Diversiteit in de Nederlandse bomenbestanden. - Albert Zuring en Jeroen Grootens

Page 1

Diversiteit in de Nederlandse bomenbestanden. Waar moeten we naar toe? Een onderzoek naar de toepasbaarheid van de 10-20-30 regel in Nederland.

Jeroen Grootens Albert Zuring Juni 2015


Colofon Titel document:

Diversiteit in de Nederlandse bomenbestanden. Waar moeten we naar toe? Een onderzoek naar de toepasbaarheid van de 10-20-30 regel in Nederland.

Locatie en datum:

Velp, 12 juni 2015

Auteurs: Jeroen Grootens Albert Zuring Opleidingsinstituut:

Hogeschool Van Hall Larenstein

Projectbegeleider: Hans Jacobse hans.jacobse@wur.nl Contactgegevens: jeroen.grootens@wur.nl albert.zuring@wur.nl


Woord vooraf Voor u ligt het eindproduct dat tot stand is gekomen in het kader van afstuderen in de major Realisatie, opleiding Tuin- & Landschapsinrichting aan de Hogeschool Van Hall Larenstein te Velp. Dit rapport is in eerste instantie geschreven voor gemeenten die een richtlijn zoeken voor de diversiteit van haar bomenbestand. Voor ontwerpende partijen of andere eigenaren van veel stedelijke bomen is dit rapport ook een aanrader. De conclusies uit dit rapport kunnen gebruikt worden als richtlijnen om een divers en weerbaar bomenbestand op te bouwen. Lezers die voornamelijk zijn ge誰nteresseerd in wat de 10-20-30 regel inhoud en hoe deze tot stand is gekomen kunnen terecht in hoofdstuk 2. Voor lezers die willen weten wat er aan de 10-20-30 regel is verbeterd staat dit in hoofdstuk 4. Tot slot gaan onze dankbetuigingen uit naar de gemeenten Amsterdam, Almere, Borger-Odoorn, Geldermalsen, Groningen en Zeewolde voor het beschikbaar stellen van hun gegevens. Hans Jacobse wordt bedankt voor de begeleiding van dit onderzoek vanuit Hogeschool Van Hall Larenstein. Velp, 12 juni 2015

Jeroen Grootens Albert Zuring

III



Inhoudsopgave Woord vooraf III Samenvatting V Abstract VI 1. Inleiding 1.1 Onderzoekskader 1.2 Aanleiding 1.3 Probleemstelling 1.4 Doel van het onderzoek 1.5 Onderzoeksopzet

13 14 14 14 16 16

2. De 10-20-30 regel nader onderzocht 2.1 Het belang van de 10-20-30 regel 2.2 Wie heeft de 10-20-30 regel bedacht? 2.3 Hoe is de 10-20-30 regel tot stand gekomen? 2.4 Hoe werkt de 10-20-30 regel? 2.5 Waarom 10, 20 en 30 procent? 2.6 Alternatieven voor de 10-20-30 regel 2.7 Waar is de 10-20-30 regel toegepast?

19 20 20 21 21 22 22 23

3. Inventarisatie en toetsing van Nederlandse gemeenten 3.1 Gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum 3.1.1 Gemeentelijk beleid 3.1.2 Diversiteit 3.1.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel 3.2 Gemeente Almere 3.2.1 Gemeentelijk beleid 3.2.2 Diversiteit 3.2.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel 3.3 Gemeente Borger-Odoorn 3.3.1 Gemeentelijk beleid 3.3.2 Diversiteit 3.3.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel 3.4 Gemeente Groningen 3.4.1 Gemeentelijk beleid 3.4.2 Diversiteit 3.4.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel 3.5 Gemeente Geldermalsen 3.5.1 Gemeentelijk beleid 3.5.2 Diversiteit 3.5.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel 3.6 Gemeente Zeewolde 3.6.1 Gemeentelijk beleid 3.6.2 Diversiteit 3.6.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel

25 26 26 26 27 29 29 30 31 33 33 33 34 36 36 37 37 40 40 40 41 43 43 43 44

4. Analyse en aanpassingen van de 10-20-30 regel 4.1 Sterke punten van de 10-20-30 regel 4.2 Zwakke punten van de 10-20-30 regel 4.3 Kansen 4.4 Bedreigingen 4.5 Analyse van de 5-10-20 regel 4.6 Aanpassingen aan de 10-20-30 regel 4.6.1 De 10-20-30 regel is onvoldoende efficiĂŤnt 4.6.2 Het ontbreken van een schaal en gebiedsgrootte 4.6.3 Er wordt geen onderscheid gemaakt in structuren 4.6.4 Bomen van derden 4.6.5 Diversiteit binnen de soort 4.6.6 Risicoparagraaf 4.6.7 Er zijn geen vervolgstappen verbonden aan de regel

47 48 48 48 49 50 51 51 52 53 53 53 53 54


5. Conclusies en aanbevelingen 5.1 Conclusies 5.2 Aanbevelingen

61 62 63

Literatuurlijst 64 Bijlagen: Bijlage 1: Verklarende woordenlijst. Bijlage 2: Taxonomische indeling bomen Bijlage 3: Ziekten en plagen Bijlage 4: Inventarisatie gemeenten Bijlage 5: Worstcase scenario’s Bijlage 6: Trees for urban planting: diversity, uniformity, and common sense

6

68 69 71 83 89 93


7



Samenvatting Ziekten en plagen in bomen worden steeds agressiever, de middelen om meer diversiteit te creëren in een stedelijk bomenbestand zijn bekend. Richtlijnen voor hoe divers een stedelijk bomenbestand moet zijn om beter beschermd te zijn tegen ziekten en plagen ontbreken nog. Dit onderzoek richt zich op de 10-20-30 regel van de Amerikaanse onderzoeker F. Santamour en de vraag of deze ook geschikt is voor gebruik als richtlijn voor gemeentelijke bomenbestanden in Nederland. De 10-20-30 regel houdt in dat: - Maximaal 10% van het totale bomenbestand dezelfde soort mag zijn; - Maximaal 20% van het totale bomenbestand hetzelfde geslacht mag zijn; - Maximaal 30% van het totale bomenbestand dezelfde familie mag zijn; Op grond van literatuurstudie naar de 10-20-30 regel en veldonderzoek waarbij bomenbestanden van gemeenten zijn geïnventariseerd. Is onderzocht of de 10-20-30 regel als richtlijn kan dienen voor duurzame en toekomstbestendige gemeentelijke bomenbestanden. Uit het literatuuronderzoek is naar voren gekomen dat de 10-20-30 regel in Amerika en Canada een geaccepteerde richtlijn is voor diversiteit in stedelijke bomenbestanden. Grote steden als Portland en Toronto gebruiken de 10-20-30 regel als richtlijn. In Europa heeft alleen de gemeente Almere haar bomenbestand aan de 10-20-30 regel getoetst. De 10-20-30 regel is in Amerika ook onvoldoende efficiënt gebleken tegen plagen zoals de essenprachtkever. Voor een betere bescherming tegen ziekten en plagen is de richtlijn aangepast naar de 5-10-20 regel. De uitval van bomen wordt gehalveerd ten opzichte van de 10-20-30 regel als er wordt voldaan aan de 5-10-20 regel. Naast de aanpassing van de percentages is gebleken dat de 10-20-30 regel een aantal essentiële inhoudelijke richtlijnen mist. Onderwerpen zoals structuur, schaal, risico, het gebruik van cultivars en vervolgstappen zijn niet vastgelegd. Tijdens dit onderzoek zijn zes gemeenten geïnventariseerd en getoetst aan de 10-20-30 regel. Deze gemeenten zijn Amsterdam, (stadsdeel Centrum), Almere, Groningen, Borger-Odoorn, Geldermalsen en Zeewolde. Deze gemeenten zijn willekeurig gekozen om een stereotype gemeente te voorkomen. Uit de toets aan de 10-20-30 regel is gebleken dat geen enkele van de getoetste gemeenten voldoet aan de 10-20-30 regel. Gebleken is dat de 10-20-30 regel niet effectief genoeg is tegen toekomstige ziekten en plagen en is daarom aangepast. Er is onderzocht of de 5-10-20 regel een haalbare richtlijn is voor bestaande bomenbestanden. Dit is niet het geval, om te voldoen aan de 5-10-20 regel moeten in de getoetste gemeenten al snel een kwart het bomenbestand worden vervangen om te voldoen aan de 5-10-20 regel. Een haalbare richtlijn is opgesteld door middel van de gegevens van gemeenten te middelen. Hieruit is de 7-15-30 regel ontstaan, dit wordt geacht een haalbare richtlijn te zijn voor bestaande bomenbestanden. Om ook meer diversiteit te creëren binnen boomsoorten is er een maximum voor cultivars toegevoegd aan de regel. Voor de 7-15-30 regel is dit 3 procent en voor de 5-10-20 regel is dit 2 procent. Aanvullende inhoudelijke toevoegingen zijn het toevoegen van een financiële paragraaf waarin een schatting wordt gemaakt van de jaarlijkse maatschappelijke baten. En waarin een worstcase scenario is opgenomen om bewustwording te creëren van de eventuele gevolgen van een ziekte of plaag. Conclusie De conclusie van dit onderzoek is dat de 10-20-30 regel niet geschikt is om te gebruiken als richtlijn voor diversiteit van gemeentelijke bomenbestanden. De 10-20-30 regel is niet effectief genoeg tegen nieuwe ziekten en plagen. Daarom is er gekozen voor de 3-7-15-30 en de 2-5-10-20 regel. De 3-7-15-30 regel moet worden toegepast op bestaande bomenbestanden en de 2-5-10-20 bij nieuwbouw en wijkrenovatie. Deze twee richtlijnen moeten zorgen voor een voldoende divers en weerbaar bomenbestand. Aanbevelingen Na dit onderzoek blijven er twee vragen staan voor vervolgonderzoeken. Het eerste onderzoek is een uitbreiding van dit onderzoek door gemeentelijke bomenbestanden te inventariseren. Door meer bomenbestanden in beeld te brengen kan er een betere algemene richtlijn geschreven worden dan nu met zes gemeenten. Het tweede onderzoek betreft een langlopend onderzoek naar wat de resultaten zijn van het hanteren van de 3-7-15-30 regel ten opzichte van een soortgelijk gebied waar dit niet wordt gedaan.

V


Abstract Pests and diseases in trees are becoming more aggressive, the means to create more diversity in the urban forest are plentiful. Guidelines for how diverse an urban forest should be to be better protected from pests and diseases are still missing. This research focuses on the 10-20-30 rule of the American researcher F. Santamour and whether this guideline is also suitable for use for urban forests in The Netherlands. The 10-20-30 rule dictates that: - No more than 10% of an urban forest should be of the same species; - No more than 20% of the total tree population should be of the same genus; - No more than 30% of the total tree population should be from the same family; Studies and field research were done on the 10-20-30 rule where tree files were identified to see if the guidelines could serve for sustainable and future-proof urban forests. Literature studies show that the 10-20-30 rule is accepted in America and Canada as a acceptable guideline is for diversity in urban forests. Major cities like Portland and Toronto use the 10-20-30 rule as a guideline. In Europe, only the municipality of Almere reflected her urban forest up against the 10-20-30 rule. In America the 10-20-30 rule has been considered insufficient effective against “new� pests like the Emerald Ash borer. For better protection against diseases and pests the 10-20-30 rule was reodeld to the 5-10-20 rule. The loss of trees is halved compared to the 10-20-30 rule if there is compliance with the 5-10-20 rule. In addition to the adjustment of the rates it has been found that the 10-20-30 rule is missing some essential content guidelines. Topics such as structure, scale, risk, the use of cultivars and what the next step is are missing. During this research six municipalities are enumerated and tested on compliance to the 10-20-30 rule. These municipalities are Amsterdam, (stadsdeel centum), Almere, Groningen, Borger-Odoorn, Geldermalsen and Zeewolde. These municipalities are randomly chosen to prevent createting a stereotype municipality. The municipal test results of the 10-20-30 rule have shown that none of the tested municipalities meets the 10-20-30 rule. It has been found that the 10-20-30 rule is not effective enough against future diseases and pests and therefore it has to be adjusted. It is examined whether the 5-10-20 rule a viable directive is for existing urban forest. This is not the case, to comply with the 5-10-20 rule about a quarter of the urban forest has to be replaced to comply with the 5-10-20 rule. A viable directive has been made using the data of municipal urban forests. This is the 7-15-30 rule arise, the 7-15-30 is supposed to be a viable directive for existing urban forests. In order to create more diversity within tree species a maximum for cultivars is added to the line. For the 7-15-30 rule this will be 3 percent and for the 5-10-20 rule this will be 2 percent. Additional substantive additions are: adding a financial section in which a rough estimates are made of the annual societal benefits of the urban forest. And in which a worst case scenario is included in order to create awareness of the possible consequences of pests and diseases. Conclusions The conclusion of this research is that the 10-20-30 rule is not suitable to use as a guideline to create diversity the urban forest. The 10-20-30 rule is not effective enough against new pests and diseases. That is why we opted for the 3-7-15-30 and 2-5-10-20 rule. The 3-7-15-30 rule should be applied to existing urban forests and the 2-5-10-20 should be applied as a guideline for new urban forests or redevelopment of existing urban forests. These two directives have to ensure a s ufficiently diverse and resilient urban forest. Recommendations At the end of this research there are two questions remaining that require a for follow-up research. The first study is an extension of this research by enumerating more urban forests. By enumerating more urban forests there may be a better overall directive to be written than is the case at the moment with six municipalities. The second study is a long-term research project. This research has to prove that in an area that is compliance with the 3-7-15-30 is less vulnerable to pests en diseases than an area that does not comply tot the 3-7-15-30 rule.

