De Stoep. Chris Engels en de literatuur op Curaçao

Page 1

Jan de Heer

DE STOEP

De Stoep is het enige Nederlandstalige literaire tijdschrift dat gedurende de gehele Tweede Wereldoorlog ononderbroken is uitgekomen. Het verscheen van september 1940 tot mei 1951 en werd uitgegeven in Willemstad op Curaçao. Van de eerste nummers vormden Frits van der Molen en Luc. Tournier de kernredactie. Luc. Tournier, het schrijverspseudoniem van Chris Engels, was de constante factor. Hij was de drijvende kracht achter alle zesentwintig nummers van het blad. In het boek wordt de lijn gereconstrueerd waarlangs het tijdschrift ontstond. Het boek heeft een chronologische opzet en anderzijds een thematische. In negen hoofdstukken worden de opeenvolgende nummers van het blad belicht, benevens de redactionele ontwikkelingen. Tevens worden daarin thema’s aan de orde gesteld, die zich in de ontwikkelingsgang van het tijdschrift aandienden. Na 1945 verlegde het tijdschrift haar koers en kreeg het een meer Antilliaans karakter. In die tijd werd Cola Debrot betrokken bij de redactie en kregen auteurs als Oda Blinder, Charles Corsen, Cola Debrot, Pierre Lauffer en Tip Marugg ruim de gelegenheid te publiceren.

Jan de Heer

DE STOEP Chris Engels en de literatuur op Curaçao 1940-1951

ISBN 978-94-6022-452-2

9 789460 224522

cover_De Stoep.indd 1

14-01-18 13:54


Stoep_p001_128_HT.indd 1

14-01-18 13:02


DE STOEP Chris Engels en de literatuur op Curaรงao 1940-1951

Jan de Heer

LM Publishers

Stoep_p001_128_HT.indd 3

14-01-18 13:02


Deze uitgave is mede tot stand gekomen dankzij financiĂŤle bijdragen van het Nederlands Letterenfonds en het Prins Bernhard Cultuurfonds Caribisch Gebied.

Veel dank gaat uit naar Verele Hereswit Ghering - Engels voor het openstellen van haar archief. Š 2018 Jan de Heer Redactie Thecla Berghuis Ontwerp Johannes Niemeijer Productie High Trade bv www.lmpublishers.nl info@lmpublishers.nl ISBN 9789460224522

Stoep_p001_128_HT.indd 4

14-01-18 13:02


Inhoud Ter inleiding 7 De eerste vijf nummers van De Stoep 17 Greshoff en De Stoep 28 De eerste contacten met Van der Veen en Greshoff 28 De Fakkel en De Stoep 31 Buitengaats en De Stoep 33 Londen – Willemstad – New York 35 De Stoep en De Vrije Bladen 36 De laatste vijf nummers van de eerste serie 38 Het Van Schendelnummer 38 De Stoep nummer 7 en 8 39 Het poëzienummer van De Stoep 40 a. De Groot-Nederlandse gedachte 40 b. De kopij van Greshoff 40 c. Greshoff als redactielid 44 d. De realisatie van het poëzienummer 50

Debrot en De Stoep 86 Cola Debrot 86 Het conflict met Debrot 94 De laatste serie van zes nummers 97 Subsidie aan De Stoep 108 Voorgeschiedenis van de subsidie 108 Kasteel 110 De weigering 111 Lux 113 De toezegging onder voorwaarden 114 De zakelijke kanten van De Stoep 118 De definitieve toezegging 120 De afloop 121 Noten 123

Gedichten uit bezet Nederland 52 De eerste vijf nummers van de tweede serie 58 De laatste bijdragen van Greshoff 58 Bitterzoet 58 a. De brief van Engels 58 b. Het ontstaan van de uitgave 60 c. Bitterzoet en subsidie 62 De laatste drie nummers van de tweede serie 66 In de verstrooiing 70 De Antillianisering van De Stoep 73 Lokale schrijvers 73 Surrealisme 74 Tropiques en Viernes 75 ‘Inleiding tot de literatuur van Curaçao’ 76 De invloed van Viernes 77 Reverón en García Lorca 80 Surrealisme of niet 84

