de maatschappelijke positie van Javanen als Suriname geen kolonie van Nederland meer zou zijn. De naderende onafhankelijkheid gaf daarom een enorme impuls aan de migratie naar Nederland. Glenn Moestadja (Warung Spang Makandra) vertrok in 1974 op dertienjarige leeftijd naar Nederland. Het vertrek van het gezin Moestadja had te maken met de onzekere situatie in Suriname. Op advies van neef Soewarto Moestadja kwamen zij naar Nederland, waar zij zich vervolgens in de Bijlmer vestigden. Behalve aan individuen en gezinnen die de stap namen Suriname te verlaten, gaf de politieke onrust ook aanzet tot een georganiseerde reis van een groep Javanen naar Nederland. Een groep van 398 Javaanse ouderen, onder leiding van Riboet Dasiman, kwam in november 1975 aan op Schiphol. De groep werd opgevangen in Sint Michielsgestel. In 1988 werd daar het bejaardenoord Nieuw Beekvliet gerealiseerd. Vanwege de omvang van de Surinaamse migratie stroom als gevolg van de onafhankelijkheid van Suriname hanteerde de Nederlandse overheid een spreidingsbeleid. Een groep van zo’n honderd Javaanse Surinamers werd gehuisvest in Hoogezand-Sappemeer. De flat waarin de meeste families een woning kregen, kreeg de naam Bakkieflat omdat het merendeel van hen afkomstig was uit Bakkie. De families die er woonden vingen vervolgens de nieuwe aanwas van familieleden en vrienden uit Suriname op. Zo kwam Annemarie Ongolesono jaren later met haar ouders, broers en zussen in eerste instantie terecht in de Bakkieflat. Uiteindelijk zijn er drie concentraties van
7
een stukje geschiedenis
8 Aankomst familie Wahab op schiphol 1980 Archief Wilfred Wahab
Sint Michielsgestel 1976 Archief Saliman Sarijoen
Javaanse Surinamers in het land ontstaan: de eerste in Noord-Nederland (Delfzijl, Hoogezand-Sappemeer, Groningen); de tweede in Noord-Brabant (Den Bosch, Sint Michielsgestel, Tilburg, Eindhoven); en de derde in de Randstad, (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam, Almere, Utrecht).
Migratiestroom na 1980 De tweede migratiestroom naar Nederland was het gevolg van de slechte politiek-economische situatie in Suriname na de militaire machtsgreep. Deze stroom kwam op gang tussen 1980 en 1983 en was minder omvangrijk dan de migratiestroom van 1974–1975. Voor de mensen die in deze periode naar Nederland kwamen, was het lastiger om zich hier te vestigen.3 Suriname was immers geen kolonie meer van Nederland en bovendien
Saoto, berkat en dawet
werd in 1981 de Vreemdelingenwet gewijzigd. Met de Surinaamse nationaliteit die men na 1981 automatisch kreeg, werd men in Nederland als ‘vreemdeling’ beschouwd. Enkel op grond van gezinshereniging kon men in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Berto Redjosetiko ( Javaans Eethuis Surimaribo), die in 1982 aankwam in Nederland, weet hierover mee te praten. Een jaarlang verbleef hij illegaal in Nederland en werd hij opgevangen door zijn netwerk van familie en kennissen, voordat hij officieel Nederlander werd. Een netwerk van familie bleek in veel meer migratieverhalen een belangrijke rol te spelen. In sommige situaties kwam eerst een deel van het gezin over en werd het andere deel zolang door familie in Suriname opgevangen, totdat er genoeg voorzieningen en middelen waren om hen ook naar Nederland te laten komen.
Opvallend is dat veel van de warunghouders uit dit boek na 1975 migreerden, om uiteenlopende redenen en vanwege persoonlijke omstandigheden. Dirk Royer (Toko Sodiro) voelde er in eerste instantie niet veel voor om Suriname te verlaten, evenals Frederik Sairoredjo (Kaminah Exotic), die tijdens een vakantie alleen maar kwam kijken hoe het was in Nederland. Uiteindelijk bleven ze en bouwden ze een bestaan op. Een kleiner deel van de geïnterviewde warunghouders kwam zelfs na 1990, Jolaiga Karijotaroeno (Warung Murni) nadat ze een paar jaar met haar gezin op Bonaire woonde, en Aireen Tjadikrama (Eethuis Bamboe) na een periode als onderwijzeres op Saba. Beiden waren ter plekke al bezig met een warung en hebben dit voortgezet in respectievelijk Leeuwarden en in Tilburg. Omstreeks 1980 te Zwijndrecht; saoto serveren Archief Willy Saridjo
Een thuis in Nederland Behalve voor de geïnterviewden in dit boek, gold voor de meeste Javaanse Surinamers die naar Nederland kwamen, evenals de studenten die voor 1975 migreerden, dat zij van Nederland hun thuis maakten. Omgaan met nieuwe gebruiken, maar ook behoud van cultuur en identiteit hoorden daarbij. Het was ‘niet altijd leuk’ vond Annemarie Ongolesono ( Jawa City), en het was best even wennen. Jenny Kromodimedjo (Lunchroom Martini) kwam in hartje winter aan en had zo’n heimwee dat het zeker twee jaar duurde voordat ze echt kon aarden. De hele dag buiten spelen zoals zij in Suriname gewend was, zat er niet meer in. Romeo Hardjodikromo (Suri-Java) daarentegen had geen moeite met afscheid nemen van Suriname en had eenmaal in Nederland ook geen last van heimwee. Berto Redjosetiko ( Javaans Eethuis Surimaribo) vond de periode in Hoogezand-Sappemeer erg gezellig en voelde zich thuis toen hij op negentienjarige leeftijd kon beginnen met werken.
