1 minute read

IN DE GLORIA

In de heuvels van Betlehem wonen herders. Overdag lopen ze met hun schapen in de velden. ’s Avonds rusten ze uit en maken hun vuur. Vandaag zijn er twee extra herders. Hannes en Hanna zijn ook mee.

Ze zijn nog jong en zitten op de herdersschool. En nu mogen ze een paar dagen mee met de grote herders. Ze zitten dicht bij het vuur, want het is winter en best koud. Ze eten van hun soep. Ondertussen vertelt een van de herders een verhaal. Het gaat over David. Want die heeft vroeger ook in Betlehem gewoond. En net als de mannen om het vuur, is hij herder geweest.

‘Zo’n koning was David!’ zeggen de herders, en ze steken hun duim omhoog.

‘Heel wat beter dan die prulkoning van een Herodes die nu op de troon zit,’ zegt er een.

‘Koning?’ moppert een ander. ‘Koning Herodes is helemaal geen koning. Dat is een dief. En een moordenaar.’

‘Stil toch,’ zeggen de anderen geschrokken. ‘Straks hoort iemand je nog. Pas maar op. Als koning Herodes ervan hoort, gaat je kop eraf.’

‘Echt waar?’ roept Hannes en hij rilt er een beetje bij.

‘Maar nu heb ik genoeg verteld. Nu mogen jullie,’ zegt de oude herder.

‘Ik weet een lied,’ en Anna begint te zingen.

Jeruzalem, mijn lieve stad, veertig vogels of zowat, zingen ongehoorde dingen. Nooit meer honger. Nooit meer pijn.

Zo zal mijn Jeruzalem zijn.

Jeruzalem, o vrede-stad, duizend dromen dromen dat.

Opeens daalt er een engel uit de hemel. Wit als sneeuw en stralend als de zon. De herders schrikken. Anna stopt met zingen.

‘Schrik niet!’ zegt de engel. ‘Want ik heb goed nieuws. De nieuwe koning is geboren.’

This article is from: