Wildernis
Amsterdam Nieuw-West Een onderzoek naar moderne stadsnatuur Bas van Eck Melanie Goed Cornelis van Haaften Marijke de Jong Jonathan de Kruijf Hylke Pander Mark Veldhuizen
Auteurs
Opdrachtgever
Opleiding
Buro ‘Wilddesign’ Bas van Eck - notulist Melanie Goed - projectleider, layout-editor Cornelis van Haaften - buromedewerker Marijke de Jong - notulist, teksteditor Jonathan de Kruijf - penningmeester Hylke Pander - contactpersoon Mark Veldhuizen - buromedewerker
Buro Ruim David Smidt van Gelder Freek Waltmann
Van Hall Larenstein Tuin- en Landschapsinrichting minor Stedelijke Beplanting
Willem Roelofsstraat 5 1062 JX Amsterdam info@buroruim.nl 020 3080010
Larensteinselaan 26a 6882 CT Velp
Lokaal 010 Larensteinselaan 26a 6882 CT Velp wilddesignvhl@gmail.com 06 15501535
Velp, januari 2013
2
Wildernis Amsterdam Nieuw-West Een onderzoek naar moderne stadsnatuur
Auteurs: Bas van Eck Melanie Goed Cornelis van Haaften Marijke de Jong Jonathan de Kruijf Hylke Pander Mark Veldhuizen
3
4
Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksrapport naar stedelijke verwildering van Amsterdam Nieuw-West. Dit rapport is ontstaan naar aanleiding van het besparingsvraagstuk vanuit Buro Ruim. Wij hebben ons gebogen over de mogelijkheid tot besparing op onderhoud door middel van verwildering van het stedelijk groen. Het resultaat hiervan zult u terug vinden in dit rapport. Wij willen onze dank uitspreken voor de inzet en feedback van Freek Waltmann en David Smidt van Gelder. Daarnaast willen we Jack Martin bedanken voor het begeleiden van het onderzoeksproces en Dick van Dorp voor de verhelderende inzichten op ecologische ontwikkelingen.
WildDesign 11 januari 2013, Velp
5
Samenvatting Amsterdam Nieuw West heeft als tuinstad veel openbare ruimte, en deze zorgen voor hoge beheerkosten. Niet alleen is er veel openbare ruimte, er wordt in Amsterdam Nieuw-West zeer intensief beheerd. In de huidige economische situatie is dit voor de gemeente Amsterdam niet meer haalbaar. Hierdoor wil de gemeente Amsterdam 1,3 miljoen euro besparen op het beheer van openbaar groen. Buro Ruim is samen met verschillende belanghebbende partijen aan de slag gegaan om een oplossing te zoeken voor dit probleem. Als thema voor de oplossing is het concept ‘Wildernis’ aangedragen. Om nieuwe inzichten te krijgen naar wildernis als middel voor besparingen heeft WildDesign in opdracht van Buro Ruim dit onderzoek gedaan. Dit onderzoek is opgebouwd uit de volgende onderdelen: Deel 1 Om een basis te creëren voor dit onderzoek zijn de volgende deelonderzoeken uitgewerkt: Referentiestudie Uit de referentiestudie komt naar voren dat er verschillende steden zijn waarin de samenhang tussen stad en natuur erg belangrijk is. Deze steden verschillen echter wezenlijk van Amsterdam Nieuw West omdat deze steden in de natuur zijn gebouwd. In Amsterdam Nieuw West willen we echter juist meer natuur in de stad brengen.
6
Cultuurhistorisch onderzoek Uit cultuurhistorisch onderzoek komt naar voren dat er veel cultuurhistorische waarde aanwezig is in Amsterdam Nieuw West, maar dat het stadsdeel daarnaast ook met problemen te maken heeft. De overvloedige hoeveelheid openbare ruimte wordt weinig tot niet gebruikt door de bewoners. Bij de bouw van Amsterdam Nieuw-West speelde de gedacht van gemeenschappelijke openbare ruimtes die gebruikt kon worden door alle inwoners zowel op recreatief vlak als prettige verbindingszone voor woonwerkverkeer. De oorspronkelijke gedachte van geometrische vormen en strakke lijnen is slechts nog op enkele plaatsen in de wijk aanwezig. De cultuurhistorische waarde van de wijk zal verhoogd worden als bij de herinrichting van de wijk deze elementen terug gebracht worden. Ecologisch onderzoek Er bestaan al verschillende visies en plannen over de ecologie binnen Amsterdam Nieuw West. Uit deze documenten blijkt voornamelijk dat er al duidelijke ecologische structuren zijn, maar dat er ook nog vaak knelpunten zijn binnen deze structuren. Bij toekomstige omvormingen zullen deze knelpunten moeten worden opgelost. Landschapstypes Om uiteindelijk te kunnen ontwerpen met beheer is er onderzoek gedaan naar 6 verschillende begroeiingstypen, het bijbehorende beheer, de aanleg- en beheerkosten, de ecologische waarde en de mogelijkheid voor bewonersparticipatie. Hieruit blijkt dat er veel begroeiingstypen
zijn welke besparend kunnen werken op de beheerkosten. Daarnaast blijkt dat veel begroeiingen de ecologische waarde binnen een gebied kunnen verhogen. Vanuit dit onderzoek zijn een aantal scenario’s opgezet die een beeld geven van hoe het kan worden in Amsterdam Nieuw West. Deel 2 Na de analyse en het onderzoek uit deel 1 van dit rapport, gaat deel 2 verder in op een aantal mogelijke scenario’s en een uiteindelijk advies voor de openbare ruimte van Amsterdam Nieuw-West. Scenario’s Om goed te kunnen beoordelen op welke plek welk type beheer het best toegepast kan worden zijn scenario’s opgesteld. Er zijn scenario’s gemaakt voor vier typen gebieden, namelijk de hofjes, de parken, de bermen en de oevers. Om de scenario’s te kunnen beoordelen zijn ze getoetst aan vier pijlers; economisch, ecologisch, sociaal maatschappelijk en cultuurhistorisch. Hieruit blijken dat er een aantal optimale scenario’s zijn. Voor het hofje is het extensief maaibeheer het meest interessant. Bij de parken blijkt stedelijke verwildering het beste scenario. En bij de bermen en oevers blijkt het extensieve maaibeheer wederom het meest interessant. Naast de best beoordeelde scenario’s blijken er ook andere scenario’s of combinaties van scenario’s mogelijk te zijn. Ontwerpen Om te laten zien hoe de globale scenario’s in een verder stadium
7
uitgewerkt en genuanceerd kunnen worden wordt dit onderzoek afgesloten met een aantal ontwerpvoorstellen. Deze ontwerpvoorstellen worden net zoals in de scenario’s voor verschillende schaalgroottes en typen groengebieden gegeven. In deze globale ontwerpen worden naast plankaarten ook sfeerbeelden en gedetailleerde beheerkosten gegeven. Deze ontwerpen hebben als doel te laten zien hoe er op een weloverwogen manier gecontroleerd verwilderd kan worden. De locatie en het gebruik zijn echter bepalende factoren bij de keuzes voor een bepaald beheertype en het daaraan gekoppelde streefbeeld. Conclusies en aanbevelingen Concluderend kan gesteld worden dat er veel mogelijkheden zijn om de openbare ruimte gecontroleerd te laten verwilderen. De manier van verwilderen is echter afhankelijk van de schaal van het gebied en de relatie die de openbare ruimte heeft met de bebouwing. In een hofje is extensief maaibeheer de beste manier, terwijl in parken het gecontroleerd laten verwilderen een betere manier is. Een aanbeveling aan Buro RUIM is het maken van een verdiepingsslag op basis van dit onderzoek. Zo moet er onder andere onderzoek gedaan worden naar exacte prijzen van het beheer om te kunnen berekenen of aan de besparingsopdracht van de gemeente voldaan kan worden. Daarnaast zal er draagkracht bij omwonende gecreëerd moeten worden, en zal het concept getest moeten worden in de praktijk.
2.4.5 Bewonersparticipatie 34 2.4.6 Natuur en ecologie 35
Inhoudsopgave
2.5 Pioniersbegroeiing 36
Voorwoord Samenvatting Inleiding 10 Deel 1 - Analyse en onderzoek 15 Hoofdstuk 1 - Referentiestudie 17 1.1 Een groene stad 18 1.2 Gedachten van Le Roy 18 1.3 Concept en uitwerking 20 1.4 Historische perspectief vs. concept 21 1.5 Toekomst van Nieuw-West 21
Beeld 25 Fases 25 Aanleg en beheer 25 Kosten 26 Geschikte locatie 26 Bewonersparticipatie 27 Natuur en ecologie 27
2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6 2.2.7
Beeld 28 Fases 28 Aanleg en beheer 28 Kosten 29 Geschikte locatie 29 Bewonersparticipatie 30 Natuur en ecologie 30
2.3.1 2.3.2 2.3.3 2.3.4 2.3.5 2.3.6
Beeld 31 Aanleg en beheer 31 Kosten 31 Geschikte locatie 32 Bewonersparticipatie 32 Natuur en ecologie 32
2.4.1 2.4.2 2.4.3 2.4.4
Beeld 33 Aanleg en beheer 33 Kosten 33 Stadsbegrazing 34
Beeld 36 Aanleg en beheer 36 Kosten 37 Geschikte locatie 37 Bewonersparticipatie 38 Natuur en ecologie 38
2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.6.4 2.6.5 2.6.6
Beeld 39 Aanleg en beheer 40 Kosten 40 Geschikte locatie 41 Bewonersparticipatie 41 Natuur en ecologie 41
2.6 Oeverlandschap 37
Hoofdstuk 2 - Keuzemodellen 23 2.1 Boslandschap 25 2.1.1 2.1.2 2.1.3 2.1.4 2.1.5 2.1.6 2.1.7
2.5.1 2.5.2 2.5.3 2.5.4 2.5.5 2.5.6
Hoofdstuk 3 - Cultuurhistorie 3.1 Het oorspronkelijke ontwerp
43 46
3.2 De veranderingen door de jaren heen
50
3.1.1 Het tuinstad-ideaal 46 3.1.2 Het stadtpark als inspiratie voor het Sloterpark 46 3.1.3 Het sloterpark 47 3.1.4 Ontwerpers van de openbare ruimte 47 3.1.5 Het water 47 3.1.6 De groenstructuur 47 3.1.7 Wegenstructuur 47 3.1.8 Historisch-landschappelijke relicten 47 3.1.9 Gewijzigde relatie met het omringende landschap 48 3.1.10 Verhardingsmaterialen 48 3.1.11 Herbestrating 49 3.1.12 Oevers 49 3.1.13 Beplanting 49
2.2 Struweellandschap 28
3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.2.6
2.3 Ruigtebegroeiing 31
Probleemvorming 50 AUP 50 Opzet van de wijk 51 Beplanting in Amsterdam Nieuw-West 51 Probleemvorming, oorzaak en oplossing 52 Mogelijkheden voor stadsnatuur 52
Hoofdstuk 4 - Ecologie 55 4.1 Visie en beleid 56 4.2 Ecologische structuren rond Amsterdam 56 4.3 Groei van het ecologisch gebied 58 4.4 Biodiversiteit in Amsterdam 58
2.4 Bloemrijk grasland 33
8
4.5 Ecologische structuren in Amsterdam Nieuw-West 4.6 Kansen en mogelijkheden
61 61
7.8 Aangepast beheer bermen
142
7.9 Aangepast beheer oevers
143
7.8.1 Beeld 142 7.8.2 Kosten 142
Deel 2 - Scenario’s 65 Hoofdstuk 5 - Scenario’s 67 5.1 Stempelkaart van de scenario’s 69 5.2 Hofje 70 5.3 Park 80 5.4 Berm 90 5.5 Oever 100
7.9.1 Beeld 143 7.9.2 Kosten 143
7.10 Conclusies ontwerpen 144 7.10.1 Hofje 144 7.10.2 Park 144 7.10.3 Bermen en oevers 144
Hoofdstuk 8 - Conclusies en aanbevelingen 147 8.1 Conclusies 148
Hoofdstuk 6 - Visie 111 6.1 De beweegredenen 112
8.1.1 Deel 1 148 8.1.2 Deel 2 149
6.1.1 Gecontroleerde stadsnatuur 112
6.2 Optimale beheerscenario’s 112
8.2 Aanbevelingen 150
6.2.1 Binnenhoven en gemeenschappelijke tuinen 112 6.2.2 Parkstructuren 113 6.2.3 Bermen en oevers 113
Literatuur 153
Hoofdstuk 7 - Verwilderingsvoorstellen 117 7.1 Huidig beheer hofje 119
7.1.1 Beeld 119 7.1.2 Kosten 120 7.1.3 Participatie en gebruik 120
7.2 Aangepast maaibeheer 123 7.2.1 Beeld 123 7.2.2 Kosten 123 7.2.3 Participatie en gebruik 124
7.3 Stedelijke wildernis 127
7.3.1 Beeld 127 7.3.2 Kosten 128 7.3.3 Participatie en gebruik 128
7.4 Stadslandbouw 131
7.4.1 Beeld 131 7.4.2 Kosten 132 7.4.3 Participatie en gebruik 132
7.5 Huidig beheer park 135 7.5.1 Beeld 135 7.5.2 Kosten 136 7.5.3 Participatie en gebruik 136
7.6 Aanleg beheer parken 139 7.7 Aangepast beheer parken 141
9
Inleiding In heel Nederland worden op dit moment wijken uit de naoorlogse jaren rigoureus vernieuwd. Oude gebouwen worden vervangen door nieuwe, duurzame gebouwen, waardoor de oude wijkstructuren langzaam veranderen. Hiermee veranderd ook de openbare ruimte in de wijken. Een voorbeeld van zo’n wijk is Amsterdam Nieuw-West. Het probleem dat zich in de openbare ruimte van Amsterdam Nieuw-West voordoet is: te veel openbare ruimte die te veel onderhoud vraagt. Daarbij worden de openbare ruimten weinig tot niet gebruikt en rukt de ‘wilde natuur’ op. Op deze manier vraagt de openbare ruimte veel onderhoud en kost dit te veel geld; de mens vecht tegen de natuur en de natuur vecht terug. De gemeente Amsterdam wil echter een besparing op het onderhoud invoeren van 1.3 miljoen euro. Dit moet gerealiseerd worden vanaf 2013. Door Buro Ruim wordt daarvoor een oplossing aangedragen in de vorm van verwildering van de openbare ruimte. In plaats van vechten tegen de oprukkende natuur, de natuur meer zijn gang laten gaan. De vraag die daarbij gesteld wordt is: ‘Kan verwildering van de openbare ruimte de oplossing bieden voor een besparing op onderhoud en tegelijkertijd een aantrekkelijke stedelijke ruimte teweeg brengen?’ Op deze vraag zal in dit rapport antwoord worden gegeven.
10
In dit rapport wordt gezocht naar nieuwe inzichten over het omgaan met natuur in de stad, de openbare ruimte van tuinsteden en het proces van ‘groene’ verwildering ten behoeve van de herstructurering van Amsterdam Nieuw-West. Tevens kan dit rapport als voorbeeld dienen voor de ontwikkeling van andere, vergelijkbare gebieden. Om antwoord te geven op de gestelde vraag, is een definitie van ‘wildernis’ nodig. Wat houdt stedelijke wildernis in? Wat zijn de effecten op de woon- en werkomgeving? Wanneer men spreekt over ‘wildernis’, voornamelijk in het stedelijk gebied, dan geeft dit een negatieve klank af aan de betrokken partijen. Wildernis wordt vaak ervaren als een slecht onderhouden gebied. Om de natuur toch toe te laten in de stad, kan daarom beter gekozen worden voor een positieve benaming zoals ‘stadsnatuur’. Men spreekt dan over stadsbossen of stedelijke struwelen en graslanden. Bewoners kunnen in hun directe woonomgeving wandelen en de natuur beleven! Stadsnatuur, of Stedelijke verwildering is volgens WildDesign: ‘Natuur in de stad met haar verschillende, interessante stadia van: bloemrijk grasland, tot pioniersbegroeiing en van struweel naar bos.’ In deel 1 van het rapport wordt ingegaan op de cultuurhistorie en ecologie binnen Amsterdam Nieuw-West. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de cultuurhistorische geschiedenis van Amsterdam Nieuw-West niet weggevaagd wordt, alsof de ideeën en idealen van voorgaande generaties,
planners en ontwerpers geen betekenis meer hebben. Het is belangrijk om te weten welke ecologische structuren zich binnen Amsterdam Nieuw West bevinden zodat deze niet verdwijnen, maar eventueel verbeterd of aangevuld kunnen worden. Ook wordt in dit deel van het rapport ingegaan op de verschillende landschapstypen die kunnen ontstaan in de wijken van Amsterdam Nieuw-West om een beter inzicht te krijgen in de mogelijke veranderingen die kunnen optreden en hoe hier mee omgegaan dient te worden. In deel 2 van het rapport worden verschillende soorten beheer voorgesteld die toepasbaar zijn in Amsterdam NieuwWest en voortkomen uit het concept ‘Stadsnatuur’. De vier beheervarianten zijn: - Traditioneel beheer; behoud van het beheer zoals dat nu gedaan wordt. - Maaibeheer; besparing op de maaifrequentie. - Graasbeheer; grazers inzetten voor het kort houden van de beplanting. - Stedelijke verwildering; het compleet, ongecontroleerd laten verwilderen van de bestaande beplanting. Deze varianten worden getoetst in scenario’s aan de hand van vier verschillende pijlers. De pijlers bestaan uit de volgende criteria: - Economie; de beheerkosten, -
Ecologie; de biodiversiteit,
11
- Sociaal maatschappelijk; de sociale veiligheid, gebruik en belevingswaarde, - Cultuurhistorisch; behoud van de oorspronkelijke gedachte. De beheervarianten worden niet alleen aan de hand van de criteria met elkaar vergeleken en uiteengezet, maar er is ook gekeken naar het tijdsaspect. Hierdoor is duidelijk te zien hoe lang een gewenst beeld op zich laat wachten. Concluderend aan het rapport wordt een hoofdstuk besteedt aan ‘Conclusies en aanbevelingen’. Hier is aangegeven welke conclusies getrokken zijn en wat het advies zal zijn naar de opdrachtgever. In dit hoofdstuk worden ook een aantal aanbevelingen gedaan naar onderzoeken die niet in dit rapport te vinden zijn, maar wel erg interessant zijn voor dit project.
12
13
14
Deel 1 - Analyse en Onderzoek Om tot een goed plan te komen is analyse en onderzoek van groot belang. Deel 1 van dit rapport bestaat uit vijf verschillende onderzoeken die inzicht geven in de bestaande situatie van Amsterdam Nieuw-West maar geeft ook inzichten naar een referentiegebied en potentiële locaties voor veranderingen, bijvoorbeeld Wildernis. In hoofdstuk 1 ‘Referentiestudie’ wordt ingegaan op de stad Stockholm die de titel ‘Groene Hoofdstad van Europa’ heeft gekregen. Deze stad is een perfect voorbeeld voor Amsterdam Nieuw-West. Ook wordt er in dit hoofdstuk ingegaan op een verwilderingsproces op kleinere schaal: de Ecokathedraal in Mildam. In dit project maakt Louis Le Roy een fusie tussen cultuur en natuur. Dit gedachtegoed kan een aanleiding zijn op het project van Amsterdam Nieuw-West.
interessant zijn voor omvorming en welke waardevol blijken en behouden dienen te worden. Hoofdstuk 4 ‘Ecologie’ geeft weer waar zich op dit moment de ecologische hoofd-structuren van Amsterdam NieuwWest bevinden. De knelpunten binnen de ecologische verbindingen worden besproken en er wordt in kaart gebracht welke ecologische gebieden zich in de wijk bevinden en welke diersoorten hier hun habitat vinden.
In hoofdstuk 2 ‘Keuzemodellen natuurlijk landschap’ worden verschillende modellen besproken die resulteren in een natuurlijk landschap. De modellen geven inzicht in tijd, kosten, ecologie, beeld, sociale participatie en beheer per type. Hoofdstuk 3 ‘Cultuurhistorie’ behandelt de cultuurhistorie van Amsterdam Nieuw-West. Uit historisch perspectief wordt besproken welke delen van de wijk het meest
15
16
hoofdstuk 1
Referentiestudie 17
Het samengaan van de stad en de natuur is een oud fenomeen. In deze literatuurstudie worden twee voorbeelden aangehaald die een beeld schetsen van de mogelijkheden en concepten die er zijn om de natuur en de natuurbeleving in de stad sterker te maken. Louis Le Roy is een Nederlandse kunstenaar die zich met het vraagstuk heeft bezig gehouden. Naast de utopische visie van Louis le Roy is wordt hier ook het voorbeeld van Stockholm onderzocht. Deze stad kan als voorbeeld dienen voor de verweving van stad en natuur, zoals de oorspronkelijke gedachte van Amsterdam Nieuw-West. 1.1 Een groene stad In 2010 heeft de stad Stockholm de titel ‘Groene Hoofdstad van Europa’ gekregen. De ambities van de stad om in 2050 vrij te zijn van fossiele brandstoffen wordt als voorbeeld genoemd voor het milieuvriendelijke beleid dat er wordt gevoerd. De tweede reden is zeer interessant vanwege de diepe verwevenheid van de stad met de natuur, zie afbeelding 1.1. Ongeveer 95% van de inwoners woont op minder dan 300 meter van een groen gebied, in tegenstelling tot Amsterdam: de binnenstad is een gesloten kern van bebouwing. Het AUP voorzag in een ‘vingerstadmodel’ om de connectie van de stad met het landschap te versterken. In tegenstelling tot de ontworpen natuur van Amsterdam, is de stad Stockholm gegroeid in een bestaande bosrijke omgeving. De stad is op deze manier op een natuurlijke manier verweven met de natuur. In Nederland leeft al vanaf de 12e eeuw
Afb. 1.1 De verwevenheid van de stad met de natuur
een mentaliteit van het ontginnen van gronden en deze aanpassen aan de wensen van de mens. In hoofdstuk 3 van dit rapport, over de cultuurhistorie van Amsterdam Nieuw-West, wordt uitgelegd welke ontwerpbeslissingen zijn genomen voor het inrichten van de groene vingers, de openbare ruimte in Nieuw-West. Het komt erop neer dat de ontwikkelingsgedachte aansluit op de Nederlandse traditie van het cultiveren van de natuur: intensief beheerde groengebieden met weinig ruimte voor natuurlijke groei.
18
1.2 Gedachten van Le Roy Een belangrijke denker die als referentiestudie past bij de inrichting van Amsterdam Nieuw-West is Louis Le Roy. Hij was een Nederlandse beeldend kunstenaar, schrijver, Professor honoris causa, ecotect en leraar tekenen. Hij werd geboren op 31 oktober 1924 en is onlangs overleden op 15 juli 2012. Louis Le Roy is onder andere bekend geworden door zijn ‘ecokathedraal’ in Mildam. In het project van de ecokathedraal maakt Le Roy een fusie tussen cultuur en natuur. Dit gedachtegoed
kan een aanleiding zijn voor het project van Amsterdam Nieuw-West. “Alle processen die op aarde plaatsvinden, zijn transformerende processen waarin wij samen met andere creaturen moeten functioneren.” Om deze theorie in de praktijk te kunnen testen is Louis Le Roy begonnen met de ecokathedraal. Hij zegt daarover: “Daarom nam ik het besluit om de wilde tuin in Mildam als fundering te beschouwen voor de bouw van een ‘ecokathedraal’; een ruimtelijke of landschappelijke structuur die zich,
eindeloos in ruimte en tijd, op basis van de onderlinge samenwerking tussen mensen, planten en dieren tot zijn natuurlijke climaxvorm kan ontwikkelen.” (P. Vollaard, 2002, Louis le Roy: NatureCulture- Fusion-)
De kathedraal, zie figuur 1.2 en 1.3 is gebouwd van overgebleven bouwmateriaal uit renovaties van gebouwen of straten. Met de hand heeft Le Roy deze materialen opgestapeld als bouwsels tot tien meter hoog. In de gaten en kieren ontstaat ruimte voor planten om te kunnen groeien.
Deze stenen bouwsels vormen daarmee de fundatie van natuurlijke en cultuurlijke processen. Die kunnen worden voortgezet door komende generaties. Louis Le Roy wil mensen laten participeren. Hierdoor worden mens en natuur onderdeel van het proces in de tuin of landschap. Doordat mensen meewerken krijgen ze ook het begrip van tijd mee. Dit is de kritiek van Le Roy op veel wijken zoals Ville Nouvelle in Parijs uit de jaren ’60. Deze wijk bestaat uit veel verharding waardoor er weinig verandering is, de tijd staat hier als het ware stil. De scheppende potentie van de mens wordt genegeerd, hij wordt onderdeel van een gemechaniseerd systeem. De theorie van Le Roy gaat uit van een Chaos-systeem. Volgens hem zorgt een complex en dynamisch systeem er voor dat iedereen zijn gang kan gaan wat een garantie geeft op vrijheid. Chaos ontstaat door minder te doen, door minder te ontwerpen, zodat een rijker en complexer natuurlijk systeem ontstaat dat zichzelf zonder onderhoud in stand kan houden. Dit systeem is volgens Le Roy belangrijker dan schoonheid, omdat schoonheid vergankelijk is. De theorieën van Louis Le Roy bevatten de volgende acht uitgangspunten: 1. De mens is het product van cultuur en natuur. 2. Monocultuur in welke vorm dan ook, vormt een uitdaging aan de natuur en wordt zodanig fel bestreden (ziektebeeld). 3. De historische ontwikkeling in natuuren cultuurvorming dient als continuïteit te worden opgevat en het verbreken van deze
Afb. 1.2 Impressie van de ecokathedraal
19
samenhang in ruimte en tijd kan worden opgevat als calamiteit. 4. Arbeid met vegetatiemateriaal dient zodanig gericht te zijn dat het streven van de natuur wordt gevolgd en gestimuleerd. 5. Overgangsvorm tussen stad en land kan worden gevormd door bossen (milieuverbetering) 6. De stad dient een oase-functie te vervullen (contrast) 7. De ontwikkeling op gebied van recreatieterreinen is in die zin onjuist te noemen dat hier de mens zelf meer zal moeten worden ingeschakeld (homo ludens, spelende mens) en dat aanleg op basis van economie geheel achterwege dient te blijven (tot een minimum te beperken) 8. Milieuverontreiniging, waar deze niet wordt veroorzaakt door industrie of landbouw, kan geheel worden tegengegaan 1.3 Concept en uitwerking De visie van Le Roy verwoordt een van de kerndoelen van de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur. Hoewel er grote verschillen zijn in de uitwerking van de visie, kan het doel omschreven worden als het raamwerk waarbinnen de samenwerking zich kan ontwikkelen. De weg naar het doel is echter wel anders dan de middelen die ingezet worden bij de ecologische ontwikkelingen in NieuwWest, die ook kunnen worden gezien als verweving tussen de cultuur en de natuur. De woonvormen in Nieuw-West bieden geen ruimte aan de natuur om grip te hebben op de leefomgeving. De samenwerking ontbreekt: er is in het stedenbouwkundige plan wel ruimte voor natuurontwikkeling
Afb. 1.3 Een tweede impressie van de ecokathedraal
die zich kan blijven ontwikkelen tot de climaxvorm, wanneer er geen onderhoud zou worden gepleegd aan de groene ruimte. Maar de wooneenheden blijven bolwerken waar de natuur niet welkom is. Zelfs wanneer de natuur wel welkom is, zou deze aan veel eisen moeten voldoen en zich moeten schikken aan de menselijke normen van leven. Het stilstaan van de tijd in Ville Nouvelle door de grote hoeveelheid verharding is in Nieuw-West niet aan de orde. De eerste gedachte is dat de grote hoeveelheid
20
openbaar groen garant staat voor een wijk waarin natuur en cultuur hand in hand gaan. Het idee van Louis Le Roy dat het centrale systeem gebouwd is op ultieme vrijheid waarin er versmelting plaatsvindt tussen de natuur en de cultuur, strijdt met het strakke stedebouwkundige principe dat in Amsterdam Nieuw-West is ontwikkeld. Zijn visie in de meest zuivere vorm, zal het onderhoud dat nu aan de groene ruimte wordt gepleegd, zien als het kunstmatig stil laten staan van de natuurlijke processen omdat er zware regulering plaats vindt. Het onderhoudsproces door de gemeente wordt
gezien als een begeleidingsmiddel om de natuurlijke processen te sturen en niet tegen te werken, zoals Le Roy de processen stuurt door het bouwen van de stenige delen van de kathedraal. Het concept dat Le Roy aandraagt in zijn studies kan dus op verschillende manieren uitgewerkt worden.
en de natuur waar de regie aan de natuur wordt overgelaten.