VI


VII



1. Inleiding Hoe dit onderzoek tot stand gekomen is wordt in dit hoofdstuk weergegeven. Het onderzoekskader wordt gespecificeerd, evenals de keuze van het onderwerp. Paragraaf 1.3 gaat in op de probleemstelling en het belang van bomen in een stedelijke omgeving. Tot slot wordt de onderzoeksopzet en -mehode gepresenteerd, eindigend in een leeswijzer voor de overige hoofdstukken van dit rapport.


1.1 Onderzoekskader Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van de vier jarige Hbo opleiding Tuin- & Landschapsinrichting, afstudeerrichting materialisatie. Aan de Hogeschool Van Hall Larenstein te Velp (Gld). Dit onderzoek gaat in op de 10-20-30 regel van de Amerikaan Santamour als richtlijn voor diversiteit in gemeentelijke bomenbestanden.

1.2 Aanleiding Het idee om een onderzoek te doen naar de 10-20-30 regel is ontstaan op de bomendag, deze werd gehouden op 17 december 2014 op de Hogeschool Van Hall Larenstein te Velp. Het thema op deze dag was ‘diversiteit van bomen in de stedelijke omgeving’. Op deze dag is er onder andere een korte presentatie gehouden over de 10-20-30 regel van Dr. F. Santamour. De 10-20-30 regel is een hulpmiddel om bomenbestanden te toetsen op diversiteit. Ook kan de 10-20-30 regel worden gebruikt als richtlijn bij het ontwikkelen van nieuwe gebieden. En het veranderen van bestaande gebieden. De 10-20-30 regel stelt dat: - Maximaal 10% van het totale bomenbestand dezelfde soort mag zijn. - Maximaal 20% van het totale bomenbestand hetzelfde geslacht mag zijn. - Maximaal 30% van het totale bomenbestand dezelfde familie mag zijn. Uitgewerkt in een voorbeeld betekend het dit: Gemeente X beheerd 120.000 bomen. Maximaal 10% één soort komt neer op maximaal 12.000 bomen bijv. Quercus robur. Maximaal 20% uit één geslacht komt neer op maximaal 24.000 bomen bijv. Quercus Maximaal 30% uit één familie komt in dit geval neer op 36.000 bomen uit de Fagaceae familie. Wanneer 20% van het bomenbestand uit Quercus bestaat mogen andere soorten uit de Fagaceae niet meer dan 10% van het bomenbestand vormen. De 10-20-30 regel is in eerste instantie bedoeld voor gemeenten als richtlijn om de diversiteit van het bomenbestand te bepalen. De regel geeft inzicht in de diversiteit van het bomenbestand in aantallen en percentages. De theorie achter de regel is dat een bomenbestand dat aan de regel voldoet minder schade oploopt door ziekten en plagen. Omdat veel toen bekende ziekten en plagen zich beperkten tot één soort of geslacht bleef schade en verlies beperkt. Door de 10-20-30 regel te gebruiken kan een gemeente zichzelf toetsen hoe divers het bomenbestand echt is. Door dit te toetsen kan er gereageerd worden op (toekomstige) problemen en knelpunten in het bomenbestand. Een handjevol van één soort of geslacht doet alleen maar op papier echt iets voor diversiteit als een naam in de statistiek. In de praktijk is de invloed van een handjevol vaak te verwaarlozen ten opzichte van het geheel. In veel boomstructuurvisies wordt diversiteit belangrijk gevonden, maar wordt het uitgedrukt in het aantal boomsoorten en variëteiten in plaats van aantallen of percentages. Wanneer er niks in aantallen of percentages wordt uitgedrukt kan een schijn diversiteit ontstaan.

14

Afb. 1.1: Een lange monocultuur in de vorm van een eikenlaan.


1.3 Probleemstelling De mens vecht al jaren tegen de natuur, wij als mensen willen volledige controle over alles. Zeker wij als Nederlanders doen hier al jaren ons best voor in ons gevecht tegen het water. Ook bij bomen is dit gevecht tegen de natuur te zien. Al jaren willen we overal in onze steden en dorpen bomen planten, ook als dit eigenlijk niet kan. Was 100 jaar geleden er voor een smalle straat geen optie om een boom te planten, nu is er keuze genoeg. Voor alle mogelijke scenario’s kweken we de ‘juiste’ boom, het liefst van soort die zich al bewezen heeft in het stedelijk gebied. Een soort die zich in de openbare ruimte al bewezen heeft “verkoopt” veel makkelijker dan “Laten we hopen dat de boom het goed doet”. Dit terwijl de tolerantie die wij hebben tegenover de natuur in de stad steeds kleiner is geworden. Waar een Linde 100 jaar geleden geen enkel probleem was geweest wordt er nu direct gevreesd voor de laklaag op onze auto’s. Hetzelfde geldt voor bomen die vrucht dragen. In zo’n geval wordt tegenwoordig gekozen voor een vruchtloze cultivar. Omdat we zo veel mogelijk in ons leven zo rechtlijnig mogelijk willen indelen en ontwerpen willen we uniformiteit. Dit maakt het leven een stuk gemakkelijker en rustiger, bijvoorbeeld met pictogrammen, deze betekenen altijd hetzelfde waar je ook bent. Dit hebben we ook massaal toegepast op onze buitenruimte, met cultivars bestaat de mogelijkheid om kilometers uniforme wegen en straten te ontwerpen. Dit vergemakkelijkt ook het beheer, alle bomen kunnen dan op gelijke wijze worden onderhouden. Maar voor wie leggen we die laan nu eigenlijk aan? Door “groene” mensen wordt het verschil in bomen gezien, maar de leek die daar maar weinig aandacht voor heeft? De leek ziet een boom met een bepaalde vorm, bloei of herfstkleur, kleine verschillen. Bladstructuur of groeiwijze valt het gros van de mensen niet op. In veel gevallen vertrouwen ontwerpers op een (klein) sortiment aan bewezen soorten. Dit draagt in grote mate bij aan het monotoner worden van het Nederlandse straatbeeld en straatbomensortiment. Het is soms lastig om van onze favoriete keuzes af te stappen waarvan we de uitkomst al kunnen voorspellen, nieuw of anders is onbekend en eng. De gemeentelijke beheerder heeft vaak weinig tegen het aanplanten van dezelfde soort. Het beheer van een groot aantal gelijke bomen is veel eenvoudiger dan van diverse soorten. De kennis die nodig is voor dit beheer is minder dan de kennis die nodig is voor een divers en gevarieerd bomenbestand. Omdat wij als mens op alle mogelijke plekken bomen willen planten bestaat het gevaar op monoculturen en verzwakte bomen. Waar een monocultuur in de land- en tuinbouw heel normaal is om een zo hoog mogelijke productie te krijgen is het ook hier gevaarlijk. Maar de risico’s zijn hier veelal kleiner. Niet alleen omdat de gewassen vaak maar één jaar staan/leven. Maar ook omdat er een klein leger aan wetenschappers bij de eerste tekenen van een ziekte of plaag gaan zoeken naar een bestrijdingsmiddel of een resistent ras van het product. Voor stadsbomen is dit veel minder van toepassing, natuurlijke bestrijding is vaak lastig. En chemische bestrijding is met het oog op volksgezondheid praktisch onmogelijk. Ook moeten stadsbomen langer dan één jaar meegaan in tegenstelling tot veel agrarische gewassen. Bomen zijn niet alleen lastig, maar leveren ook veel maatschappelijke baten. Uit de literatuur blijkt dat bomen in stedelijk gebied belangrijk zijn. Ze leveren op verschillende manieren een bijdrage aan de woonomgeving en hebben een grote maatschappelijke waarde. Deze waarden worden hieronder kort besproken. Beeld Bomen begeleiden wegen en kunnen worden gebruikt als herkenningspunten in het landschap, zowel stedelijk als landelijk. Bomen zorgen voor beschutting, rust, natuurbeleving en besef van seizoenen. Bomen bieden plaats aan dieren voor zowel bescherming, rustplaats als broedplaats. Voornamelijk vogels en insecten maken hier gebruik van. In combinatie met genoeg onderbegroeiing geven bomen ook plaats aan andere diersoorten zoals kleine zoogdieren en insecten. Leefbaarheid Bomen maken de openbare ruimte aantrekkelijk, en zorgen voor een frisse uitstraling en mensen voelen zich prettiger. Stressniveaus worden in een groene leefomgeving verlaagd en mensen voelen zicht prettiger. Daarnaast valt er in een groene omgeving meer te zien en te horen, groen is beleefbaar. Bladeren ritselen en verkleuren in de herfst, planten bloeien en geven vrucht. Verder leven er dieren in en van planten, dieren dragen positief bij aan de belevingswaarde van beplanting.

Afb. 1.2: Een kenmerkende boom in de vorm van een grote eik.

15


Gezondheid Bomen zuiveren de lucht van allerlei schadelijke deeltjes en stoffen. Naast dat ze schadelijke stoffen opvangen produceren bomen zuurstof, zolang er groen blad aan zit. Ook in de zorg is groen waardevol. Kortere opname en minder medicijngebruik zijn daar de beste voorbeelden van. De besparing in de zorg kan met een groene omgeving oplopen tot meer dan één miljard euro per jaar. Bomen leveren hierbij een grote bijdrage als het gaat om groen.1) Economie Bomen zorgen voor verkoeling in de stad, deels door schaduw en deels door verdamping. Hierdoor kan er energie worden bespaard op kosten voor bijvoorbeeld airco. In parken in hoog stedelijke omgeving kan de temperatuur ’s zomers twee tot drie graden lager liggen dan in de stad zelf. Een groene omgeving met bomen en parken is over het algemeen goed voor de huizenprijs in het gebied. “Wonen in het groen” is een leus waarmee projectontwikkelaars huizen graag verkopen. Vooral in oudere wijken waar het groen beter zichtbaar is dan in nieuwbouwwijken is dit veelal te zien aan de huizenprijzen. Kortom, een aantal zeer goede redenen om bomen aan te planten. Ook op de locaties waar het eigenlijk niet kan omdat de ruimte te beperkt is. De redenen om wel een boom te planten wegen vaak zwaarder dan de redenen om geen boom te planten. Een verminderde conditie van de boom wordt dan geaccepteerd. Conclusie We moeten in Nederland meer inzetten op diversiteit van het bomenbestand voor het te laat is. We kennen de gevolgen van de iepziekte. Laten we dezelfde fout niet nogmaals maken, en op tijd beginnen voordat er een nieuwe ziekte of plaag de kop op steekt. Zoals in grote delen van Amerika te zien is met de essenprachtkever. Komt een plaag zoals de essenprachtkever of een soortgelijke agressieve ziekte of plaag in Nederland zijn de gevolgen niet te overzien. Om onze zeer geliefde stadsbomen te behouden is het tijd om onze gedachtegang aan te passen. En het Nederlandse bomenbestand meer diversiteit te geven. Dit voordat de natuur haar balans gaat herstellen door ziekten en plagen die bomenbestanden gaan wegvagen. En door ziekten en plagen meer diversiteit af gaat dwingen.