Stoep_p001_128_HT.indd 5

14-01-18 13:02


Chris Engels

Stoep_p001_128_HT.indd 6

Frits van der Molen

14-01-18 13:02


Ter inleiding

Het eerste nummer van het literaire tijdschrift De Stoep verscheen in september 1940, het laatste in mei 1951. Het werd uitgegeven in Willemstad op Curaçao en gedrukt door drukkerij De Stad. Het is het enige Nederlandstalige literaire blad dat gedurende de gehele Tweede Wereldoorlog ononderbroken is verschenen. In het colofon van het blad noch in enig redactioneel schrijven is ooit een officiële redactie voorgesteld. Op de titelpagina van de eerste serie stond ‘Uitgegeven door F.J. van der Molen en Luc. Tournier’, wat in de tweede serie werd veranderd in ‘Oprichters F.J. van der Molen en Luc. Tournier’. Niettemin weten we dat Luc. Tournier, het schrijverspseudoniem van Chris Engels, de drijvende kracht geweest is achter alle zesentwintig nummers van het blad. Hij was de constante factor. Voor de eerste nummers hebben een aantal mensen als vaste medewerker of redacteur gefungeerd. Dat waren naast Luc. Tournier ten eerste Frits van der Molen en wat later Hendrik de Wit; op iets grotere afstand figureerden George Seppen en Wim van Nuland. In 1942 was een intensief contact tot stand gekomen tussen de ‘redactie’ op Curaçao en de schrijver Jan Greshoff in New York. De interventies van Greshoff markeren de periode van het blad welke loopt tot mei 1945, halfweg de tweede serie. Seppen heeft in de tweede en derde serie niets meer gepubliceerd. Begin 1943 vertrok Van der Molen naar New York en vanaf dat moment trad De Wit meer op de voorgrond. In mei 1945 verliet Greshoff New York en liep het redactionele contact tussen hem en De Stoep droog. Verder ging begin 1946 De Wit terug naar Holland. Vanaf 1947 ontstond een levendige relatie tussen Luc. Tournier en Cola Debrot, die toen nog in Nederland woonde en in 1948 naar Curaçao kwam. Debrot was degene die onmiskenbaar zijn stempel heeft gedrukt op de laatste nummers van het blad. Bij de laatste nummers moeten zeker ook de namen van Charles Corsen, Oda Blinder en Tip Marugg genoemd worden, wier werk dan veelvuldig in het blad geplaatst werd. Zij hebben echter geen deel gehad aan de redactie. Naast Luc. Tournier waren dus achtereenvolgens Frits van der Molen, Hendrik de Wit, Jan Greshoff en Cola Debrot van invloed geweest op de redactie van het tijdschrift. In totaal zagen zesentwintig nummers het licht in drie series, waaronder twee dubbelnummers. De eerste twee series kenden ieder tien afleveringen, de laatste serie zes. Bij het vierde nummer van de eerste serie was een aparte poëziebijlage gevoegd en bij het zesde van de tweede serie een speciale muzikale bijlage. De regelmaat waarin het blad verscheen was niet altijd even groot. Vooral de tweede serie kwam met grote, telkens afwijkende tussenpozen uit. Nummer 1 van de tweede serie verscheen in september 1943 en nummer 1 van de derde pas in juli 1949. Naast deze indeling in drie series tekent zich een tweede indeling af, globaal van 1940 tot 1946 en van 1946 tot 1951. Deze laatste indeling wordt bepaald door het komen en gaan van verschillende redacteuren en daarmee samenhangende inhoudelijke veranderingen. Luc. Tournier, ofwel Chris Engels, ook wel Kris Engels (Rotterdam 1907 – Curaçao 1980) had voordat hij zich in 1936 als arts op Curaçao vestigde in Nederland al enig literair werk gepubliceerd. Hij had aan het begin van de jaren dertig een zekere naam in de rooms-katholieke studentenpers en bracht gedichten uit in het literaire tijdschrift Het Venster. In 1936 kwam van hem de gedichtenbundel Verzen en penitentie uit. Engels was een multi-talent. Hij schreef poëzie en proza, componeerde muziekstukken en na het overlijden van zijn eerste vrouw in 1937 begon hij ook te schilderen. Daarnaast was hij op het eiland