9
1982 Iftar in het oude klooster van Beekvliet, Sint Michielsgestel Archief Kastoemie Tosendjojo-Rasban
een stukje geschiedenis
10
Kerst in het studentenhuis van Harold Alidarso in 1970
Haring eten in Volendam, omstreeks 1980
Archief Harold Alidarso
Archief Daniëlle Traanman
De vestiging van Surinamers in Nederland leidde ertoe dat steeds meer Surinaamse producten en groenten hier verkrijgbaar werden. Dit tot genoegen van bijvoorbeeld Harold Alidarso, een geïnterviewde uit het project Javanen in de Polder, die in de jaren zestig als student naar Nederland kwam. Surinaams eten was er in die tijd niet. De rijst die ze in de gezamenlijke keuken van zijn studentenhuis aten was Amerikaanse rijst van het merk Uncle Ben’s. Surinaamse rijst was namelijk niet te koop. ‘Een Surinaamse toko was er al helemaal niet’, zo legt hij uit. Als hij Surinaams wilde eten, ging hij naar een Chinees restaurant. ‘Daar had je bami en nasi goreng, wel op z’n Chinees natuurlijk’, vertelt hij. ‘Later, toen hier meer Surinamers kwamen, kwam er meer Surinaams eten. Dat werd meegestuurd door familie.’ Voor veel Javaanse Surinamers moeten de Nederlandse eetgewoonten op z’n zachtst gezegd even wennen zijn geweest: rauwe haring, stipt om 18.00 uur aan tafel en precies evenveel gehaktballen als gezinsleden. Heel anders ging het toe bij de Javanen, waar eten in de cultuur een centrale plaats inneemt, en
Saoto, berkat en dawet
zowel een sociale maar soms ook religieuze en mystieke rol speelt. Judith Sandriman, ook een geïnterviewde uit het project Javanen in de Polder verwoordde het aldus: ‘Koken is bij Javanen bijna net zo natuurlijk als ademen.’ Dat de komst van veel migrantengroepen invloed heeft gehad op de Nederlandse eetcultuur is niet verwonderlijk. Harold Alidarso kan zich nog goed herinneren hoe hij dat ondervond: ‘Boven ons woonde een Nederlandse jongen uit Limburg. Hij zag mij elke keer rijst koken. Op een dag werd er op mijn deur gebonkt: “Ali, kom eens kijken! Kom naar de keuken!” Ik tilde het deksel op, en zag een pan vol met verbrande rijst. Mijn Tilburgse huisgenoot zei: “Ik wilde ook rijst koken net als jij”, waarop ik vroeg: heb je geen water gezet? “Nee, op het pak staat droogkoken.”’ Harold leerde zijn huisgenoot rijst koken en vanaf dat moment at hij geen aardappelen meer. Ook tijdens feesten zoals bruiloften of voor een besnijdenis werd uitgebreid gekookt. Soemy Troenopawiro ( Javaans Eethuis Surimaribo) herinnert zich dat haar tante in Delfzijl vaak werd gevraagd te
‘authentieke’ keuken zoals saoto, berkat en dawet, vallen er ook andere gerechten zoals sopropo en antruwa (SuriJava), Turkse Lahmacun ( Javaans Eethuis Surimaribo), Aziatische wokgerechten ( Jawa City) en Telo African (Warung Jawa) te kiezen. Ziehier de Javaans-SurinaamsNederlandse traditie van eethuisjes anno 2015: 125 jaar nadat de eerste Javaan in Suriname aankwam en na 40 jaar aanwezigheid van ( Javaanse) Surinamers in Nederland. Vrouwen van S.V. Puwanani in de keuken. Archief Djas Djaidoen
11 1
Foto’s in dit hoofdstuk zijn onderdeel van het project ‘Javanen in de
(Nederlandse) polder’, STICHJI.
koken bij dit soort gelegenheden. Door mee te helpen leerde zij zelf koken. Later werd zij net als haar tante ook gevraagd. Behalve bij familiefeesten kon een uitgebreid Javaans buffet niet ontbreken bij bijeenkomsten en vieringen in het verenigingsleven. In de jaren zeventig en tachtig werden allerlei Javaans-Surinaamse verenigingen opgericht. Nederland kent veel van deze culturele verenigingen en groepen, die zich hebben gespecialiseerd in diverse Javaanse cultuuruitingen, zoals wayang (poppenspel), jaran kepang ( Javaanse paardendans), gamelan, Javaanse dans en ludruk ( Javaans volkstoneel). Daarnaast zijn er ook JavaansSurinaamse welzijnsorganisaties. Carlo Djaoedji en Jenny Kromodimedjo (Lunchroom Martini) zijn jarenlang actief geweest als vrijwilligers bij diverse Javaanse organisaties in Hoogezand-Sappemeer en hebben elkaar zo leren kennen. De multiculturele samenleving van zowel Suriname als Nederland zien we vervolgens terug in de samenstelling van de menu’s van de warungs. Naast de typisch Javaans-Surinaamse gerechten uit de