1.4 Doel van het onderzoek Het doel van dit onderzoek is om te toetsen of de 10-20-30 regel te geschikt is voor gebruik in Nederlandse gemeenten, zowel voor (grote) stedelijke als (kleine) landelijke gemeenten. Met deze regel moet een basis gelegd worden voor een sterk en divers bomenbestand in de Nederlandse dorpen en steden. De regel moet toepasbaar zijn op zowel dorp- of stadsniveau met een minimale schaal van wijkniveau. Zo kan ook per stadsdeel of wijk worden gecontroleerd of het bomenbestand divers en weerbaar is. Het doel van de 10-20-30 regel is om als richtlijn te dienen voor alle middelen om diverstiteit in het bomenbestand te creëren. Het bijkomende doel van dit onderzoek is het scheppen van bewustwording, bij gemeenten, ontwerper en beheerders. Bewustwording op het gevaar van monoculturen en de gevolgen die kunnen ontstaan door ziekten en plagen. Afbakening Er is gekozen voor alleen Nederlandse gemeenten omdat onze kennis van het klimaat, de grondsoort en de flora in het buitenland beperkt is. Andere landen, klimaten en flora vragen zeer waarschijnlijk om een andere aanpak. En in deze landen kunnen er andere ziekten en plagen voorkomen waardoor er andere samenstellingen en risico’s zijn.

1.5 Onderzoeksopzet In deze paragraaf wordt de onderzoeksopzet uitgelegd. Daarnaast wordt de onderzoeksmethode per hoofdstuk uitgelegd. De onderzoeksvraag Hoe kan de 10-20-30 regel in de toekomst als richtlijn voor de Nederlandse gemeenten leiden tot een divers en duurzaam bomenbestand? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn de volgende deelvragen opgesteld. 1 De 10-20-30 regel nader onderzocht. 2 Hoe divers zijn de gemeentelijke Nederlandse bomenbestanden? 3 Wat zijn de sterke punten en verbeterpunten van de 10-20-30 regel? 4 Wat zijn de aanpassingen aan de 10-20-30 regel? 5 Welke ziekten en plagen zijn en komen er voor in Nederland? 16

1)

Groen loont Over maatschappelijke en economische baten van stedelijk groen


Onderzoeksmethode Dit is een oriënterend, verklarend en toetsend onderzoek van en naar de 10-20-30 regel van Dr. F. Santamour. In dit rapport wordt de 10-20-30 regel onderzocht, beschreven en getoetst. Aan het eind van dit rapport worden in conclusies en aanbevelingen de stappen gezet naar een meer divers, weerbaar en toekomstbestendig bomenbestan. Deelvraag 1, hoofdstuk 2 is het vooronderzoek van dit rapport. De resultaten zijn verkregen uit literatuurstudie van voornamelijk Amerikaanse onderzoeksstukken. De 10-20-30 regel is in Amerika een bekende richtlijn en wordt ook veel toegepast, in Europa is er door onbekendheid weinig informatie te vinden over het gebruik van de 10-20-30 regel in Europa. Met dit vooronderzoek zijn de volgende vragen beantwoord: - Wat is het belang van de 10-20-30 regel? - Wie heeft de 10-20-30 regel bedacht? - Hoe is de 10-20-30 regel tot stand gekomen? - Hoe werkt de 10-20-30 regel? - Waarom 10, 20 en 30 procent? - Zijn er alternatieven voor de 10-20-30 regel? - Waar is de 10-20-30 regel toegepast? Door middel van veldonderzoek is deelvraag 2, hoofdstuk 4 beantwoord. Om deze deelvraag te kunnen beantwoorden zijn er zes Nederlandse gemeenten geïnventariseerd, en uiteindelijk getoetst aan de 10-20-30 regel. Van deze gemeenten zijn er drie stedelijk en drie landelijk om een breder beeld te krijgen van de Nederlandse gemeenten. De zes gemeenten liggen verspreid door Nederland en liggen op verschillende bodemtypen. De volgende gemeenten hebben hun medewerking verleend aan dit onderzoek: Almere, Amsterdam, Groningen, Borger-Odoorn, Geldermalsen en Zeewolde. Bij de inventarisatie zijn onderdelen zoals bodem en het beleid op bomen kort samengevat. Daarnaast is het digitale bomenbestand van de gemeente getoetst aan de hand van de 10-20-30 regel. De uitkomst van deze toetsen zijn meegenomen in de aanpassingen van de 10-20-30 regel. Deelvraag 3 is een analyse van de 10-20-30 regel waarin de sterke en zwakke punten evenals de kansen op succes en risico’s op falen worden benoemd. Deze punten komen voort uit het vooronderzoek van deelvraag 1, en uit de opgedane ervaring door het toetsen van gemeenten. Problemen en vragen die opkwamen tijdens het toetsen van de gemeenten zijn meegenomen in de analyse van de 10-20-30 regel. De resultaten van deze deelvraag zijn in hoofdstuk 3 te lezen. De gewenste aanpassingen aan de 10-20-30 regel zoals gesteld worden in deelvraag 4 komen voort uit deelvragen 2 en 3. De aanpassingen zijn voornamelijk gedaan op basis van de inventarisatie en toetsen van de meewerkende gemeenten. De gegevens van de gemeenten hebben de basis gevormd voor de gewenste aanpassingen. Naast de gegevens van de gemeenten is er bij het schrijven van de aanpassingen gebruik gemaakt van eigen inzicht en interpretatie als literatuuronderzoek. Het onderzoek naar huidige en aankomende ziekten en plagen, (deelvraag 5) is gedaan op basis van literatuuronderzoek. Het onderzoek naar ziekten en plagen is aanvullend gedaan om inzicht te krijgen in de risico’s van bepaalde boomsoorten en geslachten. Er zijn voor het beantwoorden van deze vraag vijf veel voorkomende en potentieel gevaarlijke huidige ziekten en plagen als vijf zeer waarschijnlijk toekomstige ziekten en plagen behandeld. Het resultaat van deze deelvraag is als achtergrondinformatie weergegeven in bijlage 3.

Afbeelding 1.3: Een plek die zonder zijn bomen niet meer hetzelfde zal zijn, de Beestenmarkt in Delft.

17



2. De 10-20-30 regel nader onderzocht Alles over de 10-20-30 regel wordt in dit hoofdstuk nader uitgelegd. Van het belang van een richtlijn voor diversiteit tot aan waar en de 10-20-30 regel is toegepast. Daar tussen is beschreven hoe de 10-20-30 regel tot stand is gekomen, waarom er is gekozen voor 10, 20 en 30 procent. Verder zijn er nog enkele alternatieven voor de 10-20-30 regel die kort zijn toegelicht.


2.1 Het belang van de 10-20-30 regel De 10-20-30 regel is van belang om richtlijn te geven aan alle mogelijke manieren om diversiteit in een bomenbestand te creëren. In de huidige situatie is er geen richtlijn voor diversiteit en moeten er gegokt worden wat er op gemeentelijke schaal acceptabel is. De 10-20-30 regel geeft op grote schaal een richtlijn waarmee gewerkt kan worden. Met welke middelen dit gecreëerd wordt is ondergeschikt. De gevolgen van een dodelijke ziekte in een monocultuur kunnen desastreus zijn. In Nederland zijn iep en paardenkastanje daar goede voorbeelden van. Alleen al de controle op deze ziektes kost jaarlijks veel geld. Om nog niet te beginnen over de kosten van het verwijderen en herplanten van zieke en aangetaste bomen. In Toronto staan er meer dan 800.000 essen op de tocht met de aanwezigheid van de essenprachtkever. Behandeling van aangetaste bomen en bestrijdingsmiddelen zijn nog in ontwikkeling- en testfase maar de grootste schade is zeer waarschijnlijk al aangericht. Naast Toronto heeft de essenprachtkever in Amerika al veel schade aangericht. (afb. 2.1) Om te voorkomen dat er net zoals in Amerika grote hoeveelheden essen of andere boomsoorten uitvallen moet het Nederlandse bomenbestand meer divers worden.

Afb. 2.1: Afstervende essen als gevolg van de essenprachtkever.

2.2 Wie heeft de 10-20-30 regel bedacht? De 10-20-30 regel is in 1990 bedacht door de Amerikaanse onderzoeker Dr. F. Santamour. Santamour was een genetisch onderzoeker in het Amerikaanse nationaal arboretum. Zijn idee is een reactie op de 10% regel die opkwam in Amerika nadat onder andere de Iepziekte grote delen van steden zonder straatbomen liet. De 10% regel stelt dat niet meer dan 10% van het stedelijk bomenbestand uit één soort mag bestaan. In zijn stuk “Trees for urban planting: diversity, uniformity, and common sense.” geeft Santamour aan dat hij niet weet wie deze regel als eerste voorstelde. Santamour stelt dat deze regel in beginsel goed bedacht is, maar geen rekening houdt met ziekten en plagen die zich niet beperken tot één soort. Ziekten en plagen die zich richten op een compleet geslacht of een familie zouden dan nog grote schade aan het bomenbestand kunnen toebrengen. Hij ondervangt dit potentiële gevaar door deze 10% regel verder te ontwikkelen naar de 10-20-30 regel. Door restricties te stellen aan niet alleen de boomsoort maar ook aan het geslacht en de familie van de bomen moet de regel zorgen voor een divers en weerbaar stedelijk bomenbestand. Belangrijk voor een gezond, duurzaam en divers bomenbestand is volgens Santamour het gebruik van “common sense”, gezond verstand. Vrij vertaald is dit “de juiste boom op de juiste plaats”, in hoeverre dit altijd gevolgd wordt is discutabel. Maar Santamour doelt daarmee ook op het gebruik van cultivars, kruisingen en klonen. Met het gebruik van cultivars wordt de natuurlijke diversiteit verkleind. Het gebruik van de soort vergroot diversiteit omdat elke boom uniek is, daarmee wordt diversiteit en weerstand in het hele bomenbestand groter. Daarnaast is het belangrijk om bomen uit het juiste klimaat te planten. Met andere woorden; haal geen bomen uit Frankrijk of Italië als deze ook in Nederland worden gekweekt. Ook op kleinere schaal is klimaat belangrijk, in Limburg kan het zo verstandiger zijn om een boom gekweekt vlak over de grens in Duitsland of België te kopen dan dezelfde boom uit Groningen of Friesland. Als laatste schrijft Santamour dat in parken een grote diversiteit aan soorten moet worden aangeplant ter educatie en inspiratie. Voornamelijk kinderen kunnen dan gestimuleerd worden om een interesse te ontwikkelen in diversiteit in de natuur. 1) 20

) Trees for urban planting: diversity, uniformity, and common sense

1


2.3 Hoe is de 10-20-30 regel tot stand gekomen? Santamour was niet de eerste die een stuk schreef over het verbeteren van diversiteit in het stadsbomensortiment. Onderstaande schrijvers zijn allemaal Amerikaanse onderzoekers die in de loop van de jaren hun visie op diversiteit voor stadsbomen hebben geschreven. In 1975 schreef Barker als een van de eersten dat er meer diversiteit in het stadsbomensortiment moest komen. Zijn voorstel was om niet meer dan 5% van één soort boom aan te planten. Zijn voorstel is in 1989 door Moll aangepast met een beperking van het geslacht tot 10%. In 1991 schreven Miller & Miller dat het lastig is om met het beschikbare sortiment tot 5% te komen. Voor de meest gebruikte soorten stelden zij voor om 10% te hanteren. Een ruimere hantering werd ook al in 1986 door Grey&Deneke voorgesteld. Zij stelden voor om niet meer dan 10 tot 15 procent van één soort te planten. Het voorstel van de 10-20-30 regel van Santamour komt uit 1990 zijn referentie naar de 10% kan komen van Grey&Deneke. De 10% regel die Santamour in zijn stuk beschrijft kan natuurlijk ook van een ander persoon zijn. 2)