1.4 Historische perspectief vs. concept De beleving van natuur in Amsterdam en Stockholm is erg verschillend. Stockholm is als stedebouwkundige structuur ontstaan in een bestaand bosgebied, terwijl de gewenste natuur in Amsterdam NieuwWest nog moet worden gerealiseerd. Daarnaast is de waardering van de natuur door de inwoners van deze steden ook heel verschillend. Het veranderen van de belevingswaarde van de inwoners is het moeilijkste deel als het gaat om het creëren van nieuwe stadsnatuur.
Dit zou een insteek kunnen zijn voor het beheer in Amsterdam Nieuw-West. Door de natuur zijn gang te laten gaan wordt het tijdsaspect van de natuurontwikkeling beter zichtbaar in de stad. De mogelijkheid bestaat ook om burgers te laten participeren, wat er voor zorgt dat er meer betrokkenheid bij de natuur ontstaat, wat leidt tot sociale controle. Hierbij moet rekening worden gehouden met de sociale veiligheid. Minder onderhoud mag nooit leiden tot vermindering van de openbare veiligheid. Om de natuur volledig vrij te laten in haar ontwikkeling zonder dat dit grote gevolgen heeft voor het veiligheidsgevoel van de mens dient de overheid in te zetten op bewustwording van de voordelen van natuur dicht bij de voordeur.
Naast de vergelijking tussen Stockholm en Amsterdam, is ook het gedachtegoed van Louis le Roy geen vanzelfsprekend gegeven. Het economisch functioneren van Nederland vraagt om een duidelijke scheiding tussen natuur en cultuur wat betreft functieverdeling. Het niet onderhouden van de infrastructuur, de gebouwen en de landschapsmonumenten, heeft als consequentie dat het maatschappelijk functioneren geen stand kan houden. Een meer milde vorm van het samengaan van de natuur en de stad, wat we in Stockholm hebben gezien, zal in Nederland op meer draagvlak kunnen rekenen omdat er dan wel een scheiding blijft bestaan tussen de civiele wereld waarin alles aan controle onderhevig is
1.5 Toekomst van Nieuw-West ‘Laat groeien wat er groeit en beperk het menselijk ingrijpen tot alleen de meest noodzakelijke handelingen.’ (L. le Roy,
1973, Natuur uitschakelen Natuur inschakelen)
21
22
hoofdstuk 2
Keuzemodellen 23
In dit hoofdstuk worden zes verschillende landschapstypen vergeleken met elkaar. Bij elk landschapstype wordt een toelichting gegeven in een vast stramien: Beeld/definitie: hier wordt het landschapstype omschreven Ontwikkelingsfases: een beschrijving van de verschillende levensfases Aanleg en beheer: hoe ontstaat een landschapstype of hoe moet het worden aangelegd en hoe ziet het beheer eruit Kosten: wat kost de aanleg en beheer Meest geschikte locaties: waar kun je dit landschapstype het best toepassen Bewonersparticipatie: is het mogelijk om bewoners te betrekken bij de aanleg en/of het beheer Natuur en ecologie: wat is de ecologische waarde en wat doet het met de natuur Zoals de afbeelding hiernaast laat zien (afb. 2.1) volgen de gekozen landschapstypen elkaar op in de successiereeks. Wanneer er juist beheer wordt toegepast kan de successie worden stop gezet en kunnen bepaalde begroeiingen langer behouden worden. Aan het eind van het hoofdstuk worden de landschapstypen vergelijkend tegen elkaar af gezet op type, tijd en kosten. Het beeld en de kosten worden beide afgezet tegen de tijd. De mogelijke landschapstypen die we uitwerken zijn: boslandschap, struweellandschap, ruigtebegroeiing, bloemrijk grasland, pioniersbegroeiing en oeverlandschap. Afb. 2.1 De landschapstypes met hun plaats in de successiereeks
24
2.1 Boslandschap 2.1.1 Beeld Bos is een vegetatie die voornamelijk uit bomen bestaat met de daarbij behorende onderbegroeiing van planten en struiken. De kruidlaag is de laag planten tot ongeveer 120 cm hoog en de struiklaag is die van 120 tot 800 cm hoog. Daarboven wordt van de bomenlaag gesproken. Een bos is officieel een bos als 64 % van de lucht bedekt is met boomtoppen. In figuur 2.2 is een bos met een kruid- en struiklaag te zien. De kruidlaag bestaat hier vooral uit grassen, de struiklaag uit bramen. Een bos is een soort climaxsituatie van een groeiproces van beplanting. Dit gaat over een heel aantal schijven, waaronder die van pioniersbegroeiing, ruigtegrassen, struweel etc. Dit kan gebeuren als een deel bos verdwijnt, bijvoorbeeld door omvallen van bomen door ouderdom en ziektes. Op deze open plekken in het bos vindt successie opnieuw plaats. De opeenvolging vindt vaak plaats in voorspelbare fases. In een bos in een climax stadium zie je al deze fases terug. 2.1.2 Fases Open fase of jonge fase Is de fase die begint op het moment van aanleg van jonge beplanting of door een ingrijpende gebeurtenis als brand of een storm. Er valt nu nog veel licht op de bodem en bomen die in de buurt staan zullen zich natuurlijk verjongen. Onder gunstige omstandigheden kunnen snelgroeiende soorten binnen 3 tot 5 jaar sluiten. Tussen de boompjes en struiken
Fig. 2.2 Bos met kruid- en struiklaag
komen ook nog regelmatig opschietende kruiden voor. Dichte fase In deze fase groeien de bomen verder omhoog en breiden ze hun kronen- en wortelstelsel uit. Als de kronen elkaar raken spreken we van de dichte fase. Dit heeft tot gevolg dat de groei van een boom alleen in de hoogte is en lage takken geen blad meer vormen en uiteindelijk af sterven door gebrek aan licht. Ook op de bodem zullen planten en lage struiken af sterven omdat
25
hier geen licht meer op valt. Uiteraard is dit afhankelijk van het soort boom die in de dichte fase voorkomen. Een beuk heeft bijvoorbeeld een zeer dichte kroon waar zeer beperkte lichtval door heen komt. Een esdoorn laat meer licht door en hierdoor is onderbegroeiing beter mogelijk. Staken fase De bomen vormen nu een gesloten geheel, groei in de breedte is er niet meer. Op dit moment gaan bomen concurreren om licht en voedingstoffen, dit doen ze door in de
hoogte te groeien. Wanneer de bomen alleen nog maar in de lengte groeien dan spreek je van de stakenfase, lange smalle bomen zullen het beeld van het bos vormen. Deze fase duurt 10-40 jaar afhankelijk van de soort bomen. Aan de rand van het bos, waar wat meer licht op de bodem valt, kunnen zich wat kruiden vestigen. Midden in het bos zullen hooguit wat schaduwminnende grassen en kruiden groeien. Boomfase of volgroeide fase Het kenmerk van de volgroeide fase is dat het aantal stammen afneemt en de dikte van de stammen toeneemt. De kronen vormen nog steeds een gesloten geheel. Het stamaantal is reeds afgenomen door de onderlinge concurrentie. In het bos komen nu grote en mooi uitgegroeide exemplaren voor maar ook dunne achterblijvers. De gelaagdheid in de verticale richting neemt toe omdat de onderdrukte achterblijvers in hoogtegroei achterblijven. Door deze gelaagdheid in het kronendak neemt de lichtinval op de bodem weer wat toe. Op de plekken waar dit gebeurt zullen weer wat struiken en kruiden ontstaan die lichte schaduw verdragen. Deze fase duurt afhankelijk van de soort 40 – 200 jaar. Vervalfase of verjongingsfase In deze fase beginnen bomen af te takelen. Dit gebeurt niet bij alle bomen in hetzelfde tempo. Hierdoor ontstaan er hier en daar open plekken waar meer licht valt. Op deze plaatsen krijgen kruiden en struiken de kans zich te ontwikkelen. Hierdoor ontstaat een gelaagdheid in het bos in zowel verticale als horizontale richting. Het dode
hout van de afgestorven bomen is een belangrijke voedselbron voor insecten, schimmels en als vestigingsplaats voor mossen. Ecologisch en visueel is dit de meeste waardevolle fase van een bos; successie kan op plaatsen van verstoring weer beginnen.
weggebruikers in het geding komt. Dood hout dient verwijdert te worden wanneer dit zich boven of op minder dan drie meter afstand van een pad bevindt. Zieke bomen op een afstand van minder dan drie meter van een pad vereisen extra visuele controle en moeten zo nodig geveld worden.
Dit is het proces van een ‘gezond’ bos en zal zich als een cirkel blijven herhalen. Echter, als de mens niet ingrijpt, zal een bos nooit kunnen veranderen in bijvoorbeeld ruigte of een pionierslandschap. Het bos zal altijd blijven bestaan.
2.1.4 Kosten De kosten van onderhoud zijn in twee posten op te splitsen (zie figuur 2.1); visuele controle (jaarlijks) en fysiek ingrijpen (aan de hand van de resultaten van visuele inspectie). De kosten voor het fysiek ingrijpen kunnen afhankelijk van de conditie van het bos erg uiteen lopen
2.1.3 Aanleg en beheer De kosten voor het beheer en onderhoud van een bos zijn erg verschillend. Wanneer je uitgaat van het successiesysteem dan is er geen beheer en onderhoud nodig. De beheerder is echter wel aansprakelijk als er iets in het bos gebeurd wanneer dit te wijten is aan nalatig of achterstallig onderhoud aan beplanting. Daarom is onderhoud aan bomen die in de buurt van paden en wegen staan noodzakelijk. Dit onderhoud bestaat uit het vellen en snoeien van bomen die dusdanige overlast veroorzaken dat de veiligheid van
2.1.5 Geschikte locatie Wanneer je bos wil ontwikkelen of toepassen dan kun je dit op verschillende plekken doen. Het soort bos is sterk afhankelijk van de bodem. Wanneer je een snelgroeiend bos wil, kan je het best kiezen voor een voedselrijke iets vochtige locatie. Ook moet je rekening houden met bebouwing en gebruikers. Een bos dat zichzelf kan ontwikkelen en waar succesie mogelijk is heeft de voorkeur. Ruimte is dus belangrijk.
Figuur 2.1 Kosten jaarlijks beheer bos
26
2.1.6 Bewonersparticipatie Het onderhoud van voor publiek toegankelijke bossen zou (deels) samen met bewoners opgepakt kunnen worden. Een vorm van bewonersparticipatie kan zijn dat het hout dat vrij komt uit het bos aangeboden wordt als openhaardhout voor de omwonenden van het bos. Dit hout kan door professionals geveld en kort gezaagd worden waarna bewoners het (in beperkte hoeveelheden) kunnen ‘afvoeren’. 2.1.7 Natuur en ecologie Wanneer een bos zijn uiteindelijke climaxfase heeft bereikt dan neemt de dynamiek van een bos af en zal er een bosklimaat ontstaan. Het aantal plantenen diersoorten (de diversiteit) neemt toe. Ook de onderlinge samenhang en afhankelijkheid van al deze soorten neemt toe. De verschillende levensvormen gaan regulerend op elkaar werken. Hierdoor neemt de stabiliteit van het bos toe en zal de dynamiek steeds verder afnemen. Als de dynamiek niet verder afneemt dan is het eindstadium bereikt; de climaxsituatie.
soorten die er voorkomen staan er slechts in kleine aantallen en erg verspreid. Dit brengt met zich mee dat er niet snel ziekten en plagen uitbreken. Vanwege die vele soorten in geringe aantallen komen er veel verschillende organismen op hetzelfde oppervlakte voor. Dat brengt met zich mee dat er veel onderlinge relaties tussen de soorten zijn. Deze organismen werken regulerend op elkaar. Hierdoor is de stabiliteit van zo’n ecosysteem groot. Veranderingen hebben door de onderlinge relatie effect op het hele ecosysteem en het systeem zal proberen een verandering op te vangen. Dit wordt de zelfregulering van een ecosysteem genoemd.
Kenmerken van een climaxsituatie zijn; - Grote soortenrijkdom - Weinig individuen per soort - Veel onderlinge relaties De grote soortenrijkdom kenmerkt zich doordat soorten uit alle stadia, van pioniers- tot climaxsoorten, vertegenwoordigd zijn. De climaxsoorten die in Nederland voorkomen zijn o.a. Fagus, Quercus robur en Q. petraea, Carpinus betulus, Tilia, Prunus avium, Ilex aquifolium en Coryus avellana. Er komen veel soorten voor, maar de
27
2.2 Struweellandschap 2.2.1 Beeld Een struweel, ook wel bosschage of struikgewas genoemd, bestaat vooral uit lichtminnende struiken die laag blijven (bijvoorbeeld braam) of hoog uitgroeien (zoals meidoorn). Struwelen kunnen zelfstandige begroeiingen zijn of randen van houtopstanden vormen. Kenmerkend voor struwelen is de overheersing van struiken die minimaal een meter, maar meestal twee tot vijf meter hoog zijn, zoals meidoorn, sleedoorn, vlier, kornoelje, grauwe wilg en braam. Verder komen in struwelen, afhankelijk van de soort bodemen klimplanten voor als hop, kamperfoelie en bosrank. Struwelen dienden vroeger vaak als perceelscheiding, en ook tegenwoordig zie je dit nog steeds terug in het landelijk gebied. Ook bosranden en overgangen tussen bos en ruigtekruiden zijn struwelen, zie figuur 2.3. Hier gaat eigenlijk de dichte massa van het bos over in de meer kruidachtige open vegetatie.
De functies van een struweel of bosschage kunnen zijn: - voedsel-, broed- en/ of schuilplek voor vogels en andere dieren - behoud van de functie als (brede) perceelsscheiding - bijdrage aan een aantrekkelijk landschap
2.2.2 Fases Een struweel kan direct worden aangeplant maar kan ook ontstaan door succesie. Het succesiestadium loopt over ongeveer 5-8 jaar. In deze tijdsperiode kun je door
Afb. 2.3 Een struweel aan het rand van het bos
‘niets’ te doen een struweel laten ontstaat. Kruiden worden langzaam struiken en struiken worden boomvormende heesters of bomen. Op den duur zullen (hoog) opgaande bomen en struiken gaan overheersen, op dat moment is onderhoud noodzakelijk om het struweel in stand te houden. Wanneer niets wordt gedaan aan een struweel dan zal vanzelf bos onstaan want bomen zullen door hun grote kronen het licht wegnemen voor kruiden en jonge struiken.
28
2.2.3 Aanleg en beheer Aanplant van een struweel - Maai de vegetatie in het plantvak. - Bewerk de bodem slechts op die plaatsen waar geplant zal worden. (Bij de aanplant kan het beste gebruik worden gemaakt van uitsluitend inheemse, streekeigen struiken die thuishoren bij de plaatselijke bodemgesteldheid en waterhuishouding.) - Maak gebruik van twee tot vier verschillende soorten. Meng deze niet individueel, maar plant ze in kleine groepen van dezelfde soort.
- Kies voor een ruim plantverband, bijvoorbeeld één exemplaar per twee of drie vierkante meter, of hanteer een driehoeksverband van 2x2x2m. - Wanneer er snel een dicht struweel gewenst is, dan is een minder ruim plantverband mogelijk. Het struweel wordt hierdoor wel minder gevarieerd en er ontstaat na verloop van tijd meer onderhoud. - Gebruik soorten die stuifmeel en/of nectar leveren en in verschillende perioden bloeien. Er is dan gedurende lange tijd een aanbod aan voedsel voor insecten. - Zaai in het plantvak eventueel klavers of andere snelle groeiers om de groei van grote brandnetel en akkerdistel te onderdrukken. Vormt het optreden van brandnetel- en akkerdistelhaarden een probleem, maai de haarden dan enkele keren per jaar met een zeis of bosmaaier. Doe dit voor de bloei en tijdens vochtige weersomstandigheden. Dan bestaat de kans dat de planten wegrotten. Kleefkruid kan in akkerbouwgebieden een risico vormen. Dit kan op milieuverantwoorde wijze alleen met de hand goed bestreden worden (uittrekken). - Houd reliëf in stand of breng het aan. Reliëf betekent verschillen in hoog en laag, in nat en droog, in warm en koud, enz. Door het instandhouden of aanbrengen van reliëf op de plaats waar een struweel ontwikkeld dient te worden zal een grotere variatie in begroeiing ontstaan. - Voer alleen het meest noodzakelijke onderhoud uit, struwelen kenmerken zich door hun natuurlijke karakter. Uitval van de jonge beplanting kan tot circa 30-50% van de hoeveelheid aangebracht plantgoed
getolereerd worden. Desgewenst kunnen grote gaten in de beplanting het volgende plantseizoen worden opgevuld. Beheer van een struweel. Het beheer van struweel vraagt relatief weinig aandacht. Vanaf het moment dat boomvormende heesters of jonge bomen ontstaan dient er met regelmaat te worden ingegrepen. Bomen moeten weggezagd worden en te grote heesters moeten gesnoeid worden om de diversiteit in beplanting te waarborgen. Dit onderhoud vindt om de vijf tot tien jaar plaats. Op deze manier blijft een struweel een strook groen met een aantrekkelijk wisselend beeld en ecologisch ook interessant voor dieren. 2.2.4 Kosten Om de kosten te kunnen definiëren zijn zowel de eenmalige aanlegkosten als de jaarlijkse beheerkosten berekend. In
tabel. 2.2 Kosten eenmalige investering struweel
Fig. 2.3 Kosten jaarlijks beheer
29
de aanlegkosten (zie figuur 2.2) zijn de plantkosten en manuren welke nodig zijn om het bosplantsoen te planten berekend. Om een struweel een struweel te houden is het noodzakelijk om bomen te verwijderen wanneer het struweel het karakter van een bos begint te krijgen. Na vijf jaar zal de eerste boomvormende beplanting afgezet moet worden. In de beheerkosten (zie figuur 2.3) zijn de kosten voor het verwijderen van boomvormers berekend. Deze kosten zijn variabel, bij een langzamer groeiende boomvormer is het ingrijpmoment later en zijn de kosten op jaarbasis lager. 2.2.5 Geschikte locaties Een aantal geschikte locaties voor een struweel kunnen zijn: - langs houtopstanden: struwelen zijn vooral aantrekkelijk als deze langs houtwallen, graften e.d. worden aangelegd. Er zijn snel allerlei soorten dieren te
verwachten die er gebruik van maken; - langs poelen of waterlopen: deze plekken bieden amfibieën de mogelijkheid om op korte afstand van de plek waar zij zich voortplanten te overzomeren en te overwinteren; - op reliëfrijke plaatsen: reliëf zorgt voor variatie in natte, droge, koude en warme plekken wat tot uiting komt in een meer gevarieerde begroeiing; - op zonnige plaatsen: deze bieden goede leefomstandigheden aan dagvlinders en andere insecten; - langs bosranden: de overgang van veel massa naar weinig massa zorgt voor een aantrekkelijke schuilplaats voor dieren.
meidoorn, hondsroos, egelantier, wegendoorn en andere doornige struiken. Verder kan men hier vlier, rode kornoelje, Spaanse aak en liguster aantreffen. Struwelen bieden broedgelegenheid aan vogels als braamsluiper, heggenmus en de roodborst. Ook vormt het struweel een voedselgebied voor Koperwiek, merel en zanglijster. Bovendien kunnen er diverse soorten kleine zoogdieren schuilen, zoals muizen en marterachtigen, maar ook amfibieën. Dagvlinders als landkaartje, bont zandoogje en bruin blauwtje zijn vaak langs struwelen op zoek naar voedsel en een plek om eieren af te zetten.
2.2.6 Bewonersparticipatie Bij het beheer van struwelen zouden bewoners ingeschakeld kunnen worden die helpen bij het terugzetten en afvoeren van de opgaande boomvormers. Dit beheer dient echter wel te gebeuren met deskundig toezicht. Ook moeten de bewoners goed gewezen worden op de functie van een struweel, dat er bijvoorbeeld alleen wordt gewerkt met inheemse beplanting en niet de bedoeling is dat mensen hier zelf planten aanplanten. 2.2.7 Natuur en ecologie In verder open landschappen vergroten struwelen de landschappelijke en ecologische variatie. Struwelen bestaan vooral uit struiken als vuilboom, geoorde wilg, grauwe wilg en gagel. Op droge plekken op zeer schrale zandgronden kunnen in natuurlijke struwelen jeneverbesstruiken groeien. Op droge tot vochtige grond bestaan struwelen uit sleedoorn,
30
2.3 Ruigtebegroeiing 2.3.1 Beeld Ruigtekruiden worden in het openbaar groen vaak gebruikt als permanente begroeiing. De begroeiing bestaat vooral uit meerjarige hoog opschietende kruiden. Deze ruigtekruiden hebben meestal enigszins houtige stengels, zoals boerenwormkruid en akkerdistel. Ruigtekruiden ontstaan als successie van grasland en pioniersbegroeiing. Wanneer er geen onderhoud wordt gepleegd zullen de ruigtekruiden door successie verdwijnen. Er zullen heesters en bomen gaan groeien die de zon weg nemen voor de kruidige gewassen. Ruigtekruiden hebben enige voedselrijkdom nodig. Op te arme gronden hebben de kruiden te weinig groeikracht. Maar op te voedselrijke gronden zullen invasieve soorten overheersen zoals de grote brandnetel. Van te voren is het lastig te voorspellen welke planten het goed zullen doen. In Nieuw-West is er sprake van een voedselrijke vochthoudende bodem. Enkele kenmerkende soorten op deze plek zijn: fluitenkruid, gewone bereklauw, gewone klit, groot hoefblad, haagwinde, harig wilgenroosje, kleefkruid, kweek, ridderzuring, speerdistel en zevenblad. In figuur 2.4 is een ruigte-begroeiing te zien die te vinden is in bermen. Het doel van ruigtebegroeiing kan bijvoorbeeld zijn: - Voedsel, waardplant en schuilplek voor insecten, vogels en kleine zoogdieren. - verfraaiing van het landschap. - Open landschap met extensief beheer.
Fig. 2.4 Ruigtekruiden in een berm.
2.3.2 Aanleg en beheer Ruigtekruiden kunnen vanzelf opkomen. Het duurt dan wel langer voordat er soortenrijkdom ontstaan dan wanneer er aangeplant wordt. Ook is er grote kans dat de grote brandnetel als eerste zal opkomen waardoor deze makkelijk kan gaan overheersen. Het is in het geval van Nieuw West mogelijk om kruiden in te zaaien. Dit moet gebeuren zonder grondbewerking omdat de akkerdistel en de grote brandnetel daarvan zullen profiteren doordat ze een betere concurrentiepositie
31
krijgen. Er moet gezaaid worden op open onbewerkte grond of tussen de stoppels van kort gemaaid hooiland. Dit betekend dat de bestaande gazons een tijd lang niet gemaaid worden zodat het gras kan uitgroeien. In het voorjaar wordt het gras kort gemaaid waarna een zaadmengsel wordt ingezaaid. De te zaaien soorten hangen af van de omstandigheden ter plaatse. Het is van te voren moeilijk in te schatten welke soorten zich zullen handhaven.
Als algemene maatregel voor de maaifrequentie geldt eens in de twee tot vijf jaar. Omdat de bodem in Amsterdam Nieuw-West voedselrijk is zal er vaak gemaaid en afgevoerd moeten worden, wat neerkomt op eens in de twee jaar. Hierdoor zal de grond verschralen en ontstaat er eerst bloemrijk grasland. De maaifrequentie kan na verloop van tijd afnemen tot eens in de drie jaar. Gebruik bij het maaien een vingerbalk of cirkelmaaier. De maaihoogte is 10-15cm. Na het maaien (oktober-november) blijft het maaisel twee tot drie weken liggen waardoor de zaden eruit kunnen vallen. Daarna moet het maaisel worden opgeruimd en afgevoerd. Dit gebeurd door eerst het maaisel bij elkaar te harken op wiersen en daarna met de opraapwagen het maaisel te verzamelen. Daarna kan het maaisel worden verwerkt tot compost op de gemeentewerf. Het is belangrijk om elk jaar op dezelfde tijd te maaien. Wanneer er teveel verstoord wordt gaan de planten die goed tegen verandering kunnen overheersen.
2.3.3 Kosten In de onderstaande tabbellen zijn zowel de kosten voor de aanleg (zie figuur 2.6) als de kosten voor het jaarlijkse beheer (zie figuur 2.7) weergegeven.
praktisch om bewoners in te schakelen bij het beheer. Wel kunnen bewoners helpen met het beheer op kleinere plekken bijvoorbeeld bij het uitmaaien van trapveldjes in het gras.
2.3.4 Geschikte locaties De beste locaties voor het creĂŤren van ruigtekruiden zijn niet te voedselrijke maar ook niet te voedselarme gronden. Amsterdam Nieuw-West ligt op een bodem van zeeklei en veen, dus een voedselrijke bodem. Daarom is het belangrijk dat het beheer in de eerste jaren gericht is op verschraling van de grond.
