1 minute read

EEN MEISJE VAN TWAALF

Next Article
IN DE GLORIA

IN DE GLORIA

In het grote huis van mijnheer Jaïrus is het stil. Niet omdat de mensen slapen of omdat ze niet thuis zijn. Het is stil omdat het dochtertje van mijnheer Jaïrus ziek is. In de gangen fluisteren ze tegen elkaar: ‘Gaat het al beter?’

Iemand schudt zijn hoofd. ‘Nee, het gaat niet beter.’ Het meisje ligt in bed en heeft haar ogen dicht. Haar hele lijfje is warm door de koorts. Naast het bed zit haar moeder. Af en toe legt ze een natte doek op het hoofd van het meisje. ‘Wil je wat drinken?’ vraagt ze. Maar het meisje zegt niets, zo ziek is ze. Op het tafeltje staat een beker met kruidenmedicijn. Maar de medicijnen helpen niet. Vader Jaïrus komt binnen. ‘Gaat het al beter?’ vraagt hij.

‘Nee,’ zegt de moeder. ‘Nee, het gaat niet beter. Het gaat alleen maar slechter.’ Er lopen tranen over haar gezicht. ‘We zullen ons meisje niet groot zien worden,’ zegt ze. ‘Ze gaat vast dood.’

Ook Jaïrus huilt. Hij roept: ‘Dat kan niet! Dat mag niet! Ik ren naar Jezus toe,’ zegt hij. ‘Ik zal hem vragen bij ons meisje te komen. Dan zal ze beter worden. Je zult het zien!’ En Jaïrus rent zijn huis uit. ‘Waar is Jezus?’ roept hij.

‘Bij de boten,’ wijst iemand.

Jaïrus rent naar de boten. Hij rent zo hard hij kan. Hij hijgt. Zijn borst gaat op en neer. In de verte ziet hij Jezus al. Hij zit met een hele groep mensen op het gras. ‘Jezus,’ roept hij, ‘Jezus, kom toch mee. Mijn meisje is ziek. Jij moet haar beter maken!’

Jezus staat op. ‘Ik ga met je mee,’ zegt hij. De mensen lopen met Jezus mee; sommige lopen om hem heen. Het schiet niet op. Jaïrus is ongeduldig. ‘We moeten opschieten,’ roept hij wanhopig.

In de verte komt een man hen tegemoet gerend. Het is de tuinman van Jaïrus. Hij stopt voor Jaïrus en valt op zijn knieën. ‘Het meisje is dood,’ zegt hij. ‘Uw dochtertje is dood.’

Ook Jaïrus valt op zijn knieën. Hij huilt. Maar Jezus trekt hem aan zijn mouw omhoog. ‘Huil niet,’ zegt hij. ‘Ze is niet dood. Ze slaapt alleen maar.’

Jezus gaat naar de kamer waar het meisje ligt. Om het bed heen zitten mensen. Ze roepen en huilen en klagen. ‘Hou op,’ zegt Jezus. ‘Hou op met huilen.’

Hij loopt naar het meisje toe. Hij zegt: ‘Meisje, sta op!’ Het meisje gaat rechtop zitten. Wat veel mensen, denkt ze. Ben ik soms jarig? Ze staat op. Een heel groot meisje is het. Ze is al bijna twaalf.

This article is from: