Toean Stammeshaus

Page 1

Vanwege zijn verzameling én vanwege zijn grote kennis van de taal en cultuur van de inwoners van het streng islamitische Atjeh verwerft toean Stammeshaus aanzien, zowel bij het koloniale bestuur als bij de bevolking. Hij weet zich op te werken tot bestuursambtenaar en tot conservator van het Atjeh Museum te Koeta Radja, het huidige Banda Aceh. Net als veel andere collecties uit gekoloniseerde landen, vindt de collectie haar weg naar een Europees museum, in dit geval het Koloniaal Instituut in Amsterdam, het huidige Tropenmuseum. Willem Stammeshaus, volgens velen de Atjehkenner, wordt na zijn pensionering conservator bij het Koloniaal Instituut. Tot zijn dood blijft hij schrijven aan zijn dagboeken en memoires, waarin hij met weemoed terugkijkt op zijn leven in Atjeh. Zijn geschriften blijken van grote waarde te zijn voor hedendaagse onderzoekers en voor de inwoners van Aceh die er een deel van hun geschiedenis in beschreven zien.

TOEAN STAMMESHAUS

Tijdens de militaire expedities door de binnenlanden van Noord-Sumatra begint Stammeshaus met het verzamelen van etnografische objecten. Deze verzameling vormt de start van een van de grootste etnografische collecties van NoordSumatra. Op de Koloniale Tentoonstelling in Semarang in 1914 krijgen de objecten grote aandacht en in de jaren daarna vormen deze het hart van de collectie van het Atjeh Museum in Koeta Radja dat Stammeshaus helpt opbouwen.

JOHN KLEIN NAGELVOORT

Toean Stammeshaus vertelt het indrukwekkende levensverhaal van Friedrich Wilhelm (Willem) Stammeshaus (1881-1957). Na het overlijden van zijn vader, een militaire arts die diende in het Duitse leger en vervolgens bij het knil, vertrekt de jonge Stammeshaus naar Nederlands-Indië. Hopend op een succesvolle carrière in de Oost gaat hij ook op zoek naar zijn biologische moeder. Maar in zijn geboorteland Atjeh aanschouwt hij de eerste jaren vooral de gruwelen van de Atjehoorlog, waar hij als onderofficier bij betrokken is.

JOHN KLEIN NAGELVOORT

TOEAN STAMMESHAUS LEVEN EN WERKEN IN KOLONIAAL ATJEH

John Klein Nagelvoort (1971) is werkzaam bij Museum Bronbeek in Arnhem en is gespecialiseerd in de Atjehoorlog. Hij heeft als onderzoeker vele artikelen gepubliceerd over de koloniale oorlogen op Noord-Sumatra.

ISBN 978-94-6022-415-7

9 789460 224157

cover_Stammeshaus_HT.indd 1

12-03-19 14:03


Toean Stammeshaus

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 1

12-03-19 09:00


John Klein Nagelvoort

TOEAN STAMMESHAUS LEVEN EN WERKEN IN KOLONIAAL ATJEH

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 3

12-03-19 09:00


Toean Stammeshaus

LM Publishers Parallelweg 37 1131 dm Volendam 0031-(0)85-8772397 info@lmpublishers.nl www.lmpublishers.nl © 2019 – LM Publishers, Volendam redactie Katerna, Clazien Medendorp grafische vormgeving Ad van Helmond productie Hightrade bv isbn 978-94-6022415-7 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door DutchCulture en de Nederlandse ambassade in Jakarta.

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 4

12-03-19 09:00


INHOUD

Foreword Inleiding Proloog 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

7 9 11

De reis naar Indië, 1903 13 De expeditie naar de Alaslanden, 1904 19 De tocht door de Bataklanden, 1904 37 Naar het hart van Noord-Sumatra, de Gajoe-Loeös, 1906 47 De Gajoes, 1906 61 Het einde van een militaire carrière, 1907 81 Klerk bij het Binnenlands Bestuur te Seulimeum, 1909 89 De Koloniale Tentoonstelling in Semarang, Java 1914 105 Het Atjeh Museum, Koeta Radja 1915 119 Op eenzame post, Tjalang 1916-1922 133 Gediplomeerd gezaghebber, Lho Nga 1924-1931 171 Vaarwel Atjeh 199 Epiloog 219 Noten 221 Bronnen 227 Literatuur 228 Namenlijst 229 Woordenlijst 232