2.3.7 Natuur en ecologie De planten hebben een positief effect op de fauna. De planten dienen als nectarbron voor verschillende soorten vlinders, bijen, hommels en nog andere insecten. Ook als waardplanten is ruigtebegroeiing belangrijk. Zelfs minder gewenste soorten zoals de grote brandnetel is een belangrijke waardplant voor veel vlinders zoals Atlanta, dagpauwoog en kleine vos. In de winter kunnen veel insecten zich hier verschuilen maar ook kunnen veel zangvogels zich voeden met de zaden.
2.3.5 Bewonersparticipatie Ruigtekruiden worden vaak toegepast op grotere schaal, hierdoor is het niet
Fig. 2.6 Eenmalige aanlegkosten ruigtekruiden
Voor de fauna is het belangrijk om gefaseerd te maaien, zodat de vogels en insecten een ander heenkomen hebben voor de winter. Omdat er eens in de twee jaar gemaaid wordt ontstaat ook meer variatie in het groen. Dit wordt versterkt door fasering van de te maaien gronden.  
Fig. 2.7 Jaarlijkse beheerkosten ruigtekruiden
32
2.4 Bloemrijk grasland 2.4.1 Beeld Graslanden bestaan voor het grootste deel uit meerjarige kruidachtige soorten. Naast de grassoorten die doorgaans domineren kunnen allerlei andere kruidachtigen voorkomen. Grasland heeft door deze bloeiende kruiden een aantrekkelijk beeld, zie figuur 2.6. Dit beeld is echter afhankelijk van goede aanleg en goed beheer (o.a. verschraling), omdat anders de grassoorten zullen overheersen. 2.4.2 Aanleg en beheer Bij het verkrijgen van bloemrijke graslanden speelt verschraling een sleutelrol. Verschraling is het verminderen van de hoeveelheid voedingsstoffen in de bodem. Verschralen kan op meerdere manieren zoals de voedselrijke toplaag verwijderen, voedselarme grond opbrengen, door middel van beheer, de toplaag onderploegen of -spitten of de toplaag vermengen met grof zand. Wanneer dit niet gedaan wordt zal er een dichte zode van voornamelijk grassen ontstaan. Dit is zowel esthetisch als ecologisch minder waardevol. Wanneer de voedselrijke toplaag wel goed verwijderd wordt zal er een minder dichte zode ontwikkelen met hierin ruimte voor andere kruiden. Bij het grondwerk kan er ook gekozen worden voor het aanleggen van natte gebieden(ontgraven tot op het grondwater) en gradiĂŤnten in het gebied.
Fig. 2.6 Bloemrijk grasland.
maar het uitleggen van zadenrijk hooi heeft de voorkeur. Het materiaal kan het beste uit de omgeving afkomstig zijn. Hierbij kan er op taluds voor gekozen worden om zodenvormende grassen mee te zaaien om erosie tegen te gaan. Ook is het mogelijk om pionierssoorten mee te zaaien voor snel resultaat. De kosten van de aanleg kunnen, afhankelijk van de gekozen methode, erg uiteen lopen.
Naast het verschralen van de bodem kan er besloten worden tot inzaaien. Hiervoor kan een zaadmengsel ingekocht worden,
33
2.4.3 Kosten De beheerkosten van grasland zijn afhankelijk van een aantal factoren, zoals voedselrijkdom van de bodem, vochttoestand en fauna. Zo moet er op voedselrijke gronden met een hoge productie vaker gemaaid worden, terwijl er op arme gronden slechts een maal per jaar gemaaid hoeft te worden. Het beheer moet voor iedere grasbegroeiing afgestemd worden op de omstandigheden ter plekke. Naast de frequentie en het tijdstip van het maaien is er nog keus in de manier van maaien. Zo kan het door middel van
hooilandbeheer maar ook door middel van maaien en direct afvoeren. In figuur 2.8 is een globaal kostenoverzicht weergegeven met de jaarlijkse kosten van het beheer van graslanden. Daarnaast zal er ook rekening met de investering van de aanleg (figuur 2.9) gehouden moeten worden.
NB. Bij berekeningen op de vorige pagina is uitgegaan van een aaneengesloten oppervlakte welke gemakkelijk te bewerken is. Wanneer het smalle bermen betreft zullen door lagere productiviteit de kosten stijgen.
2.4.4 Stadsbegrazing Een andere manier om deze graslanden te beheren is door middel van begrazing. Dit type beheer wordt op steeds meer plekken in Nederland toegepast en wordt ‘stadsbegrazing’ genoemd. Wanneer er genoeg ruimte is om een kudde schapen onder toeziend oog van een herder te laten grazen, biedt dit de kans om het grasland op een interresante manier te beheren. Naast relatief lage kosten voor het onderhoud, ontstaat er ook een gevarieerder grasland, met meer diversiteit in planten en dus hogere ecologische waarden. De gemeenten die ervaring hebben met dit type beheer zijn erg positief en zien de kudde als een attractie in de wijk. 2.4.5 Bewonersparticipatie Wanneer bestaande graslanden zoals kort gemaaide gazons en sportvelden worden omgevormd tot bloemrijke graslanden zullen de mogelijkheden tot gebruik afnemen. Daarom zal de nadruk altijd liggen op gazons die weinig gebruikt worden. Door dit soort gazons om te vormen tot bloemrijke graslanden zal de mogelijkheid tot participatie en gebruik toenemen door bijvoorbeeld het plukken van een bos bloemen. Daarnaast worden deze gebieden aantrekkelijker om te wandelen en te fietsen.
Tabel 1.1 Eenmalige aanlegkosten bloemrijk grasland
Tabel 1.1 Jaarlijkse beheerkosten bloemrijk grasland
34
2.4.6 Natuur en ecologie De meeste graslandbegroeiingen in de bebouwde omgeving bestaan uit algemene soorten. Dit neemt niet weg dat steden en dorpen een bijdrage kunnen leveren aan het in stand houden van de Nederlandse flora. Nog steeds neemt de soortenrijkdom van dergelijke begroeiingen af. Veel weideplanten die vroeger algemeen waren, zoals echte koekoeksbloem, grasklokje, en gewoon biggenkruid wijken steeds vaker uit naar de bebouwde kom. Zelfs zeldzame en wettelijk beschermde soorten worden op sommige plekken aangetroffen. Bij een goede aanleg en een juist beheer blijken veel soorten zich in het stedelijk groen te kunnen vestigen. Naarmate een grasland soorten- en bloemrijker wordt, neemt de betekenis voor de fauna toe. Bloeiende planten trekken veel insecten aan, zoals vlinders en hommels, zie afbeelding 2.7. In soortenrijk grasland komen ook allerlei andere dieren zoals spinnen, sprinkhanen, kevers, verschillende soorten bijen en graafwespen voor. Een aantal van deze soorten wordt niet direct door iedereen gewaardeerd, maar is wel belangrijk voor het evenwicht in het ecosysteem. Ze dienen onder meer als voedselbron voor andere dieren. Een rijk insectenleven trekt daarmee weer andere dieren aan zoals zangvogels en amfibieĂŤn. Gevarieerde graslanden zijn daarnaast van belang als verbindingsweg voor dieren. Het lange gras geeft beschutting aan kleine zoogdieren. Het helpt ze om zich gemakkelijk van de ene begroeiing naar de andere te verplaatsen. Wanneer de bloemrijke graslanden niet te ver uit elkaar liggen kunnen ook vlinders zich gemakkelijker verspreiden.
Afb. 2.7 Bloemrijk grasland is interresant voor o.a. kleine insecten
35
2.5 Pioniersbegroeiing 2.5.1 Beeld Op vrijwel elke kale grond ontstaan in korte tijd pioniersbegroeiingen. De pionierssoorten zijn in staat zich snel en vaak massaal te vestigen in nieuwe milieus. Meestal bestaan deze uit één- of tweejarige soorten, maar soms ook uit houtige soorten(wilg, els, berk). Een bekend beeld van pioniersbegroeiingen zijn de bloemrijke velden met o.a. korenbloem, klaproos en echte kamille. Deze bloeiende vlaktes geven snel een aantrekkelijk beeld, zie figuur 2.8. Naast een aantrekkelijk beeld zijn deze begroeiingen ook belangrijk voor de instandhouding van de flora en fauna. 2.5.2 Aanleg en beheer In de praktijk worden de pioniersbegroeiingen die bewust worden toegepast vaak bloemakkers genoemd. Bloemakkers zijn velden met voornamelijk eenjarige kruiden of combinaties van één- en tweejarige kruiden. Om een bloemrijk geheel te krijgen worden meestal meerdere soorten ingezaaid. Deze begroeiingen kunnen echter alleen in stand worden gehouden door de grond regelmatig te bewerken. Er zijn twee typen bloemakkers te onderscheiden, namelijk permanente en tijdelijke bloemakkers. Permanente bloemakkers Doordat het onderhoud aan deze bloemakkers intensief en daardoor duur is, zijn deze alleen op kleine schaal toe te passen. De beste uitgangssituatie voor permanente bloemakkers is een matig voedselrijke, niet te zware bodem. Kalkhoudende gronden bieden nog betere mogelijkheden. Voor de
Fig. 2.8 Pioniersbegroeiing
aanleg kunnen enkele richtlijnen gegeven worden: alvorens in te zaaien moet de grond bewerkt worden, omdat veel soorten alleen in kale grond ontkiemen. De grond moet goed doorlatend zijn. De voedselrijke bovenlaag kan eventueel ook afgevoerd worden. Op de voedselarmere gronden (zonder wortelstokken) kan vaak volstaan worden met ondiep ploegen of frezen. Tijdelijke bloemakkers In nieuwe woonwijken of in pas aangelegde bermen kunnen pioniersbegroeiingen gebruikt worden om snel een aantrekkelijke
36
bedekking te krijgen. Dit is goed toepasbaar op plaatsen waar bloemrijke graslanden ontwikkeld moeten worden, maar ook als tijdelijke invulling van plantsoenstroken. Voor het aanleggen van de tijdelijke bloemakkers gelden in principe dezelfde richtlijnen als voor permanente bloemakkers. Enkele extra aandachtspunten zijn: - Voor tijdelijke bloemakkers zullen niet altijd dezelfde grondbewerkingen uitgevoerd worden als voor de permanente bloemakkers. Daarom zal gekozen moeten worden voor een mengsel van soorten voor
matig voedselrijke grond of soorten voor voedselrijke grond. - Wordt er gestreefd naar grasland dan kunnen de graslandkruiden gelijktijdig worden ingezaaid. Deze soorten zullen de pioniers na verloop van tijd overwoekeren. Het inzaaien is echter niet noodzakelijk, omdat veel graslandkruiden spontaan verschijnen. Tijdelijke pioniersbegroeiingen worden na één of twee jaar als grasland beheerd of op een andere manier ingevuld. Hierna wordt daarom alleen ingegaan op het beheer van permanente bloemakkers. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in: - Bloemakkers met eenjarige soorten - Bloemakkers met één- en tweejarige soorten Bloemakkers met éénjarige soorten Bij het onderhoud van deze bloemakkers is het belangrijk dat jaarlijks in oktober gemaaid wordt. Het afvoeren van het maaisel gebeurt in een tweede werkgang een à twee weken na het maaien. In het voorjaar wordt de grond licht bewerkt (frezen, schijfeggen) om daarna ingezaaid te worden. Dit inzaaien is alleen de eerste jaren nodig, omdat een deel van de zaden onder de grond terecht zal komen na de grondbewerking. Wanneer er na enkele jaren een zaadbank ontstaat, is bijzaaien niet meer nodig. Een indicatie van de kosten voor dit beheer is te zien in de tabel van figuur 2.10.
Bloemakkers met één- en tweejarige soorten Het maaien en afvoeren gebeurt in oktober net als de bloemakkers met éénjarige soorten. In principe dient de grond iedere twee jaar bewerkt te worden. Op deze manier blijft de grond open genoeg om pionierssoorten te laten ontkiemen. Dit grondwerk dient gefaseerd uitgevoerd te worden, waarbij de ene helft een jaar later bewerkt wordt dan de andere helft. Ook bij deze bloemakkers dient er de eerste jaren bijgezaaid te worden. De kosten voor het onderhoud van deze bloemakkers is vergelijkbaar met het onderhoud van de bloemakkers met éénjarige soorten. Het verschil zit in de grondbewerking (frezen) en het inzaaien. Doordat dit gefaseerd uitgevoerd wordt, worden de kosten verspreid over twee jaar en halveren de kosten per jaar. Dit levert op de
Fig. 2.10 De jaarlijkse beheerkosten voor bloemakkers
37
totaalprijs een verschil op van €485,- wat de totaalprijs naar €1407,- brengt. Ook hierbij geldt dat de kosten na een aantal jaar afnemen, doordat het inzaaien na de grondbewerking niet meer nodig is. 2.5.3 Kosten Het beheer van bloemakkers wordt na enkele jaren goedkoper doordat het jaarlijks inzaaien niet meer nodig zal zijn. Bij de berekening in figuur 2.10 is uitgegaan van een aaneengesloten oppervlakte welke gemakkelijk te bewerken is. Wanneer het smalle bermen betreft zullen door lagere productiviteit de kosten stijgen. 2.5.4 Geschikte locaties Dit type begroeiing is uiterst geschikt voor braakliggende terreinen en bouwlocaties. Op deze plekken is de grond vaak al
voedselarm en bewerkt, waardoor weinig aanlegkosten nodig zijn. Door deze terreinen in te zaaien met kruiden kunnen ze bijdragen aan ecologie en aan het beeld van de stad. Naast deze braakliggende terreinen kunnen pioniersbegroeiingen ook elders ingezet worden om bijvoorbeeld kleur in de wijk te brengen (zie afbeelding 2.9)
valse kamille en korenbloem werden steeds zeldzamer, maar zijn in bermen weer terug te vinden. Deze pioniersbegroeiingen zijn van betekenis voor insecten. De bloemen zijn voor vlinders en andere insecten een belangrijke bron van nectar en stuifmeel.
2.5.5 Burgerparticipatie Door het intensieve beheer worden pioniersbeplantingen vooral kleinschalig toegepast. Hierbij wordt het vaak door het kleurrijke uiterlijk als visitekaartje van de gemeente gebruikt; het heeft voornamelijk een esthetische functie. Daarnaast biedt het de kans om mensen kennis te laten maken met natuurlijk groenbeheer. Ook zijn de pioniersplanten geschikt voor in de vaas en als decoratie. Door dit soort gebruik zullen de omwonenden zich meer verbonden voelen met het groen. Door mensen te informeren over dit type begroeiing zal men deze begroeiing extra gaan waarderen. 2.5.6 Natuur en ecologie Pioniersbegroeiingen kunnen naast op het esthetisch gebied ook op ecologisch gebied een steentje bijdragen. Veel pioniersplanten kwamen voeger in grote aantallen voor op graanakkers en ander bouwland. Door de veranderde landbouwmethodes zijn ze daar voor een groot deel verdwenen. Ook door andere oorzaken, zoals de versnippering van natuur in ons land, zijn de groeiplaatsen voor veel pionierssoorten steeds schaarser geworden. Soorten als akkerleeuwenbek,
Afb. 2.9 Bloemakkers brengen kleur in de stad
38
2.6 Oeverlandschap 2.6.1 Beeld De oever bestaat uit enkele onderdelen: - ondergedoken zone, bestaand uit beplanting die geheel onder water groeit zoals waterpest. - drijfbladzone, bevat planten zoals gele plomp en witte waterlelie. - verlandingszone, hier groeien oeverplanten die met hun voet in het water staan zoals gele lis. - inspoelzone, Dit is het gebied wat een enkele keer onder water komt, dit is vaak een voedselrijk stuk doordat met hoog water veel organische stoffen worden aangevoerd. Hier groeien planten zoals bitterzoet, wilgenroosje en haagwinde. Door het talud van oevers langzaam te laten verlopen ontstaat er ruimte voor karakteristieke begroeiing, een voorbeeld is te zien in figuur 2.10. Deze begroeiing verbeterd de ecologische waarde van de oever en zorgt voor afwisseling in het landschap. In voedselrijk water is de verscheidenheid aan planten minder. In het water zitten slechts enkele soorten zoals gele plomp of witte waterlelie. Op de oever zijn er meerdere plantensoorten te zien zoals riet, grote lisdodde en gele lis. Hoe breder de zone des te gevarieerder de begroeiing. Ook het aanbrengen van kleine hoogteverschillen kan voor variatie zorgen. Er zijn verschillende profielen denkbaar bij het maken van een natuurlijke oever. Het ecologisch meest waardevol is een flauw talud. Hiervoor is echter wel veel ruimte nodig. Op klei en veengronden is een
Afb. 2.10 Een voorbeeld van een oeverlandschap
profiel van 1:2 tot 1:3 voldoende om de stabiliteit te waarborgen. Als er minder ruimte is kan er ook voor worden gekozen om plas- of drasberm aan te leggen. Hier is met een breedte van een meter al een goed resultaat te bereiken, zie figuur 2.11. - Plasberm: ruige oeverbegroeiing. Door 10-50cm onder gemiddelde hoogte naast de eigenlijke sloot af te graven creëer je ruimte voor een verlandingszone. Door te variëren met de diepte komt er meer variatie. - Drasberm: natte graslandbegroeiing.
39
Langs de sloot wordt een gedeelte afgegraven tot 10 cm boven de gemiddelde waterstand. Het doel van een oeverlandschap kan zijn: - Ecologische waarde van de oevers verbeteren - Kwaliteit van het water verbeteren - Meer variatie in het landschap creëren
Het beheer van de oever bestaat uit twee onderdelen. Het gedeelte van meer dan 50 cm diep met alleen ondergedoken planten en drijfplanten. Daarnaast is er de verlandingszone die bestaat uit planten die boven het water uit komen tot planten die groeien boven de gemiddelde waterstand. De watergang die noodzakelijk is voor de doorstroming moet eens per jaar worden opgeschoond om de doorstroming te kunnen waarborgen. Bij het verschonen moet het vrijgekomen groenafval uit het water worden verwijderd zodat minder voedingsstoffen in het water achter blijven. De verlandingszone kan eens in de twee jaar worden gemaaid. Het is hierbij belangrijk om gefaseerd te maaien in verband met de flora en fauna. Zo kan bijvoorbeeld het eerste jaar de ene oever gemaaid worden en het jaar daarop
de andere oever. Het schonen wordt bij voorkeur in oktober gedaan om verstoring in het groeiseizoen te voorkomen. Veel waterdieren hebben voor deze tijd de voortplantingscyclus nog niet volbracht. 2.6.3 Kosten De kosten van de aanleg zijn moeilijk te bepalen doordat elke situatie anders is. Er zijn sloten die worden afgebakend door stenen muren of hardhouten beschoeiingen die eerst verwijderd moeten worden. Daarnaast moet er per locatie worden bekeken hoe breed de oever kan worden. In het schema in figuur 2.12 zijn de kosten te vinden die bij het beheer horen. In het schema word uitgegaan van een werkbreedte van minimaal drie meter, inclusief transport tot vijf kilometer, exclusief stortkosten.
Fig. 2.11 Plas- en drasbermen
2.6.2 Aanleg en beheer De aanleg van de oever bestaat uit het eventueel verwijderen van de beschoeiing en het herprofileren van de oever. Bij de herprofilering kunnen er verschillen worden aangebracht in hoogte waardoor er meer variatie ontstaat in de begroeiing. De beplanting kan vanzelf ontstaan. Bij steile taluds kan het verstandig zijn om wortelstokken aan te planten zodat de oever snel dichtgroeit. Hiermee wordt voorkomen dat de oever inzakt of afslijt. Dit is echter wel een dure oplossing.
Fig. 1.12 Kosten van het jaarlijkse beheer van een oeverlandschap
40
2.6.4 Geschikte locaties Het beste resultaat kan bereikt worden bij niet te voedselrijke wateren waar de oever ruimte heeft om te groeien. Veel sloten zijn aangelegd met een overcapaciteit. Het gedeelte dat niet nodig is voor de afwatering kan dan aan de natuur worden gegeven. Voor goede natuurontwikkeling is de kwaliteit van het water belangrijk. Om de waterkwaliteit te verbeteren zijn er een aantal mogelijkheden: - De waterhuishouding zo aanpassen dat er alleen gebiedseigen water voorkomt. - Verwijderen van slib. - Het toepassen van helofytenfilters, zie afbeelding 2.11. Het water wordt dan eerst door een moerasbegroeiing van riet, biezen, liesgras of liesdodde heen geleid. Deze planten onttrekken de voedingsstoffen. Door dit toe te passen bij riool overstorten komen er minder voedingsstoffen in het oppervlaktewater. Het onderhoud van het helofytenfilter bestaat uit: - Eens in de twee tot drie jaar begroeiing maaien en afvoeren - Gefaseerd baggeren, jaarlijks een vijfde deel. In Nieuw West zijn veel sloten met een harde beschoeiing. Voor de ecologie is het het meest interessant om aan één kant de beschoeiing af te breken en een flauw talud te maken. Dit is ecologisch beter dan aan beide kanten de beschoeiing af te breken waardoor er twee steile taluds ontstaan.
Afb. 2.11 Helofytenfilter (bron: wikipedia)
2.6.5 Bewonersparticipatie Het is lastig om bewoners te betrekken bij het onderhouden van de oever omdat dit vooral gebeurt met grote machines en op grote oppervlaktes. Bij de aanleg is het denkbaar dat bewoners kunnen helpen met het aanplanten van wortelstokken. De mensen moeten dan wel het gevoel krijgen dat ze meer zijn dan gratis arbeidskracht. De aanplant moet daarnaast gebeuren onder professionele begeleiding. 2.6.6 Natuur en ecologie Doordat bij de oever veel verschillende standplaatsen bij elkaar komen, kunnen er op een relatief kleine plek veel verschillende soorten planten groeien. De
41
oever vervult verschillende rollen, het zorgt voor een paai plek voor vissen en amfibieën en is daarnaast ook een schuilplaats. Op de wat drogere gedeelten kunnen egels, wezels en muizen zich schuil houden. Op de nattere delen kunnen kikkers en padden overwinteren. Daarnaast zijn er veel insecten die er gedijen zoals libellen. De schuine oevers zorgen er ook voor dat dieren makkelijk uit het water kunnen klimmen.
42
hoofdstuk 3
Cultuurhistorie 43
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de cultuurhistorie van Amsterdam NieuwWest. Er wordt vooral gekeken naar de historie van de buitenruimte, de originele plannen en materialen maar ook hoe de omgeving nu gebruikt wordt. In dit rapport wordt er een uitspraak gedaan over welke gebieden van de buitenruimte van Amsterdam Nieuw-West behouden dienen te worden en welke een verandering zouden moeten ondergaan, deze zijn terug te vinden in de Stedebouwkundigestructuurkaart op de bladzijde hiernaast.
Fig 3.1 De stedebouwkundige structuur van Amsterdam Nieuw-West
44
Stedebouwkundige structuur De openbare ruimte van Amsterdam Nieuw West wordt grotendeels bepaald door de stedenbouwkundige stijlen binnen de wijken. De bebouwing kan worden onderverdeeld in vier hoofdcategorieën; Opengewerkt bouwblok: De achterkanten van de bebouwing zijn naar elkaar toe gericht, dit geeft een gemakkelijke zonering tussen openbaar en privé zonder dat hekken nodig zijn. Open hoeken in het bouwblok zorgen voor het koppelen van de binnentuin en het openbaar groen. Dit kan worden versterkt door een openbare route door de binnentuin te leiden. Strokenbebouwing: De achterkant van de bebouwing is geschakeld aan de voorkant van de volgende rij woningen. Hierdoor krijgt de tussenliggende groenstrook extra nadruk en ontstaat een doorvloeiende openbare ruimte. Nadeel is echter dat alle tuinen aan een doorgaande weg liggen, waardoor de optimale open ruimte niet altijd positief wordt ervaren.
1
Jan van Duivenvoordestraat, 1964 (Keuze in
2
Dirk Sonoystraat, 1960 (Door M. Ruys)
3
Grasrijk, 1964 (Halfhoge beplanting als
4
Akbarstraat, heden (Vrijwel originele inrichting
ruimtegebruik: speelplaats, sportveld en park)
Haken: De bebouwing is in plaats van in stroken, in haken rondom groene hoven geplaatst. De eerste bebouwingssoort is de repeterende haak, waarbij er één enkele haak langs het groene binnenvlak staat. De tweede soort haak is de ‘gespiegelde haak’ waarbij aan beide zijden van de binnenhof een bebouwingshaak is geplaatst. Haken en stroken: Bij een combinatie van haken- en strokenbebouwing kunnen de voor- en nadelen van beide bebouwingstypen worden gebruikt. Zo ontstaat beschutting door de haken, maar wordt de doorgaande groenverbinding door de stroken versterkt.
afscheiding. Etagebouw met privétuinen.)
45
van de binnenhof!)
3.1 Het oorspronkelijke ontwerp In heel Nederland worden op dit moment wijken uit de naoorlogse jaren rigoureus vernieuwd, niet alleen in Amsterdam Nieuw-West maar onder andere ook in Hoogvliet (Rotterdam), Angelslo (Emmen), Schalkwijk (Haarlem) en Kanaleneiland (Utrecht). De wijken zijn een deel van onze geschiedenis. En die geschiedenis dreigt weggevaagd te worden, alsof de ideeën en idealen van voorgaande generaties, planners en ontwerpers geen betekenis meer hebben. De Westelijke Tuinsteden te Amsterdam gelden als de eerste naoorlogse wijken die zijn gebouwd volgens principes van de CIAM. Ze worden nog altijd beschouwd als toonaangevend wat betreft het bouwen volgens deze principes. Om een goed beheerplan en ontwerp te kunnen maken voor de openbare ruimte van de Westelijke tuinsteden in Amsterdam, is het van belang om het oorspronkelijk idee van de architecten te achterhalen. In dit hoofdstuk lichten we de ideeën toe van de ontwerpers (onder andere Van Eesteren, Van Lohuizen, Mulder en Ruys) die ten grondslag lagen aan de oorspronkelijke inrichting van de openbare ruimte in de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam. Wat of wie waren hun inspiratiebronnen en wat waren hun idealen? Hoewel tot op grote hoogte stedebouw werd gezien als een rekenkundig vraagstuk, moet schoonheid ook een rol gespeeld hebben. 3.1.1 Het tuinstad-ideaal Het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) toonde de stad in zijn uiteindelijke vorm als aaneengesloten geheel, met daarin de
drie hoofdfuncties van het stedelijk leven: wonen, werken en ontspanning. Het verkeer fungeerde als verbindende infrastructuur tussen deze functies. De uitgangspunten van het AUP sloten daarmee naadloos aan op het gedachtegoed van de CIAM (Congrès International de l’Architecture Moderne). Van Eesteren en Van Lohuizen stelden zich met het AUP als doel een conflict tussen stad en land op te heffen door te kiezen voor een gemengde bebouwing: een combinatie van laag-, middel- en hoogbouw met een open bebouwingsstructuur. Voor het eerst werd het groen als een ordenend element van een stedebouwkundig plan opgevat. Alle woningen kwamen in het groen te staan en de wijken werden van elkaar gescheiden door groenstroken en parken.
en Sperber. Zij beïnvloedden de tuinarchitectuur van die tijd die leidde tot een rechtlijnige tuinstijl. Het Stadtpark heeft een centrale weide met een enorme speelvijver. Deze ruimte wordt omkaderd door paden, laanbomen en bosvakken. De beplanting is soberder dan de soortenrijke sieraanplant van de landschapsparken uit de 19e eeuw en benadrukt het architectonisch karakter: grote parkruimtes als de kamers van een huis. Sommige van de paden sluiten aan op het omliggende stratenplan van de stad. De wegen delen de verschillende voorzieningen op en zorgen voor een goede bereikbaarheid daarvan. Deze voorzieningen liggen bovendien niet centraal, zoals in de wandelparken in Engelse stijl waaronder het Vondelpark, maar aan de rand en bemiddelen zo tussen stad en park.