Stoep_p001_128_HT.indd 7

14-01-18 13:02


8

betrokken bij veel activiteiten die met zijn artsenpraktijk van doen hadden, waaronder de ontwikkeling van het Wit Gele Kruis, een rooms-katholieke instelling voor medisch-sociale zorg. Hij was degene die de architect Gerrit Rietveld naar Curaçao haalde om voor deze instelling het Mgr. Verriet-instituut te ontwerpen.1 Maar bovenal was hij de organisator en stimulator van velerlei culturele zaken. Hij was voorzitter van de Curaçaosche Kunstkring, speelde in het Curaçaosch Philharmonisch Orkest en was één van de initiatiefnemers bij de oprichting van het Curaçaosch Museum, waarvan hij de eerste bestuursvoorzitter werd. Engels’ tweede vrouw, Lucila Engels – Boskaljon, die zich ontplooide als een getalenteerd schilderes, heeft naast redactioneel handwerk ook bemoeienis gehad met de opmaak van De Stoep. Van Luc. Tournier verschenen onder meer de dichtbundels Doffe orewoed in 1948, Conversatie voor de prauw in 1954, Don Juan de Dupe in 1956, Kunst en vliegwerk in 1965 en in 1977 Geen droom maar eeuwige verte. In dat laatste jaar verscheen ook de verhalenbundel De papagaaien sterven en andere verhalen.2 Frits J. van der Molen (Alkmaar 1908 – Amsterdam 1983) kwam in 1937 op Curaçao aan. Voor de oorlog publiceerde hij gedichten in het tijdschrift Helikon en was toen werkzaam bij de griffie van de rechtbank te Alkmaar. Dat hij zich ook op Curaçao als dichter ontplooide, blijkt uit de aankondiging van een literaire avond in Sociëteit De Gezelligheid in 1939, waarop vermeld staat dat Van der Molen zou voordragen uit eigen werk. Op Curaçao werkte hij als secretaris van de Madurobank en van vele buitenlandse consulaten die in het gebouw van de bank hun onderkomen hadden. Op 10 februari 1943 vertrok hij naar New York waar hij in dienst kwam van het persbureau Aneta. Na de oorlog werkte hij voor Elsevier en richtte in 1948 met onder anderen Ed. Elias, Wim en Charles Boost en Henri Knap het humoristische tijdschrift Mandril op, dat het satirische tijdschrift The New Yorker als voorbeeld had. Ter nagedachtenis aan hem verscheen in 1983 het boekje Van der Molen is de naam.3 Hendrik de Wit (Oudshoorn 1910 – Renkum 1978) is vlak voor de oorlog op Curaçao aangekomen. Hij was voordien als telegrafist op verschillende schepen en bij Radio-Holland werkzaam. Vanaf juni 1943 werkte hij als redacteur bij Beurs- en Nieuwsberichten, een Curaçaose krant waarvan zijn broer Louis de Wit de uitgever was. Hij had in 1940 samen met D. Warners de gedichtenbundel Twee reizen gepubliceerd waarin veertien verzen van hem waren opgenomen.4 Zijn eerste bijdrage aan De Stoep staat in het derde nummer van de eerst serie. Vanaf juni 1946 werkte hij in Nederland eerst als ambtenaar en later bij het Algemeen Handelsblad. Wat er daarna van hem geworden is, is niet geheel duidelijk. De journalist Henk Hofland herinnerde zich het volgende: ‘Op 1 mei 1953 ben ik bij de redactie buitenland van het Algemeen Handelsblad gaan werken. We hadden daar niet veel contact met andere afdelingen. Volgens mijn onbetrouwbare herinnering uit die tijd was Hein de Wit een verslaggever. Op de eerste verdieping was een hal met een brede bank. Op een ochtend om een uur of elf lag hij daar. Hij had een hartaanval gekregen. Met een ambulance afgevoerd. Dat is alles wat mijn geheugen nog over hem te vertellen heeft. Onbetrouwbaar!’5 Wim van Nuland was het pseudoniem van pater Michael Möhlman (Rotterdam 1911 – Curaçao 1969). Hij was net als Engels Rotterdammer van geboorte en kwam in 1939 naar Curaçao waar hij tot het eind van zijn leven bleef. Hij is vooral bekend geworden door zijn ‘Curaçaosche portretten’ die hij vanaf april 1941 in De Stoep publiceerde. Van George Seppen zijn de datum en plaats van geboorte en overlijden onbekend. Hij was inspecteur van politie eerst in Suriname en daarna op Curaçao. Aan het begin van de oorlog was hij redacteur van het maandblad De Politie op Curaçao. In december 1941 ging hij naar New York om geïnstrueerd te worden over luchtafweer op het eiland. Tijdens dat bezoek heeft hij voor De Stoep contacten gelegd met diverse schrijvers. Zijn medewerking aan De Stoep hield op toen hij halverwege 1942 werd opgeroepen voor de militaire dienst.

Stoep_p001_128_HT.indd 8

14-01-18 13:02


Jan Greshoff (Nieuw Helvoet 1888 – Kaapstad 1971) heeft grote invloed gehad op het Nederlandse literaire leven van de eerste helft van de twintigste eeuw. Sinds 1910 werden tientallen dichtbundels van hem gepubliceerd. Hij was betrokken bij de totstandkoming van het literaire tijdschrift Forum, waarvan hij medewerker werd en vanaf 1935 was hij redacteur van het tijdschrift Groot Nederland. Sedert 1927 verbleef hij buitenslands eerst in Brussel, vanwege de oorlogsdreiging sinds 1939 in Kaapstad, in 1940 verhuisde hij naar Nederlands-Indië, in 1941 terug naar Kaapstad, dan in 1942 naar New York, om in 1945 en nu definitief naar Kaapstad terug te keren. Hij organiseerde, waar hij ook verbleef, een schare in literatuur geïnteresseerde vrienden om zich heen en nam actief deel aan het lokale literaire leven. In New York kwam hij in oktober 1942 in dienst van The Netherlands Information Bureau, dat werd geleid door Dr. N.A.C. Slotemaker de Bruïne die hem vroeg ‘iets cultureels’ te doen. Cola Debrot (Bonaire 1902 – Laren 1981) bracht zijn jeugd door op de Antillen en vertrok in 1916 naar Nederland. Hij studeerde rechten en trouwde in 1928 met de Amerikaanse danseres Estelle Reed. In 1935 debuteerde hij met de novelle Mijn zuster de negerin. Hij studeerde ook medicijnen en vestigde zich in 1942 te Amsterdam als huisarts. Van 1940 tot 1942 was hij redacteur van het tijdschrift Criterium. Hij werd in 1947 mede door Chris Engels geprikkeld om terug te keren naar de Antillen, wat in 1948 gebeurde. Vanaf dat moment was hij tot 1950 betrokken bij De Stoep. Op de Antillen kreeg hij sterke interesse in de politiek. In 1952 werd hij in Den Haag gevolmachtigd minister van de Nederlandse Antillen en acht jaar later gouverneur van de Nederlandse Antillen. In 1970 ging hij definitief terug naar Nederland. Hij schreef onder meer in 1948 Bewolkt bestaan, waarvan een hoofdstuk in De Stoep werd gepubliceerd. Verder schreef hij meerder poëziebundels waaronder Bekentenis in Toledo in 1945 en een jaar later Navrante zomer. Johan van der Walle typeerde hem in Beneden de wind als ‘dichter en onderkoning’.