2.4 Hoe werkt de 10-20-30 regel? Om een stad of dorp te toetsen aan de 10-20-30 regel is er één vereiste. Van het plangebied moet er een recent (digitaal) bomenbestand zijn waarin soorten en aantallen zijn geïnventariseerd. Naast het vereiste zijn enkele aanvullende gegevens nuttig. Hieronder valt de vitaliteit en de leeftijd van de bomen, maar ook de boomstructuurvisie. Om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in het bomenbestand moeten niet alleen straatbomen worden meegenomen. Bomen in parken en plantsoenen moeten ook worden meegenomen in de berekening. Eventuele stadsbossen kunnen ook worden meegenomen in de berekening, het lastige hiervan is het bepalen van exacte aantallen en soorten. Daar komt bij dat door de grote dichtheid en aantallen aan bomen er een vertekend beeld kan ontstaan. Aan de hand van de verzamelde gegevens kan worden berekend in hoeverre het plangebied voldoet aan de 10-20-30 regel. De 10-20-30 regel houdt geen rekening met inheems of exoot, (cultuur)historische beplanting en gebiedseigen beplanting. Omdat de 10-20-30 regel niet ingaat op secundaire factoren zoals grondslag is deze breed toepasbaar als een uniforme regel voor alle gemeenten. Voorbeeld: Een plangebied met 10.000 bomen wordt getoetst aan de 10-20-30 regel. In het plangebied staan er 300 Fraxinus excelsior ‘Westhof’s Glorie’ en 500 Fraxinus excelsior. In totaal zijn dat 800 Fraxinus excelsior die 8% van het totaal zijn. Verder staan er in het plangebied 300 Fraxinus ornus en 200 Fraxinus americana. In totaal staan er nu 1300 Fraxinus die 13% van het totale bomenbestand vormen. Er staan geen andere bomen in dezelfde familie als Fraxinus in het plangebied. Uitkomst 10-20-30 regel: Soort: Fraxinus excelsior 8% Fraxinus ornus 3% Fraxinus americana 2% Geslacht: Fraxinus: 13% Familie: Oleaceae 13%

Afb. 2.2: Een verzameling parkbomen in Mannheim Duitsland 2) Street Tree Diversity in Eastern North America and Its Potential for Tree Loss to Exotic Borers. 2006

21


Met de uitkomst van de 10-20-30 regel kan een advies of plan worden opgesteld waarin eventuele actiepunten kunnen worden opgenomen. Hierbij zijn leeftijd en vitaliteit van het bomenbestand nuttige aanvullingen. Met deze gegevens kan worden gekeken naar de combinatie van diversiteit (in soorten en leeftijd) en gezondheid van het bomenbestand. Het doel van deze combinatie van gegevens is om een beter onderbouwd managementplan te kunnen schrijven. De meeste Amerikaanse gemeenten/steden die deze regel hebben gebruikt hebben de uitkomst in een bomen managementplan gegoten. In deze plannen wordt de bomenstrategie voor de komende jaren (vaak ca. 20) uitgezet. Daarbij worden de bomen ook monetair weergegeven, de waarde van de bomen wordt bepaald en ook de jaarlijkse baten worden monetair uitgedrukt (tabel 1.1). Table 10: Valuation of annual environmental and aesthetic benefits Benefits Total ($) Total ($) per tree Aesthetic/Other $545,051 $148.03 Air Quality $11,055 $3.00 CO2 $4,385 $1.19 Energy $30,024 $8.15 Stormwater $151,929 $41.26 Total $742,445 $201.64 Tabel 1.1: Jaarlijkse baten straatbomen in Laurelhurst Portland Oregon. 3)

2.5 Waarom 10, 20 en 30 procent? De maximale 10% van de boomsoort is hetzelfde gebleven als in de 10% regel. Tien procent werd gezien als een acceptabel maximum. De gedachte hierachter is zeer waarschijnlijk dat in het geval van een ziekte of plaag niet alle bomen in de soort verloren gaan. Maar ook een haalbaar maximum met het beschikbare sortiment stadsbomen. Het maximum van 20% van een bepaald geslacht komt uit het feit dat er een aantal grote geslachten zijn zoals Acer, Fraxinus en Quercus. Met deze geslachten is het mogelijk dat een ziekte of plaag binnen het geslacht meerdere soorten aantast. Zonder restrictie op geslacht kunnen de gevolgen van een ziekte of plaag nog steeds zeer groot zijn. Waarom dit nu 20% is, is uit het rapport van Santamour niet duidelijk te herleiden. Er zijn ziekten en plagen die een hele familie kunnen aantasten, en er zijn families die van nature gevoelig zijn voor ziekten en plagen. Om ook de gevolgen van deze ziekten of plagen te kunnen inkaderen is er een maximum van 30% ingesteld per familie. 30% betekent dat er minimaal vier families met grote aantallen nodig zijn om aan deze regel te voldoen. Of drie families met grote aantallen en enkele andere families die samen minimaal 10% van het totaal vormen. Of de 30% nu is gekozen omdat het in grote families dan makkelijker is om daar meer bomen van diverse geslachten te planten. Of omdat 30 een logisch getal is na 10 en 20 is niet duidelijk. Kortom waarom er voor 10, 20 en 30 procent is gekozen is niet duidelijk. Een logische verklaring kan zijn dat er is gekeken naar het geschikte stadsbomensortiment. En dat hieruit de percentages zijn gehaald die acceptabel en haalbaar zijn. Maar dit blijft een speculatie naar de herkomst van deze getallen.

2.6 Alternatieven voor de 10-20-30 regel. De regel van Santamour is ondertussen al 25 jaar geleden bedacht. In die tijd zijn denkwijzen voor hoe er met stedelijke bomen moet worden omgegaan veranderd. De Amerikaanse Forestry professor John Ball van de universiteit van South Dakota stelt dat de 10-20-30 regel niet ver genoeg gaat. Hij pleit voor een regel met maximaal 5% per geslacht voor meer bescherming tegen ziekten en plagen. 4) Daarnaast wordt er in Amerika ook al gebruik gemaakt van de 5-10-20 regel en de 5-10-15 regel. De 5-10-20 regel is aantrekkelijk als er een aantal grote families inheems in het plangebied zijn. De 5-10-15 en 5-10-20 regel zijn een evolutie van de 10-20-30 regel die in het geval van ziektes en plagen die zich op meerdere geslachten en families richten niet adequaat genoeg is. In de stukken literatuur die wij gevonden hebben wordt in de meeste gevallen de 5-10-20 regel gehanteerd. De Amerikaanse onderzoekers Ken Simons en Richard Hauer schrijven dat een standaard regel nooit in alle gevallen optimaal kan zijn. In Arborist News van ISA-arbor uit augustus 2014 ‘Species Diversity is a Numbers Game and More’ stellen zij een meer wiskundige aanpak voor. Zij gaan uit van een verhouding tussen het aantal soorten en het aantal bomen in een gebied. Deze aanpak kan specifiek gemaakt worden voor elk plangebied. Zoals de berekeningen nu zijn gedaan is deze aanpak alleen geschikt voor kleine plangebieden omdat grotere aantallen een laag percentage opleveren dat niet haalbaar is. Daarnaast schrijven zij dat 10-20-30 of 5-10-20 geen wetmatigheid is. Zij stellen een marge van één of twee procent voor. 5) 22

) Street Tree Inventory Report – Laurelhurst Neighborhood 2014 blz. 16 www.amerinursery.com/the-5-percent-rule/

3

5)

4)

6)

Species diversity is a numbers game and more. Contrasting Ohio Nursery Stock Availability with Community Planting Needs


2.7 Waar is de 10-20-30 regel toegepast? In Nederland heeft de gemeente Almere haar bomenbestand getoetst aan de 10-20-30 regel. Andere Nederlandse gemeenten die deze regel hebben toegepast zijn niet bekend. De gemeente Almere concludeerde toen dat zij voldoen aan de 1020-30 regel. Met de uitkomst van de 10-20-30 regel stelde Almere dat er een aantal soorten en geslachten dicht tegen het maximum aan komen. Die soorten zullen ze waar mogelijk ook niet weer planten maar een alternatief voor zoeken. In Amerika is de regel geaccepteerd als een goede richtlijn voor diversiteit in het stedelijk bomenbestand. Onder andere in de Amerikaanse staat Ohio is er tussen 2005 en 2010 onderzoek gedaan naar stadsbomen in diverse gebieden. Waarbij de 10-20-30 regel als richtlijn is gebruikt. Hieruit bleek dat er in diverse steden meer dan 30% aan Acer staat. In dit onderzoek is er ook gekeken naar het aanbod aan bomen bij kwekers. Dit is gedaan om de mogelijkheid te bestuderen hoeveel keuze er is aan vervanging van soorten die niet voldoen aan de 10-20-30 regel. 6) In de stad Portland Oregon zijn in 26 wijken de straatbomen geïnventariseerd. Een aantal van deze wijken is aan de hand van de 10-20-30 regel beoordeeld zoals Portsmouth in 2013. De wijk Laurelhurst is gecontroleerd aan de hand van de 5-1020 regel. Deze regel is ontstaan uit de 10-20-30 regel en is hier toegepast omdat het klimaat een grote diversiteit toestaat en als risicoverkleining. Gebleken is dat de 10-20-30 regel niet adequaat genoeg is in het geval van ziekten die zich richten op meer dan één boomsoort. De grootste risico’s in Portland zijn de essenprachtkever en de Aziatische boktor die vanuit het oosten van Amerika naar het westen trekken. Laurelhurst voldoet niet aan de 5-10-20 regel, het percentage van het geslacht esdoorn ligt in de wijk bijna drie maal te hoog (29.6%). Dit percentage moet omlaag door meer diversiteit in geslachten te creëren, omdat het te hoge percentage niet direct gevaar loopt op dodelijke ziekten en plagen kan dit door een natuurlijk verloop. Esdoorns kunnen worden vervangen als dit nodig is, bijvoorbeeld bij herinrichting of wanneer de levensduur van de boom ten einde loopt. Dit is de conclusie uit het rapport van Laurelhurst. 2) De stad Toronto hanteert ook de 5-10-20 regel als richtlijn voor haar bomenbestand. Net zoals Laurelhurst voldoen ook zij niet aan de regel. Het percentage esdoorn ligt te hoog. Of zij deze regel hebben ingesteld voor of na de uitbraak van de essenprachtkever is niet duidelijk. 7) Wat nu de resultaten zijn van het gebruik van de 10-20-30 en de 5-10-20 regel is onbekend. Er zijn veel verwijzingen naar de 10-20-30 regel te vinden in de literatuur en voldoende rapporten over het gebruik als richtlijn. De effieciëntie van de regel en de besparingen op bestrijdingskosten van ziekten en plagen is tot nu toe nog onbekend. Dit kan zijn omdat er nog absoluut geen onderzoek naar gedaan is, of omdat het onderzoek nog niet af is. Het aanpassen van een bomenbestand naar de 10-20-30 regel is een proces van jaren, zeker als bomen nog tot wasdom moeten komen voor een accuraat onderzoek.

Afbeelding 2.2: Het Noorderplantsoen in Groningen waar de Paardenkastanjes voor verkoeling zorgen lans de vijverrand. 2) Street Tree Diversity in Eastern North America and Its Potential for Tree Loss to Exotic Borers. 2006 7) EVERY TREE COUNTS: A PORTRAIT OF TORONTO’S URBAN FOREST(Datum onbekend)

23



3. Inventarisatie en toetsing van Nederlandse gemeenten Alle gemeententelijke bomenbestanden zijn in dit hoofdstuk ge誰nventariseerd. In deze inventarisatie zijn onderwerpen als bodem, leeftijd van de bomen aan de orde. Daarnaast is het vigerende bomenbeleid kort samengevat en weergegeven. Tot slot is het bomenbestand getoetst aan de 10-20-30 regel. De uitslag wordt ook terug gereflecteerd op de 10-20-30 regel. Verder wordt er kort beschreven wat de het resultaat is wanneer er wordt gekeken op wijkniveau in plaats van op gemeentelijke schaal.


3.1 Gemeente Amsterdam, stadsdeel centrum Over de gemeente Van de gemeente Amsterdam is alleen stadsdeel centrum getoetst aan de 10-20-30 regel. Dit stadsdeel telde in 2012 circa 84.500 inwoners. In stadsdeel centrum is er circa 30 hectare openbaar groen, dat komt neer op 3,55 m² openbaar groen per inwoner. Er staan 9588 bomen in het stadsdeel waarvan de gemeente eigenaar is. Daarnaast staan er nog circa 10.000 bomen van particulieren in het stadsdeel. Het aantal vierkante meter openbaar groen en het aantal bomen per inwoner ligt onder het landelijk gemiddelde van 40m² openbaar groen en 0,5 laanboom per inwoner. Het centrum van Amsterdam is een toeristische plek. Hierin spelen de grachten en de bomen een belangrijke rol. Omstreeks 1610 schreef Tomaso Contarini, een Italiaan die Amsterdam bezocht: De stad wordt doorsneden door vele grachten, mooier dan in Cannareggio, omdat ze langs de hele lengte een rechte rij grote bomen planten, die door hun groen zeer veel bijdragen aan defraaiheid van de stad. Dit waren lindebomen. In de loop van de achttiende eeuw stapte men over van linden op iepen. De lindebomen doen het in de stad niet zo goed als de iepen, opdit moment staan er alleen nog linden langs een klein deel van de Keizersgracht en de Lijnbaansgracht. 8) Bodem Amsterdam is gebouwd op laagveen gronden. Dit zijn zeer voedzame en enigzins zure gronden. Op de meeste plaatsen is door bodemdaling geen veen meer aan het oppervlak, grote delen van Amsterdam zijn opgehoogd met zand. De zandondergrond is minder voedzaam dan het veen.