2 Het verlangen terug te keren naar Java bleef bestaan en leefde onder een deel van de Javanen erg sterk. Er kwamen diverse initiatieven om een retour te realiseren, zoals Jajasan ke Tanah Air (Terug naar het Vaderland). De Indonesische regering wees deze stichting een stuk grond op Sumatra aan, niet op Java. In 1954 vertrokken 316 gezinnen met het schip Langkoeas, zij streken neer in het dorp Tongar op Sumatra. In eerdere publicaties van STICHJI is meer te lezen over de achtergronden en het verloop van deze georganiseerde remigratie. Zie hiervoor: Stille passanten. Levensverhalen van Surinaams-Javaanse ouderen in Nederland (Yvette Kopijn en Hariëtte Mingoen 2008) en Migratie en cultureel erfgoed. Verhalen van Javanen in Suriname, Indonesië en Nederland (Lisa Djasmadi, Rosemarijn Hoefte, Hariëtte Mingoen, 2010) 3 Een kleine groep Javanen vluchtte ten tijde van de Surinaamse Binnenlandse Oorlog (1986-1992) naar buurland Frans-Guyana en naar Nederland. Meer informatie over Javaanse Surinamers in Frans-Guyana is te lezen in het artikel: ‘Javanen in Frans Guyana. Een onbekend hoofdstuk uit de meervoudige Javaans-Surinaamse migratiegeschiedenis’. Tijdschrift Wi Rutu, Stichting Surinaamse Genealogie, 10/2, december (Hariëtte Mingoen, 2010)
een stukje geschiedenis
Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
Wat zijn warungs? Het woord ‘warung’ komt uit Indonesië. In de woordenboeken wordt het begrip omschreven als een kleinschalige familieonderneming, meestal een informele eetgelegenheid of winkeltje met eerste levensbehoeften, een convenience store. Het is een inheems woord dat in de vroege literatuur over Nederlands-Indië al voorkwam. In Indonesië duidt het woord ook andere vormen van bedrijvigheid aan: warung kopi, warung rokok, warung internet. In Suriname staat de warung bekend als eetgelegenheid waar het Javaans eten, dat geliefd is onder de Surinamers, kan worden afgehaald of gegeten. Dit ondernemerschap van Javaanse Surinamers komt voort uit de traditie thuis lekkernijen te maken van de landbouwproducten die ze vroeger voornamelijk zelf verbouwden. Wat niet werd geconsumeerd, werd verkocht. Dat gebeurde aan huis of men ging met een draagmand (tenggok) op de rug de straat op om de lekkernijen huis aan huis aan te bieden. Ook karretjes (grobag) werden voortgeduwd om elke dag weer te staan bij een vaste standplaats, zoals voor een school, bioscoop of aan de Waterkant. Aireen Ongolesono ( Jawa City) en Berto Redjosetiko ( Javaans eethuis Surimaribo) hebben hieraan herinneringen. Deze karretjes zijn inmiddels uit het straatbeeld verdwenen
en hebben plaatsgemaakt voor beschutte permanente stalletjes of kraampjes voor het eigen huis of op de markt. Als er geld is, wordt er iets beters gebouwd en zo ontstaat een warung.1
13
Voor dit boek hebben wij eigenaars van toko’s en warungs geïnterviewd. Voor het gemak gebruiken wij de woorden ‘warung’ of ‘warungs’ (meervoud), met de kanttekening dat er een verschil is tussen een toko en een warung. Een toko valt onder de detailhandel en is doorgaans een combi van een kleine supermarkt − waar klanten in de schappen kruiden, specerijen, rijst, peulen, verse groenten, blikjeswaren en verpakte hapjes kunnen vinden − en een afhaalvoorziening voor belegde broodjes en warme maaltijden. Warungs daarentegen zijn gespecialiseerd in verse maaltijden, die de klant ter plekke kan nuttigen ofwel af kan halen. Met een detailhandelsvergunning ligt een afhaalvoorziening voor de hand, terwijl een horecavergunning mogelijkheden biedt voor vestiging als eethuis, lunchroom of restaurant. Er zijn ondernemers die de voorkeur geven aan een Nederlandse term, terwijl anderen trouw blijven aan ‘warung’, ook al is hun zaak modern ingericht. Als reden voor de keuze van de term ’lunchroom’, ‘eethuis’
Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
14
of ‘restaurant’ geven de respondenten doorgaans op dat ze af willen van het traditionele imago van een warung. Een warung is ‘niet modern’, roept het beeld op van ‘een kleine ruimte met slechts een toonbank’, van ‘afhaal’, ‘een plek waar je alleen een broodje kan eten’, ‘niet professioneel, gewoontjes’. Ook zeggen de respondenten te willen uitstralen ‘dat ze voor iedereen zijn’. Van de twintig zaken die worden belicht zijn er vier toko en zestien warung, waarvan negen voornamelijk afhaalzaken. De verhalen vertellen ons hoe de warungonder nemers leven van hun warung; hoe zij hun onderneming met toewijding hebben opgebouwd; wat zich afspeelt binnen de muren van de warung; met wie zij werken; hoe het werk hun leven bepaalt; hoe zij ermee zijn opgegroeid; hoe het hun leven heeft omgegooid; wat hun ambities zijn met de warung; hoe ze denken over de overname en de toekomst. Kortom: een veelzijdig beeld dat een tipje van de sluier oplicht van wat er omgaat in de wereld van de warungs.