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 5

12-03-19 09:00


Stammeshaus_p001_232_HT.indd 6

12-03-19 09:00


FOREWORD

This book is a must-read. It explores and explains a part of the long-combined history between Aceh and the Netherlands as well as their longstanding connection. There has been much more than war and violence. The colonial past is a sensitive subject for debate among the Acehnese. We have memories of military violence, we discuss the meanings of Aceh heroism, and we try to reconcile with what has been. In this debate our museum seems an island of peace, offering objects of beauty and meaning. Visitors enjoy the collection. The book you are holding in your hands tells a remarkable story of the Acehnese working together with the Dutch, in an effort to build such a place. There is harmony, to a certain degree. The Rumoh Aceh, a strong building containing Aceh’s identity. Thanks to writer and researcher John Klein Nagelvoort we finally have deeper knowledge and understanding of the history of the museum, its curator Friedrich Wilhelm Stammeshaus and the background of the traditional items which were collected by him. We feel confident that this accurate study will prove to be a rich source for researchers and students in our museum who want to know more about our history. Even though Stammeshaus lived in the colonial era, meaning an era of war, there is more to him than ‘just’ being a colonial figure. Through him we are able to understand the emotional impact of a man who was involved not only in military activities but also in the civil and social life both of Acehnese and the Dutch. In addition, Stammeshaus brought a big change to Acehnese’s views about the Dutch. Not only do I appreciate the book but also the cautious way John Klein Nagelvoort has built a friendship with the Aceh Museum, sharing his time and knowledge. Therefore I hope that John will write more books related to Aceh, particularly regarding Stammeshaus’s collections in Aceh. There is still so much we do not know, and working together as people from different historical backgrounds will prove to be most fruitful. This is the untold story of an Indo-European man in a colonial era, who made his career in his own way, with respect for the culture and the people of Aceh. It shows there was, and still is, much more than war. Hafnidar Curator, Aceh Museum FORE WORD

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 7

|7

12-03-19 09:00


Stammeshaus_p001_232_HT.indd 8

12-03-19 09:00


INLEIDING

Friedrich Wilhelm (Willem) Stammeshaus (1881-1957) leefde in de nadagen van de Atjehoorlog, een strijd tussen Nederland en het sultanaat Atjeh. Meer dan veertig jaar was de heerschappij over dit deel van Noord-Sumatra inzet van een harde en bloedige oorlog. In 1914 is de oorlog voorbij. De Atjehers hebben deze uitputtingsslag moeten opgeven. De belangrijkste leiders hebben zich onderworpen aan het Nederlands gouvernement, zijn gevangengenomen of gedood. Het overgebleven verzet is verspreid over de binnenlanden van Atjeh. Door het plegen van aanslagen houden zij hun doel levend: een onaf hankelijk Atjeh. Ondanks de haat tegen het Nederlands gezag ontstond er in Atjeh een samenleving met het gouvernement. Een samenleving die weliswaar was opgelegd, maar die aan de bewoners van Atjeh een kans bood hun land weer op te bouwen. Juist in deze tijd, de jaren 1904-1931, is Stammeshaus op Atjeh als militair, bestuurder en conservator. In deze hoedanigheden leert hij Atjeh steeds op een andere manier kennen. Hij noteert zijn indrukken, gevoelens en de vragen die hij heeft. In deze jaren bouwt hij een grote etnografische verzameling op die hij tentoonstelt in het Atjeh Museum in Koeta Radja. In 1931 verkoopt hij zijn verzameling aan het Koloniaal Instituut in Amsterdam en vertrekt het gezin Stammeshaus naar Nederland. Stammeshaus werkte na zijn vertrek uit Atjeh zeventien jaar bij het Koloniaal Instituut. In zijn afscheidsspeech op 30 juni 1948 spreekt hij een Atjehs gezegde uit: ‘maté gadjah tinggaj toeleuëng, maté oereuëng tinggaj goena’. De betekenis: wanneer een olifant sterft blijven zijn beenderen over – wanneer een mens sterft blijft zijn nut. Zijn werkzaamheden bij de afdeling Volkenkunde en zijn geschriften zijn inderdaad van groot nut voor hedendaagse onderzoekers en voor de bevolking van Aceh die grote interesse heeft in haar rijke historie. Door oorlogen en natuurgeweld is er veel verloren gegaan van het erfgoed van Aceh. Willem Stammeshaus heeft op minutieuze wijze verslag gedaan van zijn werk en zijn verzameling. Zijn verhaal geeft de lezer een inkijk in een wereld waarin Nederland een koloniale grootmacht was en laten zien hoe een deel van het beladen erfgoed zijn weg vond naar musea. Na zijn pensionering herschreef hij zijn levensverhaal in ruim drieëndertig schriften: zijn memoires. Zijn zoon, A.A.J.T. Stammeshaus (1924-1997), stelde uit deze memoires het boek Eens en voor Altijd Atjeh samen. Ook stelde hij twee identieke mappen samen voorzien van kopieën met bijschriften uit de memoires. Beide mappen voorINLEIDING

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 9

|9

12-03-19 09:00


zag hij van het opschrift: Memoires F.W. Stammeshaus. Een exemplaar behield hij, het andere stuurde hij omstreeks 1980 naar het Aceh Museum in Banda Aceh. Op de eerste pagina staat: ‘De familie zou graag met het bestuur van het Aceh Museum te Banda Aceh in contact willen treden betreffende een of enkele tentoonstellingen/inzendingen, samengesteld uit het materiaal, voorkomend in de nagelaten memoires van F.W. Stammeshaus.’

Op 18 juni 2017 ontving ik een bericht van Hafnidar, de conservator van het Aceh Museum. Zij had een bruine map gevonden in de bibliotheek van het museum met het opschrift: Memoires F.W. Stammeshaus. Deze bevatte een inleiding op de eerste pagina en was voor de rest gevuld met kopieën van brieven, foto’s en kaarten met bijschriften, geschreven in het Nederlands. Het bleek een van de twee mappen te zijn die A.A.J.T. Stammeshaus had samengesteld. De andere map had ik tot mijn beschikking. Nadat ik voor Hafnidar de inleiding had vertaald, en het doel dat de familie Stammeshaus ooit voor ogen had gehad uitlegde, ontstond er na 35 jaar een eerste aanzet voor een tentoonstelling in het Aceh Museum.