3.1.1 Gemeentelijk beleid

Het leidende beleidsstuk voor bomen in stadsdeel centrum is het aangepaste bomenbeleidsplan uit augustus 2012. In dit plan wordt uitgebreid verteld wat de plannen, regels en maatregelen zijn op het gebied van bomen. Voor zowel gemeentelijke als particuliere bomen. Enkele belangrijke punten worden hieronder kort toegelicht. Kwaliteit boven kwantiteit Kwaliteit over kwantiteit betekend dat de bomen die geplant worden een zo goed mogelijke groeiplaats krijgen. Dit kan tot gevolg zijn dat bomen niet worden herplant of dat er minder bomen worden geplant. Dit zodat de bomen die wel geplant worden beter tot volwassen bomen kunnen uitgroeien. Dit sluit aan op het streven naar een langere levensduur van de bomen. Het streven is naar een levensduur van de bomen in de hoofdstructuur van circa 50 jaar. De gemiddelde levensduur van stadsbomen in Amsterdam Centrum is nu 35 jaar. Opruimbeleid linden De oude lindebomen in het straatprofiel worden langzamerhand vervangen. De linden groeien minder goed en geven overlast door druip. Waar mogelijk een iep planten Het beleid op het planten en herplanten van bomen is voornamelijk gericht op het planten van iepen. Met name in het straatprofiel gaat door de goede verdraagzaamheid de voorkeur uit naar iep. Op bijzondere locaties en in parken is er ruimte voor andere en bijzondere boomsoorten. Ziekten en plagen Iepziekte is de grootste bedreiging voor de bomen in Amsterdam Centrum. In totaal zijn er jaarlijks nog circa 15 gevallen van iepziekte. Binnen de gemeente Amsterdam is er een APV van kracht waarin zieke bomen binnen 10 dagen gekapt en afgevoerd moeten worden. Dit geldt ook voor bomen van particulieren. Naast iepziekte zijn ook massaria en kastanjebloedingsziekte boomziekten waar het stadsdeel mee kampt.

3.1.2 Diversiteit

Totaal heeft Amsterdam Centrum 169 verschillende soorten bomen onderverdeeld in 72 geslachten en ingedeeld in 34 families. Daarmee is de diversiteit aan soorten en geslachten voor een relatief klein aantal bomen zeer goed. De hoofdstructuur bestaat voornamelijk uit iepen, enkele delen bestaan uit plataan of linde. De hoofd bomenstructuur staat langs waterlopen en wegen die samen eenheid vormen.

26

8)

Bomenbeleid gemeente Amsterdam, Stadsdeel centrum, 6 februari 2012


3.1.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel Inventarisatie 10-20-30 regel Van de gemeente Amsterdam is alleen het stadsdeel Amsterdam Centrum getoetst aan de 10-20-30 regel. Amsterdam staat bekend om zijn iepen. In totaal staan in Amsterdam Centrum 169 verschillende soorten bomen onderverdeeld in 72 geslachten en ingedeeld in 34 families. Van de 9588 bomen in het digitale bomenbestand zijn er 219 onbekend wat soort betreft. Deze zijn in de berekening niet meegenomen. 10% van de soort Om aan de 10% regel te voldoen mogen er niet meer dan 937 bomen uit één dezelfde soort bestaan. Twee soorten in Amsterdam Centrum voldoen niet. De Ulmus x hollandica overschrijdt de regel met ruim 20 %, volgens de 10-20-30 regel zijn er 1.956 bomen teveel toegepast. Een kleinere overschrijding komt van de Ulmus ‘Dodoens’ deze heeft een 1% overschrijding. Dit komt neer op 123 teveel geplante bomen. Ulmus x hollandica 2.893 st. 31% Ulmus ‘Dodoens’ 1.060 st. 11% Platanus x hispanica 877 st. 9% Tilia x europaea 415 st. 4% Robinia pseudoacacia 334 st. 4% Overig 3.790 st. 40%

Grafiek 3.1: Soortverdeling Amsterdam, stadsdeel Centrum

27


20% van het geslacht De 10-20-30 regel stelt dat maximaal 20% procent het bomenaantal uit één geslacht mag bestaan. Dit komt neer op 1.918 bomen in Amsterdam Centrum. Kijkend naar de resultaten van de regel, overschrijd de Ulmus de regel met een percentage van 56 % van het totale bomenbestand. Dit zijn 3.345 bomen te veel. De andere geslachten in de gemeente voldoen ruim aan de 10-20-30 regel. Ulmus 5.263 st. 56% Platanus 905 st. 10% Tilia 670 st. 7% Acer 383 st. 4% Robinia 335 st. 4% Overig 1.813 st. 19%

Grafiek 3.2: Verdeling geslachten Amsterdam, stadsdeel centrum.

30% van de familie Bij het laatste deel van de 10-20-30% regel voldoet de familie van de Ulmus niet. Volgens de regel mogen er maximaal 2.877 bomen uit één familie toegepast zijn in het stadsdeel. Uit de resultaten blijkt dat meer dan de helft van het bomenbestand bestaat uit de Ulmaceae (56%). Platanaceae volgt op grote afstand met een vertegenwoordiging van tien procent. Ulmaceae 5.264 st. 56% Platanaceae 905 st. 10% Malvaceae 672 st. 7% Rosaceae 493 st. 5% Sapindaceae 472 st. 5% Overig 1.517 st. 16%

Grafiek 3.3: Verdeling families in Amsterdam, stadsdeel centrum

Conclusie diversiteit bomenbestand Amsterdam, Stadsdeel Centrum Amsterdam Centrum voldoet niet aan de 10-20-30 regel. Zowel in de soort, geslacht als de familie. Dit komt door de soort Ulmus, deze is in grote aantallen toegepast binnen de gemeente Amsterdam. Door het grote aantal iepen in het stadscentrum blijft Amsterdam kwetsbaar voor iepziekte mocht deze muteren. 28


3.2 Gemeente Almere Over de gemeente Gemeente Almere is een relatief jonge gemeente in Nederland. In 1976 kregen de eerste bewoners de sleutel. Almere telde in maart 2015 circa 197.000 inwoners en is daarmee één van de tien grootste gemeenten in Nederland qua inwonertal. Almere wordt onderverdeeld in zes stadsdelen, namelijk: Almere Haven, Almere Stad, Almere Buiten, Almere Poort, Almere Hout en Almere Pampus. Deze stadsdelen zijn dan weer onderverdeeld in wijken. In 1971 zijn de eerste bomen geplant om onder andere te dienen als windsingel voor de eerste huizen in Almere Haven. In dit gedeelte van Almere is veel gebruik gemaakt van pionierssoorten, populier, wilg en els. Dit is gedaan om zo snel mogelijk een groene wijk te creëren. Pas in latere uitbreidingen is er meer aandacht geschonken aan diversiteit en duurzaamheid van de bomen. Per inwoner is er circa 77 m² openbaar groen, dit is ruim boven het landelijk gemiddelde van 40m². Op het moment telt het digitale bomenbestand van Almere 148.764 bomen, waarvan er 23.382 als onbekend staan aangemerkt. Deze ruim 23.000 bomen zijn niet meegenomen in de berekening van de 10-20-30 regel. 9) Bodem Almere is begonnen met bouwen op zand. Voor de bouw werd er op de vruchtbare klei een laag van ongeveer één meter zand opgespoten. De bodem die er voor beplanting toe doet is daarom van nature arm in voedsel. De wijken die worden gebouwd op voormalige landbouwgrond hebben voor de bomen een betere bodem, de klei in de polder is zeer voedselrijk. Bomen die op deze klei zijn geplant groeien dan ook zeer hard.

3.2.1 Gemeentelijk beleid

Almere hanteert de ‘Bomennota 2006’ als uitgangspunt voor haar visie en beleidsdoelen voor bomen. Daarnaast is er een bomenplan op wijk- en buurtniveau waarin het gewenste jaarlijkse beheer wordt vastgelegd. Deze bomennota heeft als richtpunt 2016 en is daarom deels verouderd als het gaat om aantallen van bomen, en het halen van doelstellingen, er wordt verondersteld dat een deel van de gestelde doelen zijn behaald, dan wel bijgesteld. 10) Enkele citaten uit de bomennota zijn: “Over 15 à 20 jaar is het bomenbestand van Almere vitaal, gevarieerd, en waar gewenst duurzaam. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd aan het welzijn van de burgers en het groene imago van de stad Almere.” “De aanplant van bomen moet dus worden gezien als een investering!” Almere is grotendeels gebouwd op een laag van opgespoten voedselarm zand, om die reden krijgt elke boom een standplaatsverbetering. Niet alleen de bomen in verharding, maar ook de bomen in gazon en beplanting. Dit is een standaard handeling voor het planten van nieuwe bomen in de stad. Enkele belangrijke punten uit de bomennota met betrekking tot de bomen zijn: - Eerder in het planproces het belang van bomen opnemen; - Minder bomen in verharding planten; - Gaan voor kwaliteit in plaats van kwantiteit; - Verhogen van de diversiteit van het sortiment; - Bomen aanmerken als wijker, blijver of waardevol; Het opmerkelijke aan deze punten is het ‘wijker blijver’ systeem dat wordt genoemd. Dit systeem is ingevoerd om de kwaliteit van het bomenbestand te verbeteren. Tijdens de aanleg van Almere zijn er bomen te dicht op woningen geplaatst of te dicht op verhardingen. Deze bomen zorgen voor de meeste klachten en zullen daarom veelal als ‘wijker’ worden aangemerkt. Een boom wordt als ‘wijker’ aangemerkt als: 1. Het een boom is die overlast veroorzaakt. Criteria hierbij zijn onder andere: • Afstand tot de gevel; • Afstand tot lantaarnpalen; • Opdruk van verharding door de boomwortels; • De boom staat op een riool. 2. Het een boom is die geen of een geringe toekomstverwachting heeft. Criteria hierbij zijn: • Slechte conditie; • Zware aanrijschade.

9)

http://canonvanalmere.nl & gemeentesite almere Bomennota voor Almeerse bomen 2006

10)

29


3. Het een boom is die verwijderd moet worden in het kader van een dunning, bijvoorbeeld een pioniersoort (o.a. populier en wilg) die naast een duurzame soort staat (o.a. eik en linde). Door het verwijderen van deze pionier ontstaat ruimte voor de duurzame soort om uit te groeien. Blijvers zijn de bomen die de mogelijkheid hebben uit te kunnen groeien naar een volwassen boom. En tot slot zijn er de waardevolle bomen, hiertoe behoren er circa 200. Een aantal blijvers wordt aangemerkt als waardevolle boom. Dit zijn bomen die door soort, leeftijd, omvang, habitus, standplaats en/of historie een bijzondere plaats in Almere innemen en daardoor een hoge mate van bescherming krijgen. Voor deze bomen geldt dat ze zich op hun groeiplaats minimaal 80 jaar ongestoord moeten kunnen ontwikkelen. Als waardevolle boom kunnen vooralsnog worden aangemerkt: • De benoemde bomen uit ‘Boomverhalen, een kleine geschiedenis van Almere’; • De benoemde bomen uit ‘Bomenstad, dertig boomsoorten in Almere’. Toenemende ziektes en plagen in de gemeente Almere In de bomennota van 2006 worden geen ziekten en plagen genoemd. Dat betekend niet dat Almere vrij is van ziekten en plagen in haar bomenbestand. Hieronder staan enkele ziekten en plagen waar de gemeente Almere last van heeft in haar bomenbestand. Gemeente Almere heeft last van massaria in haar platanen en kastanjebloedingsziekte. Dit zijn twee ziekten waar Almere jaarlijks controles en maatregelen voor neemt. Daarnaast wordt ook de eikenprocessierups jaarlijks bestreden. In de nabije toekomst kan ook essentaksterfte een ziekte worden waar jaarlijkse controle voor vereist is. Deze ziekte zal vanuit Groningen naar het zuiden en westen van het land trekken.