De eerste warungs Kort na de komst van de grote stroom Surinamers in 1975 namen Javaanse Surinamers, alleen of in een collectief, het initiatief om een warung te beginnen. Zij wisten dat er een markt voor zou zijn. Er waren immers grote groepen Surinamers naar Nederland gekomen die het eten dat ze gewend waren in Suriname zouden gaan missen. Roemdjinah Senawi werd in 1978 benaderd om compagnon te worden van een blanke Nederlander, twee Javaanse Surinamers en een Hindostaanse Surinamer. Zij richtten samen een warung op die de naam Moksi kreeg, wat ‘gemengd’ betekent. De initiatiefnemers vonden het
Saoto, berkat en dawet
een toepasselijke naam voor de bundeling van krachten door mensen van verschillende achtergrond. Zij hadden Roemdjinah nodig omdat zij heel goed kan koken en veel ervaring had met haar eigen Warung Nusantara in Suriname.2 Het ging heel goed met Moksi, zelfs zo goed dat de compagnons elke maand, na aftrek van alle kosten, met een inkomen vergelijkbaar met het nettosalaris van een beleidsmedewerker bij de overheid naar huis konden gaan. Roemdjinahs betrokkenheid eindigde na ongeveer zeven jaar omdat haar man ziek werd en zorg nodig had. Soeparti Temo en haar echtgenoot Kimo Kasmin vertellen een bijna identiek verhaal. Zij behoren tot de vroege eerste generatie migranten, die al in 1968 naar Nederland kwam. Zij vertrokken naar Nederland omdat hij via zijn Nederlandse contacten bij werkgever Lareco Suriname een baan vond bij de NAM. Een warung beginnen was de wens van Soeparti. Zij had veel succes met de verkoop van Javaanse en Surinaamse heerlijkheden tijdens voetbalwedstrijden in Rotterdam. Dat deden ze vanuit de kofferbak van de auto. Iedereen kende hen. Het lag dan ook voor de hand dat ze uitgenodigd werden om in de kantine van voetbalclubs te gaan verkopen. Maar de wens om een eigen zaak te beginnen werd daardoor alleen maar sterker. De mogelijkheid deed zich voor een patatzaak over te nemen aan de Grote Visserijstraat in Rotterdam. Met een Javaanse Surinamer als partner openden zij in 1978 Surindisch Garden, een afhaalwarung. Het was een ‘goudmijn’ en ‘de mensen stonden al in de rij voor openingstijd’, vertelt Carla Karijodimedjo (Warung Subur), die samen met haar moeder jaren voor Surindisch Garden heeft gewerkt.
15
Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
16
Surindisch Garden hield op te bestaan in 1996 vanwege gezondheidsklachten van Soeparti. Ook Warung Spang Makandra, die zijn deuren in 1978 in Amsterdam opende, had in het begin voornamelijk klanten van creoolse afkomst. De warung bestaat nog steeds en eigenaar Glenn Moestadja heeft de zaak uit gebreid met twee filialen, in Osdorp en Amsterdam-Oost. Paul Khadji, een Hindostaanse Surinamer, vertelt dat Warung Asmara – inmiddels ter ziele − een van de eerste warungs was in Den Haag. Hijzelf opende in 1984 Warung Siddiq, waar enkele Javaanse Surinamers die volgens hem heel lekker en ‘echt Javaans’ kookten, met hem samenwerkten. Warung Siddiq was gevestigd in de Brandtstraat. In 1999 verhuisde de zaak naar de hoek Paul Krugerplein en Steijnlaan, en heette vanaf toen Siddiq’s Corner. Tot de jaren negentig beleefde Warung Siddiq goede tijden. Daarna ging het moeizamer. ‘Er zijn veel zaken bijgekomen, de concurrentie is groot’, zegt Paul Khadji. Ook zijn de trouwe klanten er niet meer; mensen zijn verhuisd naar andere wijken of terechtgekomen in verzorgingshuizen. Van de huidige generatie hoeft hij niets te verwachten, die kiest voor gezond, voor een broodje en een salade. In de wijk wonen tegenwoordig andere mensen, die de Surinaamse eetcultuur en het Javaanse eten niet kennen. Van de warungs die ter sprake komen zijn er twee met een lange geschiedenis van meer dan dertig jaar: Warung Spang Makandra (37) en Warung Djojo (31). Daarna komen Eethuis Bamboe, Warung Jawa en Warung Mini XL, die elk ruim twintig jaar bestaan. Eethuis Bamboe is weliswaar recent overgedragen aan Aireen Tjadikrama, maar feit is dat het al in 1987 is gevestigd door haar oom. Warung Mini is in 1993 gestart door de familie Rassam en in 1998 overgenomen door Winston
Saoto, berkat en dawet
en Annie Soekimo. Zij hebben de warung letterlijk en figuurlijk groot gemaakt tot Warung Mini XL. De overige variëren in leeftijd van vijftien jaar tot slechts een jaar. Zo hebben de vroegste ondernemers goed gebruikgemaakt van de markt die ontstond door de migratie van grote groepen Surinamers naar Nederland. Surinamers waren blij de warungs ook in Nederland te vinden. De warungs vormen een herkenningspunt en een link met het thuisland. Net als comfort food, gerechten en smaken van ‘thuis’, maken ze de heimwee kleiner. Smaken die zij gewend zijn en niet vinden bij de toko’s en warungs van Indische Nederlanders, die al langer in Nederland gevestigd zijn. Net als in Suriname zijn voornamelijk de creoolse Surinamers afnemers van de warungs, gevolgd door ‘van alles: autochtone Nederlanders, Hindostanen, Turken, Marokkanen, Oost-Europeanen en Afrikanen’, zoals Carmen Karta (Djojo) haar klantenkring omschrijft. Warung Spang Makandra heeft ook een internationale clientèle, onder wie toeristen die Amsterdam bezoeken. Dit dankzij de vermelding in de toeristische gidsen. Goede recensies en een halalcertificaat zorgen voor een brede clientèle. Warungondernemers spreken van een klein percentage Javanen dat eten komt kopen bij de warungs. Javanen kunnen immers de gerechten thuis zelf bereiden. ‘Javanen zijn kritisch en dat is terecht. Als je buiten eet, moet het eten lekker smaken; anders eet je liever thuis’, zegt Dirk Royer (Toko Sodiro).
Familie De meeste warungs draaien dankzij de familie. Familieleden reiken een helpende hand als het extra druk is of ze zijn betrokken als vaste leveranciers van hapjes en andere gerechten die in de warung worden
17
Roemdjinah Senawi thuis in Rotterdam
Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
18
verkocht. De eigenaar van Javaans Eethuis Surimaribo vindt werken met familie aan de ene kant lastig, hij raadt het af, maar aan de andere kant vindt hij het prettig dat de familie elkaar kan aanvullen. Henry Sodikromo (Toko Wardi) voelt zich erg geholpen door zijn familie en vindt goede familiebanden een groot goed. Enkele warungs zijn typische familiebedrijven. Ze bieden werkgelegenheid aan meerdere generaties binnen een familie: aan de ouders, de kinderen, kleinkinderen en aanverwanten. Carmen Karijodimedjo (Warung Subur) vertelt dat haar moeder, haar broers, zijzelf, haar man en haar zoon werkten bij Warung Melatie: ‘Ik was de manager die voor alles zorgde. Dat ging vanzelf, want ik was de motor en de stabiele factor binnen Melatie. Ik deed het voor mijn moeder, zij had ook haar geld in de warung gestoken om de familie een bestaan te geven ... Bij elkaar heb ik zeventien jaar Warung Melatie gerund. In 2012 heb ik de zaak overgedragen aan mijn broertje omdat ik voor een nieuwe uitdaging heb gekozen. Ik ben nog aandeelhouder en mijn oudste zoon werkt er nog steeds. Mijn man en ik hebben ervoor gezorgd dat Melatie een begrip is geworden.’ Haar tweede zoon reist elke dag met haar van Rotterdam naar Arnhem en werkt met haar in Warung Subur. Ook Warung Spang Makandra, De Smeltkroes, Warung Mirosso, Toko Sodiro, Warung Jawa en Rilah zijn familiebedrijven die werk en inkomen bieden aan de eerste en tweede generatie van een gezin. Hiermee zijn de meeste van deze warungs vrijwel automatisch verzekerd van opvolging, al ligt dit niet bij iedereen voor de hand. Vader Toekidjo Mangoensentono (Warung Mirosso) is er onzeker over of zijn zoons de warung zullen voortzetten als hij er bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd mee stopt.
Saoto, berkat en dawet
Opvolging door de eigen kinderen is een onzekere factor. Ouders maken zich daar weliswaar zorgen over, maar tegelijk tonen ze een zekere ambivalentie om het te stimuleren. Enerzijds vinden ze het jammer als de kinderen niet zouden willen, anderzijds willen zij het bedrijf, dat hard werken betekent, ook niet opleggen aan de kinderen. Robert Kromopawiro (Warung Kromo) zegt hierover: ‘Mijn advies [aan mijn zoon] zou zijn om bij de overheid te werken, maar als hij de warung zou willen overnemen dan mag het van mij. Ik zal hem echter wel vertellen dat het zwaar werk is.’ Ouders vinden het belangrijk dat de kinderen in vrijheid hun ambities volgen en daartoe hoort ook de eigen keuze voor de warung. Daarentegen zijn er kinderen die er bewust voor kiezen om te werken in de warung van hun ouders (Warung Spang Makandra en Toko Sodiro), en er zelfs hun eerdere baan of ambitie voor hebben opgegeven (Padjak De Smeltkroes, Toko Sodiro en Eethuis Bamboe). Als opvolging door de eigen kinderen niet voor de hand ligt, wordt in eerste instantie binnen de familie bekeken of er potentiële gegadigden zijn. Zo vermeldt Eddy Saeri (Rotishop en Broodjesbar) dat zijn nichtje belangstelling heeft. Evenzo Rilah Gareng (Rilah), die haar neef Joffrey een geschikte kandidaat vindt om haar op te volgen. De moeder van Aireen Tjadikrama stelde aan haar jongere broer voor om Aireen Eethuis Bamboe over te laten nemen. Als er geen gegadigden zijn binnen de familie biedt de vriendenkring een oplossing. Zo is Warung Mirosso in handen gekomen van Toekidjo Mangoensentono en zijn zoons. Toekidjo’s jongste zoon is een goede vriend van Budi Atmowirdojo, de vorige uitbater van Warung Mirosso. Winston en Annie Soekimo kregen een aanbod
om het vroegere Warung Mini Den Haag over te nemen, omdat ze een vriendschaps- tevens werkgeversrelatie onderhielden met de familie van de vorige eigenaar.
hij dat bosje mocht houden. Zelfs de ING stuurt mij tegenwoordig brieven dat ik 25.000 euro kan lenen. Achteraf wel, maar toen ik het hard nodig had, wilde niemand mij helpen.’