Bij de uitwerking van het plan op kleinere schaal is waarschijnlijk dat Cornelis van Eesteren alleen een bijdrage aan de verkaveling van het oudste stuk van het gebied, Slotermeer, heeft geleverd. Van Eesteren hield niet van verkavelen. Hij vertrouwde deze taak liever toe aan Jacoba Mulder. Als ontwerper van het Amsterdamse Bos en de hoven in Frankendael (Watergraafsmeer) had zij een duidelijke voorliefde voor groen. Slotermeer is, mede door het werk van Van Eesteren, te beschouwen als een openluchtmuseum van het AUP.
In het park rond de Sloterplas keren deze architectonische groenelementen terug aan de Slotermeerzijde. Een brede boulevard met zes rijen iepen vormt tezamen met drie schuin geplaatste flats een architectonische eenheid welke nog ondersteund wordt door de verhoogde kade en de monumentale bastions. In de overige delen van het park rond de Sloterplas ontstaat een menging van de nieuwe architectonische stijl en de traditionele romantische ontwerpstijl.
3.1.2 Het Stadtpark als inspiratie voor het Sloterpark Het Stadtpark in Duitsland is in 1910 als volkspark ontworpen door Schumacher
46
3.1.3 Het Sloterpark De ontwerpers zijn als voorbereiding op het ontwikkelen van het AUP niet alleen naar het Stadtpark in Duitsland geweest maar zijn ook een aantal malen op studiereis geweest. Op een van die reizen, naar Hamburg, hebben ze naar aanleiding
van een bezoek aan het Stadtpark inspiratie opgedaan voor de vormgeving van de Sloterplas en het Sloterpark. Het Sloterpark onderscheidt zich van het Hamburgse Stadtpark doordat het water het middelpunt vormt en niet een centrale weide. 3.1.4 Ontwerpers van de openbare ruimte De Dienst der Publieke Werken verzorgde de aanplant en inrichting van de openbare ruimte. Het is moeilijk om na te gaan welke ontwerpers er allemaal aan specifieke plekken hebben ontworpen. Wel staat vast dat Jakoba Mulder het vooroorlogse ontwerp voor Slotermeer rond 1950 heeft uitgewerkt. Haar bijdrage bestaat uit een gedeeltelijke vervanging van de strokenverkaveling door hoven. Mien Ruys heeft waarschijnlijk ook aan de openbare ruimte gewerkt, zij was vanaf 1958 groensupervisor voor Slotervaart en Overtoomse veld. Zij heeft waarschijnlijk niet bijgedragen aan de inrichting van het openbaar groen in Slotermeer. Van Hans Warnau is bekend dat hij enkele delen van het groen van het Sloterparkbad heeft ontworpen (onder andere de ‘entreelaan’). 3.1.5 Het water Het ontwerp van het grachtenstelsel in de Westelijke Tuinsteden had volgens het AUP de functie van waterberging, riolering, en transport. Men voorzag wel het toenemend belang van het vrachtverkeer per auto, maar de grachten dienden ook in de nieuwe stadsdelen voor transport. Tot 1950 brachten tuinders hun groenten met schuiten over de Slotervaart naar
de markten van Amsterdam. In het AUP worden de grachten ook aangehaald om hun schoonheid. Men schetst een beeld van brede singels met aan weerszijden groen. In verband met de kosten liggen de waterlopen in de Westelijke Tuinsteden op grotere afstand van elkaar dan in de vooroorlogse stad. 3.1.6 De groenstructuur Het AUP onderscheidt verschillende soorten groengebieden. Zee, bos, water, wandel- en fietswegen worden gezien als natuurschoon voor recreatie. Tot het natuurschoon behoorden ook het Amsterdamse Bos en de Sloterplas. Er werden geen normen of oppervlakten per inwoner van de hoeveelheid natuurschoon genoemd in het AUP. Voor de buurtparken en plantsoenen was wel een norm genoemd: 10–40m2 per inwoner. Overigens staat in het AUP vermeld dat niet alleen het oppervlak maar ook de bereikbaarheid belangrijk is voor het nut. Met eenvoudige middelen en weinig geld probeerde men grote effecten te bereiken: bloemperken waren schaars. Dit was een breuk met de 19de eeuwse traditie van stadsparkenaanleg waarin bloemen een hoofdrol speelden. Ruimtelijke werking van het park werd verkregen door een afwisseling van grote open grasvlakten, boomgroepen en bosschages. Ten slotte waren er nog de volks- en schoolwerktuinen. De volkstuinen werden expres nabij de wijken gesitueerd waardoor de mensen zich gedwongen zouden voelen om ze ook een mooi aanzien te geven. 3.1.7 Wegenstructuur In het AUP werd onderscheid gemaakt
47
tussen primaire, secundaire en buitenwegen. Hoofdwegen hoefden in de eerste fase niet op gebruikelijke breedte bestraat te worden en werden van tijdelijke plantsoenen voorzien. Toename van het verkeer zou later definitieve aanleg noodzakelijk maken. Bij de primaire en secundaire hoofdwegen werd in de maatvoering rekening gehouden met de aanleg van een trambaan. Als voorbeelden werden Den Haag en Berlijn genoemd. 3.1.8 Historisch-landschappelijke relicten De Westelijke Tuinsteden liggen op het voormalige grondgebied van de gemeente Sloten. Omdat de ondergrond uit veen bestaat en vanwege de snelheid waarmee een grote hoeveelheid woningen moest worden gebouwd, werd al snel besloten tot het ophogen van het gehele maaiveld. Aanvankelijk was de gedachte om op te hogen tot het stadsmaaiveldpeil (circa 0,6 meter NAP). De vaarten zouden daardoor hetzelfde waterpeil krijgen als de onder andere Kostverlorenvaart en Amstel (circa -0,4m NAP). Scheepvaart was dan mogelijk zonder sluizen. Er was een grote zandvoorraad aanwezig in de ondergrond van de Slotermeerpolder. Omdat het stedebouwkundig plan in de toekomst de Sloterplas als middelpunt van de Westelijke tuinsteden ontwierp, werd een droogmakerij uit 1644, weer water. Door de ophoging, waarmee een begin werd gemaakt in maart 1949, zou alle bestaande bebouwing verdwijnen en werd de polderverkaveling uitgewist. Soms zijn er nog wel sporen van het oude landschap
terug te vinden, vooral langs de randen van het uitbreidingsplan. 3.1.9 Gewijzigde relatie met het omringende landschap De inrichting van de openbare ruimte van de Westelijke Tuinsteden is ter hand genomen volgens de Amsterdamse traditie: met veel geld. Landlust in Bos en Lommer diende als voorbeeld. Er was veel aandacht voor de vormgeving van bruggen, kades, bastions enzovoorts. De materialisering van straten, stoepen en plantsoenen deed er eigenlijk niet zo toe, die sprak vanzelf: klinkers, hardstenen banden, banken, traditionele plantsoenen, hagen, gazons, en solitaire bomen. Zoals ook op oude foto’s te zien is zijn voor het inrichten van de openbare ruimte geen bijzondere materialen gebruikt, zie afbeelding 3.2.
elke vijf jaar in verschillende tuinsteden ophoogde en herbestraatte. De verzakking van het maaiveld gaat door tot op heden. Als gevolg van de herbestrating is de oorspronkelijke verharding niet meer terug te vinden in de straten van de tuinsteden. Hoewel wel vaak het oude materiaal werd hergebruikt. 3.1.12 Oevers De bijzondere positie van de Sloterplas in het waterstelsel van de Westelijke Tuinsteden is gemarkeerd door een afwerking die afwijkt van de overige
waterlopen. De oeverbeschoeiing bestaat over een grote lengte uit een betonnen rand die ongeveer 40 centimeter boven het waterpeil uitsteekt, zie afbeelding 2.2. Deze betonnen rand volgt de glooiingen van de oever en tilt het aangrenzende park op; de bomen en het grastalud lijken te zweven boven het water. De hoofdwaterlopen hebben op de overgang van het grastalud naar het water een gemetselde kademuur van lichtrode baksteen met aan de bovenzijde een rollaag. Deze waterlopen hebben allen een naam. Opvallend is dat de waterlopen zonder een stenen beschoeiing
3.1.10 Verhardingsmaterialen De oorspronkelijke verhardingsmaterialen waren in Amsterdam Nieuw-West: • gebakken klinkers, keiformaat, kleur rood; • natuurstenen trottoirbanden, breedte 13/15; • 30x30 betonnen tegels 3.1.11 Herbestratingen De ondergrond van de opgehoogde Westelijke Tuinsteden bestond uit veen, maar de tijd om de opgespoten grond te laten inklinken werd niet genomen. Waar men ‘vroeger’ voor dit proces van inklinken vier tot vijf jaar uittrok, werd dit in de Westelijke Tuinsteden vanwege de woningnood verkort tot een jaar. Het gevolg was dat men al vanaf 1970
Afb. 3.1 De karakteristieke oeverbeschoeiing van de waterlopen.
48
geen naam hebben. 3.1.13 Beplanting De keuze voor de beplanting in de Westelijke Tuinsteden is gebaseerd op een inheems assortiment. Er zijn zeer veel iepen, wilgen, essen, abelen, populieren en elzen aangeplant, zowel in (hoofd) straten, als op pleinen en in de groenzones. Opvallend naast dit inheemse sortiment is het veelvuldig voorkomen van de plataan. De boom heeft een transparante kroon, een bijzondere stam, mooie bladvorm en een mediterraan karakter. Nieuw in het
bomenassortiment van de Dienst der Publieke Werken was de vleugelnoot, Pterocarya fraxinifolia. Deze imposante, snelgroeiende boom doet het goed op de natte ondergrond. Met een dicht bladerdak en enorme kroon is deze schaduwwerpende boom de tegenhanger van de plataan. De vleugelnoten in het Sloterpark zijn uitgegroeid tot enorme en prachtige exemplaren. Waarschijnlijk zijn de vleugelnoten in dezelfde tijd in het Vondelpark ge誰ntroduceerd. Een mooi voorbeeld van een profiel met vleugelnoten is de Burgemeester Eliasstraat. Bomen
Afb. 3.2 Het eenvoudige materiaalgebruik in de Westelijke Tuinsteden.
49
worden in straten, op pleinen en op brede trottoirs in geometrische patronen geplaatst. In de parkzones en aan het water domineert het beeld van losse boomgroepen op een grasveld. In het Sloterpark zijn de volgende boomsoorten te vinden: acacia, berk, beuk, den, eik, es, esdoorn, iep, kastanje, linde, populier, spar, vleugelnoot, wilg en grauwe abeel. Van de heesters in het Sloterpark zijn de taxus, de egelantier, de kornoelje en de kardinaalsmuts de meest opvallende.
3.2 De veranderingen door de jaren heen in de wijk en het hedendaagse resultaat. 3.2.1 Probleemvorming Amsterdam Nieuw-West wordt tot op heden op diverse binnen- en buitenlandse universiteiten intensief bestudeerd. Deze internationale academische waardering staat echter in schril contrast met de alledaagse beleving van de hieronder vallende wijken Slotervaart, Slotermeer, Osdorp en Geuzeveld. De mensen die in deze ‘Tuinsteden’ wonen en werken zien vooral de problemen die in de wijken spelen. Onder deze problemen vallen vooral de grote hoeveelheid openbare ruimte en het eenzijdige woningaanbod. Omdat er geen duidelijke ideeën bestaan over hoe er omgegaan zou moeten worden met de openbare ruimte in het gebied is het moeilijk om tot goede oplossingen te komen voor de problemen. Dit komt vooral doordat er een ingewikkelde samenhang bestaat in het gebied. Aan de ene kant door de tastbare samenhang tussen de openbare ruimte, bebouwing, verkaveling en stedelijke hoofdstructuur en aan de andere kant door de discussie over de betekenis van dit opgebouwde erfgoed; Hoeveel waarde hechten we aan de architectonische structuur uit dit tijdperk nu er vraag is naar een andere stedenbouwkundige inrichting? En hoe gaan we om met herstructurering van het gebied, wanneer er rekening moet worden gehouden met zowel esthetische als structurerende waarden, sociale problemen en cultuurhistorische waarden?
Afb. 3.3 De weidsheid van het Slotermeer in het Sloterpark
3.2.2 AUP Het Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam (AUP) uit 1934 dat onder leiding van Cornelis van Eesteren is opgesteld is bepalend geweest voor de stedebouwkundige opzet van Amsterdam Nieuw West. Er werd in deze tijd rekening gehouden met een sterke groei van de bevolkingsomvang, waardoor er veel nieuwe woonruimte gecreëerd zou moeten worden, zoals genoemd in paragraaf 3.1.8. In het AUP werd uitgegaan van een uiteindelijke hoeveelheid mensen van 960.000 inwoners in Amsterdam. Om hier
50
een goede structuur voor op te kunnen bouwen werd het ontwerp opgehangen aan drie soorten netwerken: wegen, parken en singels. Het idee was dat er een stevige en functionele structuur werd neergezet, waarbinnen woon- en werkfuncties open werden gelaten. Op deze manier wordt een duurzame en flexibele openbare ruimte ontwikkeld met een duidelijke structuur. Er bleef echter wel ruimte om eventuele toekomstige veranderingen plaats te bieden, zonder deze structuur te schaden. Het AUP kwam dus neer op een stedebouwkundig plan waarin de openbare
ruimte van de uitbreidingswijken op structuurniveau werd vastgelegd. 3.2.3 Opzet van de wijk Amsterdam Nieuw-West wordt gekenmerkt door bebouwing met platte daken. Door deze vorm van bebouwing wordt de uitgestrektheid van de stad en de grote omvang van de massale woningbouw geaccentueerd. Daarnaast ontstaat een eenduidige stedelijke ruimte die versterkt wordt door het gebruik van hoge opgaande gebouwen op belangrijke plaatsen zoals pleinen of belangrijke kruisingen. De gedachte was om in Amsterdam Nieuw West, naast een gebruiksvriendelijke ruimte, ook de mogelijkheid te creëren om mooie en afwisselende landschapsbeelden een plaats te bieden. Het gaat in het gebied niet om de afzonderlijke objecten, maar om de onderlinge verhoudingen. Deze verhoudingen richten zich niet op het esthetische maar op het functionele. Het centrum van de Westelijke Tuinsteden is de Sloterplas. ‘Het centrum is niet langer het representatieve middelpunt waar de burgerlijke macht regeert. Het centrum van de Westelijke Tuinsteden is leeg, onbetreedbaar en niet-monumentaal. Het is een openbare ruimte die geen enkele sociale of politieke waarde vertegenwoordigt. Het is slechts ruimte om de ruimte, leegte om de leegte, centrum om het centrum. (H. Meyer, 2009, Het ontwerp van de openbare ruimte, blz.145) Hier zien we dat de ruimte van de Sloterplas het functionele karakter van de tuinsteden doorbreekt, zie afbeelding 3.3. Naast de functionele opbouw van Amsterdam Nieuw West is ook de nabijheid van zowel stad
als landschap bepalend voor het stedelijke beeld. De wegenstructuur zorgt voor de verbinding met de stad, terwijl de singels en parken de verbinding maken met het landschap. Ook bij de Sloterplas is deze verbinding duidelijk weergegeven; de verbinding met het buitengebied wordt gemaakt door het water en het groen, terwijl de boulevards en hoge gebouwen verwijzen naar de stad. In de wijken wordt gebruik gemaakt van zowel strokenbouw, als van de daar op volgende hakenverkaveling. Door de woningen een open indeling te geven, zijn de bewoners in staat om binding met hun omgeving te krijgen. Belangrijke pleinen zijn gekoppeld aan hoofdwegen en worden gemarkeerd door hoge bebouwing die direct grenst aan een singel of park. Ook liggen de meeste woonbuurten te midden van hoofdwegen, singels en parken en heeft bijna elke woning een straat aan de voorkant en een plantsoen aan de achterkant. Het idee was dan ook dat er voor de inwoners van dit gebied een bijna onbegrensde ruimte ontstond waarin alles mogelijk was. De openbare ruimte vloeit vrij rondom de woningen waardoor een vrije beweging ontstaat voor alle individuen van de samenleving. Vanuit de woning is het landschap dichtbij, maar ook de gezelligheid van de stad is binnen handbereik. 3.2.4 Beplanting in Amsterdam NieuwWest Hoewel de wijken van Amsterdam Nieuw West gebouwd werden onder het mom van tuinsteden in het landschap, was dat niet de instelling van de tuinarchitecten die
51
aan het uitbreidingsplan hebben gewerkt. J. Bijhouwer(Slotermeer en Geuzenveld), W. Boer(Osdorp) en M. Ruys(Slotervaart) vonden dat de beplantingen in de stad wel een verwijzing gaven naar de natuur, maar dat ze er niet natuurlijk uit mochten zien. Zij vonden niet dat de beplanting er als ‘vrije natuur’ uit moest zien, waarin de beplanting niet of nauwelijks wordt vormgegeven. Het ontwerp van de groenstructuur moest worden aangepast aan de schaal van het stedelijk gebied. Binnen de gemaakte groenstructuur werd gebruik gemaakt van verschillende elementen. De groen- of parkstroken dienden als verbindingslijnen tussen woon- en werkgebied, maar gaven ook de mogelijkheid tot recreatie. Daarnaast werden deze groene lijnen gebruikt om een scheiding te maken tussen wijken, sportvelden en industrieterreinen. Overigens vonden W. Boer en M. Ruys niet dat de openbare ruimte perse ook ‘groene’ ruimte moest zijn. Zij vonden dat hoe stedelijker de ruimte was, hoe meer verharding en hoe minder beplanting daar voor moest komen. Wat wel belangrijk was in de gedachtegang van Nieuw West, was de visuele verbinding tussen de afzonderlijke gebieden. Soms werden binnenhoven bijvoorbeeld omsloten door hagen of heesterpartijen, maar visueel bleven ze altijd verbonden met het buurtgroen. Zo kan een halfhoge of transparante afscherming een grens duidelijk aangeven, zonder de visuele toegang te blokkeren. De soorten beplantingen binnen Amsterdam Nieuw West waren van oorsprong wisselend van opzet, afhankelijk
van de locatie. De hofjes kregen een andere soort beplantingen dan de openbare plantsoenen en groenstroken. Mien Ruys vond dat er duidelijke keuzes gemaakt moesten worden voor de beplanting in de gemeenschappelijke hoven. De variatie van openheid en geslotenheid met bijvoorbeeld een speelplek en wisselende beplantingen konden hier voor zorgen. Ook verschillende soorten bomen binnen de straten gaven een variatie aan de wijk. Niet alle openbare ruimtes behoeften echter veel beplantingen, de meest stedelijke openbare ruimtes, zoals pleinen, werden juist met strakke lijnen en weinig beplanting ingericht. In Slotermeer was het plan in 1955 om aan de hand van deze eisen 3.000 bomen, 95.000 heesters en 60.000 rozen aan te planten. Er zijn echter ook hoven in Amsterdam Nieuw West waar de voorgestelde verhardingen of muren vervangen werden door grasvelden en hagen, puur omdat dit een goedkopere oplossing was. Hier zijn voorbeelden van terug te zien rondom de Burgemeester Röellstraat en in de wijk Geuzenveld. 3.2.5 Probleemvorming, oorzaak en oplossing Hoewel de opzet van de Westelijke Tuinsteden duidelijk en gestructureerd werd uitgevoerd, had ze te lijden onder de doorgaande veranderingen rondom Amsterdam. Mede door de explosieve groei van Schiphol en de woningbouw in de Haarlemmermeer is Amsterdam Nieuw West een gebied zonder eenheid geworden. De Westelijke tuinsteden zijn een fragment geworden binnen een onsamenhangende omgeving. Er kan niet meer simpelweg
worden uitgebreid. In plaats hier van moet gezocht worden naar mogelijkheden om de losstaande gebieden samen te voegen tot een geheel. De Westelijke Tuinsteden ondervinden problemen door twee verschillende oorzaken; De eerste oorzaak is de grote stedelijke uitbreiding rondom Schiphol. Hierdoor is het landschap waar de tuinsteden op gericht waren grotendeels verdwenen. De tweede oorzaak is de grote maatschappelijke verschuiving die binnen de Westelijke Tuinsteden plaats heeft gevonden. De stabiele bevolkingssamenstelling is door de vergrijzing en de massale trek naar nieuwe stedelijke uitbreidingen drastisch veranderd. De goedkope en weinig variërende woningen zorgen voor een sociaal-economische achterstand ten opzichte van meer gevarieerde wijken. Waar het groen vroeger van iedereen was, is het nu van niemand. Naast deze sociale problemen is er ook het praktische probleem dat de lokale overheden steeds minder geld beschikbaar kunnen stellen voor het onderhoud van de openbare ruimte, waardoor sommige delen van Amsterdam Nieuw West erg achteruit gaan. Om een oplossing te vinden voor deze problemen is met verschillende methodes geprobeerd om een herinrichting van de Westelijke Tuinsteden te realiseren. Zo was een van de geformuleerde opgaven om de vormgeving van de hoofdstructuur opnieuw onder de aandacht te brengen. Hierbij diende bij de herontwikkeling van de tussengelegen vlakken deze hoofdstructuur
52
gerespecteerd of versterkt te worden. Bureau ParkStad, een samenwerkingsverband op initiatief van de gemeente Amsterdam, heeft gezocht naar een integrale stedelijke vernieuwing van de Westelijke Tuinsteden. Dit gebeurde zowel op sociaal en economisch terrein als op het gebied van woningbouw, ruimtelijke ordening en milieu. Hier was de versterking van de ruimtelijke hoofdstructuur van belang, maar werd ook gekeken naar de totstandbrenging van verschillende leefmilieus. Een meer gevarieerde samenleving zou weer kunnen leiden tot een verbeterde beleving van Amsterdam Nieuw West. Een groot aantal sociale huurwoningen zou worden vervangen door nieuwe koopwoningen. Deze vernieuwingen leggen echter grote druk op de openbare ruimte, die door velen wordt gezien als ruimte voor nieuw te bouwen villa’s. Nu moet er worden gezocht naar de mogelijkheid om zowel stad als landschap te optimaliseren. 3.2.6 Mogelijkheden voor stadsnatuur Om het samengaan van stad en natuur mogelijk te maken in Amsterdam NieuwWest, zijn de cultuurhistorische waarden van belang. De mogelijkheid tot stedelijke verwildering is afhankelijk van de schaal en context van het te ontwikkelen gebied. De binnenhoven zullen andere inrichtingsmiddelen vragen dan de grootschalige parken en bermen. Er zijn echter een aantal vaste punten die in het herinrichten meegenomen kunnen worden. Zo zijn onder andere geometrische vormen en eenvoudige inrichtingsmaterialen onderdeel van de oorspronkelijke vormgeving.
53
54
hoofdstuk 4
Ecologie 55
In Amsterdam Nieuw-West is veel natuur aanwezig. Zo is er zowel binnen de stad als langs de spoorwegen en de snelweg A10 bijzondere flora en fauna te vinden. Om dit te kunnen handhaven heeft Amsterdam ecologie een prominente rol laten spelen in de nieuwe structuurvisie ‘Amsterdam 2040’. Waarom is ecologie belangrijk voor Amsterdam? Welke flora en fauna is er en waar liggen de uitdagingen om deze ecologie te behouden en zodoende te versterken? In dit hoofdstuk geven we antwoorden op deze vragen. 4.1 Visie en beleid In de structuurvisie ‘Amsterdam 2040’ wordt er voor het eerst aandacht geschonken aan de rol die ecologie kan spelen in Amsterdam. In de vorige structuurplannen was groen een besproken item, maar dan vanuit het oogpunt van de mens. In het huidige structuurplan is er daarentegen een actieve rol voor ecologie. In deze structuurvisie wordt er gekeken naar het handhaven en ontwikkelen van biodiversiteit in Amsterdam. Dat de gemeente Amsterdam iets wil doen aan ecologie wordt vooral duidelijk aan het beleid dat ze willen voeren. Hun uitgangspunt luidt: “De ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor wijzigingen is, vergelijkbaar met de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig.” (Ecologische visie, 4 juli 2012, Biodiversiteit en groene verbindingen Amsterdam, blz. 5) Hiermee maakt de
gemeente Amsterdam duidelijk dat het haar ecovisie wil uitvoeren. Wanneer er ruimtelijke plannen in aanmerking komen
voor een centraal stedelijke toetsing, dan zullen deze ook aan de hand van de ecovisie getoetst worden. Daarnaast wordt er bij ruimtelijke plannen in gebieden, waaronder Amsterdam Nieuw-West, waar een in de visie genoemd knelpunt voorkomt, een oplossing voor het knelpunt meegenomen in het budget van het projectplan. 4.2 Ecologische structuren rond Amsterdam Amsterdam grenst aan alle zijden aan waardevolle natuurgebieden. De stad wordt daardoor als hart van de omliggende natuurgebieden een ondoordringbare kern, omdat de ruimte voor ecologische ontwikkeling uiterst beperkt is. Aan de westzijde kan echter geheel NieuwWest als uitbreiding van de ecologische zone worden ontwikkeld door de grote hoeveelheid openbaar groen. Het resultaat is dat de flora en fauna gemakkelijker kunnen migreren tussen de ecologische ‘stapstenen’. De reikwijdte van dit ecologische systeem loopt van de kustzone richting het veenweidegebied in het noorden naar het Vechtplassengebied in het zuiden. Aan de oostkant wordt de cirkel gesloten door het IJmeer en het Gooi. Op deze grote schaal zijn er natte en droge zones. Amsterdam Nieuw-West ligt in een polder en heeft van origine een vochthoudende bodem. Door het zandpakket dat is aangebracht bij de ontwikkeling van de tuinstad ligt er over de natuurlijke grondslag een drogere laag. Door deze kunstmatige bodem is Nieuw-West een aanvulling op de veengronden en het plassengebied
56
enerzijds en de zandgronden anderzijds. Door dit onderscheid te benutten wordt niet alleen de biodiversiteit in Amsterdam zelf opgewaardeerd, maar ook de biodiversiteit van de hele groene zone rond Amsterdam.