3.2.2 Diversiteit

In Almere staan er circa 420 variëteiten aan bomen. Deze zijn onderverdeeld in 211 soorten, 73 geslachten en 35 families. Almere heeft daarmee een relatief hoge soorten diversiteit ten opzichte van de rest van de andere getoetste gemeenten. De hoofd bomenstructuur in Almere bestaat voornamelijk uit populier en es. Maar ook eik komt langs de bredere wegen voor in de hoofdstructuur. De leeftijd van de bomen in Almere ligt laag, dit is niet meer dan logisch gezien dat Almere nog geen 50 jaar oud is. De gemeente Almere moet zorgen dat er op tijd word begonnen met het verjongen van het bomenbestand. Zo kan er worden voorkomen dat er in korte tijd veel bomen moeten worden vervangen als gevolg van ouderdom of renovatie van de straat.

Grafiek 3.4: Leeftijdsopbouw bomen Almere

30


3.2.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel De gemeente Almere heeft een digitaal bomenbestand aangeleverd met 148.764 bomen, hiervan zijn 23.382 onbekend. 125.382 bomen zijn aan een wetenschappelijke naam verbonden. Met dit aantal wordt ook gerekend. De gemeente Almere heeft totaal 198 verschillende soorten bomen die ondergebracht zijn in 73 verschillende geslachten en ingedeeld zijn in 35 verschillende families. 10% van de soort De 10-20-30 regel is toegepast op de gemeente Almere zoals deze aan het begin van het onderzoek is gesteld. Dit wil zeggen dat er een totaal van 12.538 bomen per soorten toegepast mag worden zonder dat dit aantal de regel overschrijd. ÉÊn soort overschrijdt de regel met 1%, dit is de Fraxinus excelsior. Populus canadensis zit op de grenswaarde van 10%. Fraxinus excelsior Populus canadensis Populus canecens Quercus robur Tilia x europaea Acer pseudoplatanus Tilia tomentosa Platanus x hispanica

13.757 st. 12.411 st. 9.839 st. 9.725 st. 5.216 st. 4.760 st. 3.701 st. 3.682 st.

11% 10% 8% 8% 4% 4% 3% 3%

Overig 62.291 st. 50%

Grafiek 3.5: Soortverdeling in gemeente Almere.

Geslachten De boomgeslachten in de gemeente Almere zijn als tweede getoetst. Volgens de 10-20-30 regel komt dit neer op een maximum van 25.076 bomen die van hetzelfde geslacht mogen zijn. Kijkend naar de uitslag voldoet het geslacht Populus niet aan de 20% regel. Wel is de overschrijding van het toegestane aantal klein, met iets meer dan 500 bomen. Het gat met de volgende geslachten is groot, Fraxinus volgt op een afstand van bijna 10.000 bomen. Populus 25.600 st. 20% Fraxinus 15.900 st. 13% Tilia 13.645 st. 11% Quercus 11.352 st. 9% Acer 10.153 st. 8% Prunus 8.246 st. 7% Alnus 4.065 st. 3% Overig 36.421 st. 29%

31


Grafiek 3.6: Verdeling van geslachten in gemeente Almere.

30% van de familie De gemeente Almere voldoet aan het laatste deel van de 10-20-30 regel, de families. De koploper Salicaceae ligt ver onder het toegestane maximum van 37.614 bomen van ĂŠĂŠn familie. Wel is de Salicaceae veruit de grootste familie , de familie is tien procent groter dan de nummer twee Oleaceae. Salicaceae Oleaceae Rosaceae Fagaceae Malvaceae Sapindaceae Betulaceae

28.516 st. 16.022 st. 14.517 st. 14.022 st. 13.645 st. 12.821 st. 7.636 st.

23% 13% 12% 11% 11% 10% 6%

Overig

18.203 st.

15%

Grafiek 3.7: Verdeling van families in gemeente Almere

Algemene conclusie gemeente Almere De gemeente Almere voldoet niet aan de 10-20-30 regel op gebied van de soorten en geslachten. De overschrijding van het aantal dezelfde soorten en geslachten is relatief klein. Op stadsdeel niveau gekeken voldoet alleen Almere Stad Oost aan de 10-20-30 regel. De overige stadsdelen voldoen geen van allen. Almere Hout, Pampus en Poort voldoen zelfs niet tot aan familie niveau. Boomsoorten die in overschrijding zijn, zijn onder andere Fraxinus excelsior, Quercus robur en Populus canadensis.

32


3.3 Gemeente Borger-Odoorn Over de gemeente De gemeente Borger-Odoorn is in 1998 ontstaan uit het samengaan van de gemeente Borger en de gemeente Odoorn. De gemeente telt circa 26.000 inwoners verdeeld over 25 dorpen en kernen. Deze kernen variëren in grootte van circa 5.000 tot 30 inwoners. De gemeente beheerd circa 50.000 bomen waarvan er circa 24.000 in het buitengebied staan. Ongeveer 46.000 bomen staan in het digitale bomenbestand wat ter beschikking is gesteld. Per inwoner staan er 1,9 bomen, dat is ruim boven het landelijk gemiddelde van 0,5 boom per gemeente. Toerisme is belangrijk voor de gemeente, de historie en het diverse landschap trekken elk jaar veel recreanten naar de gemeente toe. Deze komen onder andere voor het vele (historische) groen. Bodem De gemeente Borger-Odoorn ligt qua bodem op de scheiding tussen zand en voormalig hoogveen. Net ten oosten van de lijn Borger, Exloo, Valthe ligt de scheiding van bodemtypen. De voormalige veengronden zijn voedzamer en dan de zandgronden.

3.3.1 Gemeentelijk beleid

De gemeente Borger-Odoorn hanteert de groenbeleidsvisie ‘Onze groene ruimte’ uit november 2005 en de analyse bomenbestand uit februari 2006 en de nota ‘Groen moet je doen’ uit september 2006. Deze stukken zijn allemaal geschreven voor de gemeente Borger-Odoorn door adviesbureau Groenestein en Borst (G&B). Alle beleidsstukken zijn gebaseerd op het provinciaal beleid waarin het behouden van de identiteit van het landschap bepalend is voor het beheer en herstel. Hoofdpunten uit deze stukken zijn: - Duurzaam boombeheer; - Behouden en versterken van de karakteristieke opbouw van dorpen; - Behouden en versterken van karakteristieke elementen (voor circa 1950) - Streven naar zo veel mogelijk inheems materiaal en eenvoud in gebruik daarvan; - Door eenvoud, rust en ruimte in het openbaar groen particuliere tuinen en bijzondere gemeenschappelijke plekken extra tot hun recht laten komen; Het gemeentelijk beleid is voornamelijk gericht op behoud en versterken van het bestaande. De rust en ruimte in het openbaar groen is juist de kracht van het openbaar groen in de gemeente. Veel bomen vertegenwoordigen een grote waarde als het gaat om cultuurhistorie de oudste structuren stammen uit het eind van de negentiende, begin twintigste eeuw. Deze cultuurhistorische waarde is zeer belangrijk als het gaat om het behouden van de kracht. Een aandachtspunt in het beleid van de gemeente is de aanpak van dood hout in de bomen. Omdat er veel oudere bomen in de gemeente staan is het verwijderen van dood hout een belangrijk aandachtspunt voor het beheer. Toenemende ziektes en plagen in de gemeente Sinds 2014 is er in de gemeente Borger-Odoorn eikenprocessierups vastgesteld. Dit kan een potentieel groot probleem worden in de gemeente. In de hele provincie Drenthe wordt er door verschillende partijen samengewerkt om de eikenprocessierups te bestrijden.

3.3.2 Diversiteit

De gemiddelde leeftijd van bomen in Nederland is 30 jaar. De gemeente Borger-Odoorn heeft zelfs de hoogste gemiddelde leeftijd van de bij G&B bekende gemeentes. Landelijk gezien is gemiddeld 65% van het bomenbestand jonger dan 40 jaar, in Borger-Odoorn is dit 45%. Bijna 10% van de bomen is ouder dan 80 jaar. 11) Binnen de gemeente Borger-Odoorn staan er circa 110 verschillende variëteiten aan bomen. Deze zijn verdeeld over 88 soorten, 41 geslachten en 20 families. Dit is in vergelijking met het gemiddelde van de andere gemeenten een vrij sober bomenbestand. De laatste tien jaar is de diversiteit in soorten wel gestegen door de aanplant van nieuwe variëteiten. De hoofd bomenstructuur bestaat voor het overgrote deel uit eik. De leeftijd van het bomenbestand is hoog. Dit kan ook zo blijven bestaan omdat het merendeel van de bomen erg duurzaam is en de 100 jaar makkelijk kan passeren. Er zijn circa 2300 bomen opgenomen in het bomenbestand van 100 jaar en ouder. Daar kunnen in de komende vijf jaar nog circa 1000 stuks bij komen. Het risico van een oud bomenbestand is dat er een punt komt waarop een groot deel vervangen moet worden. Dit omdat bomen door hun leeftijd instabiel kunnen worden. 11)

Analyse bomenbestand 2005, Gemeente Borger-Odoorn

33


Grafiek 3.8: Leeftijdsopbouw bomenbestand gemeente Borger-Odoorn.

3.3.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel Het bomenbestand van de gemeente Borger-Odoorn bevat 46.008 bomen. Hiervan zijn er 95 bomen waarvan de naam onbekend is. Het aantal waar de 10-20-30 regel aan wordt getoetst is 45.913 bomen. Het bomenbestand van de gemeente Borger-Odoorn bestaat uit 89 verschillende soorten, 41 verschillende geslachten en 20 verschillende families. 10% van de soort Om aan de 10% regel te voldoen mogen er in Borger-Odoorn niet meer dan 4.591 bomen toegepast worden van ĂŠĂŠn soort. Kijkend naar het digitale bomenbestand is te zien dat de Quercus robur de regel ruimschoots overschrijd met totaal van 64 %. Dit betekent dat er 24.645 bomen teveel zijn toegepast. De overige soorten voldoen ruimschoots aan de 10-20-30 regel. Quercus robur Fraxinus excelsior Fagus sylvatica Tilia vulgaris Betula pendula Overig

29.236 st. 2.709 st. 1.860 st. 1.601 st. 1.244 st. 9.168 st.

64% 6% 4% 3% 3% 20%

Grafiek 3.9: Soortverdeling in de gemeente Borger-Odoorn

34


20 % van het geslacht Het geslacht Quercus voldoet ook niet aan het tweede deel. Maar liefst 66 % van het totale bomenbestand bestaat uit Quercus. De overige geslachten voldoen ruim aan het tweede deel van de 10-20-30 regel. Quercus 30.224 st. 66% Fraxinus 2.797 st. 6% Tilia 2.447 st. 5% Fagus 1.860 st. 4% Populus 1.842 st. 4% Overig 6.648 st. 15%

Grafiek 3.10: Verdeling geslachten binnen gemeente Borger-Odoorn.

30 % van de familie Gemeente Borger-Odoorn voldoet ook niet aan het laatste deel van de 10-20-30 regel. De familie Fagaceae waar de Quercus onder valt overschrijdt de regel met 40%. De overige families voldoen ruimschoots aan het maximum van 30%. Fagaceae 32.152 st. 70% Oleaceae 2.797 st. 6% Malvaceae 2.447 st. 5% Betulaceae 2.406 st. 5% Salicaceae 2.150 st. 5% Overig

3.866 st.

8%

Grafiek 3.11: Verdeling families in gemeente Borger-Odoorn.

Conclusie Het bomenbestand van de gemeente Borger-Odoorn bestaat voor ruim 65 procent uit Quercus. De overige soorten voldoen ruimschoots aan de 10-20-30 regel op gemeentelijk niveau. In elk dorp overschrijd eik de norm. Als er wordt gekeken naar dorpniveau zijn er naast eik nog meer soorten die de regel overschrijden. Zo staan er in Valthermond volgens de 10-20-30 regel te veel essen en lindes. Verder zijn er in een aantal dorpen nog kleine overschrijdingen van onder meer sierpeer en populier.