Bronnen Deze biografie van Willem Stammeshaus is samengesteld op basis van zijn aantekeningen uit zijn dagboeken, schriften en memoires, inventarisboeken van het Atjehmuseum, in fotoalbums en van objecten. Dit zijn slechts een paar opsommingen van de bronnen uit de nalatenschap van Stammeshaus die ik heb gebruikt voor het boek Toean Stammeshaus. Deze bronnen zijn met uitzondering van de officiële besluiten niet opgenomen in de noten. De hoofdstukken over zijn militaire periode (1903-1906) en over de Koloniale Tentoonstelling (1914) zijn voornamelijk ontleend aan de dagboeken van Stammeshaus. De informatie over zijn civiele periode komt voornamelijk uit zijn memoires, waarin hij terugblikt op zijn tijd in Atjeh. Achtergrondinformatie over deze historische periode vond ik in naslagwerken die ik heb opgenomen in de literatuurlijst.

10 | TOE AN

STAMMESHAUS

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 10

12-03-19 09:00


PROLOOG

‘Woorden op het sterf bed door vader tot mij, Friedrich Wilhelm Stammeshaus, gesproken. Wageningen, zondag 19 oktober 1902, namiddag 5.00 uur. Ik ben zwaar ziek. Het zijn misschien mijn laatste woorden. Eerst een positie en dan trouwen, dat is de wil van God Er ligt voor ons een eeuwigheid. Willem ga met God. Blijf aan me denken. Wil niet meer. Ik blijf steeds aan jou denken. Denk om je zusjes en broertjes. Je kunt op mij niet veel meer rekenen. Zeker Willem, ik vergeef je alles. Wil je mij ook vergeven? Ik ben weleens driftig geweest. Alles wat ik heb gedaan, heb ik volgens mijn beste weten gedaan. Ik vind het heerlijk dat het nu tussen ons weer in orde is. Ik zou het verschrikkelijk gevonden hebben als ik van deze wereld had moeten scheiden in onze vroegere verstandhouding. Zeg tegen Majoor Hoogeboom dat ik te beroerd ben om te schrijven, hij doet Gottes werk. Een ander te kunnen helpen is toch het beste wat je kunt doen in de wereld. Wees altijd eerlijk. Indien ik alles vooruit geweten had, dan had ik je nooit in dienst gedaan. Het deed mij werkelijk zo’n verdriet je als sergeant in de kazerne zien rondlopen zonder dat je een doel voor ogen had. Toen ik nog in Indië was, vroeg eenieder ‘hoe gaat het met Willem’. Ze stelden zoveel belangstelling in je. Maar blijf uit de hospitalen, daarin zal je nog ongelukkiger worden.

PROLO O G

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 11

| 11

12-03-19 09:00


Zondag 14 december 1902, namiddag 5.00 uur. Vroeger was ik ongelovig, doch nu niet. Ik kan je niet meer nagaan Willem. Je bent oud en groot genoeg. Wees verstandig! Denk steeds aan hetgeen ik je gezegd heb als we mekaar niet meer levend weer zien… Je moet het leven ernstig opvatten, dan komt het terecht. Je bent nog jong. En als je in Indië komt, wat nog het beste voor je zal zijn, dan zal je vele mensen ontmoeten die mij goed kennen. Geef mij een hand en een zoen. Reis in Gods naam.’

12 | TOE AN

Willems vader, F.W. Stammeshaus, geboren in 1845 in Wulfrath (Duitsland), overleden in Wageningen in 1902

STAMMESHAUS

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 12

12-03-19 09:00


1

DE REIS NAAR INDIË, 1903

Friedrich Wilhelm Stammeshaus, kortweg Willem, volgt het advies dat hij van zijn vader op diens sterf bed kreeg, op. In Harderwijk meldt hij zich bij het Koloniaal Werfdepot, waar tienduizenden mannen hem voorgegaan zijn om een avontuur aan te gaan in Indië. Harderwijk kent een lange geschiedenis als werfdepot en opleidingscentrum voor zowel West- als Oost-Indië. Vanaf 1814 diende het Algemeen Werfdepot voor zowel het leger in Nederland als in Nederlands-Indië. Vanwege het uitbreken van de Java-oorlog (1825-1830), groeide de vraag naar militairen in Nederland-Indië. In 1843 veranderde de naam in Koloniaal Werfdepot, tot het in 1909 opgeheven werd. Willem verbindt zich op 27 januari 1903 aan de koloniale troepen, en is er dus net op tijd bij. In het Koloniaal Werfdepot krijgt hij een korte opleiding die hem klaarstoomt om als militair te kunnen dienen in de tropen.

Achter v.l.n.r. Grit, Mackenzie en Stammeshaus, voor Mol en Prudon, vlak na aankomst bij het Koloniaal Werfdepot. Harderwijk, 23 februari 1903

DE REIS NA AR INDIË ,

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 13

1903 | 13

12-03-19 09:00


Een groep sergeanten na drie maanden opleiding bij het Koloniaal Werfdepot, rechtsboven Stammeshaus. Harderwijk, 29 april 1903

Het detachement waarmee Stammeshaus vanuit Amsterdam naar Indië vertrekt. Zittend aan tafel de sergeanten Sleeboom, Stammeshaus en Van den Lugt. Rechts achter Van den Lugt twee Duitsers in Nederlandse dienst met op hun borst de China Denkmünze (1901) voor de ‘Bokseropstand’. Foto genomen in Harderwijk, 1903

14 | TOE AN

STAMMESHAUS

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 14

12-03-19 09:00


Dagboek Op zaterdag 20 juni 1903 begint de grote reis naar Indië. Het is koud, kil en regenachtig weer als het stoomschip Koning Willem ii om tien uur ’s morgens uit de Amsterdamse haven vertrekt. Willem is een lange sympathiek ogende jongeman van 22 jaar oud. Hij hoopt in Indië carrière te maken, en zijn biologische moeder te vinden: de Chinese Tjit Nio, ooit de concubine van zijn vader. Zijn familiegeschiedenis is voor Indische begrippen gewoon, maar voor Nederland moeilijk te begrijpen. Willem is een voorkind, een kind uit een buitenechtelijke relatie. Zijn vader trouwt met Margaretha Betsy Ruyssenaers (1862-1913), de zuster van een resident op Sumatra. Zij wordt de stiefmoeder van Willem. Waar zijn moeder Tjit Nio is gebleven, blijft onbesproken tijdens zijn jeugd. Zijn zeven jongere broers en zusjes groeien met hun ouders op in Nederlands-Indië. Willem wordt niet opgenomen in het gezin, maar moet op negenjarige leeftijd in de kost bij een pleeggezin in Breda.1 Hij is donker van uiterlijk, en zijn gezicht heeft Chinese trekken. Zijn jeugd zal niet makkelijk zijn geweest; zijn uiterlijk roept voor hem moeilijk te beantwoorden vragen op. In Indië verwacht hij begrip, erkenning en waardering te vinden voor wie hij is.

Evangelische School in Breda, 31 augustus 1890. Willem Stammeshaus is eenvoudig te herkennen op de middelste rij

Zoals Willem terugreist naar zijn geboorteland, zo zijn er meer passagiers, burgers en militairen op het schip die een band met de koloniën hebben. Er is een korporaal van zijn detachement uit Harderwijk die voor een aantal jaren heeft bijgetekend. Dan zijn er twee Duitse militairen die voor het knil hebben getekend. Op hun uniform dragen ze een Duitse onderscheiding, verkregen voor hun verdiensten tijdens de Bokseropstand DE REIS NA AR INDIË ,

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 15

1903 | 15

12-03-19 09:00


(1899-1901). Het zijn mannen met oorlogservaring. Dat geldt voor meer van de veertig kolonialen aan boord. Het detachement kent een strikte hiërarchie. De commandant is luitenant W.J.H.E. Stuiver. Direct onder zijn bevel staan drie onderofficieren: de sergeanten der infanterie Sleeboom, Van den Lugt en Stammeshaus. Ze slapen in dezelfde hut. De rest van het detachement bestaat uit soldaten die onder commando van de drie sergeanten staan. De soldaten moeten genoegen nemen met het voorruim waar de omstandigheden een stuk slechter zijn. Bij vertrek uit Nederland is het er te koud, na het passeren van de straat van Gibraltar is het te warm. De hygiëne is bijzonder slecht en de kans op ziektes is erg groot. Na vier uur varen krijgt Willem de eerste verschijnselen van zeeziekte. Kotsend staat hij aan de reling van het schip. Een van de soldaten geeft hem een middel tegen zeeziekte. Hij neemt het middel in, gooit er snel een kop thee achteraan en probeert wat te slapen. Wanneer hij na een paar uur wakker wordt, zijn de verschijnselen iets minder. In zijn dagboek schrijft hij: ‘Een akelig beroerde ziekte, ik hoop dat ik het ergste wel heb gehad.’ Het is het dagboek dat hij van zijn vader heeft gekregen2 en dat hij gedurende de reis van 34 dagen goed zal bijhouden. Hij is nieuwsgierig naar al het nieuwe dat hij ervaart, zowel zijn zeeziekte als de meer prozaïsche feiten. Elke indruk, ieder feit, elke wetenswaardigheid noteert hij. Van lengte- en breedtegraden tot aan de salarissen van zijn manschappen: ‘Voor de eerste klasse soldaten tien gulden en bij de tweede klasse vijf gulden en vijftig cent.’ Tijdens de periodes op volle zee bezoekt hij meerdere malen de machinekamer en als de boot een kust passeert, probeert hij zich snel te oriënteren: ‘Maandag 3 juli 1903, nb 32o 32’, ol 29o 44’, de vuurtoren van Port Said is zichtbaar.’ Daar, bij de haven van Port Said legt het schip aan om kolen op te slaan voor de tocht over de Indische Oceaan. Veel reizigers gaan van boord om inkopen te doen. De militairen mogen het schip niet verlaten, het militair protocol verbiedt dit. Het geeft Willem de kans om de Arabische kooplieden te observeren die aan boord komen voor de achtergebleven passagiers. De meeste achtergebleven reizigers hebben de verkoopkunsten van de Arabieren snel door. ‘Men moet erg oppassen dat ze je niet bedotten, van alles moeten we driekwart afdingen’, noteert hij in zijn dagboek. De volgende dag vertrekt het schip richting Suez, het is dan dinsdag 7 juli 1903. De zee is ruw en het schip schommelt. Willem besluit aan dek te gaan slapen. Frisse lucht lijkt hem de beste remedie om zijn zeeziekte te temperen, maar dat lukt niet. Toch blijft hij, zelfs nu hij hondsberoerd is, nieuwsgierig en nadenkend. Wanneer het schip die avond het Suezkanaal passeert, noteert hij: ‘De bergen rechts zijn in nevel gehuld en violet van kleur. De zon verdwijnt achter een berg en kleurt de hemel aan die zijde bruinrood. Een prachtig gezicht. De stad Suez is in zicht, heel mooi gelegen in de nabijheid van een palmboom bos. Er waait een heerlijk avondwindje, de warmte is nu voorbij.’ 16 | TOE AN