9

Al voor 1940 speelden Engels en Van der Molen met de gedachte een literair tijdschrift te beginnen. Dit als vervolg op een boekententoonstelling die door beiden in 1939 in Sociëteit De Gezelligheid was georganiseerd en waaraan naast Van der Molen en Engels de schrijvers Ary van Putten (pseudoniem van Johan van de Walle) en Herman Cornel (pseudoniem van luitenant-ter-zee Harry Jorissen) medewerkten en ook de juristen Da Costa Gomez en Kwartsz. Van Putten en Cornel hebben in de eerste serie van De Stoep het een en ander gepubliceerd. Bij de tentoonstelling kreeg men voor het eerst een goed overzicht van wat er op het eiland in de loop der tijden was gepubliceerd. Engels en Van der Molen omschreven die toestand in een begeleidende brief bij het eerste nummer van De Stoep.6 Zij concludeerden dat het op Curaçao, afgezien wat Spaanstalige publicaties in de negentiende eeuw en later een paar incidenten in de Nederlandse taal, de hond in de pot van de letteren was. Mogen we Jan Brokken in diens Waarom elf Antillianen knielden voor het hart van Chopin geloven, dan bruiste aan het eind van de negentiende en begin twintigste eeuw het muzikale leven op Curaçao als was het een wereldstad. Op de kaart van letterenland was Curaçao niet meer dan een stip. De schets door Engels en Van der Molen van de Nederlands-Antilliaanse literatuur was een afspiegeling van de betekenis van het Nederlands op de eilanden. De Nederlandse taal speelde in vroegere tijd op de Antillen een beperkte rol. De bestuurslaag en de immigranten gebruikten het Nederlands, maar voor het overige was Papiaments de voertaal. Pas aan het eind van de negentiende eeuw na de komst van de missie, die een belangrijke functie in het onderwijs op zich nam, kwam het Nederlands meer op de voorgrond. In 1936 werd het Nederlands op scholen verplicht gesteld en verbood men er het Papiaments. Een andere factor die in de loop van de jaren twintig de vernederlandsing van de Antillen bespoedigde was de vestiging van de olie-industrie op Curaçao en de instroom van een grote groep Nederlandse employees die daarmee gepaard ging.

Stoep_p001_128_HT.indd 9

14-01-18 13:02


Boekententoonstelling in SociĂŤteit De Gezelligheid v.l.n.r. Johan van de Walle, Frumencio Da Costa Gomez, Lucila Engels, Chris Engels, Harrie Jorissen, Frits van der Molen, Do Kwartsz