Fig. 4.1 De bestaande ecologische structuur in Amsterdam Nieuw-West
57
4.3 Groei van het ecologische gebied De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) voorzag in de behoefte aan een zowel nationale als internationale visie op de ontwikkeling van ecologie. Geld werd gebruikt om landbouwgronden aan te kopen om deze om te vormen naar natuurgebieden. De nieuwe instelling van de nationale overheid is om te zoeken naar omvormingsmogelijkheden die met weinig geld te realiseren zijn. Concreet betekent dit dat rendabele landbouwgrond niet meer wordt gebruikt voor natuurontwikkeling. Alleen delen die niet rendabel zijn in de agrarische sector worden omgevormd, waarbij de nieuwe inrichting geld oplevert door de aantrekkingskracht op recreanten en toeristen. De openbare ruimte in NieuwWest is in eigendom van de gemeente Amsterdam. De visie die de gemeente Amsterdam heeft geformuleerd over de verhoudingen tussen natuurlijk beheerd groen en de strakke parken geeft veel ruimte aan natuurlijke ontwikkeling in rustige, weinig bezochte, delen van parken. In Nieuw-West worden veel natuurlijk beheerde zones gekoppeld aan de infrastructuur. Dit zijn niet direct de meest rustige gebieden maar het groen rond de infrastructurele werken vormt wel restgroen dat niet of nauwelijks wordt gebruikt voor recreatie, waardoor er geen herverdeling van functies in de openbare ruimte noodzakelijk is.
4.4 Biodiversiteit in Amsterdam Om te begrijpen waarom biodiversiteit belangrijk is voor Amsterdam, is het noodzakelijk om te weten wat er met biodiversiteit bedoeld wordt. Biodiversiteit staat voor de verscheidenheid aan planten en dieren. Deze biodiversiteit is hard nodig, omdat het uitsterven van bepaalde planten en dieren nadelige gevolgen heeft voor de flora en fauna. Een effect is bijvoorbeeld dat plaagorganismen zich ongestoord kunnen voortplanten en nestelen, wanneer er een sleutelsoort verdwijnt uit een leefomgeving en er een compleet ecosysteem verdwijnt. Deze plaagorganismen kunnen ook gevolgen hebben voor de landbouw- en veeteeltproductie, want wanneer ze ongestoord hun gang kunnen gaan, kunnen ze een deel van de voedseloogst vernietigen. Het is daarom belangrijk dat biodiversiteit gehandhaafd blijft. Biodiversiteit is ook om andere redenen heel belangrijk. Denk bijvoorbeeld aan het zelfreinigend vermogen van water en bodem door diverse organismen. Maar misschien wel het belangrijkste; mensen willen graag dieren en planten zien in de stad en ze vinden het vooral leuk. Het bespaart ze een hoop moeite wanneer ze gewoon in de achtertuin of op het plein planten en dieren zien, terwijl ze anders naar verre oorden moeten vliegen om daar natuur te bekijken. De oplossing om Amsterdam als onneembare vesting voor flora en fauna te veranderen in een stad waar, vooral de dieren, doorheen kunnen trekken is het maken van groene verbindingen tussen deze natuurgebieden,
58
die de stad doorkruisen, zodat de dieren de stad links en rechts kunnen passeren. Deze groen verbindingen kunnen bestaan uit taluds, bermen, groenstroken en oevers. Wanneer deze verbindingen goed functioneren, dan wordt Amsterdam voor planten en dieren een minder grote barrière in het landschappelijk-ecologische systeem. De natuurgebieden worden dan completer en rijker gevuld met diverse soorten en langs de verbindingen tussen de natuurgebieden zien mensen in de stad ook steeds meer natuur. Egels, kikkers, salamanders, konijnen en hier en daar een vos. Dit maakt voor de mens de natuurbeleving nog intenser en nog spannender. Om de biodiversiteit te behouden, is het noodzakelijk om een goed beheer toe te passen. Een natuurlijk beheer, waarbij dode bomen blijven liggen en waarbij met het maaibeheer rekening wordt gehouden met de optimale vegetatieontwikkeling, levert het beste resultaat op. Dit oogt misschien voor de mensen ‘rommelig’ en zal dan misschien ook niet gewaardeerd worden, voor de ecologie is dit juist een kans om op te bloeien en zorgt voor een grote verscheidenheid aan planten en dieren. Het toepassen van klepelen en het gebruik van chemische middelen is uit den boze voor een goed natuurlijk beheer.
Fig. 4.2 Ecologische zones binnen Amsterdam Nieuw-West
59
Fig. 4.3 Knelpunten binnen Amsterdam Nieuw-West
60
4.5 Ecologische structuren in Amsterdam Nieuw-West In Amsterdam Nieuw-West zijn verschillende ecologische structuren aanwezig, zoals te zien in figuur 4.1. De verschillende stapstenen in Amsterdam Nieuw-West en in de directe omgeving worden door middel van deze structuur met elkaar verbonden. De verbindingen die worden gelegd in Nieuw-West zijn verbindingen die grote regionale ecologische werken verbinden met kleinere lokale gebieden aan de rand van NieuwWest. Dit zijn het Nieuwe Meer aan de onderzijde, de Osdorperpolder aan de noordwestzijde en het Spieringhorn aan de bovenzijde van Amsterdam Nieuw-West. Vanuit de randgebieden zijn er connecties naar ecologische zones in het stadsdeel zelf, de omgeving van de Sloterplas en de groene ruimte langs de A10. Op de kaart in figuur 4.2 is te zien wat voor type ecologische zones er zijn in Amsterdam Nieuw-West en wat voor diersoorten hier voorkomen. De gebieden die in NieuwWest liggen hebben vaak hun eigen functie in het systeem. De Groene As, die de natuurgebieden van Spaarnwoude met die van Amstelland verbindt, geeft ruimte aan schuwe dieren die leven in een omgeving met bossen, veel water en open ruimte. Delen langs het water zijn moerasgebieden geworden. De droge gebieden langs de snelweg bieden voor de grotere zoogdieren een goede passage van het Nieuwe Meer naar de Spieringhorn. Ondanks de stedebouwkundige structuur van Amsterdam Nieuw-West met, zijn ongelijkvloerse kruisingen, zijn er meer dan
dertig knelpunten binnen de ecologische structuur die moeten worden opgelost. Het oplossen van deze knelpunten zorgt ervoor dat de hoofdaders van de ecologische structuur kwetsbare fauna een plaats kunnen bieden. De knelpunten liggen bijna altijd aan de infrastructuur; de ‘groene wegen’ zijn minder goed met elkaar verbonden dan de ‘blauwe wegen’. In kaart van figuur 4.3 zijn de knelpunten binnen Amsterdam Nieuw-West te vinden, met de daar bij horende oplossingen. De in de kaart dikgedrukte kruisjes worden in 2012 uitgevoerd. Overige knelpunten in Nieuw-West en de rest van Amsterdam wil de gemeente Amsterdam voor 2020 uitgevoerd hebben. Bij de uitvoering van nieuwe ruimtelijke plannen, moeten ook deze knelpunten worden opgelost. Hiermee geeft de gemeente Amsterdam aan dat ecologie een belangrijke rol speelt binnen de stedelijke inrichting van Amsterdam. Naast de gewone diersoorten, zijn er ook beschermde diersoorten in Amsterdam Nieuw-West. Deze diersoorten staan op de rode lijst en moeten worden beschermd, omdat deze met uitsterven worden bedreigd. Op de kaart in figuur 4.4 is te zien welke soorten per wijk voorkomen. Opvallend is dat de hoeveelheid soorten niet afhankelijk is van de hoeveelheid groene ruimte. Er moet worden gewaakt dat deze soms zeer kleine groene ruimtes verloren gaan door nieuwe ontwikkelingen of andere beheermaatregelen, waardoor bijzondere flora en fauna uit het stedelijk gebied verdwijnt.
61
4.6 Kansen en mogelijkheden Er zijn mogelijkheden om de ecologie binnen Amsterdam Nieuw-West te behouden en te versterken. Het toepassen van natuurlijk beheer kan leiden tot nieuwe leefgebieden voor dieren en planten. Gebieden waar dit soort beheer kan worden toegepast zijn bijvoorbeeld kleine oppervlakten bos, bermen en taluds langs spoor-, snel- en rijwegen, groenstroken en oevers. Hier kan bijvoorbeeld een minder intensief maaibeheer worden toegepast, of kan dood hout blijven liggen als habitat voor mossen en insecten. De gebieden dienen dan als stapstenen voor dieren en planten. Door particulieren is sinds 2005 vastgesteld dat er naast een toename van de soortenrijkdom, ook veel zeldzame soorten voorkomen na de verbetering van voormalige knelpunten. In 2010 is de Amsterdamse Gedragscode in gebruik genomen als richtlijn bij de Flora- en faunawet. Dit juridische document voorziet in een code die gehanteerd moet worden wanneer er ruimtelijke ingrepen plaats vinden. In deze richtlijn wordt beschreven welke activiteiten schadelijk zijn voor de flora en fauna en welke activiteiten niet mogen worden uitgevoerd. Een van de richtlijnen houdt in dat er geen beschermde dieren mogen worden ingesloten bij werkzaamheden. Bij het uitbaggeren van sloten moet bijvoorbeeld altijd de mogelijkheid zijn dat vissen en amfibieën kunnen uitwijken naar rustige wateren waar niet gewerkt wordt.
Beschermde fauna in Amsterdam Nieuw-West
62
Fig. 4.4 Bedreigde fauna binnen Amsterdam Nieuw-West
63
Deel 2 - Scenarios Na de analyse en het onderzoek uit deel 1 van dit rapport, gaat deel 2 verder in op een aantal mogelijke scenario’s en een uiteindelijk advies voor de openbare ruimte van Amsterdam Nieuw-West. Dit tweede deel van het rapport geeft inzicht in mogelijke beheermaatregelen en de verschillende schalen waarop dit wordt toegepast. Er wordt ingegaan op een aantal scenario’s voor binnenhoven, parken, bermen en oevers. Vanuit deze scenario’s wordt in de visie verder ingegaan op de gewenste beheermaatregelen voor Amsterdam Nieuw-West. In het hoofdstuk ‘Conclusies en aanbevelingen’ worden tenslotte een aantal adviezen uiteengezet die van belang zijn voor de verdere uitwerking van de gegeven beheermaatregelen. De scenario’s zijn getest aan de hand van de vier pijlers: economie, ecologie, sociaal maatschappelijke beleving en cultuurhistorie. Deze pijlers bestaan uit het volgende: Economische pijler Om de scenario’s een economische waardering te geven is gekeken naar de beheerkosten. Deze kosten zijn erg belangrijk, omdat dit onderzoek voortkomt uit de vraag hoe er op de beheerkosten van de openbare ruimte van Amsterdam Nieuw-West bespaard kan worden. De beheerkosten van de openbare ruimte zijn erg breed. Om dit in te perken en concreet
64
te maken is er besloten naar de volgende beheergroepen te kijken: gras/kruiden, vaste planten, hagen, vakbeplanting, struweel, solitaire bomen en bosschages. Dit betekend dat er ook aspecten buiten beschouwen worden gelaten, dit zijn bijvoorbeeld; - inrichtingselementen(speeltoestellen, bankjes enzovoort), - verhardingen, - watergangen, - het ruimen van zwerfvuil - incidentele kosten zoals renovaties. Deze aspecten blijven buiten beschouwing omdat er weinig veranderd op deze vlakken in de scenario’s en omdat de incidentele kosten moeilijk in te schatten zijn. Ecologische pijler De pijler ecologie wordt voornamelijk gemeten aan de toe- of afname van de biodiversiteit. Biodiversiteit is de term voor de verscheidenheid van flora en fauna binnen een ecosysteem. Biodiversiteit is belangrijk voor een gebied, omdat de natuur in balans moet zijn op elk schaalniveau. Binnen deze term vallen verschillende woorden zoals soortenrijkdom, stressgevoeligheid en concurrentiekracht. Soortenrijkdom zegt iets over de hoeveel verschillende soorten flora en fauna die in het gebied aanwezig zijn. Voor een optimale biodiversiteit wordt er ook gekeken naar de concurrentiekrachtige en niet concurrentiekrachtige soorten. Wanneer er een optimaal leefgebied is ontstaan, zullen er soorten zijn die er beter kunnen gedijen dan andere soorten.
Sociaal maatschappelijke pijler De sociale veiligheid omvat het gevoel van mensen over de veiligheid in de openbare ruimte. Het gevoel van veiligheid wordt veroorzaakt door menselijk handelen. De sociale veiligheid is gerelateerd aan gewenst en ongewenst gedrag, dat door koppeling aan een locatie kan worden gemeten met het standaardgedrag of sociaal aangename gedrag waar de locatie voor uitnodigt. Participatie bij het plegen van onderhoud aan het openbaar groen is een gedragsvorm die positieve gevoelens oproept en daardoor bijdraagt aan de sociale veiligheid. Door de financiële consequenties is dit als aparte pijler in de grafieken opgenomen. Onder het soort gebruik worden de verschillende gebruiksmogelijkheden verstaan die het openbaar groen biedt. De belevingswaarde is ook onderdeel van de sociale veiligheid maar wordt door de omvormingen van het groen separaat weergegeven. Cultuurhistorie De cultuurhistorische pijler wordt gemeten aan de hand van ‘de oorspronkelijke gedachte’, afgeleidt van de informatie in het hoofdstuk ‘Cultuurhistorie’ uit deel 1 van het rapport. Zo wordt er gekeken of de voorgestelde beheermaatregelen afbreuk doen aan, of juist een versterking opleveren voor, de oorspronkelijke ontwerpgedachte. Onderdelen van deze gedachte zijn bijvoorbeeld: - de mogelijkheid tot gemeenschappelijk gebruik van de binnenhoven door omwonenden - de functie als verbindingslijnen tussen woon- en werkgebied van de parken
65
en parkstroken en de mogelijkheid tot recreatie - het gebruik van geometrische inrichtingsvormen - de duidelijk aangezette betonnen oeverranden langs de watergangen
66
hoofdstuk 5
Scenario’s 67
68
5.1 Stempelkaart van de scenario’s Naar aanleiding van de bovenstaande onderzoeken is een kaart tot stand gekomen die inzicht geeft in de potentiële locaties voor transformatie tot bijvoorbeeld wildernis. Hofje: het hofje waarmee gewerkt is in de scenario’s is een hofje met een oppervlakte van 2700m2. Hiervan is 70% gras, 20% vakbeplanting en er staan 14 stuks bomen in het gazon. Het principe dat in de scenario’s wordt geanalyseerd kan in alle roodgekleurde hofjes toepasbaar zijn. Park: alle groene delen in de kaart zijn parken die op dezelfde wijze behandeld kunnen worden als het voorbeeldpark dat in de scenario’s beschreven wordt. Bij het voorbeeldpark wordt uitgegaan van een wijkpark van circa 6 hectare, bestaande uit gras, bos, vakbeplanting en bomen in gazon. Het principe dat in de scenario’s wordt geanalyseerd kan in alle groengekleurde parken toepasbaar zijn. Bermen: in de scenario’s is uitgegaan van een berm van 100 meter lang en 5 meter breed. Deze berm bestaat uit gazon en bomen volgens het traditionele ontwerp. Het principe dat in de scenario’s wordt geanalyseerd kan in alle oranjegekleurde bermen toepasbaar zijn. Oevers: In de scenario’s is uitgegaan van het een oever van 100 meter lang en 11.50 meter breed. Deze oever bestaat uit gazon en bomen. Het principe dat in de scenario’s wordt geanalyseerd kan in alle paarsgekleurde oevers toepasbaar zijn.
Fig. 5.1 De stempelkaart voor de scenario’s
69
traditioneel beheer
5.2 Hofje
jaar 1
overzicht van, kijk dan verder in het hoofdstuk voor de grafieken. In de tekst onder de afbeelding is dat op de volgende manier aangegeven: Beter geworden Slechter geworden Geen verandering
Er is uitgegaan van een algemeen hofje met een oppervlakte van 2700m2. Dit hofje bestaat uit gras (70%), vakbeplanting (20%) en bomen in gazon (14st.). De uitgangssituatie bestaat uit traditioneel groenbeheer, wat onder andere bestaat uit 26 keer maaien, jaarlijks snoeien van de vakbeplanting en het eens per drie jaar controleren en snoeien van bomen. De gemiddelde prijs voor het beheer van dit type hofjes is â‚Ź1.24/m2. Ondere iedere afbeelding is te zien welke pijler op het scenario vooruit is gegaan en welke er slechter op zijn geworden of misschien gelijk gebleven, dit is gebaseerd op het vorige pijljaar. Het kan dus zijn dat de ecologische waarde in jaar 1 toeneemt op de uitgangssituatie en dat deze in jaar 5 zal dalen vergeleken met het eerste jaar. De totale ecologische waarde kan dan wel gestegen zijn. Wilt u hier een volledig
70
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 5
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 10
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 25
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
soc.maatschappelijk cultuurhistorisch
jaar 5
jaar 5
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
graasbeheer
maaibeheer
economisch ecologisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
71
stedelijke verwildering
jaar 1
jaar 1
jaar 1
economisch ecologisch
soc.maatschappelijk cultuurhistorisch
jaar 5
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
Traditioneel beheer
In scenario traditioneel is het volgende beheer opgenomen: Bomen: ĂŠĂŠn keer per drie jaar controle en begeleidingssnoei. Vakbeplanting: 1x per jaar snoeien, 6 x per jaar schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Hagen: 2x per jaar knippen + afvoeren afval. 5 x per jaar haagvoet schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Gras: 26 keer per jaar maaien, 4keer bijmaaien rond obstakels, 1x graskanten steken.
Conclusie
E: de beheerkosten blijven gelijk, doordat er niets verandert in het beheer. N: de biodiversiteit blijft gelijk, omdat de huidige situatie wordt voortgezet. S: Alle waarden blijven gelijk. Het gebruik blijft per hofje verschillen. C: de cultuurhistorische waarde blijft gelijk, er zijn geen invloeden die verandering in gang zetten.
Uitgangssituatie - hofje Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik
Jaar 1 Beheerkosten blijven gelijk.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrentiekrachtige soorten. Sociale veiligheid blijft gelijk. Participatie blijft gelijk. Het soort gebruik blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Traditioneel beheer zorgt voor een gelijkblijvende waarde van cultuurhistorische gedachte. De oorspronkelijke gedachte van openheid in het gebied zal gelijk blijven.
Integraal Er verandert niets in het hofje als het op traditionele manier beheerd blijft worden.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
72
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten blijven gelijk.
Beheerkosten blijven gelijk.
Beheerkosten blijven gelijk.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrentiekrachtige soorten.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrentiekrachtige soorten.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrentiekrachtige soorten.
Sociale veiligheid blijft gelijk. Participatie blijft gelijk. Het soort gebruik blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid blijft gelijk. Participatie blijft gelijk. Het soort gebruik blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid blijft gelijk. Participatie blijft gelijk. Het soort gebruik blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
73
Maaibeheer
In scenario maaibeheer is het volgende beheer opgenomen: Bomen: één keer per drie jaar controle en begeleidingssnoei. Vakbeplanting: 1x per jaar snoeien, 6 x per jaar schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Hagen: 2x per jaar knippen + afvoeren afval. 5 x per jaar haagvoet schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Gras: één keer per jaar maaien + afvoeren, twee keer per jaar bijmaaien rond obstakels en langs randen.
Conclusie
E: de beheerkosten nemen af, door vermindering van de maaifrequentie. N: de biodiversiteit neemt toe, het piekmoment is tussen jaar 0 en 10 door langzame verschraling van de bodem. S: de belevingswaarde neemt toe, omdat het gras bloemrijk grasland wordt. De andere waarden blijven gelijk. C: de cultuurhistorische waarde neemt af, omdat de strakke lijnen langzaam verdwijnen.
Uitgangssituatie - hofje Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 30%.
Toename biodiversiteit door verhoging van de soortenrijkdom. Toename van de soorten die tegen stress kunnen en niet concurrentiekrachtige soorten, afname concurrentiekrachtige soorten. Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Soort gebruik zal afnemen en veranderen bijv. van trapveld naar plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een natuurlijk ogend beeld. De oorspronkelijke gedachte van openheid in het gebied zal behouden blijven, maar de strakke lijnen zullen vervagen door de ruigtebegroeiing en het vermeerderde opschot van hagen en stuiken.
Integraal Maaibeheer toepassen in het hofje zorgt voor een betere biodiversiteit, een besparing op de beheerkosten en een toename van de belevingswaarde. Gevolg hiervan wel is dat de cultuurhistorische waarde langzaam afneemt.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
74
Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar en dalen dus niet verder.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar en dalen dus niet verder.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar en dalen dus niet verder.
Grote toename biodiversiteit door sterke verschraling van de bodem. Toename van de stressresistente soorten en een toename van niet concurrerende soorten, afname concurrerende soorten.
Kleine toename biodiversiteit door sterke verschraling van de bodem. Toename van de soorten die tegen stress kunnen en een toename van niet concurrerende soorten, afname concurrerende soorten.
Grote toename biodiversiteit vanwege verschraling. Kleine afname van de soorten die tegen stress kunnen en een sterke toename van niet concurrerende soorten, sterke afname concurrerende soorten.
Sociale veiligheid voldoet aan de landelijke eisen. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet aan de landelijke eisen. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet aan de landelijke eisen. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Door de frequentie van het maaien en snoeien zal het beeld gelijk blijven en zal er qua cultuurhistorische waarde niets meer veranderen na jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
75
Graasbeheer In scenario graasbeheer is het volgende beheer opgenomen: Bomen: in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Vakbeplanting: 1x per jaar snoeien, 6 x per jaar schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Hagen: 2x per jaar knippen + afvoeren afval. 5 x per jaar haagvoet schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Gazon: Begrazen d.m.v. schapen, het hoeden van de schapen door een herder. Het omheinen van het terrein door een omheining. Het volgende beheer is niet opgenomen: Graskanten: onderhoud anders dan door schapen
Uitgangssituatie - hofje Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
gebruik
Conclusie
E: de beheerkosten nemen af, doordat het maaien wordt overgenomen door grazers. N: de biodiversiteit neemt toe, het piekmoment is tussen jaar 0 en 10 door concurrentie tussen flora en fauna. S: de belevingswaarde neemt toe, het gebruik neemt af, door de ruimte die grazers vragen. C: de cultuurhistorische waarde neemt af, omdat de strakke lijnen langzaam verdwijnen.
sociale veiligheid
belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Integraal Graasbeheer in het hofje zorgt voor een besparing op de beheerkosten, een toename van de belevingswaarde en de biodiversiteit, de cultuurhistorische waarde zal langzaam afnemen.
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 38%. Toename biodiversiteit door verhoging soortenrijkdom, toename van de soorten die tegen stress kunnen en niet concurrerende soorten, concurrentie tussen flora en fauna die verschraling beperkt.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal afnemen tot gebruik door grootvee. Belevingswaarde gaat omhoog, door een levendiger beeld. De oorspronkelijke gedachte van openheid in het gebied zal behouden blijven, maar de strakke lijnen zullen vervagen door de ruigtebegroeiing en het vermeerderde opschot van hagen en stuiken.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
76
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Afname biodiversiteit door de verhoogde concurrentie tussen flora en fauna, toename van de soorten die tegen stress kunnen en concurrerende soorten en afname van niet concurrerende soorten.
Biodiversiteit blijf gelijk. Kleine afname van de soorten die tegen stress kunnen en niet concurrentiekrachtige soorten, toename van concurrentiekrachtige soorten.
Biodiversiteit blijf gelijk. Kleine afname van de soorten die tegen stress kunnen en niet concurrentiekrachtige soorten, toename van concurrentiekrachtige soorten.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Door de frequentie van het grazen en snoeien zal het beeld gelijk blijven en zal er qua cultuurhistorische waarde niets meer veranderen na jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
77
Stedelijke verwildering
In scenario stedelijke verwildering is het volgende beheer opgenomen: Bomen (eerste 6 jaar): in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Open struweel ( 6-11 jaar) 1 x per 3 jaar controle bomen langs paden en wegen (tot en met 3m vanaf de rand van de weg), en afhankelijk van de noodzaak snoeien dmv begeleidingssnoei en het daarbij behorende verwijderen van dood hout. Bos (vanaf 11 jaar) 1 x per 5 jaar controle bomen langs paden en wegen (tot en met 3m vanaf de rand van de weg), en afhankelijk van de noodzaak snoeien dmv begeleidingssnoei en het daarbij behorende verwijderen van dood hout. Vakbeplanting: 1 x per jaar snoeien langs paden (tot 2m vanaf de rand van de weg) Als investering is in dit scenario opgenomen: Het verwijderen van hagen en cultuurlijke beplanting incl. afvoeren materiaal.
Conclusie
Uitgangssituatie - hofje Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
E: de beheerkosten nemen sterk af, omdat er geen beheer wordt uitgevoerd. N: de biodiversiteit neemt toe, het piekoment is tussen jaar 0 en 1, door de doorgaande natuurontwikkeling. S: de belevingswaarde neemt toe, het gebruik en de sociale veiligheid nemen af, door de natuurontwikkeling. C: de cultuurhistorische waarde neemt af, en zal door de verwildering uiteindelijk verdwijnen. Integraal Het toepassen van stedelijke verwildering op het hofje, zorgt voor een toename van de biodiversiteit en de besparing op de beheerkosten zal sterk toenemen. Op sociaal maatschappelijk en cultuurhistorisch vlak zullen de waarden afnemen.
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 84%. Toename biodiversiteit door verhoging van de soortenrijkdom. Toename van de soorten die tegen stress kunnen en niet concurrerende soorten, afname concurrerende soorten. Sociale veiligheid komt niet in het geding. Gebruik verdwijnt door ontbreken van gebruiksmogelijkheden. Belevingswaarde wordt verhoogd door de zichtbaarheid van de successiestadia van de natuur.
De oorspronkelijke gedachte van openheid in het gebied zal vervagen na mate het gras, de heesters en bomen gaan groeien. De strakke lijnen vervagen en de sierbeplanting zal verdwijnen.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
78
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten, afname van soorten die tegenstress kunnen en niet concurrerende soorten.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten, afname van soorten die tegenstress kunnen en niet concurrerende soorten.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten, afname van soorten die tegenstress kunnen en niet concurrerende soorten.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
De cultuurhistorische waarde zal nog lager worden ten opzichte van jaar 1 doordat de lijnen nog vager zijn geworden en de openheid bijna is verdwenen. De sierbeplanting is zo goed als verdwenen.
De cultuurhistorische waarde daalt verder door het steeds verder verwilderen van de strakke lijnen en openheid.
Van de cultuurhistorie is niks meer terug te vinden en is daardoor tot het nulpunt gedaald.