STAMMESHAUS

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 16

12-03-19 09:00


Aankomst in Batavia De reis verloopt volgens schema en het stoomschip Koning Willem ii legt op 24 juli 1903 om kwart voor tien ’s morgens aan in de haven bij Batavia. Daar vervolgt het detachement zijn weg. De mannen nemen de trein naar Batavia. Vanaf het station Pasar Senen marcheren zij naar het subsistenkader, de kazerne voor binnenkomende en doortrekkende militairen. Hier moet elk van de manschappen kiezen voor het legeronderdeel genie of cavalerie. Willem en de twee andere onderofficieren zijn infanteristen, zij hebben dus niets te kiezen. Ze mogen slechts hun voorkeur uitspreken voor de plaats waar ze naartoe willen. Willem kiest voor het rustige stadje Meester Cornelis ten zuiden van Batavia. Hier is het 11e bataljon van het knil gelegerd, een eenheid van vijfenzeventig militairen. Ook de twee andere onderofficieren maken hun keuze. In afwachting van de defi nitieve plaatsing begeven Willem en zijn twee metgezellen zich naar de wachtruimte, een grote loods. Pas in deze loods kan Willem de wereld van de tangsi (kazerne) op zich in laten werken. Hij hoort geroezemoes van vrouwen, kinderen en militairen. Hij ziet inheemse onderofficieren met hun gezin, die hier een tijdelijk onderkomen vinden. Nieuwaangekomen militairen, zoals Willem, moeten maar ergens een slaapplek zien te vinden. Hulp hoeft hij niet te verwachten. In de tangsi heeft een Europees onderofficiertje nauwelijks aanzien. Willem vindt een strozak en legt die op de stenen vloer in de gang. Aan de muur hangt een groot stuk papier met de tekst ‘Mensch Argere Dich Nicht’. ‘Dat gezegde zal ik me maar in het oor knopen’, denkt Willem.

DE REIS NA AR INDIË ,

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 17

1903 | 17

12-03-19 09:00


Luitenant-generaal J.B. van Heutsz, op zijn linkerborst het Grootkruis Militaire Willems-Orde en in zijn linkerhand de eresabel. Op dat moment de machtigste militair in Nederlands-IndiĂŤ (1903)

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 18

12-03-19 09:00


2

DE EXPEDITIE NAAR DE ALASLANDEN, 1904

VerblÄłf in Batavia Tot nu is het soldatenleven redelijk rustig verlopen voor Willem. Zoals de meeste nieuwkomers heeft hij eerst een jaartje kunnen acclimatiseren. Dat is hard nodig, want de militaire dienst in IndiĂŤ is door het tropische klimaat vele malen zwaarder dan in Nederland. Willem is tijdelijk ingedeeld bij de vaandelcompagnie van het 11e bataljon infanterie. Deze vaandelcompagnie krijgt een eervolle taak te vervullen want op 31 augustus 1903 zal de gouverneur van Atjeh, generaal J.B. van Heutsz (1851-1924), de hoogste koninklijke onderscheiding ontvangen: het Grootkruis van de Militaire Willems-Orde. De onderscheiding zal plaatsvinden in het paleis van gouverneurgeneraal W. van Rooseboom (1843-1920) te Batavia, met groot ceremonieel vertoon. Wanneer Willem na de plechtigheid door de tuin van het paleis loopt, dwalen zijn gedachten af. Hij vraagt zich af of hij net zo succesvol zal kunnen worden als zijn vader, die het tot majoor bracht. Misschien wordt hij ooit wel benoemd tot Ridder in de Militaire Willems-Orde. Willems vader vlak na de Frans-Duitse oorlog (1871)

Overplaatsing naar Sumatra In mei 1904 moet Willem zijn genoeglijke Meester Cornelis verlaten. Hij wordt overgeplaatst naar het 12e garnizoensbataljon, gelegerd in de middelgrote stad Medan op Noord-Sumatra. Al is het in Medan rustig, op het eiland Sumatra zelf is dat niet zo. Hier woedt sinds 1873 de door Nederland begonnen Atjehoorlog. Door een niet eenduidig beleid van Nederland duurt de oorlog nu al ruim dertig jaar. Nederland heeft de tegenstander en het terrein zwaar onderschat. Maar sinds de komst van Van Heutsz en zijn adviseur de Nederlandse arabist en islamoloog, C. Snouck Hurgronje (1857-1936), heeft de oorlog een wending gekregen. Na het sneuvelen van de Atjehse verzetsheld teukoe DE E XPEDITIE NA AR DE AL A SL ANDEN ,