35


3.4 Gemeente Groningen Over de gemeente Groningen Gemeente Groningen is gelegen in het zuiden van de provincie Groningen en is tevens de hoofdstad van de provincie. De gemeente is een stedelijke gemeente met circa 200.000 inwoners. Daarnaast is Groningen een studentenstad. Er studeren ruim 50.000 studenten in Groningen aan Hogescholen en de Universiteit. Een groot deel van die studenten woont ook in de stad waarmee Groningen voor een groot deel (15.9%) bevolkt wordt door mensen tussen de 20 en 25 jaar.12) Dit maakt Groningen demografisch gezien een unieke gemeente met zo veel jonge mensen in de gemeente. Groningen staat op de tiende plek van de 31bij een onderzoek naar groene gemeenten in Nederland door Wageningen UR. 13) Per woning is er gemiddeld 94.3 m² openbaar groen aanwezig binnen de bebouwde kom en 0,9 laanboom per inwoner. Groningen is uitgeroepen tot Groene Stad van 2013. De prijs voor Groene Stad wordt jaarlijks uitgereikt door Entente Florale. Bodem Groningen is een stad op het snijpunt van karakteristieke landschappen. De Hondsrug met de beekdalen van de Hunze en Aa vanaf het Drents plateau, het wierdenlandschap met het Reitdiepdal, de veenweidegebieden in het westen en het Woldgebied aan de noordoostelijke stadsrand kennen elk hun eigen specifieke boomsoort. Zo vinden we op de Hondsrug in het zuiden van de stad veel aanplant van eik. In het Reitdiepdal ten noordwesten van de stad is de es de meest voorkomende soort. De verschillende landschapstypen gebruiken we als onderlegger voor de bomenhoofdstructuur. Bij de soortkeuze voor een boom kijken we welke boom past bij het landschapstype. 14) De stad Groningen is gebouwd op zand, klei en deels op (voormalige) veengrond. Dit is duidelijk weer te vinden in de bomen binnen de gemeente. De gemeente Groningen benadrukt elk landschapstype door karakteristieke beplanting passend bij de ondergrond.

3.4.1Gemeentelijk beleid

De gemeente Groningen hanteert vanaf 2014 de boomstructuurvisie ‘Sterke Stammen’. In dit document wordt de huidigeen de toekomstige structuur nauwkeurig beschreven. De gemeente wil een groene gemeente blijven en benoemd ook de risico’s van huidige ziekten en plagen. Door deze te benoemen kan er ook adequaat op worden gereageerd. In totaal draagt de gemeente Groningen zorg voor circa 180.000 bomen daarvan staan er ongeveer 91.000 bomen digitaal geregistreerd. De andere bomen staan in de bosgebieden in de stad. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de hoofdstructuur en een nevenstructuur. De visie voor de hoofdstructuur is om zo veel mogelijk inheemse beplanting toe te passen, daarnaast speelt ook cultuurhistorie een belangrijke rol, voornamelijk in de binnenstad. In de nevenstructuur is beleving en diversiteit van bomen belangrijk. Dit wordt bereikt door felle herfstkleuren, bloei, vrucht, bladvorm en kroonvorm. Daarnaast speelt participatie een grote rol, buurtbewoners mogen meedenken over locaties, soorten en mogen zelf boomspiegels inplanten. De hoofdpunten uit deze visie zijn: - Behoud en compleet maken van de hoofdstructuur; - Duurzame aanplant; - Uitbreiden van bomenbestand bij scholen, kinderdagverblijven en zorginstanties; - Meer monumentale bomen; - Meer zeggenschap voor bewoners; - Beheersen boomziekten en –plagen door meer diversiteit en zorgvuldige aanplant. Met duurzame aanplant wordt bedoeld dat de boom bij aanplant de ruimte en de middelen wordt gegeven om gezond uit te kunnen groeien naar een volwassen boom. Daarnaast is locatie van belang. Waar mogelijk worden bomen in gras of in beplanting gezet in plaats van in de verharding. Toenemende ziektes en plagen in de gemeente Groningen In de gemeente Groningen zijn al een aantal ziektes en plagen geconstateerd: kastanjebloedingsziekte, iepziekte, essentaksterfte, massaria en de eikenprocessierups. Bomen in de stad zijn gevoeliger voor ziekten en plagen. Omdat bomen daar vaak te kampen hebben met ruimtegebrek, droogte en er snel wortel- en bastbeschadiging kan plaatsvinden. De kastanje ziekte heeft in de gemeente Groningen al flink toegeslagen. De gevolgen zijn goed zichtbaar, opengevallen plaatsen in een singel. De gemeente heeft nog geen prognose hoe het verloop zal gaan van de ziekte. Daarom worden er nog geen nieuwe kastanje soorten aangeplant op de opengevallen plekken. Maar wordt er gekozen voor andere boomsoorten. De essentaksterfte is het grootste aankomende probleem in de gemeente Groningen. De ziekte is in 2010 vastgesteld in de gemeente Groningen. Het vormt een probleem omdat Groningen ruim 14.000 inheemse essen in de gemeente heeft. De schade valt op dit moment nog mee, maar men weet niet hoe het in de toekomst zal uitpakken. 36

Wikipedia Wageningen UR 14) Boomstructuurvisie Sterke Stammen, februari 2014 12) 13)


3.4.2 Diversiteit

De gemeente Groningen streeft naar meer diversiteit in het bomenbestand. Het maakt het bomenbestand minder gevoelig voor ziekten en aantastingen. Het verbeterd de ecologie binnen de gemeente, en dit zorgt weer voor natuurlijke vijanden van ziektes en plagen. De gemeente past meer diversiteit toe door meerdere soorten en variëteiten in één bomenrij aan te planten. Dus niet maar één soort of cultivar, maar een mix van verschillende soorten en cultivars in één straat. Dit is onder andere gedaan in de Radijsstraat en aan de Zunneriepe. In de toekomst moet dit op meer plekken in de stad worden gerealiseerd. Diversiteit in leeftijd is belangrijk, variatie in leeftijd geeft een divers beeld en voorkomt het grootschalig vervangen van bomen als deze te oud zijn. Het grootste gedeelte van de bomen is na WOII aangeplant, vanaf de jaren ’60 zijn er massaal bomen geplant. De piek ligt tussen 1980 en 2000, in die tijd zijn er bijna 72.000 bomen aangeplant. De aanplant per jaar is niet evenredig verdeeld maar piekt bij enkele jaren met 1980 als jaar waarin de meeste bomen zijn geplant. Het bomenbestand bestaat uit 196 boomsoorten, 67 geslachten en 31 families, daarmee is er op basis van het aantal soorten en geslachten een goede basis voor een divers bomenbestand. De hoofd bomenstructuur bestaat voornamelijk uit es, eik en linde, deze staan langs de hoofdwegen, en in en rondom de diepen in de binnenstad.

Grafiek 3.12: Leeftijdsopbouw bomenbestand gemeente Groningen.

3.4.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel. Het totale aantal bomen in het digitale bomenbestand van de gemeente Groningen bedraagt 91.695 stuks. Waarvan er van 91.247 bomen genoeg informatie is om te gebruiken. Deze informatie bestaat uit de wijkindeling, aanplantjaar, is de boom een monumentale boom en natuurlijk de wetenschappelijke naam van elke boom. Het bomenbestand bestaat uit 196 boomsoorten, 67 geslachten en 31 families. Van 448 bomen is de Latijnse naam onbekend, deze worden niet meegenomen in deze resultaten en staan beschreven als onbekend. 10% van de soort Van de 91.247 bomen mag er 10% uit één soort bestaan. Dat betekent dat er in de gemeente Groningen 9.125 bomen per soort toegepast mogen worden. Één soort overschrijdt deze regel, de Fraxinus excelsior heeft een aandeel van 15% (13.999 stuks). De verdere top 8 is als volgt: 1. Fraxinus excelsior 13.999 st. 15% 2. Tilia vulgaris 6.446 st. 7% 3. Quercus robur 6.240 st. 7% 4. Acer pseudoplatanus 4.886 st. 5% 5. Populus euramericana 4.571 st. 5% 6. Betula pendula 4.135 st. 5% 7. Alnus glutinosa 3.249 st. 4% 8. Acer campestre 3.204 st. 4% Overig 44.520 st. 49%

37


Grafiek 3.13: Soortverdeling binnen de gemeente Groningen.

20% van het geslacht Het geslacht mag niet meer bedragen dan 18.250 stuks van het totale bomenbestand. Het bomenbestand voldoet aan deze regel. Fraxinus is met een aandeel van 17% veruit het grootste geslacht met bijna 15.500 bomen. Acer volgt op een afstand van circa 5000 bomen. De top 8 van geslachten ziet er als volgt uit. 1. Fraxinus 15.465 st. 17% 2. Acer 10.719 st. 12% 3. Tilia 9.208 st. 10% 4. Quercus 7.602 st. 8% 5. Populus 7.123 st. 8% 6. Alnus 5.897 st. 6% 7. Betula 4.772 st. 5% 8. Salix 3.662 st. 4% Overig 26.785 st. 29%

Grafiek 3.14: Verdeling van geslachten binnen de gemeente Groningen.

38


Maximaal 30% van het bomenbestand mag uit ĂŠĂŠn familie bestaan. Uit het bomenbestand blijkt dat de gemeente Groningen ook aan dit deel van de 10-20-30 regel voldoet. Geen van de families komt uit boven de 27.375(30%) bomen. De grootste familie is met 17% de Oleaceae waaronder de Fraxinus valt. De verdere verdeling van de geslachten laat genoeg ruimte voor uitbreiding. De top 7 meest vertegenwoordigde families in de gemeente Groningen is als volgt: 1. Oleaceae 15.465 st. 17% 2. Sapindaceae 12.529 st. 14% 3. Salicaceae 10.785 st. 12% 4. Betulaceae 10.669 st. 12% 5. Rosaceae 10.05 4st. 11% 6. Malvaceae 9.208 st. 10% 7. Fagaceae 8.786 st. 10% Overig

13.754 st.

15%

Grafiek 3.15: Verdeling van families in de gemeente Groningen.

Conclusie De gemeente Groningen voldoet niet aan de 10-20-30 regel. De gemeente heeft volgens de regel teveel Fraxinus excelsior aangeplant, 15% waar de regel 10% voorschrijft. De gemeente voldoet wel aan de richtlijnen voor de geslachten (17% waar 20% is voorgeschreven) en de families (17% waar 30% is voorgeschreven). Waar de complete gemeente alleen op soorten niet voldoet aan de 10-20-30 regel voldoet de helft van de wijken ook niet op de 20% van geslacht. Hieronder vallen onder andere de Binnenstad, en Stadsparkwijk. Tot slot zijn er drie wijken die niet voldoen op familie niveau, zoals de Oosterparkwijk en Hoogkerk. Wat opvalt is dat op wijkniveau Fraxinus niet altijd de overschrijdende boom is, Tilia, Quercus en Aesculus komen in een aantal wijken ook in grote percentages voor.

39


3.5 Gemeente Geldermalsen Over de gemeente De gemeente Geldermalsen telde in mei 2014 ongeveer 26.000 inwoners 15) (bron CBS). Deze wonen in en rond elf dorpskernen waarvan Geldermalsen de grootste is. In het digitale bomenbestand van de gemeente Geldermalsen staan 11.358 bomen. Hiervan zijn 9.736 bomen verbonden met een Latijnse naam en 1.622 bomen onbekend. Van deze bomen staan er ongeveer 3100 bomen buiten de bebouwde kom. De gemeente Geldermalsen is een groene gemeente met 35.4 m² openbaar groen per inwoner en veel privé groen. Het landelijk gemiddelde wat hoeveelheid openbaar groen betreft ligt op circa 40 m². Toerisme en fruitteelt zijn belangrijk binnen de gemeente en gaan ook hand in hand. Zo zijn er onder andere veel fietsroutes langs de boomgaarden en langs de rivier de Linge. Bodem De bodem is typerend voor het rivierengebied en bestaat uit jonge kalkrijke rivierklei met op de oeverwallen een licht zaveldek met een zandige ondergrond. Van de rivier af richting open kommen wordt de rivierklei steeds zwaarder, de zogenaamde komklei, die bekend staat om een zware bewerking en slechte afwatering. 16)

3.5.1 Gemeentelijk beleid

Voor het beheer van de gemeentelijke bomen is het bomenbeheerplan uit 2012 leidend. Enkele hoofdpunten hieruit zijn: - Zorg dragen voor een goed, veilig en verantwoord bomenbestand; - Uitvoeren Visual Tree Assessment (VTA-controle); - Vervangen van bomen bij wegreconstructie (indien noodzakelijk). Het verhogen van de kwaliteit van het bomenbestand is de hoofdrichting van dit bomeneheerplan. Het uitvoeren van VTAcontroles en het vervangen van bomen bij wegreconstructies zijn daarbij passende maatregelen. Uit het groenbeheerplan komt daarbij als belangrijkste punt nog: Het behouden van de karakteristieke verschillen tussen buitendijkse gronden en het kleinschalige Lingelandschap. Het kleinschalige en karakteristieke landschap is één van de redenen waarom toeristen graag in het gebied komen. Verandering van structuur en indeling kan het toerisme en inkomsten daarvan erg schaden. Buro Elings heeft in opdracht van de gemeente Geldermalsen een receptenboek met voorstellen voor herinrichting per dorp gemaakt. Hierin worden voorstellen gedaan en visies geschreven over wat te behouden en wat er te verbeteren valt. Ziektes en plagen in de gemeente De gemeente Geldermalsen heeft last van kastanjebloedingsziekte en eikenprocessierups. Op beide wordt jaarlijks gecontroleerd. Het beheer op de eikenprocessierups bestaat uit het wegzuigen van de nesten. Dit is in de gemeente Geldermalsten tot nu toe de meest effectieve en minst dure methode om de rups te bestrijden.