79
jaar 1
traditioneel beheer
5.3 Park
onder de afbeelding is dat op de volgende manier aangegeven: Beter geworden Slechter geworden Geen verandering
Er is uitgegaan van het een wijkpark van circa 6 hectare. Dit park bestaat uit gras, bos, vakbeplanting en bomen in gazon. De uitgangssituatie bestaat uit traditioneel groenbeheer, wat onder andere bestaat uit 26 keer maaien, jaarlijks snoeien van de vakbeplanting en het eens per drie jaar controleren en snoeien van bomen. De gemiddelde prijs voor het beheer van dit type parken is â‚Ź 0.56/m2. Ondere iedere afbeelding is te zien welke peiler op het scenario vooruit is gegaan en welke er slechter op zijn geworden of misschien gelijk gebleven, dit is gebaseerd op het vorige peiljaar. Het kan dus zijn dat de ecologische waarde in jaar 1 toeneemt op de uitgangssituatie en dat deze in jaar 5 zal dalen vergeleken met het eerste jaar. De totale ecologische waarde kan dan wel gestegen zijn. Wilt u hier een volledig overzicht van, kijk dan verder in het hoofdstuk voor de grafieken. In de tekst
80
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 5
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 10
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 25
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 1
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
maaibeheer
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 5
graasbeheer
jaar 5
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
81
stedelijke verwildering
jaar 1
jaar 1
economisch ecologisch
soc.maatschappelijk cultuurhistorisch
jaar 5
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
Traditioneel beheer
In scenario traditioneel beheer wordt uitgegaan van de volgende ingrepen Bomen: in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei . Vakbeplanting: 1x per jaar snoeien, 6 x per jaar schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Hagen: 2x per jaar knippen + afvoeren afval. 5 x per jaar haagvoet schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Gras: 26 keer per jaar maaien, 4keer bijmaaien rond obstakels, 1x graskanten steken.
Conclusie
E: de beheerkosten blijven gelijk, doordat er niets verandert in het beheer. N: de biodiversiteit blijft gelijk, omdat de huidige situatie wordt voortgezet. S: Alle waarden blijven gelijk. De functieverdeling in het park verandert niet. C: de cultuurhistorische waarde blijft gelijk, er zijn geen invloeden die verandering in gang zetten.
Uitgangssituatie - park Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik
Jaar 1 Beheerkosten blijven gelijk.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrentiekrachtige soorten.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Door dit intensiveringsscenario zal de recreatiemogelijkheid gelijk blijven evenals het beeld.
Integraal Er verandert niets in het park als het op traditionele manier beheerd blijft worden.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
82
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten blijven gelijk.
Beheerkosten blijven gelijk.
Beheerkosten blijven gelijk.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrentiekrachtige soorten.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrentiekrachtige soorten.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrentiekrachtige soorten.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Door het intensieve onderhoud zal er na jaar 1 niets meer veranderen aan de cultuurhistorische waarde.
De cultuurhistorische waarde blijft gelijk, zie jaar 5.
De cultuurhistorische waarde blijft gelijk, zie jaar 5.
83
Maaibeheer
In scenario maaibeheer wordt uitgegaan van de volgende ingrepen Bomen: één keer per drie jaar controle en begeleidingssnoei. Vakbeplanting: 1x per jaar snoeien, 6 x per jaar schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Hagen: 2x per jaar knippen + afvoeren afval. 5 x per jaar haagvoet schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Gras: één keer per jaar maaien + afvoeren, twee keer per jaar bijmaaien rond obstakels en langs randen.
Conclusie
E: de beheerkosten nemen af, door vermindering van de maaifrequentie. N: de biodiversiteit neemt toe, het piekmoment is tussen jaar 0 en 10 door langzame verschraling van de bodem. S: de belevingswaarde neemt toe, omdat het gras bloemrijk grasland wordt. De andere waarden blijven gelijk. C: de cultuurhistorische waarde neemt af, omdat de strakke lijnen langzaam verdwijnen.
Uitgangssituatie - park Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 54%.
Toename biodiversiteit door verhoging van de soortenrijkdom. Toename van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten, afname concurrerende soorten. Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld. Volgens de oorspronkelijke gedachte dienden de parken en parkstroken als verbindingslijn tussen woon- en werkgebied en gaven mogelijkheid tot recreatie. Deze gedachte veranderd niet.
Integraal Het toepassen van maaibeheer in het park zal positieve gevolgen hebben voor de biodiversiteit en de beheerkosten, maar de cultuurhistorische waarde zal langzaam afnemen. Op sociaal maatschappelijk gebied blijft de situatie gelijk.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
84
Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Grote verschuiving biodiversiteit. Toename van de stressbestendige soorten en een toename van niet concurrerende soorten, geringe afname concurrerende soorten.
Kleine verschuiving biodiversiteit. Toename van de soorten die tegen stress kunnen en een toename van niet concurrerende soorten, afname concurrerende soorten.
Grote verschuiving biodiversiteit. Kleine afname van stressbestendigesoorten en een sterke toename van niet concurrerende soorten, sterke afname concurrerende soorten.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied na jaar 1.
85
Graasbeheer In scenario graasbeheer wordt uitgegaan van de volgende ingrepen Bomen: in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei . Vakbeplanting: 1x per jaar snoeien, 6 x per jaar schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Hagen: 2x per jaar knippen + afvoeren afval. 5 x per jaar haagvoet schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Gazon: Begrazen d.m.v. schapen, het hoeden van de schapen door een herder. Het omheinen van het terrein door een omheining. Het volgende beheer is niet opgenomen: Graskanten: onderhoud anders dan door schapen
Conclusie
E: de beheerkosten nemen af, doordat het maaien wordt overgenomen door grazers. N: de biodiversiteit neemt toe, het piekmoment is tussen jaar 0 en 10 door concurrentie tussen flora en fauna. S: de belevingswaarde neemt toe, het gebruik neemt af, door de ruimte die grazers vragen. C: de cultuurhistorische waarde neemt af, omdat de strakke lijnen langzaam verdwijnen. Integraal Graasbeheer in het park zorgt voor een toename voor de belevingswaarde, een besparing op de beheerkosten en positieve gevolgen voor de biodiversiteit. De cultuurhistorie zal wel afnemen.
Uitgangssituatie - park Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 70%. Toename biodiversiteit door verhoging soortenrijkdom, toename van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten, concurrentie tussen flora en fauna die verschraling beperkt. Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal afnemen tot gebruik door grootvee. Belevingswaarde gaat omhoog, door een levendiger beeld. Volgens de oorspronkelijke gedachte dienden de parken en parkstroken als verbindingslijn tussen woon- en werkgebied en gaven mogelijkheid tot recreatie. De recreatiemogelijkheid wordt groter.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
86
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Afname biodiversiteit door de verhoogde concurrentie tussen flora en fauna, toename van de stressbestendige soorten en concurrerende soorten en afname van niet concurrerende soorten.
Biodiversiteit blijf gelijk. Kleine afname van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten, toename van concurrerende soorten.
Biodiversiteit blijf gelijk. Kleine afname van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten, toename van concurrerende soorten.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Qua cultuurhistorie zal er na jaar 1 niet meer veranderen in het gebied.
Qua cultuurhistorie zal er na jaar 1 niet meer veranderen in het gebied.
Qua cultuurhistorie zal er na jaar 1 niet meer veranderen in het gebied.
87
Stedelijke verwildering
In scenario stedelijke verwildering wordt uitgegaan van de volgende ingrepen
Bomen (eerste 6 jaar): in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Open struweel ( 6-11 jaar) 1 x per 3 jaar controle bomen langs paden en wegen (tot en met 3m vanaf de rand van de weg), en afhankelijk van de noodzaak snoeien dmv begeleidingssnoei en het daarbij behorende verwijderen van dood hout. Bos (vanaf 11 jaar) 1 x per 5 jaar controle bomen langs paden en wegen (tot en met 3m vanaf de rand van de weg), en afhankelijk van de noodzaak snoeien dmv begeleidingssnoei en het daarbij behorende verwijderen van dood hout. Vakbeplanting: 1 x per jaar snoeien langs paden (tot 2m vanaf de rand van de weg)
Conclusie
E: de beheerkosten nemen sterk af, omdat er geen beheer wordt uitgevoerd. N: de biodiversiteit neemt toe, het piekoment is tussen jaar 0 en 1, door de doorgaande natuurontwikkeling. S: de belevingswaarde neemt toe, het gebruik en de sociale veiligheid nemen af, door de natuurontwikkeling. C: de cultuurhistorische waarde neemt af, en zal door de verwildering uiteindelijk verdwijnen. Integraal Wanneer het park verwilderd wordt zal een toename zijn op de biodiversiteit, de besparing op de beheerkosten zullen flink toenemen, maar op sociaal maatschappelijk en cultuurhistorisch zal het enorm dalen.
Uitgangssituatie - park Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 93%. Er zal echter wel eerst â‚Ź3.000,- geĂŻnvesteerd moeten worden in het verwijderen van de hagen. Toename biodiversiteit door verhoging van de soortenrijkdom. Toename van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten, afname concurrerende soorten. Sociale veiligheid veranderd niet. Het soort gebruik verdwijnt door ontbreken van gebruiksmogelijkheden. Belevingswaarde wordt verhoogd door de zichtbaarheid van de successiestadia van de natuur. Door verwildering zal het gebied steeds minder toegankelijk worden en cultuurhistorisch minder waard worden. In jaar 1 wordt de cultuurhistorische waarde iets minder.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
88
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten, afname van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten, afname van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten, afname van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
Doordat de heesters al flink zijn gegroeid is het gebied steeds moeilijker te gebruiken en cultuurhistorisch in waarde gedaald.
De cultuurhistorie wordt nog minder doordat kleine boompjes en hoge struiken ervoor gezorgd hebben dat het gebied ontoegankelijk is geworden.
Na 25 jaar is het gebied nog steeds ontoegankelijk en qua cultuurhistorische waarde gelijk gebleven aan jaar 10.
89
jaar 1
traditioneel beheer
5.4 Berm
manier aangegeven: Beter geworden Slechter geworden Geen verandering
Er is uitgegaan van het een berm van 100 meter lang en 5 meter breed. Deze berm bestaat uit gazon en bomen. De uitgangssituatie bestaat uit traditioneel groenbeheer, wat onder andere bestaat uit 26 keer maaien en het eens per drie jaar controleren en snoeien van bomen. De gemiddelde prijs voor het beheer van dit type berm is â‚Ź0.62/m2. Ondere iedere afbeelding is te zien welke peiler op het scenario vooruit is gegaan en welke er slechter op zijn geworden of misschien gelijk gebleven, dit is gebaseerd op het vorige peiljaar. Het kan dus zijn dat de ecologische waarde in jaar 1 toeneemt op de uitgangssituatie en dat deze in jaar 5 zal dalen vergeleken met het eerste jaar. De totale ecologische waarde kan dan wel gestegen zijn. Wilt u hier een volledig overzicht van, kijk dan verder in het hoofdstuk voor de grafieken. In de tekst onder de afbeelding is dat op de volgende
90
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 5
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 10
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 25
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 5
jaar 5
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
91
stedelijke verwildering
jaar 1
graasbeheer
maaibeheer
jaar 1
jaar 1
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 5
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
Traditioneel beheer In scenario traditioneel beheer is het volgende beheer opgenomen: Bomen: in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Gras: 26 keer per jaar maaien, 4keer bijmaaien rond obstakels, 1x graskanten steken.
Conclusie
E: de beheerkosten blijven gelijk, doordat er niets verandert in het beheer. N: de biodiversiteit blijft gelijk, omdat de huidige situatie wordt voortgezet. S: Alle waarden blijven gelijk, doordat er niets verandert in het beheer. C: de cultuurhistorische waarde blijft gelijk, er zijn geen invloeden die verandering in gang zetten.
Uitgangssituatie - berm Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik
Jaar 1 Beheerkosten blijven gelijk.
De biodiversiteit blijft gelijk doordat er geen verandering optreedt van het beheer. De soortenrijkdom blijft gelijk doordat er geen verschuiving optreedt binnen de biodiversiteit. Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Doordat het gebied intensief onderhouden blijft zal er niets aan de cultuurhistorische waarde veranderen.
Integraal Er verandert niets in de berm als het op traditionele manier beheerd blijft worden.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
92
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten blijven gelijk.
Beheerkosten blijven gelijk.
Beheerkosten blijven gelijk.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrerende soorten.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrerende soorten.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrerende soorten.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Door het intensieve onderhoud zal er na jaar 1 niets meer veranderen aan de cultuurhistorische waarde.
De cultuurhistorische waarde blijft gelijk, zie jaar 5.
De cultuurhistorische waarde blijft gelijk, zie jaar 5.
93
Maaibeheer
In scenario maaibeheer is het volgende beheer opgenomen: Bomen: in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Gras: twee keer per jaar maaien + afvoeren, twee keer per jaar bijmaaien rond obstakels en langs randen. De volgende aspecten zijn niet opgenomen: Zichthoeken: i.v.m. verkeersveiligheid eventueel vaker maaien en afvoeren. Besparingen: door maaisel af te voeren naar biovergistingcentrales.
Conclusie
E: de beheerkosten nemen af, door vermindering van de maaifrequentie. N: de biodiversiteit neemt toe, het piekmoment is tussen jaar 0 en 10 door langzame verschraling van de bodem. S: de belevingswaarde neemt toe, omdat het gras bloemrijk grasland wordt. De andere waarden blijven gelijk. C: de cultuurhistorische waarde blijft gelijk, omdat de strakke lijnen behouden blijven.
Uitgangssituatie - berm Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 55%. De biodiversiteit neemt toe door verhoging van de soortenrijkdom. Toename van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten. Afname concurrerende soorten. Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld. De wegen kregen rond 1950 een ruim profiel zodat, als er met uitbreiding, er genoeg ruimte zou zijn. De niet-bestraatte ruimte werd opgevuld met gras en bomen. Dit beheer zal behoudt de cultuurhistorie.
Integraal Het maaibeheer heeft positieve gevolgen voor de biodiversiteit, voor de andere pijlers heeft het nauwelijks invloed.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
94
Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
De biodiversiteit neemt toe door sterke verschraling van de bodem. Toename van stressbestendige soorten en een toename van niet concurrerende soorten, geringe afname concurrerende soorten.
De biodiversiteit neemt toe door sterke verschraling van de bodem. Toename van stressbestendige soorten en een toename van niet concurrerende soorten, geringe afname concurrerende soorten.
De biodiversiteit neemt toe door sterke verschraling van de bodem. Toename van stressbestendige soorten en een toename van niet concurrerende soorten, geringe afname concurrerende soorten.
Sociale veiligheid voldoet maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied, zie jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied, zie jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied, zie jaar 1.
95
Graasbeheer In scenario graasbeheer is het volgende beheer opgenomen: Bomen: in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Vakbeplanting: 1x per jaar snoeien, 6 x per jaar schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Hagen: 2x per jaar knippen + afvoeren afval. 5 x per jaar haagvoet schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Gazon: Begrazen d.m.v. schapen, het hoeden van de schapen door een herder. Het omheinen van het terrein door een omheining. Het volgende beheer is niet opgenomen: Graskanten: onderhoud anders dan door schapen
Uitgangssituatie - berm Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
gebruik
Conclusie
E: de beheerkosten nemen af, doordat het maaien wordt overgenomen door grazers. N: de biodiversiteit zal toenemen, maar beleeft zijn piekmoment bij het eerste jaar. S: de belevingswaarde neemt toe, het gebruik neemt af, door de ruimte die grazers vragen. C: de cultuurhistorische waarde blijft gelijk.
sociale veiligheid
belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Jaar 1 nog niet bekend Toename biodiversiteit door verhoging soortenrijkdom, toename van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten, concurrentie tussen flora en fauna die verschraling beperkt. Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld. De wegen kregen rond 1950 een ruim profiel zodat, als er met uitbreiding, er genoeg ruimte zou zijn. De niet-bestraatte ruimte werd opgevuld met gras en bomen. Dit beheer behoudt de cultuurhistorie.
Integraal Het graasbeheer in de berm, heeft geen grote gevolgen voor de pijlers. De biodiversiteit zal eerst stijgen, maar daarna geleidelijk weer dalen. De andere pijlers veranderen niet of nauwelijks.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
96
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Afname biodiversiteit door de verhoogde concurrentie tussen flora en fauna, toename van de stressbestendige soorten en concurrerende soorten en afname van niet concurrerende soorten.
Biodiversiteit blijf gelijk. Kleine afname van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten, toename van concurrerende soorten.
Biodiversiteit blijf gelijk. Kleine afname van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten, toename van concurrerende soorten.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied, zie jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied, zie jaar 1.
Qua cultuurhistorische waarde zal er niets meer veranderen in het gebied, zie jaar 1.
97
Stedelijke verwildering In scenario stedelijke verwildering is het volgende beheer opgenomen: Bomen (eerste 6 jaar): in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Open struweel ( 6-11 jaar) 1 x per 3 jaar controle bomen langs paden en wegen (tot en met 3m vanaf de rand van de weg), en afhankelijk van de noodzaak snoeien dmv begeleidingssnoei en het daarbij behorende verwijderen van dood hout. Bos (vanaf 11 jaar) 1 x per 5 jaar controle bomen langs paden en wegen (tot en met 3m vanaf de rand van de weg), en afhankelijk van de noodzaak snoeien dmv begeleidingssnoei en het daarbij behorende verwijderen van dood hout. Vakbeplanting: 1 x per jaar snoeien langs paden (tot 2m vanaf de rand van de weg). Als investering is in dit scenario opgenomen: Het verwijderen van hagen en cultuurlijke beplanting incl. afvoeren materiaal.
Conclusie
Uitgangssituatie - berm Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
E: de beheerkosten nemen af, omdat er geen beheer wordt uitgevoerd. N: de biodiversiteit neemt toe, het piekoment is tussen jaar 0 en 1, door de doorgaande natuurontwikkeling. S: de belevingswaarde neemt toe, het gebruik en de sociale veiligheid nemen af, door de natuurontwikkeling. C: de cultuurhistorische waarde neemt af, en zal door de verwildering uiteindelijk verdwijnen. Integraal Het toepassen van stedelijke verwildering in de berm zal zorgen voor een stijging van de biodiversiteit, de belevingswaarde en de besparing op de beheerkosten. De veiligheid en de cultuurhistorische waarde zullen flink dalen.
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 36%. Kleine toename biodiversiteit door kleine verhoging van de soortenrijkdom. Toename van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten, afname concurrerende soorten. Sociale veiligheid komt niet in het geding. Het soort gebruik blijft gelijk op kijkgroen. Belevingswaarde wordt verhoogd door de zichtbaarheid van de successiestadia van de natuur. Door het gebied te verwilderen zal het gras vervangen worden door ruigtebegroeiing van grassen en struiken. In jaar 1 is de waardevermindering van de cultuurhistorische waarde relatief weinig.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
98
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten, afname van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten, afname van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten, afname van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
De cultuurhistorische waarde daalt doordat het gras verdwijnt door de opkomende stuiken en kruiden.
De cultuurhistorische waarde daalt verder door het steeds groter worden van de struiken en de verdeling van de ruimte van de berm.
De cultuurhistorische waarde van de berm blijft na 25 gelijk ten opzichte van jaar 10.
99
jaar 1
traditioneel beheer
5.5 Oever
onder de afbeelding is dat op de volgende manier aangegeven: Beter geworden Slechter geworden Geen verandering
Er is uitgegaan van een oever van 100 meter lang en 11.50 meter breed. Deze oever bestaat uit gazon en bomen. De uitgangssituatie bestaat uit traditioneel groenbeheer, wat onder andere bestaat uit 26 keer maaien en het eens per drie jaar controleren en snoeien van bomen. De gemiddelde prijs voor het beheer van dit type oever is â‚Ź 0.62/m2. Ondere iedere afbeelding is te zien welke peiler op het scenario vooruit is gegaan en welke er slechter op zijn geworden of misschien gelijk gebleven, dit is gebaseerd op het vorige peiljaar. Het kan dus zijn dat de ecologische waarde in jaar 1 toeneemt op de uitgangssituatie en dat deze in jaar 5 zal dalen vergeleken met het eerste jaar. De totale ecologische waarde kan dan wel gestegen zijn. Wilt u hier een volledig overzicht van, kijk dan verder in het hoofdstuk voor de graďŹ eken. In de tekst
100
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 5
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 10
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
jaar 25
Alle waarden van de peilers blijven gelijk.
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 5
maaibeheer
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
graasbeheer
jaar 5
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
101
stedelijke verwildering
jaar 1
jaar 1
jaar 1
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 5
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 10
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
jaar 25
economisch soc.maatschappelijk ecologisch cultuurhistorisch
Traditioneel beheer In scenario traditioneel beheer is het volgende beheer opgenomen: Bomen: in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Gras: 26 keer per jaar maaien, 4keer bijmaaien rond obstakels, 1x graskanten steken.
Conclusie
E: de beheerkosten blijven gelijk, doordat er niets verandert in het beheer. N: de biodiversiteit blijft gelijk, omdat de huidige situatie wordt voortgezet. S: Alle waarden blijven gelijk. De functieverdeling in de oever verandert niet. C: de cultuurhistorische waarde blijft gelijk, er zijn geen invloeden die verandering in gang zetten.
Uitgangssituatie - oever Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik
Jaar 1 Beheerkosten blijven gelijk. Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrerende soorten.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Veel oevers hebben van vroeger uit nog een betonnen afscheiding. Deze blijft in dit scenario sowieso bestaan en de cultuurhistorie zal niets veranderen.
Integraal Er verandert niets in de oever als het op traditionele manier beheerd blijft worden.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
102
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 25
Jaar 10
Beheerkosten blijven gelijk.
Beheerkosten blijven gelijk.
Beheerkosten blijven gelijk.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrerende soorten.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrerende soorten.
Uitgangssituatie biodiversiteit blijft gelijk. Door intensief beheer groeien alleen concurrerende soorten.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal gelijk blijven. Belevingswaarde blijft gelijk.
Qua cultuurhistorische waarde zal na jaar 1 er niets meer veranderen in het gebied.
Qua cultuurhistorische waarde zal na jaar 1 er niets meer veranderen in het gebied.
Qua cultuurhistorische waarde zal na jaar 1 er niets meer veranderen in het gebied.
103
Maaibeheer
In scenario maaibeheer is het volgende beheer opgenomen: Bomen: in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Gras: twee keer per jaar maaien + afvoeren, twee keer per jaar bijmaaien rond obstakels en langs randen.
Conclusie
E: de beheerkosten nemen af, door vermindering van de maaifrequentie. N: de biodiversiteit neemt sterk toe, de grootste stijging is tussen jaar 0 en 10 door langzame verschraling van de bodem. S: de belevingswaarde neemt toe, omdat het gras bloemrijk grasland wordt. De andere waarden blijven gelijk. C: de cultuurhistorische waarde blijft gelijk, omdat de strakke lijnen behouden blijven.
Uitgangssituatie - oever Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
Integraal Het maaibeheer zal grote positieve gevolgen hebben voor de biodiversiteit, voor de andere pijlers heeft het nauwelijks invloed.
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 55%.
Toename biodiversiteit door verhoging van de soortenrijkdom. Grotere soortenrijkdom door verloop van nat naar droge biotoop.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld. Veel oevers hebben van vroeger uit een betonnen afscheiding. Blijft deze bestaan dan zal de cultuurhistorie niet veranderen. Vallen de betonnen randen weg dan zal de cultuurhistorische waarde dalen.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
104
Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Toename van de stressbestendige soorten en een toename van niet concurrerende soorten in het droge deel, concurrerende soorten domineren in natte deel.
Toename van de stressbestendige soorten en een toename van niet concurrerende soorten in het droge deel, concurrerende soorten domineren in natte deel.
Toename van de stressbestendige soorten en een toename van niet concurrerende soorten in het droge deel, concurrerende soorten domineren in natte deel.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Het soort gebruik zal toenemen door de functie van plukweide. Belevingswaarde gaat omhoog, door een kleurrijker en een meer natuurlijk ogend beeld.
Qua cultuurhistorie zal er na jaar 1 niet meer veranderen in het gebied.
Qua cultuurhistorie zal er na jaar 1 niet meer veranderen in het gebied.
Qua cultuurhistorie zal er na jaar 1 niet meer veranderen in het gebied.
105
Graasbeheer
In scenario graasbeheer is het volgende beheer opgenomen: Bomen: in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidingssnoei. Vakbeplanting: 1x per jaar snoeien, 6 x per jaar schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Hagen: 2x per jaar knippen + afvoeren afval. 5 x per jaar haagvoet schoffelen + uitharken en afvoeren onkruid. Gazon: Begrazen d.m.v. schapen, het hoeden van de schapen door een herder. Het omheinen van het terrein door een omheining. Het volgende beheer is niet opgenomen: Graskanten: onderhoud anders dan door schapen
Uitgangssituatie - oever Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik
Conclusie
E: de beheerkosten nemen af, doordat het maaien wordt overgenomen door grazers. N: de biodiversiteit zal toenemen, maar beleeft zijn piekmoment bij het eerste jaar. S: de belevingswaarde neemt toe, het gebruik neemt af, door de ruimte die grazers vragen. C: de cultuurhistorische waarde blijft gelijk.
belevingswaarde
Cultuurhistorie
Jaar 1
oorspronkelijke gedachte
Toename van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten in het droge deel, concurrerende soorten domineren in natte deel. Concurrentie tussen flora en fauna die verschraling beperkt.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik zal afnemen tot gebruik door grootvee. Belevingswaarde gaat omhoog, door een levendiger beeld. Veel oevers hebben van vroeger uit nog een betonnen afscheiding. Blijft deze bestaan dan zal de cultuurhistorie niet veranderen. Vallen de betonnen randen weg dan zal de cultuurhistorische waarde dalen.
Integraal Het graasbeheer in de oever, heeft geen grote gevolgen voor de pijlers. De biodiversiteit zal eerst stijgen, maar daarna geleidelijk weer dalen. De andere pijlers veranderen niet of nauwelijks.
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
106
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Afname biodiversiteit door de verhoogde concurrentie tussen flora en fauna op het droge deel, toename van de stressbestendige soorten en concurrerende soorten in het droge deel.
Biodiversiteit blijft gelijk. Kleine afname van de stressbestendige- en niet concurrerende soorten, toename van concurrerende soorten in het droge deel, concurrerende soorten domineren in natte deel.
Biodiversiteit blijft gelijk. Kleine afname van de stressbestendige- en niet concurrerende soorten, toename van concurrerende soorten in het droge deel, concurrerende soorten domineren in natte deel.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Sociale veiligheid voldoet, maar is niet hoog. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik verandert niet en blijft gelijk. Belevingswaarde blijft gelijk.
Qua cultuurhistorie zal er na jaar 1 niet meer veranderen in het gebied.