Stoep_p001_128_HT.indd 10

14-01-18 13:02


Inlegvel van De Stoep nr. 1

Stoep_p001_128_HT.indd 11

14-01-18 13:02


12

Het initiatief van Engels en Van der Molen haakte aan bij dit proces van vernederlandsing. De Stoep werd het eerste in de Nederlandse taal gepubliceerde literaire tijdschrift op Curaçao. Maar het doel dat Engels en Van der Molen voor ogen hadden ging veel verder dan een tijdschrift te zijn voor de lokale literatuur. De Stoep moest een podium bieden voor Nederlandse literatuur in het algemeen, die door de oorlogshandelingen in het moederland ernstig in de verdrukking was gekomen. In De Stoep werden vrijwel geen beschouwende artikelen opgenomen. Daarin week het blad af van veel tijdschriften uit dezelfde tijd als De Gemeenschap, Forum, De Fakkel, waarin algemeen maatschappelijke en (cultuur)politieke kwesties niet gemeden werden. Zo niet in De Stoep dus. Het stelde zijn ruimte uitsluitend ter beschikking aan literaire uitingen, dat wil zeggen aan poëzie, aan verhalend proza en een enkele keer aan een literair essay. De ondertitel van het blad ‘Nederlands periodiek’ doet overigens een bredere opzet verwachten. In een brief aan Jan Greshoff uit 1946 onthulde Engels dat voor deze ondertitel gekozen was ‘om het woord litteratuur te vermijden, waaraan het kastjegevoel voor mij kleefde’.7 Het beste laat De Stoep zich in dit opzicht vergelijken met een tijdschrift als Het Venster, waarin Engels in de jaren dertig publiceerde. En er is alle reden om deze vergelijking te maken, want de proefdruk van het eerste nummer van De Stoep droeg nog meerdere tekenen van Het Venster. Ten eerste was in deze proefdruk aan de titel De Stoep als ondertitel toegevoegd ‘Algemeen Literair Maandblad’, dezelfde ondertitel als eens Het Venster droeg, en niet ‘Nederlands Periodiek’ die het blad bij uitgave zou sieren. Het Venster was in 1931 ontstaan uit een initiatief van katholieke studenten. Voor deze katholieke jongeren, waarvan Engels er één was, had de ondertitel een polemische betekenis. Met de term ‘algemeen’ nam men afscheid van de ‘religieuze’ kunst. Sterk verwant aan de opvattingen van Jacques Maritain meende men dat de katholieke kunstenaar zich in vrijheid aan de zaak van de schoonheid zou moeten kunnen wijden om zo de gemeenschap te kunnen dienen. Om de algemeenheid te onderstrepen nam men in de redactie van Het Venster naast rooms-katholieke schrijvers ook protestante en niet-gelovige auteurs op. Dit polemische aspect is in De Stoep verdwenen, maar voor de katholieke kunstenaar Engels bleef deze opvatting levend. Ten tweede stond op het titelblad een voor de drukproef gefingeerde redactie vermeld. Tussen de namen van de redacteuren stond die van ‘Paul Flemmink’, waarmee ongetwijfeld Paul Vlemminx bedoeld werd, een bevriende dichter en redacteur van Het Venster. Ten derde is er door de referentie aan een huis onmiskenbaar een zekere verwantschap in de titel van beide tijdschriften. Ondanks het nobele streven van Engels en Van der Molen om het tijdschrift een podium te laten zijn van de Nederlandse literatuur strekte het bereik ervan zeker in de beginjaren niet verder dan Curaçao. Pas na de oorlog werd het ook in Nederland bekend. Het blad ging aan de lezer evenwel niet onopgemerkt voorbij. Dat had twee redenen. Ten eerste werd de inhoud van het blad gekwalificeerd als avant-gardistisch, wat voornamelijk kwam door de prominente plaats van het werk van Luc. Tournier erin. Ongeveer een zesde van de ruimte in het blad werd met zijn werk gevuld. Door de lokale critici werd zijn poëzie voor volstrekt onbegrijpelijk gehouden, anderen noemden het surrealistisch, Jan Greshoff noemde het aanstellerig en onecht. Maar er was ook een andere reden dat het niet onopgemerkt voorbij ging en dat was het uiterlijk van het blad. Over het algemeen vond men de verschijningsvorm, het omslag, het binnenwerk en de typografie smaakvol uitgevoerd. Alle afleveringen van De Stoep hebben op twee uitzonderingen na nagenoeg dezelfde afmetingen, namelijk 21,5 x 27,5 cm. De twee uitzonderingen waren de nummers 2 van de tweede en derde serie, die waren respectievelijk 15 x 22 en 14 x 22,5. Eigenlijk moet daarbij ook Kleine Curaçao Verzen gerekend worden, de poëziebijlage van de hand van Tournier in de eerste serie, die in oblongformaat 21 x 12 hoog mat. Dezelfde afmetingen betekent echter niet dezelfde vormgeving, want typografie en opmaak waren

Stoep_p001_128_HT.indd 12

14-01-18 13:02


Het Venster 1934

De Stoep, proefzetsel

Chris Engels als huisarts

Stoep_p001_128_HT.indd 13

14-01-18 13:02


14

nooit dezelfde. Het omslag van de eerste twee series was meest uitgevoerd in een crèmekleurig, gewolkt kartonpapier voorzien van een opdruk in diverse kleuren. In drie gevallen werd een gekleurde kaft gebruikt. Soms werd het omslag van een afbeelding voorzien. Wie voor de vormgeving van het omslag verantwoordelijk was, is niet bekend. Uit een brief van Engels aan Greshoff zou men kunnen opmaken dat met name de drukker hier de hand in had.8 In ieder geval is wel bekend wie de afbeeldingen voor de verschillende covers geleverd hebben. De keuze van de afbeeldingen werd door Engels gedaan. De covers vanaf nummer 7 van de tweede serie uit augustus 1946 springen in het oog. We zien daar afbeeldingen het omslag sieren van Dolf Henkes, Charles Corsen, Cees Bantzinger en van Chris Engels zelf. De opmaak van de titelpagina van de eerste twee series is op een paar uitzonderingen na gelijk gebleven. Bovenaan de bladzijde stond in kloeke kapitalen De Stoep, daaronder in dezelfde letter maar een ander corps de datum en het colofon. In het binnenwerk werd dit halfvette lettertype ook voor de paginanummering gebruikt. Voorts vormden daar twee haakse lijnen, één onder aan de bladzijde en de tweede in de vouw van het blad, samen met de paginanummers voor iedere bladzijde het vooraf ontworpen kader waarin het tekstdeel zou dienen te worden gezet. Deze paginakadrering en de uniforme titelpagina verdwijnen in de derde serie. Wie de lay-out van het binnenwerk van De Stoep gemaakt heeft is evenmin bekend, maar waarschijnlijk heeft Engels ook daarin de hand gehad. In Luc Tournier 70 schreef Engels daarover: De drukkerij haalde na de oorlog de tweede prijs voor tijdschriftdruk in Europa; zo goed hadden Lucila en ik, corrigerend in de nacht, haar hand vastgehouden en telkens een ander uiterlijk en andere letters gekozen terwille van de vrijheid.9 In het citaat wordt de suggestie gewekt dat Engels samen met zijn vrouw en de drukker voor de opmaak verantwoordelijk waren. Dat Engels de letters uitzocht wordt bevestigd door een van aantekeningen voorziene Letterproef van de drukker van De Stoep, een verzameling van lettertypes, die zich in de bibliotheek van Engels bevindt. Maar het kiezen van de letters is natuurlijk nog iets anders dan het verzorgen van de opmaak. Er is een aanzienlijk verschil tussen de opmaak van de nummers welke uitsluitend aan proza dan wel aan poëzie gewijd waren èn de uitgaven die een mengeling van proza en poëzie brachten. De prozanummers lijken wat opmaak betreft het meest op een klassiek boek. De nummers met een mengeling van proza en poëzie misten de consequent doorgevoerde opmaak van prozanummers en lieten een levendig beeld zien met veel ruimte voor de poëzie. In april 1950 schreef Engels aan Greshoff: ‘Ik wil die memoires over De Stoep wel schrijven, maar geeft U mij tijd. Ik ben een slecht uitgever, hoeveel zijn 6000 woorden? Ik zou ook een Curaçaos bloemlezinkje willen samenstellen, dat kan wachten.’10 Engels had al meerdere malen te kennen gegeven te willen stoppen met De Stoep, dat hij toen al tien jaar lang had uitgebracht. Greshoff vroeg Engels een terugblikkend artikel te schrijven. Uit de pen van Engels is dat artikel nooit gekomen. Weliswaar heeft hij bij diverse gelegenheden over De Stoep geschreven en heeft hij een bloemlezing van de poëzie uit De Stoep gepresenteerd, maar een goed gedocumenteerd overzicht van het tijdschrift is nooit gepubliceerd, niet door Engels en niet door anderen.11 In deze lacune probeert dit boek te voorzien. Wat Engels bij gelegenheid over De Stoep naar voren bracht, waren letterlijke memoires, uit het geheugen opgetekende hoogtepunten, vrolijkheden, een paar citaten en gedichten en hier en daar voor de argeloze lezer onduidelijke toespelingen. Toch zijn er al eerder pogingen gedaan om een publicatie over