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 19

1904 | 19

12-03-19 09:00


De foto symboliseert de koloniale macht van Nederland na de onderwerping van de twee voornaamste Atjehse verzetsleiders. Zittend in het midden de pretendent sultan Mohamad Dawot, rechts naast hem J.B. van Heutsz. Naast Van Heutsz zit panglima Polèm. Links van de sultan de militair commandant van Atjeh kolonel J.A.P. Grevers. Naast Grevers zit luitenant-kolonel G.C.E. van Daalen. Koeta Radja, december 1903

Oemar (1854-1899) en de onderwerping van de verzetsleiders panglima Polèm (18? -1940) en de pretendent sultan Mohamad Dawot (1864-1939), hebben vele Atjehers zich onderworpen aan het Nederlandse gezag. De overgebleven verzetsleiders verschuilen zich vooral in de binnenlanden van Atjeh, grenzend aan de Gajo- en Alaslanden. Stammeshaus is enigszins bekend met Noord-Sumatra. Hij werd immers op 3 juni 1881 in Sigli geboren als zoon van een officier van gezondheid van het Nederlands-Indisch Leger. In die tijd was Sigli niet meer dan een kampong met een militair kampement aan de noordoostkust van Atjeh. Weliswaar heeft Willem als jonge jongen Atjeh verlaten, toch herinnert hij zich de verhalen over de oorlog in Atjeh goed. Zijn vader maakte als militaire arts veel leed mee. Hij zag tientallen jonge mannen sterven door verwondingen, ziekten en uitputting. Voordat zijn vader in dienst trad bij het Nederlands-Indisch Leger was hij officier in het Pruisische Leger, waar hij aan het front diende tijdens de Frans-Duitse Oorlog van 1870 tot 1871. Evenals veel andere Duitse militairen kwam ook Willems vader na de Frans-Duitse Oorlog zonder inkomen te zitten. Daarom meldde hij zich, net als velen van hen, voor een avontuur in Indië en kwam hij terecht in Sigli. 20 | TOE AN

STAMMESHAUS

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 20

12-03-19 09:00


Militair kampement aan de kust bij Sigli in 1897. Op voorgrond het strand met een kruipplant die gekookt met rijst als voedsel diende voor de militairen

Medan rond 1900

Met de verhalen van zijn vader in gedachten vertrekt Willem op 26 mei 1904 naar Noord-Sumatra. Op 30 mei 1904 arriveert hij in Medan, waar hij deel uitmaakt van de 1e mobiele colonne. Die krijgt de zwaarst mogelijke klus, namelijk het bevoorraden van DE E XPEDITIE NA AR DE AL A SL ANDEN ,

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 21

1904 | 21

12-03-19 09:00


Kaart van Atjeh met de verschillende gebiedsdelen, 1896

de colonne van luitenant-kolonel (overste) G.C.E. van Daalen (1863-1930). De tijd van relatieve rust is nu definitief voorbij.

De tocht van overste Van Daalen Van Daalen vertrok op 8 februari 1904 met een colonne van ruim tweehonderd militairen van het Korps Marechaussee naar de Gajo- en Alaslanden, de gebieden die het hart van Atjeh vormen. De troepen worden ingescheept en komen na een dag varen aan in de haven van Lhö Seumawé. Met de Atjehtram gaat de reis verder naar het westen tot Bireuën. Het is de laatste halte van het gouvernement. Vanuit Bireuën zijn er geen wegen of tramrails. Daarom marcheren de marechaussees door oerwouden, rivieren, moerassen, ravijnen en over bergketens. Het doel van de tocht is een bezoek te brengen 22 | TOE AN

STAMMESHAUS

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 22

12-03-19 09:00


aan een aantal plaatselijke vorsten (radja’s) en daar afspraken te maken over de aan te leggen Gajoweg. Die weg moet een verbinding vormen tussen plaatsen aan de noordkust en de binnenlanden. Wanneer ze verzet aantreffen, moet dat gebroken worden, en verzet is er. Van Daalen staat in het Nederlands-Indisch Leger bekend als een harde officier die uitstekend verzet kan breken. De Gajoes, bewoners uit de Gajolanden, hebben moed geput uit de eerdere mislukte tochten van het Nederlands-Indisch Leger. Zij hebben hun kampongs omgebouwd tot stevige vestingen, bentengs. Gewapend met lansen, klewangs (inheemse zwaarden) en voorladers (oude geweren) zijn ze bereid te sterven in deze ongelijke strijd. Dit verzet wordt met zeer veel geweld neergeslagen en vervolgens gedetailleerd in beeld en schrift vastgelegd door de adjudant van Van Daalen, J.C.J. Kempees (1873-1956) en de officier gezondheid H.M. Neeb (1870-1933). Deze expeditie, of zoals die later wordt betiteld: ‘De tocht van overste Van Daalen’, zal de regering in Nederland en Indië doen schudden op haar grondvesten. Uiteindelijk zal bijna elke marechaussee een of meerdere malen gewond raken. Sommigen zijn dusdanig zwaargewond, dat ze moeten worden vervangen. Ze worden afgevoerd door de bevoorradingscolonnes. Eén van deze colonnes is de 1e mobiele colonne met kapitein J.P.A. Wilhelm als commandant. Het is juist deze bevoorradingscolonne waar Willem wordt ingedeeld en waar hij zal ervaren hoe hard er om Atjeh wordt gevochten.