Qua cultuurhistorie zal er na jaar 1 niet meer veranderen in het gebied.
Qua cultuurhistorie zal er na jaar 1 niet meer veranderen in het gebied.
107
Stedelijke verwildering
In scenario stedelijke verwildering is het volgende beheer opgenomen: Bomen (eerste 6 jaar): in gazon/berm 1x per 3 jaar controleren en afhankelijk van de noodzaak snoeien d.m.v. begeleidings-snoei. Open struweel ( 6-11 jaar) 1 x per 3 jaar controle bomen langs paden en wegen (tot en met 3m vanaf de rand van de weg), en afhankelijk van de noodzaak snoeien dmv begeleidingssnoei en het daarbij behorende verwijderen van dood hout. Bos (vanaf 11 jaar) 1 x per 5 jaar controle bomen langs paden en wegen (tot en met 3m vanaf de rand van de weg), en afhankelijk van de noodzaak snoeien dmv begeleidingssnoei en het daarbij behorende verwijderen van dood hout. Vakbeplanting: 1 x per jaar snoeien langs paden (tot 2m vanaf de rand van de weg) Als investering is in dit scenario opgenomen: Het verwijderen van hagen en cultuurlijke beplanting incl. afvoeren materiaal.
Conclusie
Uitgangssituatie - oever Economie
beheerkosten
Natuur en milieu
biodiversiteit
Soc. maatschappelijk
sociale veiligheid gebruik belevingswaarde
Cultuurhistorie
oorspronkelijke gedachte
E: de beheerkosten nemen af, omdat er geen beheer wordt uitgevoerd. N: de biodiversiteit neemt toe, het piekoment is tussen jaar 0 en 1, door de doorgaande natuurontwikkeling. S: de belevingswaarde neemt toe, het gebruik en de sociale veiligheid nemen af, door de natuurontwikkeling. C: de cultuurhistorische waarde neemt af, en zal door de verwildering uiteindelijk verdwijnen. Integraal Het toepassen van stedelijke verwildering in de oever zal zorgen voor een stijging van de biodiversiteit, de belevingswaarde en de besparing op de beheerkosten. De veiligheid en de cultuurhistorische waarde zullen flink dalen.
Jaar 1 Beheerkosten dalen met 36%.
Toename biodiversiteit door verhoging van de soortenrijkdom. Toename van de stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten in het droge deel, concurrerende soorten domineren in natte deel. Sociale veiligheid veranderd niet. Het soort gebruik verdwijnt door ontbreken van gebruiksmogelijkheden. Belevingswaarde wordt verhoogd door de zichtbaarheid van de successiestadia van de natuur. Blijven de betonnen randen bestaan dan zal de cultuurhistorie iets veranderen doordat het gras vervangen wordt door ruigtebegroeiing en struikgewassen. Zonder randen daalt de waarde enorm
stijging/daling t.o.v. traditioneel beheer
108
Jaar 5 Jaar 5
Jaar 10
Jaar 25
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Beheerkosten zijn gelijk aan eerste jaar.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten in het droge deel, afname van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten in het droge deel, afname van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten.
Afname biodiversiteit vanwege doorgaande successie van houtige gewassen. Toename van concurrerende soorten in het droge deel, afname van stressbestendige soorten en niet concurrerende soorten.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
Sociale veiligheid gaat achteruit door sterke toename van de massa. Participatie is niet aan de orde. Het soort gebruik is niet aan de orde. Belevingswaarde groeit door een verdere stadia van de successie.
De cultuurhistorie zal steeds verder dalen door het steeds minder worden van het zicht op het water vanaf de oever.
Het water wordt steeds minder zichtbaar vanaf de oever en het landschap en de cultuurhistorische waarde zal hierdoor nog verder dalen.
Na 25 blijft de cultuurhistorische waarde van de oevers gelijk aan die van jaar 10.
109
110
Visie 111
Alles verwilderen
Behalve de hofjes
Behalve bermen en oevers
Behalve bepaalde parkgebieden
Fig. 6.1 De visie in beeld
6.1 De beweegredenen
toegepast.
Het ideaalbeeld van de modernistische stedenbouw staat ter discussie. Het gebruik van de openbare ruimte past niet meer bij zijn schaal en inrichting. De kosten voor het onderhoud zijn hierdoor niet meer evenredig aan het gebruik van de ruimte. Om de kosten van het onderhoud te drukken is er een nieuwe invulling nodig voor de openbare ruimte. De mogelijkheden tot nieuwe invulling zijn onderzocht aan de hand van scenario’s, die als basisonderzoek dienen voor deze visie.
De schaal en de context waarbinnen de verwildering kan plaatsvinden is belangrijk vanwege de functieverdeling van het stedenbouwkundig plan. De stadsnatuur mag geen negatieve invloed hebben op de waardering van de leefomgeving. Op basis van de scenario’s wordt in deze visie uitgelegd welke besluiten genomen worden. In de scenario’s zijn vier pijlers opgenomen: economie, natuur & milieu, sociaal maatschappelijk en cultuurhistorie. Naast de verandering in beheerkosten is het ten slotte van belang om te weten of deze criteria door het verwilderingsproces in waarde verminderen of juist verhogen. De gekozen beheermaatregel die per schaal wordt uitgelegd is de oplossing die de hoogste score heeft voor de kwaliteitswaarboring van de vier pijlers.
6.1.1 Gecontroleerde stadsnatuur De openbare ruimte in Amsterdam NieuwWest vraagt door haar stedenbouwkundige opzet om een nieuwe invulling. Gecontroleerde stadsnatuur biedt hiervoor de oplossing. De aanleg van stadsbossen en natuurlijke struwelen geeft de moderne mens de kans om in zijn directe woonomgeving de natuur te ervaren en kan bovendien een grote besparing opleveren op de onderhoudskosten. Samengevat houdt gecontroleerde stadsnatuur het volgende in: ‘Geef alle groene ruimte in Amsterdam Nieuw-West de ruimte om zich op natuurlijke wijze te ontwikkelen. Uitzondering zijn de hofjes, waar verwildering ongewenst is door de directe relatie met de omliggende woningen en het gevoel van veiligheid. Ook zijn functionele plaatsen van de stadsnatuur uitgezonderd, zoals wegbermen waar het overzicht door verwildering verloren zou gaan.’ De invulling van gecontroleerde stadsnatuur, of stedelijke verwildering, is afhankelijk van de schaal waarop het concept wordt
112
6.2 Optimale beheerscenario’s 6.2.1 Binnenhoven en gemeenschappelijke tuinen Binnenhoven en groenstroken die een directe relatie hebben met bebouwing vallen onder kleinschalige, stedelijke gebieden. Bij deze schaal is de oplossing van het omgaan met de groene ruimte zeer belangrijk voor de bewoners die in de nabijheid van, of direct aan dit groen wonen. Daar is ook rekening mee gehouden bij het kiezen van het uitgewerkte scenario. Bij kleinschalige, stedelijke gebieden, zoals hoven, kan vanuit de vier pijlers het beste worden gekozen voor een extensief maaibeheer. De kosten voor het toepassen
van extensief maaibeheer zijn lager dan het huidige groenbeheer. Dit komt vooral door de afname in maaifrequentie. Op het gebied van sociale veiligheid is intensievere verwildering, hoewel het een sterkere besparing op zal leveren, niet gewenst omdat er donkere hoekjes zullen ontstaan en het overzicht verdwijnt. Door het extensieve maaibeheer zullen flora en fauna echter al meer kans krijgen zich te vestigen in het gebied en zal de biodiversiteit toe nemen. Daarnaast blijft de cultuurhistorische waarde grotendeels gelijk, omdat er qua lijnvoering en opzet geen extreme verandering zullen optreden.
stedelijke verwildering. De hoogte van de besparing bij graasbeheer is afhankelijk van het te begrazen oppervlak en de soort grazers. Exacte besparingspercentages zijn bij elk gebied weer anders. Bij extensief maaibeheer wordt een besparing van 30% gerealiseerd. Op het gebied van kostenbesparing is gecontroleerde stedelijke verwildering de ultieme oplossing. Omdat andere factoren ook bijdragen aan een leefbare en beleefbare openbare ruimte wordt deze keuze echter alleen toegepast op gebieden die niet of nauwelijks gebruikt worden.
6.2.2 Parkstructuren De grootschalige gebieden worden gekenmerkt door de ruime opzet, een indirecte relatie met de bebouwing en de openbare toegankelijkheid. Bij de keuze voor een beheeroplossing speelt de gebruiker een belangrijke rol, andere factoren die belangrijk zijn; ecologie en de beheerkosten. In grootschalige gebieden kunnen drie oplossingen bijdragen aan het terugdringen van de onderhoudskosten: - gecontroleerd laten verwilderen van groen, waardoor stadsbos en natuurlijke struwelen ontstaan - het gebruik van grazers in de openbare ruimte - omvorming naar extensief maaibeheer
Bij intensiever gebruikte gebieden wordt ingezet op de variant graasbeheer. Bij deze variant neemt de natuurwaarde van een gebied toe, bovendien ontstaat er meer variatie in horizontale en verticale structuren. Dit is erg gunstig voor diersoorten die gedurende hun levenscyclus meerdere milieus op korte afstand van elkaar nodig hebben voor beschutting, voortplanting en overwintering. Ook is het voor de beleving van het gebied aantrekkelijker om te zien hoe een schaapsherder met zijn kudde schapen het gras kort houdt dan wanneer dit met een grasmaaier gebeurt. Graasbeheer maakt een gebied aantrekkelijker door de hogere biodiversiteit, variatie in structuren en de zichtbare grazers die het landschap ‘beheren’.
Stedelijke verwildering van het groen levert een kostenbesparing op van meer dan 90% ten opzichte van het traditionele groenbeheer. Bij het gebruik van grazers loopt de besparing niet zover op als bij
6.2.3 Bermen en oevers Het gaat hierbij om smalle langgerekte stroken groen die fysiek worden gescheiden door water of bestrating. Bij deze gebieden zijn vooral de (weg)gebruikers en de
113
(sociale) veiligheid van belang. Bij de keuze voor een optimaal beheertype zijn deze factoren doorslaggevend. De gekozen beheervariant voor dit schaaltype is extensief maaibeheer. Deze variant levert ruim 30% kostenbesparing op ten opzichte van het traditionele groenbeheer. Tevens zorgt extensief maaibeheer voor een aantrekkelijker beeld dan traditioneel groenbeheer. Door de lagere maaifrequentie neemt de diversiteit in structuren toe en ontstaat een grotere variatie in beplantingssoorten, waardoor de belevingswaarde van de gebieden toeneemt. Tevens kunnen deze structuren, die vaak direct gekoppeld zijn aan de infrastructuur, dienen als ecologische verbindingen tussen verschillende gebieden. Wanneer een oever direct is gekoppeld aan een grootschalig groengebied, zoals een park, dan wordt deze oever betrokken in het beheer van dat gebied. De toepassing van graasbeheer is langs wegen nauwelijks mogelijk. Het constant verplaatsen van afscheidingen en het hoge risico op aanrijding van dieren zijn hierbij doorslaggevend. Gecontroleerde verwildering is op wegbermen ook niet van toepassing, gezien de gevaarlijke omstandigheden die op de rijweg zouden ontstaan door vermindering van overzicht. Bij het beheren van wegbermen wordt om deze reden gekozen voor extensief maaibeheer. Op deze manier wordt binnen de schaal en context van elk gebied een passende
mate van stadsnatuur toegepast. In stadsparken is extreme verwildering in de vorm van aantrekkelijke stadsbossen mogelijk, maar langs functionele structuren zoals wegbermen en oevers wordt een gematigde vorm van verwildering toegepast om de veiligheid te waarborgen. In gemeenschappelijke tuinen en binnenhoven wordt een extensievere vorm van maaibeheer toegepast, waarbij de cultuurhistorische waarden gehandhaafd blijven.
114
115
116
hoofdstuk 7
Verwilderingsvoorstellen 117
2
1 heestervakken gazon particuliere tuinen Afb. 7.1 Hofje met huidig beheer, schaal 1:500
118
In dit hoofdstuk worden voorstellen gedaan om het openbaar groen anders in te richten. Door wildernis aan te passen aan de schaal en locatie worden de beheerkosten beter afgestemd op het gebruik van een gebied. In de scenario’s van hoofdstuk 5 zijn er verschillende vormen van wildernis toegepast op verschillende schaalniveaus waarin duidelijk is geworden wat de voor- en nadelen zijn van bepaalde beplantingstypen op een bepaalde plek. Door de scenario’s te nuanceren kunnen de nadelen worden weggenomen zodat er een bruikbare ruimte wordt gecreëerd die minder onderhoud behoeft. 7.1 Huidig beheer Hofje Voor het hofje worden enkele voorstellen gedaan die bruikbaar zijn op deze schaal. Deze modellen worden geprojecteerd op een voorbeeldhofje zoals in afbeelding 7.1. Hierdoor kan inzichtelijk gemaakt worden hoe het verwilderingsplan in een huidig ontwerp geplaatst kan worden en welke baten dit heeft voor onder andere de onderhoudskosten en participatie. 7.1.1 Beeld Het voorbeeldhofje bestaat, net zoals veel andere hofjes in Nieuw-West, voor een groot deel uit een strak gemaaid gazon. De overige groene ruimte wordt ingevuld door vakbeplanting met in elk vak één tot enkele soorten planten. Het grootste deel bestaat uit bodembedekkers met daarin een paar verschillende soorten heesters en bomen. Hierdoor ontstaat een vrij eentonig en constant beeld het hele jaar door.
1
Afb. 7.2 Aanzicht 1 huidig beheer
2
Fig. 7.3 Aanzicht 2 huidig beheer
119
7.1.2 Kosten Het traditionele beheer in het voorbeeldhofje kost â‚Ź2,15 per m2 per jaar, zie Fig. 7.1. De grootste kostenpost binnen dit beheer zijn de heestervakken, deze vormen de helft van de totaalkosen. In dit beheer is het snoeien van de heesters, het schoffelen en uitharken van onkruid en het verwijderen van zwerfafval meegenomen. Daarnaast vormen de sierrozen een relatief dure kostenpost doordat de grond onder de rozen vrij moet zijn van onkruid en er is veel snoei nodig. 7.1.3 Participatie en gebruik Voor bewoners is hier geen vorm van participatie mogelijk doordat de dichte heestervakken weinig aanleiding bieden om te helpen met het onderhoud. Door de afwezigheid van beschutte plekjes is het voor bewoners niet aantrekkelijk om hier te gaan zitten omdat de schaal van de ruimte te groot is. Aan de andere kant zorgt de openheid wel voor sociale controle door buurtbewoners, dit moet daarom wel behouden blijven. Het grote gazon biedt voor kinderen ruimte om te spelen, ze kunnen hier bijvoorbeeld gaan voetballen. Maar daarnaast zijn er weinig aanleidingen om te gaan spelen. De omgeving geeft weinig aanleiding voor kinderen om iets te gaan ontdekken.
120
Fig. 7.1 Beheerskosten huidig beheer
121
Huidige situatie
1 heestervakken bloemrijk grasland gemaaide kanten gazon
2
particuliere tuinen Afb. 7.4 Aangepast maaibeheer, schaal 1:500
122
7.2 Aangepast maaibeheer In deze optie wordt een groot deel van het gazon omgevormd naar bloemrijk grasland. De heestervakken en bomen blijven grotendeels behouden zodat de investeringskosten minimaal zijn. Op deze manier worden de hofjes aantrekkelijker, ecologischer en goedkoper in het beheer. 7.2.1 Beeld Doordat alleen het maaibeleid wordt veranderd is het effect op de openheid minimaal waardoor het hofje overzichtelijk blijft. Voor de bewoners veranderd er in de directe omgeving niets doordat de heestervakken tegen hun achtertuin niet veranderen, zie afbeelding 7.4. Wel krijgen ze zicht op een dynamisch hofje doordat het bloemrijke grasland door de jaren heen zal gaan ontwikkelen. De eerste jaren zal vooral het gras gaan overheersen met enkele algemene soorten bloemen. In het verloop van de jaren, naarmate de ondergrond verschraalt, zullen er steeds meer soorten planten komen, zie afbeelding 7.6. Maar ook door de seizoenen heen zal er een wisselend beeld ontstaan doordat steeds andere kruiden gaan bloeien. In het voorbeeld van het hofje zijn de grote gazons vervangen door bloemrijk grasland, ook zijn enkele heestervakken vervangen door bloemrijk grasland. Hierdoor wordt er een groot gebaar gemaakt en het bloemrijke grasland wordt meer naar de randen van het hofje getrokken, zie de rode pijlen in afbeelding 7.4, waardoor het beter beleefbaar is vanuit de buurt. Ook vanuit het punt van onderhoud is dit aantrekkelijk doordat in ĂŠĂŠn keer een
1
Afb. 7.5 Sfeerbeeld: aanzicht vanaf straat
2 1
Jaar 1
Jaar 5
Afb. 7.6 Sfeerbeeld: ontwikkeling bloemrijk grasland
123
Jaar 10
Jaar 25
een groot oppervlak gemaaid kan worden met minder obstakels. Als dit principe op andere hofjes toegepast wordt dan moet per situatie beoordeeld worden wat er kan blijven en wat er weg kan. In dit ontwerp zijn twee vakken aangegeven die wel gemaaid zullen worden hierdoor wordt het gebruik geconcentreerd. Doordat deze vegetatie hoger is kan het over de paden gaan hangen. Dit kan worden tegengegaan door langs de paden een kleine strook te maaien, zie afbeelding 7.7. Dit geeft ook nog andere voordelen. Zo worden de paden sterker aangezet waardoor de rechte lijnen van het ontwerp duidelijker worden. Ook wordt hier contrast gerealiseerd tussen natuur en cultuur. Een ander voordeel van het uitmaaien langs de paden is dat er minder kruiden gaan wortelen in de verharding waardoor er voordeel behaald wordt in de onderhoudskosten. 7.2.2 Kosten Door deze omvormingen zullen de kosten voor het onderhoud verminderd worden. Dit is dan ook terug te vinden in de vierkante meter prijs. De beheerprijs per vierkante meter zal dan €1,58 worden. Dit is een besparing van 23% ten opzichte van de uitgangssituatie. Voordat deze besparing gerealiseerd kan worden, moeten er wel heestervakken en rozenvakken omgevormd worden. Hiervoor is een investering nodig. Het is afhankelijk van het hofje wat er precies omgevormd moet worden. In dit voorbeeld zijn de kosten van de investering €545,02. Dit is met de besparing op het beheer na een half jaar terugverdiend.
7.2.3 Participatie en gebruik De participatie wordt met dit ontwerp niet bevorderd doordat het nog steeds gaat om grote beheergroepen waarin de bewoners weinig kunnen helpen. Door twee kleinere vakken uit te maaien wordt het gebuik geconcentreerd. Deze vakken worden rondom omsloten door een lage massa. Als je hier gaat zitten ontstaat er een beschut gevoel in een ruimte die qua schaal fijn is om te recreëren. Deze vakken zijn zo gekozen dat ze passen binnen het bestaande ontwerp. Het hoge gras zorgt voor meer speelaanleidingen voor kinderen. Zo kunnen ze hier bijvoorbeeld insecten en andere beestjes gaan vangen en zodoende meer leren over de natuur.
Fig. 7.2 Investeringskosten maaibeleid
124
Afb. 7.7 maaibeleid
Fig. 7.3 Beheerkosten maaibeleid
125
Huidige situatie
stedelijke verwildering heestervakken bloemrijk grasland gemaaide kanten
1
gazon 2
particuliere tuinen Afb. 7.8 Aangepast maaibeheer, schaal 1:500
126
7.3 Stedelijke wildernis In dit model wordt er een extra stap naar verwildering gemaakt ten opzichte van het vorige model van het aangepaste maaibeheer. Alle heestervakken worden verwijderd en worden vervangen door ruigere beplanting. Het gazon wordt grotendeels omgevormd tot bloemrijk grasland. Er is een klein gedeelte dat gazon blijft om het gebruik te bevorderen. 7.3.1 Beeld Door ook alle vakbeplanting te vervangen ontstaat er een veel natuurlijker en dynamischer beeld. De enige constante in het hofje is het gazon, verder hebben de andere beplantingstypen een veranderend uiterlijk door de seizoenen en jaren heen. In het voorbeeld van het hofje op afbeelding 7.8. zijn de heestervakken langs de woningen vervangen door ruigtekruiden, zoals beschreven in hoofdstuk 2.3. Hierdoor begint de natuurlijke begroeiing voor de bewoners direct bij de achtertuin. Andere heestervakken die vervangen worden krijgen de kans om door te groeien. Hier kunnen ook boomvormers in gaan ontstaan zoals in afbeelding 7.9 en 7.10, het beeld van deze sfeerbeelden ontstaan na ongeveer 10-15 jaar. De randen van deze ‘verwilderde’ vakken moeten wel worden bijgehouden anders gaan deze over de paden hangen. Deze vakken zijn zo gekozen dat er wel zicht blijft vanaf buiten in de hofjes zodat geen donkere onoverzichtelijke plekken ontstaan maar er is wel meer beschutting.
1
Afb. 7.9 Sfeerbeeld: aanzicht vanaf straat
2
Afb. 7.10 Sfeerbeeld: aanzicht vanaf straat
127
andere bomen kunnen doorgroeien. Voor kinderen is er ook meer te doen doordat ze in de verwilderde stukken bijvoorbeeld hutten kunnen maken van takken. Maar ze kunnen ook blijven voetballen doordat er een deel gazon behouden blijft.
Er worden in dit hofje twee bomen verwijderd omdat dit uitheemse bomen zijn die niet passen in het natuurlijke beeld wat hier ontstaat, zie afbeelding 7.11. Als dit principe bij andere hofjes wordt toegepast moet per hofje bekeken worden welke bomen er kunnen blijven staan en welke verwijderd worden. 7.3.2 Kosten Deze stedelijke verwildering in het hofje heeft grote invloed op de beheerprijs. De beheerprijs wordt €0,37 per vierkante meter. Dit is een besparing van 82% ten opzichte van het huidige beheer van €2,15 per viekante meter. Dit komt doordat er heestervakken en gazon worden omgevormd naar ruigtekruiden en verwilderde heesters. Voor dit ontwerp zal ook een investering moeten plaats vinden. Voor dit hofje komt het neer op een investering van €1201,86. Deze investering kan per hofje anders zijn afhankelijk van de inrichting. Deze investering is binnen een jaar terug verdiend, omdat het jaarlijkse beheer 82% goedkoper wordt. 7.3.3 Participatie en gebruik Bewoners hebben met dit plan de kans om te helpen in het onderhoud. De ruigtekruiden grenzend aan de achtertuinen kunnen mede beheerd worden door de bewoners. Doordat sommige bewoners juist een hoge afscheiding willen en andere mensen willen juist van zich af kijken. De bewoners kunnen zelf de begroeiing terug snoeien als deze te hoog wordt. Ook in de verwilderingsstukken kunnen mensen helpen met enkele boomvormers te verwijderen om ruimte te maken zodat
Afb. 7.11 Uitheemse bomen, Catalpa bignonioides
Fig. 7.4 Investeringskosten stedelijke wildernis
128
Fig. 7.5 Beheerkosten stedelijke wildernis
129
Huidige situatie
moestuinen akker heestervakken gazon particuliere tuinen Afb. 7.12 model stadslandbouw, schaal 1:500
130
7.4 Stadslandbouw
Om de gebruikswaarde van een hofje te vergroten is het mogelijk om het gebruik door de bewoners te laten bepalen. Dit kan gerealiseerd worden door stadslandbouw in de hofjes toe te passen. Stadslandbouw is een opkomende trend doordat mensen bewuster worden over hun eten, hoe het is geproduceerd en waar het vandaan komt. Een belangrijke factor om deze projecten te laten slagen is de draagkracht van de bewoners. Deze mensen zijn bij dit model de beheerders van een gedeelte van de ruimte. Bij het slagen van dit project gaat ook de bewonersparticipatie vooruit doordat mensen interactief samenzijn in het hofje, waar het oorspronkelijk ook voor bedoeld was.
Afb. 7.13 Sfeerbeeld: aanzicht vanaf straat
7.4.1 Beeld Op afbeelding 7.12 is te zien hoe het principe van stadslandbouw toegepast wordt op een hofje. Er is een gedeelte ontwikkeld waar mensen een eigen kleine tuin hebben. Ook is er een deel gereserveerd waar op grotere schaal gewassen verbouwd kunnen worden. Hierdoor wordt er eenheid gecreĂŤerd en het idee van landbouw wordt versterkt. Wel moet de openheid van het hofje niet verloren gaan. Langs de rand kunnen er een paar vakken wel hoger worden maar het moet wel overzichtelijk blijven. Binnen deze kaders hebben de bewoners zelf de keuze hoe ze de moestuin gaan inrichten. Afb. 7.14 Referentie stadslandbouw in Nijmegen
131
7.4.2 Kosten Bij het toepassen van stadslandbouw in het hofje, zullen grote delen van het gazon en de heestervakken worden omgevormd naar landbouwgrond. Doordat een groot deel van het onderhoud wordt uitbesteed zullen de beheerkosten van de gemeente flink dalen. In het voorbeeld van dit hofje zakken de kosten met meer dan 58%. Dit betekent dat de vierkante meterprijs zakt van €2,15 naar €1,36. Wel is er een kleine investering nodig die bestaat uit het verwijderen van enkele heestervakken en het plantklaar maken voor de stadslandbouw. Dit is een bedrag van €770,- op een besparing van €1978,-, Zie figuur 7.6. Dit bedrag is binnen een half jaar terug verdiend.
Afb. 7.15 Creëren van een ontmoetingsplek
7.4.3 Participatie en gebruik Dit model staat in het teken van participatie. De bewoners worden betrokken bij het hofje. Er zullen mensen zijn die weinig tijd hebben en maar een kleine moestuin willen. Er kunnen ook mensen zijn die hier meer aardigheid in hebben en wel een groot stuk willen beheren. De bewoners kunnen dan zelf de moestuin inrichten. Zo kunnen ze samen een ontmoetingsplek maken zoals in afbeelding 7.15. Dit kan gerealiseerd worden door het hout te gebruiken van de twee bomen die weg gaan. Maar er kunnen ook initiatieven worden genomen om met de buurt bakken te maken zoals in afbeelding 7.16.