Startfinanciering Een warung beginnen kost veel geld. Dat geld is nodig voor de financiering van de overname, de koop of huur van een pand en de aanschaf van een inventaris. Uit de verhalen blijkt dat de warungondernemers hun warungs zelf hebben gefinancierd. In de meeste gevallen is dit een bewuste keuze. Aan een lening wilden ze niet beginnen vanwege de rente die moet worden betaald. Anderen hadden op een gegeven moment geen ander alternatief dan zelf te financieren, nadat zij zonder resultaat de hulp van banken hadden ingeroepen. Degenen die dat hebben gedaan, voelen zich niet serieus genomen en zwaar onderschat. Ook hebben ze geen goed woord over voor het gebrek aan begrip en het achterwege blijven van een handreiking van de banken in de vorm van advies of aanwijzingen wat ze het beste konden doen of waar aan te kloppen voor hulp bij het starten van de onderneming, zoals in het geval van Carmen Karta (Djojo): ‘Wij gingen naar de bank, maar de mensen bij de bank waren heel bot. Ze zeiden dat ze ons niet konden helpen. Ze eisten een businessplan. Ik had geen flauw benul. Ik was nog zo jong. De banken boden ook geen handreiking. Niet eens een advies waar wij naar toe konden gaan om hulp te vragen voor het opstellen van een businessplan.’ Srie A Karso (Padjak De Smeltkroes) had een soortgelijke ervaring: ‘De banken hebben mij onderschat. Degene die ik sprak bij de Startersbank, zijn naam zal ik nooit vergeten, was eens naar mij toe gekomen met een bosje bloemen. Ik zei hem dat
Door eigen geld in te zetten en aflossingsafspraken te maken met de uitbaters van wie zij de zaak overnamen, lukte het de meesten uiteindelijk een warung te beginnen. Het eigen geld is persoonlijk spaargeld of bij elkaar gelegd spaargeld van verschillende familieleden. In een aantal gevallen zijn familieleden automatisch betrokken bij de bedrijfsvoering of krijgen ze een aandeel in de bedrijfsresultaten. Heel soms wordt buiten de familie financiering gezocht, zoals bij Surindisch Garden, dat met geld van een mede-investeerder kon worden geopend. Rotishop en Broodjesbar is ontstaan uit een zakelijke relatie tussen een Chinees en de uitbater, de heer Saeri. Heel origineel is het verhaal van de gebroeders Misran van Warung Jawa, die het beginkapitaal kregen door met een gokkastexploitant een bedrag af te spreken voor twee gokkasten in de zaak. Uitzonderlijk is Aireen Tjadikrama, die de overname van Eethuis Bamboe realiseerde met hulp van de gemeente Tilburg. Zij kreeg begeleiding in het kader van Tilburg at Work en ontving een lening uit een kredietprogramma voor stimulering van vrouwelijke ondernemers.
19
Bewuste keuze of enige optie? Het is keihard werken in een warung. Maar toch zijn er ondernemers en van sommigen hun kinderen, die bewust hiervoor kiezen en zelfs hun studie of baan bij de overheid en het bedrijfsleven ervoor hebben opgegeven. Zo vertelt Jimmy Kartowikromo, die als
Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
20
tienjarig jongetje naar Nederland kwam, dat hij een internationaal gerichte functie in het bedrijfsleven vaarwel heeft gezegd om zijn toko S-Min te beginnen. Annie en Winston Soekimo (Warung Mini XL) deden hetzelfde; zij gaf een carrière in het onderwijs en haar werk bij UPS op en hij een leidinggevende functie bij een bedrijf. De kinderen van Srie A Karso (Padjak De Smeltkroes) verlieten hun banen om met hun moeder te werken. De zoons van Glenn Moestadja (Warung Spang Makandra) zijn na de middelbare school gaan werken in de warung van hun vader en leren de kneepjes van het vak om de onderneming later over te nemen. De oudste zoon van Dirk Royer (Toko Sodiro) is nog bezig met zijn studie bouwkunde, maar neigt ertoe zich volledig in te zetten voor het familiebedrijf. Tegelijk zijn er laagopgeleiden die mogelijk weinig kansen hebben op de arbeidsmarkt. Een eigen warung beginnen of werken in de familiewarung is dan een goed alternatief, zoals voor Joffrey Gareng (Rilah), de zoons van Toekidjo Mangoensentono (Warung Mirosso), en de zoons van Carla Karijodimedjo (Warung Subur). Voor Robert Kromopawiro (Warung Kromo) is de warung na een turbulente periode in zijn leven zijn redding. Zo ook voor Henry Sodikromo, die niet meer kon varen door een versleten knie. En voor Frederik Sairoredjo en zijn oom toen hun autoschadebedrijf werd opgedoekt. Geen aansluiting vinden op de Nederlandse arbeids markt was voor de eerste generatie migranten mogelijk meer de aanleiding zich te storten op ondernemen in deze sector dan voor hun kinderen. Maar ook hier zijn er uitzonderingen. Toekidjo Mangoensentono heeft
Saoto, berkat en dawet
ondanks een lage opleiding een baan gevonden, maar is om gezondheidsredenen gedeeltelijk afgekeurd en terechtgekomen in de horeca. Roemdjinah Senawi’s echtgenoot had een baan in het Havenziekenhuis in Rotterdam en hoefde zogezegd niet per se te gaan ondernemen in een warung. Zij werd gedreven door haar passie. Soekarti Temo idem dito; haar man had een baan bij de NAM. Ook zij werd gedreven door haar passie voor koken en ondernemen, evenals Rilah Gareng (Rilah), die haar warung begon naast haar baan. Passie, en vooral de wens eigen baas te zijn en voldoening te vinden in je werk, zijn de belangrijkste drijfveren voor zowel mannen als vrouwen om het ondernemerschap aan te gaan. Wat betreft de vrouwen is dit emancipatorisch gezien vooruitstrevend. Hoever deze zelfstandigheid van de vrouwen gaat, is niet uitgediept.
Mensenwerk Warungs dragen bij aan de werkgelegenheid. Naast de familie die deel uitmaakt van het personeel, zijn ook andere mensen vast of parttime in dienst of als nulurencontractant. Ook stagiaires en vrijwilligers worden ingezet. Het aantal werknemers is het grootst bij Warung Spang Makandra. In de drie filialen werken in totaal veertig personen. Warung Mini XL heeft vierentwintig personeelsleden en Padjak De Smeltkroes heeft met zeven voltijd en zes parttime werkers naast de drie kinderen van de eigenares in totaal zestien mede werkers. Bij de overige warungs varieert het aantal vaste werkers tussen de twee en tien personen. Dit zijn geen geringe aantallen.
21
Soeparti Temo en Kimo Kasmin, uitbaters van het vroegere Surindisch Garden; de eerste Javaans Surinaamse warung in Rotterdam, geopend in 1978.
Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
22
De achtergrond van het personeel is heel divers. Winston Soekimo (Warung Mini XL) werkt liever met Javaanse Surinamers ‘omdat je ze niet hoeft uit te leggen hoe ze met bami om moeten gaan. Maar ze zijn niet geïnteresseerd of blijven slechts voor een korte periode’. Hij zegt erbij: ‘Ze denken volgens mij dat van een warung weinig valt te verwachten. Ze denken: daar zit geen toekomst in voor mij. Ze kiezen liever voor een beroep waarbij ze een pen kunnen vasthouden.’ Daarom leert het niet-Javaanse personeel in de keuken van de warungs Javaans koken, zoals bijvoorbeeld de Pakistaanse in de keuken van Jolaiga Karijotaroeno (Warung Murni). Eddy Saeri (Rotiship en Broodjesbar) meldt met trots dat hij naast Javaanse Surinamers ook een Afghaanse, een Filippijnse, een Hindoestaanse en een Indonesische vrouw in dienst heeft. De Afghaanse vrouw, een geschiedenis als vluchteling, werkt al veertien jaar in de zaak en is een van zijn beste medewerkers. Warung Spang Makandra heeft Nepalezen en creoolse Surinamers in dienst en Warung Mini XL, Padjak De Smeltkroes, Warung Murni vertonen dezelfde diversiteit in personeelssamenstelling. Uitzonderlijk is de aanstel ling van uitsluitend vrouwelijke krachten bij Jawa City. Voor het personeelswerk heeft werkgever Warung Mini XL een personeelsfunctionaris voor drie dagen in de week in dienst genomen. Eddy Saeri (Rotishop en Broodjesbar) heeft een extern adviseur die hem bij de bedrijfsvoering en de begeleiding van het personeel assisteert. De overige ondernemers houden zelf de verantwoordelijkheid voor het personeel, maar laten de personeelsadministratie over aan een ingehuurde administrateur.
Saoto, berkat en dawet
Vrouwen in de hoofdrol Vrouwen hebben een prominente rol in de bedrijfs voering. Het zijn vaak de vrouwen die de aanzet geven tot de onderneming. De oprichting van Surindisch Garden was het initiatief van Soekarti Temo. Het was haar wens om een warung te hebben. Zij was de motor achter het succes en ook het succes van de vrouwen die zij in dienst nam, zoals de moeder van Carla Karijodimedjo en Carla zelf. Hetzelfde gaat op voor de vrouwen achter Djojo, Warung Subur, Toko Sodiro, Rilah, De Smeltkroes, Lunchroom Martini, Warung Mini XL, Eethuis Bamboe, Warung Murni en Jawa City. Toko S-Min is weliswaar opgericht door Jimmy Kartowikromo, maar het is zijn moeder die in de keuken staat. Zij ziet erop toe dat de Indonesische werkneemster leert koken zoals de Javanen in Suriname dat doen, omdat de smaken Javaans-Surinaams moeten blijven en niet Indonesisch mogen worden. Het is ook zijn moeder die in 1988 haar eigen warung had in Rotterdam-Zuid, met de naam Warung Zuid, die zij tot haar grote spijt vanwege echtelijke problemen heeft moeten opgeven. Ook Roemdjinah Senawi werd binnengehaald bij Moksi als essentiële schakel om het compagnonschap − bestaande uit mannen die niet konden koken − te versterken. Toekinie Kartopawiro, de in 2011 overleden echtgenote van Glenn Moestadja van Warung Spang Makandra, was een van de grondleggers van Warung Spang Makandra. Het bedrijf is uitgebreid met twee filialen en voor het filiaal in Osdorp heeft Glenn Moestadja een vrouw tot manager benoemd. Zichtbaar of achter de schermen is de bijdrage van vrouwen groot. Dirk Royer (Toko Sodiro) verwoordt dit treffend: ‘De steun van de partner is erg belangrijk en
het allerbeste is de steun van je eigen vrouw. Als je geen steun hebt, gaat het mis, niet alleen in de relationele sfeer maar ook in de vooruitgang van de zaak. Mijn vrouw heeft besloten om het voor honderd procent, zelfs duizend procent samen te doen. De rol van mijn vrouw is groot. Ze kan goed koken en ze is een doordrammer. Ze is de motor achter alles. Ze kan goed coördineren en organiseren, controleert alles en wil doorgaan totdat het werk klaar is. Zij wil niemand tot last zijn en het werk zo goed mogelijk achterlaten.’ Vrouwen hebben een eigen verantwoordelijkheid in de bedrijfsvoering als man en vrouw samenwerken in de warung. Zij beheren de keuken terwijl de man voor in de zaak staat voor de klanten. Zo blijven vrouwen buiten het gezichtsveld van het publiek, maar het beheer van de keuken is een zware verantwoordelijkheid, waarmee planning, inkoop, begeleiding van het keukenpersoneel en het houden van overzicht gemoeid zijn.
werkervaring het dichtst bij de kennis die nodig is om
Mannelijke respondenten praten met veel respect over de bijdrage van hun hardwerkende partner. Het partnerschap wordt daarom ook als essentiële voorwaarde genoemd voor het welslagen van het bedrijf. ‘Begin er niet aan als je partner niet akkoord gaat. Je zal altijd kese-kese krijgen op de werkvloer en thuis’, zegt Carla Karijodimedjo van Warung Subur.
De warungs worden streng gecontroleerd door de autoriteiten, die veelal onaangekondigd komen. Ook melden de exploitanten dat het in de laatste jaren niet gemakkelijk is om een vergunning te krijgen. Een antecedentenonderzoek hoort tot de screening.