Stoep_p001_128_HT.indd 14

14-01-18 13:02


De Stoep van de grond te krijgen, zoals blijkt uit Luc Tournier 70. Na één en ander te hebben geciteerd uit een briefwisseling met Greshoff schreef Engels:

15

Ik kan het opslaan min of meer, want zijn antwoord [van Greshoff, jdh] heb ik bewaard en alle brieven die hij mij uit New York zond en de twee ontroerende van Frits van der Molen, waarvoor geen Nederlandse uitgever zich heeft geïnteresseerd in het land der wereldverbeteraars.12 En even verderop noemt hij een voorval uit één van de brieven van Van der Molen, waardoor we precies weten op welke brieven hij doelde. Deze brieven bevinden zich niet meer in het archief van Engels, echter wel een gekopieerde versie ervan. Dezelfde kopieën bevonden zich ook in de nalatenschap van Frits van der Molen en ook daar ontbreken de originelen. Engels heeft de brieven hoogstwaarschijnlijk afgestaan aan een auteur om een publicatie over De Stoep voor te bereiden, die het materiaal uiteindelijk te licht vond of geen uitgever vond voor zijn verhaal. Waarschijnlijk heeft Van der Molen bemoeienis gehad met de contacten tussen Engels en de beoogde schrijver of uitgever. De stukken uit de correspondentie van De Stoep bevinden zich nu op twee plaatsen, namelijk in het Literatuurmuseum in Den Haag en in het archief van Chris Engels te Curaçao. In het Literatuurmuseum zijn diverse mappen gearchiveerd met stukken omtrent De Stoep of Engels. Verder worden daar ook brieven bewaard die tussen Jan Greshoff en Hendrik de Wit zijn gewisseld. In één van de mappen omtrent De Stoep bevinden zich de genoemde fotokopieën van brieven gericht aan de redactie of redactieleden van het blad. Deze brieven zijn op een enkele uitzondering na van Jan Greshoff, Frits van der Molen, Adriaan van der Veen en Chris Engels en werden gedurende de Tweede Wereldoorlog geschreven. Deze verzameling is door de journalist Wim Zaal in een redactielokaal van Elsevier’s Magazine gevonden, daar achtergelaten door Van der Molen na zijn vertrek als redacteur van het blad. Zaal heeft de map bij het Literatuurmuseum gedeponeerd. Dezelfde gekopieerde brieven bevinden zich, zoals gezegd, ook in het archief van Engels. De brieven zijn gekopieerd en verkleind, en wel zo dat twee bladzijden van een brief op een A4 gekopieerd konden worden. Omdat de brieven vaak tweezijdig waren beschreven, staan de twee zijden van één vel briefpapier op twee verschillende kopieën afgedrukt. En omdat meest alleen de eerste bladzijde van een brief werd gedateerd, is van sommige brieven de opeenvolging der bladzijden niet met zekerheid vast te stellen. Vaak ook is het kopieerwerk onnauwkeurig gebeurd, waardoor soms stukken tekst buiten de kopie vallen. Verder zit het materiaal betreffende De Stoep in het archief van Chris Engels, voornamelijk brieven en krantenknipsels, ongeordend verspreid tussen diverse persoonlijke stukken. Het archief van De Stoep bestaat feitelijk uit niet meer dan deze in Den Haag en Curaçao bewaarde correspondentie. In het archief van Engels bevindt zich daarnaast nog een geannoteerde proefdruk van het eerste nummer van het blad en een enkele proef van het omslag. Van het toegezonden materiaal, van manuscripten, van ongebruikt materiaal of wat dies meer zij resteert vrijwel niets. Tenslotte bevinden ook de dagboeken van Jan Greshoff, waarvan hier soms gebruik gemaakt is, zich in het Literatuurmuseum.