Fig. 7.6 Investeringskosten stadslandbouw
132
Afb. 7.16 Inrichting moestuin
Fig. 7.7 Beheerkosten stadslandbouw
133
Schaal 1:5000
Afb. 7.18 Sloterpark huidig beheer
Schaal 1:30.000
134
7.5 Huidig beheer Park
In Amsterdam Nieuw-West zijn veel parken en parkstroken. De grootste parken liggen rond de Sloterplas. Vanuit de visie is het de gedachte om te proberen zo veel mogelijk te verwilderen behalve als het de recreatie belemmerd. Ook op de schaal van het park worden, net zoals bij de hofjes, elementen gebruikt uit de scenario’s maar door deze te nuanceren blijft er een bruikbare openbare ruimte. 7.5.1 Beeld Het nieuwe beheerprincipe wordt geprojecteerd op parkniveau. Hiervoor is het grote schiereiland aan de westkant van de Sloterplas genomen. Dit park bestaat nu uit enorm veel gazon van ongeveer 6,5 hectare. Er wordt in dit park een doorzicht gemaakt tussen de President Allendelaan en de Sloterplas, zie de zwarte lijn in afbeelding 7.18. In afbeelding 7.20 is dit ook te zien. In het park zijn twee kunstwerken aanwezig, één ligt aan de President Allendelaan, dit kunstwerk wordt versterkt door hagen die er een cirkel omheen vormen. Dit zorgt ook voor een extra versterking van de zichtlijn naar de Sloterplas. Een ander kunstwerk ligt achter in het park en is gelegen op een heuvel waardoor deze extra wordt uitgelicht zoals te zien is op afbeelding 7.19.
Afb. 7.19 Grote vlakken met gazon
Afb. 7.20 Zicht vanaf President Allendelaan
135
7.5.2 Kosten Het beheer in de uitgangsituatie in het park met deze omvang kost ₏0,26 per m2 per jaar zie figuur 7.8. In deze vierkante meter prijs zijn de verhardingen meegenomen. De grootste kostenpost binnen het beheer is het maaien van het gazon, uitgaande van 26 keer maaien per jaar. Daarnaast zijn ook de volgende punten meegenomen: het afsteken van graskanten, het verwijderen van bladafval en het verwijderen van zwerfvuil. 7.5.3 Gebruik Doordat er zo’n grote oppervlakte gazon is wordt er in verhouding maar een erg klein gedeelte gebruikt. Door de grote ruimtes zijn er maar weinig plekken waar het fijn is om te gaan zitten.
136
Fig. 7.8 Beheerkosten huidig onderhoud park
137
Schaal 1:5000
Afb. 7.21 Sloterpark aangepast beheer
Schaal 1:30.000
138
7.6 Aangepast beheer Park
Op afbeelding 7.21 is te zien wat voor effect onze gedachte, beschreven in de visie, heeft op dit deel van het Sloterpark. In het park wordt er voor gekozen om de zichtlijn door het park te behouden, samen met enkele andere zichtlijnen op de Sloterplas. De gebieden die overblijven worden verwilderd. 7.6.1 Beeld De zichtlijnen door het park worden behouden maar het gazon is vervangen door bloemrijk grasland. De openheid wordt hierdoor behouden alleen is het nu veel dynamischer doordat het bloemrijk grasland door de seizoenen steeds een ander beeld geeft. In het park blijven de twee gebieden rondom de kunstwerken onderhouden volgens het huidige beheer. Hierdoor wordt het gebruik geconcentreerd, zie afbeelding 7.22. Daarnaast worden nog enkele delen langs de oevers bloemrijk grasland waardoor de relatie met de Sloterplas behouden blijft. De rode gebieden op afbeelding 7.21 worden verwilderd omdat deze geen belangrijke zichtlijnen vertegenwoordigen. Een voorbeeld hiervan is te zien op afbeelding 7.23. Na ongeveer 10-15 jaar zal hier een jong bos staan. Dit maakt het ook afwisselend wanneer er verschillende soorten bos zijn. 7.6.2 Kosten Bij dit aangepaste beheer zal het gazonoppervlak verkleinen van 65000 m2 naar 9000 m2. Dit heeft een duidelijke invloed op de beheerkosten. Door het en
Afb. 7.22 Sfeerbeeld: maaibeheer op het grote gazon
Afb. 7.23 Sfeerbeeld: maaibeheer en verwildering
139
omvormen van gazon naar ruigtegrassen en bos zal er een besparing optreden van 69% ten opzichte van de uitgangssituatie. De beheerprijs per vierkante meter wordt dan â‚Ź0,08, Zie figuur 7.9 op de volgende bladzijde. 7.6.3 Gebruik Zoals eerder verteld zal het gebruik geconcentreerd worden bij de twee kunstwerken. Wanneer later blijkt dat het hier te druk wordt dan kunnen deze plekken worden uitgebreid. Dit kan door een een grotere rand rondom de kunstwerken te maaien. Er kan daarnaast ook worden gekozen om een ander stuk te kiezen en daar gazon te laten, dit kan bijvoorbeeld langs de kant van de Sloterplas. Dit zijn aantrekkelijke gebieden doordat er grote vergezichten zijn.
Fig. 7.9 Beheerkosten aangepast onderhoud park
140
7.7 Aangepast beheer parken
Op afbeelding 7.24 is globaal te zien waar verwildering mogelijk is. Alle blauwe gebieden worden op dezelfde manier beheerd zoals het nu ook gebeurd. Dit zijn vooral gebieden waar recreatie voor komt, zoals het Sloterparkbad. Daarnaast zijn er gebieden die niet helemaal verwilderd kunnen worden in verband met de openheid en sociale veiligheid, dit zijn de gele gebieden. De rode gebieden kunnen in principe verwilderd worden. Wanneer er concrete plannen zijn om een gebied echt te laten verwilderen moet er nog gedetailleerd gekeken worden of het daadwerkelijk mogelijk is.
Afb. 7.24 Overzicht parken en parkstroken
141
7.8 Aangepast beheer bermen
Vanuit de scenario’s van hoofdstuk 5 is gebleken dat voor bermen een aangepast maaibeheer veel voordelen op kan leveren. De maaifrequentie neemt af van 26 keer per jaar naar twee keer per jaar. 7.8.1 Beeld Op afbeelding 7.25 is te zien hoe de bermen eruit komen te zien na 25 jaar. Het beeld is meer divers dan de strak gemaaide bermen die er nu te vinden zijn. Het gras blijft onder ooghoogte dus de veiligheid zal er niet op achteruit gaan. 7.8.2 Kosten Bij de berm kost het traditionele beheer €0,62 per m2 per jaar, waarbij het gazon de grootste kostenpost is. Hierin is opgenomen : 26 keer maaien, afsteken van de graskanten, het maaien rondom obstakels en het verwijderen van zwerfvuil. Behalve rondom bomen, moet er ook om de verlichting en eventuele verkeersborden worden gemaaid. Wanneer er maaibeheer wordt toegepast in de berm, zal de frequentie van het maaien van het gazon veranderen van 26x naar 2x per jaar. Hierdoor verandert de vegetatie en is er ander beheer nodig. Bij dit beheer stijgen de beheerkosten per keer, maar dalen de kosten per jaar. Al met al zal dit leiden tot een besparing op de beheerkosten per vierkante meter van 71%. De vierkante meter prijs wordt dan €0,18.
Afb. 7.25 Sfeerbeeld berm huidig beheer
Fig. 7.10 Kostenraming huidig onderhoud
Fig. 7.11 Kostenraming maaibeheer
142
Afb. 7.26 Sfeerbeeld bermen na 25 jaar
7.9 Aangepast beheer oevers Vanuit hoofdstuk 5 is ook voor de oevers gebleken dat er met het aangepaste maaibeheer veel bereikt kan worden. De oever wordt ecologischer en gevarieerder zonder dat het grote ruimtelijke gevolgen heeft, zie afbeelding 7.27 en 7.28. 7.9.1 Beeld Ook bij de oevers ontstaat er een veel gevarieerder en dynamischer beeld wanneer het maaibeheer wordt aangepast. Op afbeelding 7.28 is een sfeerbeeld te zien hoe een berm er over 25 jaar uit kan zien. Naast dat het een kleurrijker beeld op levert is het ecologisch ook aantrekkelijker. 7.9.2 Kosten Bij de oever kost het traditionele beheer â‚Ź0,19 per m2 per jaar, waarbij het beheer van het ruigtegras de grootste kostenpost is. Hierin is opgenomen : 4 keer maaien en afvoeren, maaien wegkanten en het maaien rondom obstakels en het verwijderen van zwerfvuil. Behalve rondom bomen, moet er ook om de verlichting en eventuele verkeersborden worden gemaaid. Bij de oever is alleen het onderhoud aan het droge gedeelte meegenomen. Bij de toepassing van maaibeheer in de berm, zal de frequentie van het maaien van het ruigtegras veranderen van 4x naar 2x per jaar. Dit zal leiden tot een besparing op de beheerprijs per vierkante meter van 21%. De vierkante meter prijs wordt dan â‚Ź0,15.
Afb. 7.27 Sfeerbeeld oever huidig beheer
Fig. 7.12 Kostenraming huidig onderhoud
Fig. 7.13 Kostenraming maaibeheer
143
Afb. 7.28 Sfeerbeeld oever maaibeheer
7.10 Conclusie ontwerpen Vanuit de scenario’s is gebleken dat niet alle vormen van wildernis toepasbaar zijn voor het openbaar groen. Zo is het veelal het geval dat de openheid minder wordt waardoor de sociale en fysieke veiligheid niet gegarandeerd kan worden. Maar door in de scenario’s nuances te leggen kan het wel bruikbaar worden. 7.10.1 Hofje Naar aanleiding van de schaal van het hofje is er gekozen om de mensen keuzes te geven voor de inrichting van het hofje. Ten eerste is er het voorstel om het maaibeheer aan te passen, waardoor er met een relatief kleine ingreep een gevarieerder beeld ontstaat met een besparing van 23% op het onderhoud. Door een stap verder te gaan met stedelijke verwildering wordt het hofje grotendeels omgegooid, maar dit heeft wel een heel natuurlijk ogend resultaat. Verder zit hier een grote besparing in van 82%. Daarnaast biedt het ook mogelijkheden voor buurtbewoners om te participeren in het onderhoud. Voor kinderen zijn er ook meer aanleidingen om hier te spelen. Met de optie stadslandbouw wordt het gebruik van het hofje teruggegeven aan de bewoners. Om dit te laten slagen is wel de volledige inzet van de buurtbewoners nodig. In het voorstel dat uitgaat van het grotendeels omvormen van het hofje naar stadslandbouw wordt een besparing van 58% gehaald op het onderhoud. De investeringskosten van dit voorstel zijn binnen een half jaar terug te verdienen.
7.10.2 Park Op de schaal van de parken en parkstroken worden in principe drie soorten beheer doorgevoerd: - Huidig beheer; Dit gebeurt op plekken die nodig zijn ten behoeve van recreatie. De beheergroepen blijven hier strak bijgehouden. - Maaibeheer; De gazons worden omgevormd tot bloemrijke graslanden door het maaibeheer te verlagen naar 2 maal per jaar. Dit gebeurt op plekken die niet of nauwelijks gebruikt worden voor recreatie maar waar wel de openheid behouden moet blijven. - Verwilderen; Dit gebeurt op plekken die niet gebruikt worden voor recreatie en waar de openheid niet noodzakelijk is. Door deze drie beheervormen toe te passen op het schiereiland aan de westkant van de Sloterplas blijkt hoe deze beheervormen toe te passen zijn. De recreatie wordt geconcentreerd, de belangrijke zichtlijnen worden behouden door hier bloemrijk grasland van te maken en de overige gebieden worden verwilderd. Hierdoor ontstaat er een gevarieerder beeld. Ook gaan de kosten drastisch omlaag met 69%. Hierdoor wordt het gebruik en de bijbehorende kosten beter op elkaar afgestemd.
144
7.10.3 Berm en Oevers Bij het openbaar groen langs deze infrastructurele lijnen door het gebied is de veiligheid belangrijk. Daarom mag de openheid niet worden aangetast. Door ook hier het maaibeheer aan te passen ontstaat er een dynamisch beeld zonder dat de veiligheid wordt aangepast. Ook hier levert het een besparing op. Bij de bermen is deze besparing 71% en bij de oevers is het een besparing van 21%.
145
146
hoofdstuk 8
Conclusies en aanbevelingen 147
Dit hoofdstuk zal als afsluiting van het rapport de conclusies uit dit onderzoek geven. Naast de conclusies zullen er ook aanbevelingen worden gegeven over het mogelijke vervolg van dit onderzoek.
zich allemaal in een ander stadium van successie bevinden. Bij vergelijking van deze conclusies is duidelijk zichtbaar dat ruigtekruiden het meest goedkope vegetatietype per ha is.
8.1 Conclusies 8.1.1 Deel 1 Hoofdstuk 1 - Referentiestudie De idealen van Louis Le Roy zijn moeilijk toepasbaar op Amsterdam Nieuw-West door zijn poging om de mens en natuur met elkaar te verweven. De twee referenties laten zien dat stadsnatuur diep in de stad zeker mogelijk is. Omdat de natuur in Nederland altijd sterk gereguleerd en gecontroleerd is geweest gaan er ontworpen landschapsstructuren verloren, wanneer natuurlijke verwildering wordt toegepast. Door de intense verweving van de natuur met andere structuren in Amsterdam Nieuw-West komt bovendien de economie in gevaar als de natuur haar gang kan gaan. Hierdoor vervaagt namelijk de scheiding tussen natuur en cultuur. Deze gedachte wordt niet gesterkt door de structuren in Stockholm, wat een meer realistisch voorbeeld is. Daarnaast is dit geheel in strijd met de Nederlandse mentaliteit om de natuur te beheren. Het is utopisch om deze om te vormen, maar niet realistisch. Beide referenties zijn dus niet direct toe te passen op het plangebied.
- Als er geen onderhoud wordt gepleegd dan ontstaat er uiteindelijk bos. Dit is een relatief goedkope begroeiing van €375,00 per ha. - Er kan ook worden gekozen voor een struweellandschap. Dit wordt alleen in stand gehouden wanneer alle boomvormers worden weggehaald. De beheerkosten zijn daarom iets hoger met €508,- per ha. - Ruigtekruiden ontstaan bij het eens per twee tot vijf jaar maaien, dit is afhankelijk van de voedselrijkdom. Bij het twee keer maaien per jaar kost dit €177,00 per hectare per jaar. - Als er vaker per jaar gemaaid wordt ontstaat er bloemrijk grasland. Dit levert een meer kruidachtige vegetatie op. Bij eens per jaar maaien kost dit €354,- per ha per jaar. - Pioniersbegroeiing, ook wel bloemakkers genoemd, ontstaan op kale grond. Dit is een duur vegetatietype dat €1892,- per ha per jaar kost. Dit komt door het regelmatig inzaaien, wat noodzakelijk is om het in stand te houden. - Het oeverlandschap is met €2328,50 per ha per jaar, bij een oeverbreedte van 5 meter, duur om te beheren. De watergang kost dan nog eens €1203,- per jaar om te beheren.
Hoofdstuk 2 - Keuzemodellen Het onderzoek naar verschillende typen begroeiingen laat zien dat er door verschillen in beheer heel diverse begroeiingen kunnen ontstaan. Er zijn zes beplantingstypen onderzocht die
Hoofdstuk 3 - Cultuurhistorie Amsterdam Nieuw-West werd oorspronkelijk duidelijk gestructureerd
148
aangelegd volgens de gedachte van de tuinstad. Door grote veranderingen buiten Nieuw-west zijn de Westelijke tuinsteden als fragmenten in een onsamenhangende omgeving geworden. Er moet gezocht worden naar manieren om meer samenhang te creëren tussen deze gebieden. Daarnaast zijn er problemen ontstaan doordat er te veel openbare ruimte is. De wijken werden aangelegd met de gedachte dat de openbare ruimte voor iedereen was, maar door de grote schaal voelt niemand zich betrokken bij het openbaar groen. Hierdoor is de openbare ruimte onbruikbaar en onpersoonlijk geworden. Hoofdstuk 4 - Ecologie De structuurvisie van de gemeente Amsterdam is voorzien van een grote hoeveelheid aanpassingen in de ecologische structuur in en rondom Nieuw-West. Deze aanpassingen borduren voort op de maatregelen die al genomen zijn om de ecologie in dit stadsdeel te verbeteren. Hieruit blijkt dat de ecologische structuren al goed ontwikkeld zijn. Door de frequentie van het maaibeheer naar beneden bij te stellen wordt de ecologische waarde van de groene ruimte nog groter. De Amsterdamse gedragscode, die als richtlijn bij de flora- en faunawet wordt gebruikt, beschrijft of een handeling met betrekking tot de groene ruimte in strijd is met de wet en daarom niet mag worden uitgevoerd, wat voorkomt dat kwetsbare flora en fauna zowel bedoeld als onbedoeld zich niet kan handhaven.
8.1.2 Deel 2 Hoofdstuk 5 - Scenario’s In de visie is de hoofdconclusie van de scenario’s samengevat als: ‘Geef alle groene ruimte in Amsterdam Nieuw-West de ruimte om zich op natuurlijke wijze te ontwikkelen. Uitzondering zijn de hofjes, waar totale verwildering ongewenst is door de directe relatie met de omliggende woningen en het gevoel van veiligheid. Ook zijn functionele plaatsen van de stadsnatuur uitgezonderd, zoals wegbermen waar het overzicht door verwildering verloren zou gaan.’ Dit houdt in dat op basis van de scenario’s geconcludeerd wordt dat stadsnatuur overal toepasbaar is, met uitzondering van de hofjes doordat deze gekoppeld zijn aan de woonomgeving. Om infrastructurele veiligheid te waarborgen wordt de stadsnatuur ook niet langs doorgaande wegen ontwikkeld.
de ruime opzet en de indirecte relatie met bebouwing. Er zijn een drietal oplossingen of een combinatie van deze te geven voor de parkgebieden. De volgende oplossingen zullen zowel op de beheerkosten als op de ecologie een positieve uitwerking hebben. - gecontroleerd laten verwilderen van groen, waardoor stadsbos en natuurlijke struwelen ontstaan - het gebruik van grazers in de openbare ruimte - omvorming naar extensief maaibeheer
Bij kleinschalige, stedelijke gebieden, zoals hofjes, is het maaibeheer door de lage beheerkosten het meest efficiënte scenario. Op het gebied van sociale veiligheid is intensieve verwildering, hoewel het een sterkere besparing op zal leveren, niet gewenst omdat er donkere hoekjes zullen ontstaan en het overzicht verdwijnt. Door het extensieve maaibeheer zullen flora en fauna echter al meer kans krijgen zich te vestigen in het gebied en zal tevens de biodiversiteit toe nemen. Daarnaast blijft de cultuurhistorische waarde grotendeels gelijk, omdat er qua lijnvoering en opzet geen grote veranderingen zullen optreden.
Hoofdstuk 6 - Ontwerpen Op basis van de scenario’s zijn voor de hofjes drie ontwerpen gemaakt die inzichtelijk maken wat de consequenties zijn van de keuze voor de inrichting van het hofje. Door het principe van de scenario’s te nuanceren wordt er een bruikbare ruimte gecreëerd.
De parkgebieden bieden meer kansen voor gecontroleerde stedelijke verwildering door
Bij de bermen en oevers zijn vooral de weggebruikers en de (sociale) veiligheid belangrijk. Hierdoor is het extensief maaibeheer de meest geschikte beheervariant. Deze variant heeft zowel op de beheerkosten als op de ecologie een positieve uitwerking en waarborgt tevens de (sociale) veiligheid.
Hofje Bij de invulling ‘maaibeheer’ wordt met een kleine investering een besparing gecreëerd van 23%. De veranderingen bij dit principe worden beperkt tot het gazon en enkele heestervakken. Er is wel onderhoud aan alle randen van de bloemenweides nodig om het overgroeien van de aanwezige paden te voorkomen. Door niet alle gazons
149
om te vormen tot bloemenweide wordt voorkomen dat bewoners hun huidige activiteiten niet kunnen voortzetten, zoals bijvoorbeeld het voetballen door kinderen. Een stap verder in de ‘stadsnatuur’ wordt het hofje natuurlijker ingericht. Hierbij wordt met een investering die binnen een half jaar is terugverdiend een besparing behaald van 82%. Vanuit de scenario’s is gebleken dat wildernis niet toepasbaar is voor de invulling van het totale hofje. Door dit op enkele plekken toe te passen, in combinatie met andere beplantingstypen is het wel toepasbaar. Door te kiezen voor een maaibeheerzone tussen de bebouwing en de stadsnatuur wordt voorkomen dat de sociale veiligheid hard achteruit gaat. Dit komt doordat het overzicht niet geheel verloren gaat door de open ruimte tussen de bebouwing en de groeiende natuur. Stadslandbouw is een alternatief wanneer de omwonenden graag (met elkaar) veel tijd doorbrengen in het hofje, maar voldoende draagkracht is hiervoor onmisbaar. Wanneer het hofje grotendeels gebruikt gaat worden kan er een besparing worden gehaald van 58%, de investering hiervoor kan ook binnen een half jaar worden terugverdiend. Park Op parkniveau zal per locatie bekeken moeten worden waar stadsnatuur kan worden toegepast. Het gebruik van parken staat voorop, dus plekken met een hoge gebruikswaarde moeten volgens het huidige beheer gehandhaafd blijven. Door de toepassing van bloemrijk grasland op
de locaties van zichtlijnen, worden open ruimtes in het park behouden en zal het park niet ‘dicht groeien’. Alle andere gebieden kunnen in principe verwilderd worden. In het voorbeeld wordt een beheerbesparing gehaald van 69%. Oever en Berm Bij deze infrastructurele structuren staat de veiligheid voorop. De beplanting mag daarom niet boven ooghoogte komen. De beplanting mag echter wel gevarieerder worden. Door op deze plaatsen het extensieve maaibeheer toe te passen wordt bij de oevers de maaifrequentie verlaagd van vier naar twee keer per jaar, wat een besparing opleverd van 21%. De maaifrequentie van de bermen wordt verlaagd van 26 naar twee keer per jaar, wat een besparing opleverd van 71%. 8.2 Aanbevelingen Om dit onderzoek af te sluiten worden een aantal aanbevelingen gegeven. Dit zijn aanbevelingen voor een verdiepingsslag op dit onderzoek, vervolgstappen en praktische tips om verder te kunnen met dit onderwerp. De in dit boek opgenomen prijzen, zijn gebaseerd op normen uit het groene boekje en geven een indicatie. Verder onderzoek is noodzakelijk om deze prijzen concreet te kunnen maken. Als verdieping op dit rapport is uitgebreid onderzoek nodig naar de praktische toepassing en kosten van begrazing, dat is in dit rapport niet gedaan. Naast het graasbeheer is stadslandbouw ook opgenomen in één van de ontwerpen.
Stadslandbouw is een manier om beheer van gemeentelijke gronden af te stoten aan bewoners. Het beheer van gemeentelijke gronden afstoten kan echter op meerdere manieren en meerdere schalen. Dit is een tweede onderwerp dat meer onderzoek behoeft, waarna het eventueel als optie voor de besparing op beheerkosten aangedragen kan worden. Daarnaast kan het (deels) herinrichten van hofjes als parkeerplaats een voorbeeld zijn voor het terug brengen van onderhoud en het tegemoet komen aan de wensen van bewoners. Dit soort scenario’s vragen echter een forse investering in herinrichting waarna de daar tegenover staande beheerkosten in de jaren daarna afnemen. Wanneer de prijzen concreet zijn, zullen er vervolgstappen op basis van dit onderzoek gemaakt moeten worden. Onderdeel van deze vervolgstappen is een exacte besparingsberekening. Deze berekening is nog niet gemaakt omdat de hiervoor benodigde informatie, zoals een hoeveelhedenstaat, niet beschikbaar was ten tijde van dit onderzoek. De huidige berekeningen zijn per hectare of per vierkante meter. Wanneer deze prijzen gecombineerd kunnen worden met een hoeveelhedenstaat zal duidelijk worden of aan de besparingsopdracht voldaan kan worden. Een ander aspect dat verdere uitwerking behoeft is de acceptatie of waardering van het plan door bewoners en gebruikers. Om hier een goed beeld van te krijgen is bewonersonderzoek nodig. De sfeerbeelden
150
uit dit rapport kunnen worden gebruikt om de betrokkenen een beeld te geven van de verwildering. Hierbij is het beeld dat mensen krijgen van deze plannen erg belangrijk. Daarom is het woord verwildering hierbij wellicht niet de juiste omschrijving van de plannen. Wanneer er gesproken wordt over ‘stadsnatuur’ in plaats van wildernis zal er een groter draagvlak gevonden worden voor deze plannen. Ten slotte zal een praktijkexperiment uit moeten wijzen wat de daadwerkelijke invloed van de voorgestelde plannen op de groene omgeving is. Er moet geëxperimenteerd worden met het extensiveren van het beheer om een duidelijk beeld te krijgen van de vegetaties die ontstaan en om de reactie van omwoners en gebruikers te kunnen peilen. Samenvattend zal er een verdiepingsslag gemaakt moeten worden op basis van dit rapport. Hieruit kunnen enkele vervolgstappen genomen worden, zoals de exacte besparingsberekeningen en het promoten van deze plannen door burgers te betrekken bij de onderzoeken.
151
152
Literatuur Hoofdstuk 1 - Keuzemodellen natuurlijk landschap http://nl.wikipedia.org/wiki/Successie_ (ecologie) Alterra Wageningen, 2008, Normenboek Natuur, bos en Landschap. Commissie normering groen, 2001, Het groene boekje. Jansen, A.J.M.; Schaminée, J.H.J.; Veer, R. van ‘t; Zonneveld, I.S.; Bremer, P.; Eysink, A.T.W.; Haveman, R.; Weeda, E.J., 2005, Successie, climax en het beheer van ruigte-, struweel- en bosgemeenschappen. Paasen, A van; Schrieken, N; Biezer, F; Buys, J; Elbers, G; Hof, I.C. van ‘t, 1998 Handboek voor agrarisch natuurbeheer. Rietveld, W., 2004, Natuurlijke processen in beplanting,
Hoofdstuk 3 - Ecologie
Hoofdstuk 5 - Scenario’s
http://www.noord-holland.nl/web/Themas/ Natuur-landschap-en-recreatie/Natuur/ Ecologische-verbindingszones.htm
Alterra Wageningen, 2008, Normenboek Natuur, bos en Landschap.
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ natuur/ecologische-hoofdstructuur Gemeente Amsterdam, 4 juli 2012, Ecologische Visie; biodiversiteit en groene verbindingen in Amsterdam. Natuurbeheer, 29 mei 2007, Spelregels EHS; Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS (Een gezamenlijke uitwerking van rijk en provincies) Hoofdstuk 4 - Louis Le Roy P. Vollaard, 2002, Louis le Roy: NatureCulture- Fusion L. le Roy, 1973, Natuur uitschakelen Natuur inschakelen A. Nelson, 2004, Stockholm Case Study
Hoofdstuk 2 - Cultuurhistorie
K. Jansen, 2001, Stadslandschappen, water en belevingsnetwerken, blz. 14
H. Meyer, 2009, Het ontwerp van de openbare ruimte.
J. Hendrikx, 1998, De ontginning van Nederland, blz. 111
Olga Russel, 2010, Waar het water geen naam heeft.
153
Commissie normering groen, 2001, Het groene boekje.