2 minute read
OP JE PLAATSEN ALLEMAAL
from In de gloria (3621)
by Kwintessens
In het begin was er niets, helemaal niets. Er was geen lucht en geen aarde. Er was geen licht en geen donker. Geen vandaag en geen morgen. En geen mens te vinden, helemaal nergens. Er was er maar EEN. Dat is God.
Dan komt er beweging in. God maakt de hemel en de aarde. Hij roept: ‘Licht.’ En kijk: daar is licht. Dat ziet er goed uit, zegt God. ‘Licht, jou noem ik dag.’ Tot het donker zegt God: ‘Zeg donker, jij moet niet denken dat je de baas kan spelen. Donker, op je plaats. Jij heet nu nacht.’
Dat is dag één.
Overal waar je kijkt is water. Water, water en nog eens water. De helft van het water plaatst God boven de aarde, in de wolken. Daaromheen maakt hij lucht. ‘Jou noem ik hemel,’ roept hij tegen de lucht.
Dat is dag twee.
Beneden is nog alles hetzelfde. Nat, nat en nog eens nat. Dat is niks, denkt God. Dus giet hij al het beneden-water in sloten, rivieren en zeeën.
Eromheen kan alles nu opdrogen. ‘Droge, jou noem ik aarde,’ roept
God. De aarde begint te bloeien, het gras komt op, de struiken groeien en ook de bomen worden groot.
Dat is dag drie
Zo, nu nog wat lampen erbij. God maakt de zon en zegt: ‘Zon, jij schijnt over de dag.’ En de zon begint over de dag te schijnen. Dan maakt God de maan en de sterren.
‘Luister goed,’ zegt hij, ‘jullie zijn de lichten in de nacht. Op je plaatsen allemaal.’ En als jij nu naar boven kijkt, dan zie je daar nog steeds de zon, de maan en de sterren. Ieder op hun eigen plaats.
Dat is dag vier.
De vogels komen erbij. Rode, groene, gele en blauwe vogels maakt God.
De lucht is nu vol gevlieg en gefladder. Dan maakt God de vissen. ‘Zwemmen jullie!’ roept hij. De vissen zwemmen de rivieren af en de zee wordt er vol mee. Dat is dag vijf.
Daarna maakt God de andere dieren. De koeien en de schapen, de poezen en de honden, de giraffen en de olifanten. En de zebra. Die trappelt van ongeduld. Is God nou nog niet klaar?
‘Ja, ja,’ bromt God. ‘Ik weet wel: je bent ongeduldig. Maar je mist nog drie strepen.’ Als God klaar is, roept hij: ‘Rennen!’ Maar de zebra hoort het niet meer. Hij is al weggesprongen. De wijde wereld in. God kijkt hem na en denkt: hij is precies goed.
Dan begint God aan zijn meesterwerk. Hij maakt de mensen. Een man en een vrouw. Hij maakt ze zoals hij er zelf uitziet.
‘Wat ben ik blij dat jullie er zijn,’ begroet hij ze.
‘Kijk eens naar alles wat ik heb gemaakt: het licht, de hemel en de aarde, en de dieren. Ik geef het jullie cadeau. Zorg er goed voor.’
God bekijkt wat Hij allemaal gemaakt heeft. Het licht, de aarde, de dieren en de mensen. ‘Wat een werk,’ zegt hij. ‘Maar het is prachtig geworden. Al zeg ik het zelf.’
Dat is dag zes.
Op de laatste dag staat God vroeg op.
‘Goedemorgen zevende dag. Wil je weten wat ik vandaag ga doen?
Spits je oren. Vandaag ga ik niks doen. De zevende dag laat ik leeg.
Jou noem ik “sabbat”.
Tijd om van het prachtige leven te genieten.’