Stoep_p001_128_HT.indd 15

14-01-18 13:02


16

Verschijningsdata De Stoep eerste serie nr. 1 september 1940 nr. 2 december 1940 nr. 3 april 1941 nr. 4 augustus 1941 nr. 5 december 1941 nr. 6 juli 1942 nr. 7 augustus 1942 nr. 8 oktober 1942 nr. 9/10 maart 1943 Verschijningsdata De Stoep tweede serie nr. 1 september 1943 nr. 2 februari 1944 nr. 3 april 1944 nr. 4 november 1944 nr. 5 mei 1945 nr. 6 december 1945 nr. 7 augustus 1946 nr. 8 maart 1947 nr. 9 januari 1948 nr. 10 september 1948 Verschijningsdata De Stoep derde serie nr. 1 juli 1949 nr. 2 juli 1949 nr. 3 februari 1950 nr. 4/5 september 1950 nr. 6 mei 1951

Stoep_p001_128_HT.indd 16

bijlage Kleine Curaçao Verzen

‘Muzikaal bijvoegsel’

Con Sordino

14-01-18 13:02


De eerste vijf nummers van De Stoep

De eerste vijf nummers van De Stoep verschenen tussen september 1940 en december 1941. Er is een zekere samenhang tussen deze nummers te bespeuren en ook een verschil met de afleveringen van latere datum. Bij de presentatie van het eerste nummer is de redactie niet bijster helder over haar intenties. Als reden van het verschijnen van het blad wordt in het redactioneel ‘Waarom De Stoep?’ de Duitse inval in Nederland genoemd: Nu de bodem van ons vaderland wordt betrapt door de laarzen van de ressentimentmaniakken, die over de grens kwamen om ons te bevrijden van ’t geloof in menselijke schoonheid, [...] nu is de tijd gekomen dat wij op de Stoep komen.13 In ‘Drie doden volgens de berichten’ even verderop in dit nummer verfijnde Luc. Tournier dit argument met de mededeling dat bij de vijandelijke inval ook in het literaire kamp slachtoffers gevallen waren, Menno ter Braak, Eddie du Perron en Henk Marsman. Een begeleidende brief bij het eerste nummer, ondertekend door F.J. van der Molen en Luc. Tournier als uitgevers van De Stoep, gaf iets meer van de bedoelingen prijs: De Nederlandse fraaie letteren zijn strijdletteren geworden; want het was, maar is te meer van belang, dat iemand in goed Nederlands kan zeggen, wat hij heeft gedacht. Wie zijn taal onderhoudt, onderhoudt zijn volk. De oorspronkelijke Nederlandse communicatiemiddelen liggen dicht. Wij komen thans met ‘DE STOEP’, een nieuw Nederlands Periodiek. Wij stellen medewerkers in de Oost, en in Zuid-Afrika, in Suriname en onder de vluchtelingen in Amerika in de gelegenheid te schrijven en het hier te laten drukken, als het goed geschreven is.14 De Stoep stelde kort gezegd in deze barre tijden haar podium open voor de Nederlandse literatuur. De thematiek van het eerste nummer wordt in hoofdzaak bepaald door de juist uitgebroken oorlog. Tien van de zeventien schrijfsels kunnen dan ook als gelegenheidsstukken worden gekwalificeerd, waarin de verschrikking van de oorlog, de dood, de vergankelijkheid, de aanranding van het woord, de schoonheid en de onzekere toekomst centraal stonden. In twee mooi geschreven stukken, ‘Langs het strand’ van Ary van Putten (pseudoniem van Johan van de Walle) en ‘Café in ’t Woud’ van Huub Lacqué (pseudoniem van Frits van der Molen), werd meer in het algemeen de heimwee van de Nederlander in de tropen verwoord, de passant op Curaçao, afgesneden van zijn vaderland en zijn jeugd. Het geheel van deze gekozen thema’s is niet vreemd als men weet dat de schrijvers van het eerste nummer op één uitzondering na Nederlanders waren, die nog maar kort op Curaçao woonachtig waren. Niettemin kwam in het merendeel van de artikelen en verzen op een of andere manier een Antilliaans aspect naar voren: het eiland, de zee, de schepen, Zuid-Amerika, de tegenstelling tussen Westers blank en Afrikaans zwart, de armoe van de zwarte Antilliaan enz. De meeste bijdragen, acht in totaal, waren van de hand van Luc. Tournier terwijl Frits van der Molen

