1 minute read
WAT BEN JE MOOI
from In de gloria (3621)
by Kwintessens
Wat is God trots op de mensen die hij gemaakt heeft! Wat zijn ze prachtig, denkt hij. Kijk toch eens hoe sierlijk ze lopen. En hoe hun ogen glanzen als het licht erop valt. God zou de mensen wel de hele dag willen verwennen. En voor ze zingen: o, wat ben je mooi!
Hij begint alles nog eens na te tellen. Vijf tenen aan hun ene voet, vijf tenen aan hun andere voet. En hun handen: vijf vingers aan de ene en vijf vingers aan de andere hand. Gelukkig, het klopt allemaal precies. Maar soms maakt God zich ongerust. Dan denkt hij wat er allemaal wel niet met de mensen kan gebeuren. Stel je voor dat ze in de diepe zee vallen en verdrinken. Of dat de stormwind ze meeneemt. Daarom maakt hij een grote tuin. Wel zo groot als twintig parken. Met vier rivieren en honderden bomen, struiken en planten. Om de tuin maakt God een hoge muur met een poort die op slot kan. Deze tuin is voor jullie, zegt God tegen de mensen. Hier zijn jullie veilig. Je mag overal van eten. Ook van alle bomen. Van de perenboom, de appelboom, de amandelboom en de pruimenboom. Maar van één boom mag je niet eten. De boom die midden in de tuin staat, de weetboom, dáár moet je van afblijven. De mensen zijn erg gelukkig in de tuin. De vrouw heet Eva en de man Adam. Vaak zeggen ze tegen elkaar: ‘Wat wonen we hier toch leuk’. En ze noemden de tuin ‘ons paradijs’.
Overdag werken ze in de tuin. Eva schoffelt tussen de wortelen, terwijl Adam het onkruid uittrekt. Of omgekeerd: Adam schoffelt tussen de wortelen en Eva trekt het onkruid uit. Ze doen gewoon waar ze zin in hebben. Na het werk eten ze. Zoveel als ze willen, want van alles is er genoeg. Soms nemen ze wel twee of drie keer. Ook als het amandeltaart was of vijgenkoek. Kleren hebben ze niet aan. Dus hoeven ze ook niet op te passen dat die vies worden of zouden scheuren.