Management en omgaan met regelgeving Alleen Jimmy Kartowikromo van Toko S-Min (middenstandsopleiding), Carla Karijodimedjo (leao), Annemarie Ongolesono van Jawa City (werkervaring in financiële administratie), Winston Soekimo (diverse cursussen in de horeca) en Jenny Kromodimedjo (commerciële economie) komen qua opleiding en
een bedrijf te runnen. Het is daarom te waarderen dat de warungs het goed doen. Naast keihard werken komt er veel bij kijken, zoals inkoop, hygiëne voorschriften, de fiscus, personeelsadministratie, personeelsmanagement, klantenbinding, kwaliteitsbewaking, investeringen in inventaris en inrichting. Het is verwonderlijk dat mensen die zijn begonnen uit passie voor koken het hoofd boven water hebben gehouden. Dat zou overigens niet zijn gelukt zonder geld te investeren voor de inschakeling van een extern persoon voor de boekhouding, een accountant of een persoon die helpt bij de contacten met de formele instellingen. Bijna alle respondenten zeggen gebruik te maken van de diensten van zo’n persoon. De verhalen geven echter geen inzicht in hoeveel dit kost, ook niet of de warungexploitanten voldoende kunnen beoordelen of hun belangen wel goed worden behartigd.
23
De nieuwelingen onder de ondernemers, van Lunchroom Martini, Eethuis Bamboe en Jawa City, spreken uitvoerig over hun voorbereidingen voor de start. Jenny Kromodimedjo (Lunchroom Martini) deed marketingonderzoek en schreef een ondernemingsplan. Onderdeel van het marketingonderzoek was te kijken naar de plek van de bestaande eethuizen, belangrijk voor de keuze van een locatie. Aireen Tjadikrama van Eethuis Bamboe legde een verplicht voorbereidings
Een kijkje in de keuken van Javaans-Surinaamse warungs
traject af, met begeleiding van een deskundige die haar werd aangewezen door de gemeente Tilburg. Annemarie Ongolesono volgde cursussen over het opstarten van een eigen bedrijf.
24
Net als de ‘vroege’ ondernemers ondervinden zij problemen bij banken om leningen te krijgen. Jenny Kromodimedjo (Lunchroom Martini) kreeg geen lening. Annemarie Ongolesono kreeg een lening door vasthoudend te zijn. ‘Mijn aanvraag heb ik bij heel veel banken ingediend. Van elke bank kreeg ik ”nee” als antwoord, maar ik accepteerde geen nee. Uiteindelijk, bij de laatste bank is het gelukt.’
Ondernemen in culinaire producten Het blijft niet altijd bij een warung alleen. Er zijn ondernemers die een productielijn van bananenchips en peyek runnen. Romeo Hardjodikromo van Suri-Java begon in eerste instantie daarmee, maar is zich gaan toeleggen op de warung. Jimmy Kartowikromo en Dirk Royer zijn er nog mee bezig. Laatstgenoemde zette zijn chipsfabriek op in 1994 en produceerde bananenchips, peyek en emping onder de naam Sodiro. De fabriek heeft hij van de hand gedaan in 2007. Deze werd overgenomen door de oom van Jimmy Kartowikromo, die met Jimmy als compagnon − onder de gevestigde naam Sodiro − Krosso Chips produceert. Dirk Royer verkoopt Krosso Chips aan zijn eigen netwerk van afnemers, bestaande uit ruim honderdtachtig warungs en toko’s over heel Nederland, en via de groothandel ook aan supermarkten zoals Jumbo en Plus. Na de verkoop van de fabriek is Dirk Royer niet gestopt met de productie van chips. Integendeel, hij vestigde twee jaar geleden een fabriek in Suriname omdat de capaciteit
Saoto, berkat en dawet
van de fabriek in Nederland te klein werd voor de vraag. Dirk Royer spreekt over de markt voor chips en peyek en zegt niet bang te zijn voor concurrentie van andere producenten. Ten eerste is de markt niet verzadigd en is er volgens hem nog plaats voor zeker vijf producenten. Zijn geslaagde productie, volgens kwaliteitseisen waar kleine producenten niet aan kunnen voldoen, en de populariteit van Sodiro bananenchips maken hem een zelfverzekerde ondernemer. Met de verplaatsing van de productie naar Suriname heeft Dirk Royer een stap gezet naar outsourcing en internationalisering.
Eerst de kneepjes van het vak leren, dan zelf een zaak beginnen Het wereldje van de warungs is klein. Men kent elkaar en wat opvalt is dat een aantal van de huidige warungexploitanten eerst bij een andere warung heeft gewerkt en daarna een eigen zaak heeft opgezet. Robert Kromopawiro (Warung Kromo) heeft bij Warung Djojo geholpen. Carla Karijodimedjo heeft eerst dertien jaar bij Surindisch Garden gewerkt, zo ook haar moeder, waarna zij samen Warung Melatie zijn begonnen. Ook Annie en Winston Soekimo (Warung Mini XL) hebben eerst bij Warung Mini Rotterdam gewerkt en Toekidjo Mangoensentono vertelt dat ook zijn zoon eerst bij deze zelfde warung werkzaam is geweest. Glenn Moestadja heeft sinds het bestaan van Warung Spang Makandra veel mensen onder zich gehad die daarna een eigen zaak zijn begonnen. Hij zegt erbij dat je als Javaan blij moet zijn dat ze succesvol zijn. Henry Sodikromo (Toko Wardi) vindt leren en ondervinden belangrijk: ‘Ondernemers die willen beginnen moeten eerst aan den lijve ondervinden voordat ze de stap maken en niet voor even, maar lang genoeg om alles door te hebben.’ Joffrey Gareng leert nu