Stoep_p001_128_HT.indd 17

14-01-18 13:02


De Stoep 1e serie, nr. 1, p. 4 en 5

Stoep_p001_128_HT.indd 18

14-01-18 13:02


Stoep_p001_128_HT.indd 19

14-01-18 13:02


20

er vijf had. Hun beider redactioneel ‘Waarom De Stoep?’ is daarbij meegerekend. Het openingsvers van Tournier: ‘Het jacht passeert’ was vroeg in de jaren dertig al eens eerder gepubliceerd, maar klaarblijkelijk achtte hij het door de toespelingen op de dood, de vergankelijkheid en de hoop ook geschikt als begin van De Stoep. Het openingsvers zowel als ‘Drie doden volgens de berichten’, ook van Luc. Tournier, waren geschreven met een pathos dat tegenwoordig vreemd aandoet. Behoudens een aantal letterkundige essays was het artikel ‘Vrijheid van drukpers’ van D. Zijlstra (eigennaam van de dichter Eric van der Steen) één van de zeer weinige beschouwende artikelen dat in De Stoep geplaatst werd. In het laatste nummer van de tweede serie, acht jaar later, verscheen van Cola Debrot het tweede en tevens laatste beschouwende stuk. In de eerste vijf nummers vond een zekere verschuiving van thema’s plaats, een paar bleven. Het meest voorkomende soort werk was dat van de passant. Daaronder valt het werk van Van der Molen, Broosheuft, Van de Walle, Seppen en Elias. Bij de passant speelt Curaçao de rol van ijkpunt van het tijdelijke verblijf. Het land van de passant is het eiland, vol heimwee, omzoomd door zeeën. Hij bezingt zijn huidige woonoord met weemoed en verlangen naar het land van herkomst, naar zijn jeugd waarvan hij afgesneden is. Het voertuig van de passant is het schip dat om de haverklap de verzen en verhalen binnenvaart. Vanaf nummer 2 kregen ook lokale dichters, zij het minimaal in aantal, de gelegenheid tot publicatie, zoals Marcel de Bruin (pseudoniem van René de Rooy). Een aanscherping van het karakter van het blad stond te lezen in de laatste bijdrage van het derde nummer. In een reactie op het verschijnen van De Fakkel schreef Tournier een kritiek, waarin hij De Stoep verdedigde als literair blad.15 De daarop volgende nummers 4 en 5 werden een demonstratie van de wijze waarop Tournier De Stoep als literair tijdschrift wilde vormgeven. Uit deze nummers waren de gelegenheidsstukken met de oorlog als onderwerp of achtergrond verdwenen. Aan het verhalend proza was grotere aandacht gegeven met artikelen van Hendrik de Wit, Luc. Tournier, Simon Koster, Wim van Nuland, Ary van Putten en George Seppen. Vooral het proza van Tourniers ‘Het blauwe licht’ was opmerkelijk. Op soms hallucinerende wijze ontwikkelt zich in de gebeurlijkheden van de taal het onderwerp van deze vertelling. Deze prozaïsche vorm heeft veel overeenkomst met de poëzie van Tournier. Als bijvoegsel bij nummer 4 werd aan de abonnees de dichtbundel Kleine Curaçao verzen aangeboden met zeventien gedichten van Luc. Tournier. Tournier stelde in De Stoep de moderne literatuur aan de orde. Opvallend is dat hij als enige van de vaste medewerkers geen stukken of verzen maakte waarin hij zich als passant profileerde. De eerste vijf nummers van het tijdschrift bevatten een mengeling van proza en poëzie, waarbij ongeveer driekwart uit proza bestond. Men zou daarom een zekere eenvormigheid verwachten van het beeld van het binnenwerk. Deze eenvormigheid is echter afwezig en eerder laat zich het omgekeerde gelden. Een blik in het eerste nummer van het blad laat een voortdurende wisseling van typografie zien en een alles behalve strakke lay-out. Dat heeft een aantal redenen. Ten eerste werden de titels van alle proza- en poëziegedeelten in hoofdletter gezet, maar wel telkens met een eigen typografie: variaties in lettertype, corpsgrootte, cursief of wijd gezet, al dan niet onderstreept. Ten tweede hanteerde men in deze nummers voor de opmaak van de poëzie een geheel andere regel dan voor het proza. Titel, tekst en signatuur van elk gedicht kregen een eigen typografie en bij elk gedicht weer anders. De titel en de signatuur waren de enige constanten. Ze werden vrijwel altijd in kapitaal gezet met de signatuur in een kleiner corps. Verder beschikten de gedichten door het formaat van het blad, zo breed als A4 maar iets minder hoog, over veel ruimte, wat een chique indruk maakt. Men kan de poëzie in de gemengde nummers in contrast met het proza opvatten als typografische verlevendiging van het tijdschrift. Denkelijk wordt door het contrast met de prozateksten ook medegedeeld dat elk gedicht moet worden tegemoet getreden als een unieke

Stoep_p001_128_HT.indd 20

14-01-18 13:02


Luc. Tournier, Kleine Curaรงao verzen, bijlage bij De Stoep 1e serie, nr. 4

De Stoep 1e serie, nr. 1

Stoep_p001_128_HT.indd 21

De Stoep 1e serie, nr. 2

14-01-18 13:02


De Stoep 1e serie, nr. 5, p. 28 en 29

Stoep_p001_128_HT.indd 22

14-01-18 13:02


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.