1 minute read
WIE VAN DE ZEVEN KINDEREN?
from In de gloria (3621)
by Kwintessens
Samuël zit achter de tempel. Precies op de plaats waar de zon schijnt. ’s Zomers is het daar veel te heet. Maar ‘s winters is het een goed plekje om je te verwarmen. Samuël valt bijna in slaap. Opeens hoort hij Gods stem: ‘Samuël, wakker blijven!’ Samuëls hoofd schiet omhoog. God zegt: ‘Vandaag zal ik de nieuwe koning aanwijzen. Ga naar de stad Betlehem. Daar woont de familie Jesse. Bij hen zul je de nieuwe koning vinden.’
Samuël staat op. Van de hoogste plank haalt hij een kruik met olie. Hij neemt de kurk eraf en ruikt even. ‘Viooltjes en rozen,’ mompelt hij. ‘Heel goede olie.’ De kurk gaat weer terug op de kruik. Samuël loopt naar buiten. ‘Kom Langoor,’ zegt hij tegen de ezel, ‘vandaag gaan we naar Betlehem.’ Samuël klimt op zijn rug. Stapvoets gaat het. Want Samuël is oud. En zijn ezel ook. Aan het eind van de dag ziet hij in de verte het stadje waar hij moet zijn.
De kinderen van Betlehem spelen bij de poort. In de verte zien ze een man op een ezel. Ze rennen naar hem toe. Ze vragen: ‘Wie bent u?’ De man vertelt dat hij Samuël heet. ‘Waar gaat u naartoe?’ willen ze weten. ‘Naar de familie Jesse,’ antwoordt Samuël. ‘Naar de familie Jesse!’ roepen de kinderen. ‘Die kennen we wel. Kom maar achter ons aan.’
De kinderen hollen voor Samuël uit. Ze stoppen bij een huis. ‘Hier is het,’ wijzen ze. Samuël stapt van zijn ezel en gaat het huis binnen. Vader en moeder Jesse buigen voor hem. Zulke belangrijke visite krijgen ze niet elke dag. ‘We zullen wat te eten voor u maken,’ zegt moeder Jesse. ‘U zult wel moe zijn van de reis.’
Als het eten klaar is gaan ze aan tafel. Een heel lange tafel. Want vader en moeder Jesse hebben veel kinderen. Samuël kijkt nieuwsgierig