De expeditie naar de Alaslanden Willem begint aan een nieuw hoofdstuk in zijn dagboek: ‘Excursie naar de Alaslanden en terug onder commando van kapitein J.P.A. Wilhelm’. Hij schrijft: ‘De colonne is zoowat 900 man sterk, hieronder zijn ook inbegrepen plusminus 70 kettingjongens, 50 Chinezen en Serawakkers.’ Niet alleen de Atjehers en de knil-militairen leden onder deze oorlog. Ook ingehuurde Chinezen en Dayakkers leden, evenals de door de koloniale overheid gestraften (kettingjongens, ook wel kettingberen) die vanuit de gehele archipel dwangarbeid moesten verrichten in Atjeh ten behoeve van de militaire expedities.

De Medancolonne gaat op pad Op donderdag 16 juni 1904 verlaat de 1e mobiele colonne Koeala Simpang (Kualasimpang), een kampong met een kampement gelegen aan de rand van het oerwoud. Kapitein Wilhelm heeft zes officieren tot zijn beschikking: officieren gezondheid P. van Andel en F. de Boer, luitenant C.A. Remmert, luitenant W.V. Rhemrev, luitenant P.T. de Jongh Swemer en luitenant D.G. Draaijer. Luitenant Draaijer heeft de leiding over twee marechausseebrigades, elk bestaand uit ongeveer twaalf man. Dit zijn de aanvullingstroepen voor de colonne van Van Daalen. Daarnaast gaan er vier manschappen van de genie mee. Ze zijn speciaal getraind in het aanbrengen van explosieven. De colonne DE E XPEDITIE NA AR DE AL A SL ANDEN ,

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 23

1904 | 23

12-03-19 09:01


van Van Daalen heeft hier bij de legerleiding op aangedrongen, om zo een opening te kunnen forceren in de stevige omheining die de Gajoes rondom de bentengs hebben aangebracht. Verder bestaat de colonne van kapitein Wilhelm uit zeventig kettingjongens (jonge dwangarbeiders), vijftig ingehuurde Chinezen en een aantal Serawakkers uit Borneo. De Serawakkers zijn van groot belang, ze zijn de beste woudlopers en dus een belangrijke aanvulling bij de lange expedities door de oerwouden. Willem heeft als Europees sergeant de leiding over zijn brigade, een groep militairen die voornamelijk uit Javaanse en Ambonese militairen bestaat. Elke dag heeft hij een andere taak. De ene dag geven hij met zijn groep dekking aan de colonne, een andere dag hebben ze ‘de spits’, dan lopen ze aan de kop van de colonne bij de gidsen. De spits heeft de zwaarste taken: de juiste route bepalen, een vrij pad creëren voor de colonne en het opslaan van een bivak. Het schema voor de expeditie is slechts bekend bij de officieren en onderofficieren. De rest loopt volgzaam mee zonder de bestemming te weten. Op deze manier wil de commandant voorkomen dat informatie over de expeditie in verkeerde handen komt. Willem en zijn manschappen hebben speciaal voor deze tocht nieuw schoeisel gekregen, maar ze zijn er allerminst tevreden over: ‘De nieuwe zeildoekse schoenen vallen mij erg tegen. Misschien komt het wel door de modderige weg. De eerste inlanders doen hun nieuwe schoenen al na een klein uur uit. Ik hoop dat mijn schoenen na een dag of twee wel goed zijn ingelopen, anders wordt het een vervelend tochtje.’

De colonne wordt groter Wanneer de Medancolonne de volgende dag in Tonjan aankomt, staat er een groep van achthonderd Batakse koelies met hun mandoers (inheemse opzichters) klaar om zich te verhuren ten behoeve van de expeditie en aan te sluiten. Officier gezondheid P. van Andel haalt de oudste en zwakste koelies uit de groep. Met de overgebleven koelies bestaat de Medancolonne uit ruim negenhonderd mannen. Nadat de Batakse koelies hun vracht hebben ontvangen, krijgen ze ook voor twee dagen vivres (levensmiddelen) mee. Iedereen beseft dat een colonne van een dergelijke omvang, die door oerwouden, rivieren en over bergen moet trekken, een groot risico loopt op vertraging: ‘Na lang schreeuwen, praten en drukke handgebaren begint eindelijk de march. Na nauwelijks 3 kwartier te hebben geloopen, komen we aan bij de diepe kali Soengei Bampoe. Een kolossaal oponthoud aan de oever. Er worden drie vlotten gemaakt, op deze vlotten kunnen ongeveer 13 mannen plaatsnemen. Om 11 uur kwamen wij bij deze kali aan en om 2 uur in de middag was iedereen erover.’

De Medancolonne marcheert richting de Gajo- en Alaslanden. Wanneer ze op zondag 19 juni 1904 het bivak opslaan in de kampong Tjig, bevinden zij zich nog in de Bataklanden. Hier staan zeven verlaten huizen waarin Willem en zijn brigade hun intrek 24 | TOE AN

STAMMESHAUS

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 24

12-03-19 09:01


nemen. De rest van de colonne slaat het bivak op rond deze kampong. Die avond legt de Medancolonne contact met een marechaussee van de colonne van overste Van Daalen, met als doel om de militaire strategie scherper op elkaar af te stemmen. Het treffen van beide colonnes wordt uitgesteld tot 24 juni 1904. Van Daalen staat op het punt een verrassingsaanval in te zetten op Likat. In de brigade van Willem groeien de spanningen. Het komt diezelfde nacht tot een klein opstootje. ‘Een Batakker droomt heftig en slaat links en rechts om zich heen. De buren schrikken, schreeuwen en zetten het op een loopen. De Chinezen, de kettingberen, alles loopt mee. Totale chaos. Een Europese schildwacht ziet het geloop, maar weet het ware er niet van, hij lost een schot in de lucht. Nu hebben ze helemaal de poppen aan het dansen. Alle militairen worden nu wakker, grijpen naar de wapens en gaan in stelling. Gelukkig zijn er geen ongelukken gebeurd. Wel zijn er 9 kettingberen van schrik weggeloopen of beter gezegd, hebben van de situatie gebruikgemaakt en zijn gevlucht. Een uur later is alles weer in rust.’

Vermoeidheid De volgende dag, maandag 20 juli, maakt het ziekentransport zich gereed voor de terugtocht naar Koeala Simpang. Het transport bestaat uit officier gezondheid Van Andel en sergeant kaartopnemer V.E. de la Croix, die beiden geblesseerd zijn geraakt door een ongeval. Zij krijgen tien militairen mee die bescherming moeten bieden tegen aanvallen. De colonne met Willem in de spits trekt verder, op weg naar de plek waar beide colonnes elkaar gaan treffen. Eerst hebben ze een zware klim voor de boeg, ditmaal de goenoeng (berg) Toemanga. ‘Het is weer klauteren, net als gisteren. Het is boven in de gebergten erg koud, het voelt aan als een echte Hollandse lentelucht. Het hoogland is prachtig. Op het hoogste gedeelte is een heel mooie fauna, waar veel wilde begonia’s te zien zijn. Maar naast al dit moois is het een vreselijke march en de colonnelengte is weer verbazingwekkend lang. Het wordt reeds donker. We stijgen zonder ophouden en dan hebben we ook nog een slecht begaanbaar voetpad. De mensen kunnen niet meer van afmatting. De koelies liggen bij hopen langs de weg. De meesten hebben hun last al weggegooid. Een stuk of zeven Batakkers geven het ook op, ik zie hen druk bezig zijn met opium snuiven, ze willen niet meer vooruit. Ik heb midden-trein dekking, in het centrale gedeelte van de colonne, met als opdracht te zorgen dat de koelies aansluiten zodat er geen gaten in de colonne ontstaan. Ik word boos op de Batakkers en sla met een rotan alle opiumpijpjes stuk. Alle Batakkers lopen weg, behalve één. Deze liet mij zijn mes zien. Of ik bang voor hem ben, ik naar hem toe en heb hem afgeranseld als een hond. Zijn mes heb ik hem natuurlijk afgepakt.’

DE E XPEDITIE NA AR DE AL A SL ANDEN ,

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 25

1904 | 25

12-03-19 09:01


Wanneer Willem die avond met zijn mannen het bivak opslaat, blijkt dat de achterhoede van de colonne onder leiding van luitenant P.T. de Jongh Swemer het bivak die dag niet zal bereiken. Zij vinden pas de volgende dag aansluiting. Tijdens het wachten op de achterhoede krijgt Willem met zijn militairen de opdracht alle weggegooide last van de koelies terug te vinden. Met een grote groep energieke koelies lukt het hem om het grootste gedeelte terug te brengen naar het bivak. Deze goederen zijn van groot belang voor het slagen van de Medancolonne. In het bivak worden zowel de militairen als de koelies en de dwangarbeiders gekweld door vermoeidheid en een tekort aan drinkwater: ‘De vorige avond bood onze foerier Thalwitzer 25 cent voor een halve veldfles water, echter kreeg hij het niet. Dorst en honger zijn op dit moment onze grootste kwelgeesten.’ Het devies is doorgaan. Wanneer de colonne aan het eind van de dag de Batakse kampong Boekit bereikt, zijn de vooruitzichten een stuk beter. ‘In deze kampong wordt het bivak opgeslagen. Heerlijke zonneschijn, hier komt een mens weer bij van alle vermoeienissen van de vorige dag. Direct maar het vuile goed gewassen. De kapitein koopt enige geiten van de Bataks, ook kippen worden bij de vleet gekocht. Maar zijn erg duur, vier copans per stuk,

‘W.V.L. Thalwitzer Leutnant im Infanterie Regiment no.135, 1896’. Thalwitzer diende als foerier bij het Nederlands-Indisch Leger. Hij herstelde niet meer van de ontberingen tijdens de expeditie naar de Alaslanden en overleed op 4 september 1904 in Medan

ongeveer 50 cent. De inlandse korporaal Kliwon kookt een lekker potje voor onze groep, we hebben heerlijk gegeten. In de nacht van 11.00 tot 00.30 op wacht met zes man. Lig nu lekker onder een rijstschuurtje met inlandse korporaal Kliwon en Europees korporaal Bakker. De rest van mijn groep ligt voor me, onder een mooie zelfgebouwde hut.’

Willem geniet van de kameraadschap in zijn groep. De ontberingen die hij met zijn manschappen deelt, hebben een positieve werking op zijn functioneren. Ze maken hem vrolijk, bijna gelukkig. Voor het eerst ervaart hij een gevoel van een familieband, iets wat hij in zijn jeugd nauwelijks heeft gekend.

26 | TOE AN

STAMMESHAUS

Stammeshaus_p001_232_HT.indd 26

12-03-19 09:01


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.