3.5.2 Diversiteit

In totaal heeft de gemeente Geldermalsen 129 verschillende soorten bomen, onderverdeeld in 49 geslachten en ingedeeld in 24 families. Daarmee is de diversiteit in soorten en geslachten voldoende om voor het relatief kleine bomenbestand een goede diversiteit te creëren. De hoofd bomenstructuur bestaat voornamelijk uit eik en es. Wat leeftijd betreft heeft de gemeente Geldermalsen een relatief jong bomenbestand. Bomen ouder dan 45 jaar komen maar in kleine aantalen voor. Een gevaar is te weinig verjonging van het bomenbestand, de grootste groep bomen is en nadert een leeftijd waarop vervanging op korte termijn mogelijk of noodzakelijk is.

40

15) 16)

www.cbs.nl Behoud van kwaliteit, Groenbeheerplan 2010 tot en met 2013, maart 2009


Grafiek 3.16: Leeftijdsopbouw bomenbestand gemeente Geldermalsen.

3.5.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel

Volgens het digitale bomenbestand van de gemeente Geldermalsen heeft de gemeente totaal 11.358 bomen. Hiervan zijn 9.736 bomen verbonden met een Latijnse naam. 1.622 bomen kunnen niet getoetst worden aan de 10-20-30 regel omdat hier informatie over de naam ontbreekt. In totaal heeft de gemeente Geldermalsen 129 verschillende soorten bomen, onderverdeeld in 49 geslachten en ingedeeld in 24 families. Op het relatief kleine aantal bomen binnen de gemeente is dit een brede diversiteit ten opzichte van de andere getoetste gemeenten. 10 % van de soort Om aan de 10-20-30 regel te voldoen mogen er niet meer dan 974 bomen uit één soort bestaan. De resultaten laten zien dat twee soorten de regel overschrijden. De Quercus robur overschrijd de regel met 7 % en de Fraxinus excelsior met 3 %. De overige soorten voldoen aan de regel. Van Tilia en Salix is in het verkregen bestand aangegeven dat de specifieke soort onbekend is. Deze twee soorten zijn als onbekend wel meegenomen in de berekening omdat ze in het slechtste geval uit één soort bestaan. Quercus robur Fraxinus excelsior Acer platanoides Tilia onbekend Acer pseudoplatanus Salix onbekend Carpinus betulus

1.631 st. 1.244 st. 714 st. 626 st. 496 st. 451st. 397 st.

17% 13% 7% 6% 5% 5% 4%

Overig

4.177 st.

43%

Grafiek 3.17: Soortverdeling binnend e gemeente Geldermalsen.

41


20 % van het geslacht De gemeente Geldermalsen voldoet aan het tweede deel van de 10-20-30 regel, de toets op geslachten. Er is geen geslacht die de 20% overschrijd, wel zit Quercus dicht tegen de 20% aan, aanplant van meer Quercus is daarom niet raadzaam. Quercus 1.856 st. 19% Acer 1.492 st. 15% Fraxinus 1.451 st. 15% Tilia 980 st. 10% Salix 523 st. 5% Carpinus 397 st. 4% Overig 3.037 st. 31%

Grafiek 3.18: Verdeling van geslachten in de gemeente Geldermalsen.

30 % van de familie Gemeente Geldermalsen voldoet aan het laatste deel van de 10-20-30 regel, het maximum van 30% per familie. De grootste familie is de Fagaceae met 22%, dit is nog ver verwijderd van de grens van 30%. Fagaceae 2.126 st. 22% Sapindaceae 1.668 st. 17% Oleaceae 1.451 st. 15% Rosaceae 1.065 st. 11% Malvaceae 980 st. 10% Salicaceae 728 st. 7% Overig 1.718 st. 18%

Grafiek 3.19: Verdeling van families in de gemeente Geldermalsen.

Conclusie Gemeente Geldermalsen voldoet niet aan de 10-20-30 regel, op soorten wordt de regel overschreden. Er zijn twee soorten die de regel overschrijden: de Quercus robur met een overschrijding van 7 % en de Fraxinus excelsior met een overschrijding van 3 %. Op het vlak van geslachten en families voldoet de gemeente aan de regel. Op dorpsniveau voldoet de gemeente Geldermalsen in geen enkel dorp aan de 10-20-30 regel. Maar dit is grotendeels toe te schrijven aan het kleine aantal bomen die er staan. De 10 en 20 procent wordt al snel overschreden als het totaal aantal bomen in het dorp rond de 600 ligt. 42


3.6 Gemeente Zeewolde Over de gemeente Gemeente Zeewolde is een poldergemeente aan de zuidoost zijde van Flevoland. De gemeente is een jonge gemeente van pas een kleine 30 jaar oud. Het gebied wordt al wel langer bewoond en telt nu ongeveer 21.500 inwoners 17). In 2006 stonden er in de kern van Zeewolde circa 13.500 bomen. In het totale bomenbestand van Zeewolde staan circa 91.000 bomen. Dit komt neer op ongeveer 4,2 laanbomen per inwoner, en ligt ver boven het landelijk gemiddelde van 0,5 laanboom per inwoner. Toerisme is belangrijk voor de gemeente, watersport samen met fiets- en wandeltochten zijn dit de belangrijkste toeristische activiteiten. Het landschap en de fruitteelt in de omgeving zijn daarin de belangrijkste factoren. Om de toeristen naar de gemeente toe te trekken. Bodem Zeewolde ligt deels op zandgrond, de oostzijde van de gemeente bestaat ligt op een kleiige zandrug. Verder naar het westen ligt een vruchtbare kleigrond net zoals in de rest van Flevoland.

3.6.1 Gemeentelijk beleid

De gemeente hanteert het ‘Boombeleidsplan kern Zeewolde’ uit 2006. Dit plan is alleen van toepassing op de bomen in het stedelijk gebied van Zeewolde en niet het buitengebied. Er mag worden verondersteld dat een groot deel van dit plan ook van toepassing is op de bomen in het buitengebied. Met uitzondering van bos. De hoofdpunten uit dit beleidsplan zijn hieronder vermeld. - - - - - - - -

In principe geen bomen in de verharding toepassen. Is dit toch nodig, dan alleen kleine bomen (derde grootte). Schade aan verharding blijft dan beperkt. De maat van de boom moet aangepast worden aan de fysieke boven- en ondergrondse ruimte. Bij weinig ruimte moeten kleine bomen worden gebruikt. In de nabijheid van woningen alleen bomen toepassen die weinig tot geen overlast geven aan omwonenden (vrucht, ongedierte, schaduw, blad, wortels in tuin, enz.). Vanwege kans op schade aan eigendommen van burgers moet afhankelijk van de toekomstige maat van de bomen een voldoende ruime afstand aanwezig zijn tussen standplaats en erfgrens. Bij het bepalen van de plaats van de boom moet rekening worden gehouden met lichtmasten, inritten en kabels en leidingen. Bij het bepalen van de plaats moet uit worden gegaan van een situatie dat een boom bij normaal beheer minimal 20 jaar kan groeien zonder problemen te geven aan, kabels en leidingen, verharding of aanlichting van het omliggende gebied. Kies in woonwijken ook soorten met een extra sierwaarde (bloem, bladkleur of vrucht). Werk langs invalwegen en in structurerend groen vooral met inheemse boomsoorten die goed groeien op de bestaande grondslag. Beperk te eenzijdig gebruik van soorten i.v.m. massale uitval bij ziektes.

Ziekten en plagen Eikenprocessierups en essentaksterfte zijn de ziekten en plagen die op het moment het grootste risico vormen op het gebied van ziekten en plagen. In het bomenbeleidsplan is geen paragraaf over ziekten en plagen opgenomen.

3.6.2 Diversiteit

Zeewolde heeft 155 verschillende boomsoorten, onderverdeeld in 50 geslachten, en 24 families. Daarmee is er een goede basis om diversiteit te verbeteren. Wat leeftijd betreft is het bomenbestand jong, dit is logisch omdat Zeewolde nog geen 50 jaar bestaat. De hoofd bomenstructuur bestaat voornamelijk uit eik en es, deze soorten zijn het duidelijkste langs de wegen in het buitengebied herkenbaar.

17)

CBS mei 2014

43


Grafiek 3.20: Leeftijdsopbouw bomenbestand gemeente Zeewolde.

3.6.3 Uitkomst inventarisatie 10-20-30 regel In het digitale bomenbestand van de gemeente Zeewolde zijn 91.092 bomen opgenomen. Hiervan zijn er 90.828 bomen bruikbaar om aan de 10-20-30 regel te toetsen. Zeewolde heeft 155 verschillende boomsoorten, onderverdeeld in 50 geslachten, en 24 families. 10 % van de soort Om aan het maximum van 10 procent per soort te voldoen mogen er niet meer dan 9.082 bomen uit ĂŠĂŠn soort bestaan. In de gemeente Zeewolde voldoen twee boomsoorten niet aan de regel. De Quercus robur overschrijdt de regel met 8 % en de Fraxinus excelsior met 3 %. Dit zijn de soorten die het grootste deel van de hoofdstructuur vormen. Wat opvalt is Populus niet voorkomt als een van de meest aanwezige soorten. Als poldergemeente is dit vrij uniek. Quercus robur Fraxinus excelsior Tilia x europaea Acer pseudoplatanus Acer campestre Tilia cordata Overig

16.125 st. 11.861 st. 6.987 st. 5.058 st. 3.954 st. 3.615 st. 43.228 st.

Grafiek 3.21: Soortverdeling binnen de gemeente Zeewolde.

44

18% 13% 8% 6% 4% 4% 48%


20 % van het geslacht Geldermalsen heeft een kleine overschrijding op het gebied van geslachten. Het geslacht Quercus overschrijdt de regel met ongeveer 500 bomen. Verder voldoet de gemeente aan de 10-20-30 regel. Maar zit het geslacht Fraxinus dicht tegen de grens van 20% aan. Quercus 18.660 st. 21% Fraxinus 17.636 st. 19% Tilia 12.135 st. 13% Acer 10.083 st. 11% Prunus 6.080 st. 7% Aesculus 2.990 st. 3% Overig 23.244 st. 26%

Grafiek 3.22: Verdeling van geslachten binnen de gemeente Zeewolde

30% van de familie Aan het laatste deel van de 10-20-30 regel, het maximum voor families, voldoet de gemeente Zeewolde ruimschoots. Met respectievelijk 20 en 21 procent zijn de Oleaceae en de Fagaceae de twee grootste families in de gemeente. Fagaceae 18.849 st. 21% Oleaceae 18.234 st. 20% Sapindaceae 13.073 st. 14% Rosaceae 12.204 st. 13% Malvaceae 12.135 st. 13% Betulaceae 4.697 st. 5% Overig 11.636 st. 13%

Grafiek 3.23: Verdeling van families in de gemeente Zeewolde.

Conclusie De gemeente Zeewolde voldoet in soorten en geslachten niet aan de 10-20-30 regel. De soorten Quercus robur en de Fraxinus excelsior voldoen niet aan de regel. Quercus robur heeft een overschrijding van 8% en Fraxinus excelsior heeft een overschrijding van 3%. Het geslacht Quercus voldoet net niet aan het maximale deel van 20%. Aan het maximum van 30% per families voldoet elke familie binnen de gemeente Zeewolde. 45



4. Analyse en aanpassingen van de 10-20-30 regel Voor de analyse van de 10-20-30 regel zijn de sterke punten, de gebreken evenals de mogelijkheiden en risico’s met betrekking tot de 10-20-30 regel weergegeven. Naast de 10-20-30 regel wordt de 5-10-20 regel eveneens geanalyseerd op dezelfde punten als de 10-20-30 regel. Na de analyse van beide diversiteitsregels zijn de gedane aanpassingen aan de 10-20-30 regel weergegeven. Alle mogelijke gebreken evenals de risico’s zijn waar mogelijk verholpen door voornamelijk inhoudelijke toevoegingen die uitgevoerd moeten worden wanneer een bomenbestand wordt getoetst aan de 10-20-30 regel. Tot slot zijn de diverse middelen om diversiteit in een bomenlaan of bomenrij te creÍren kort weergegeven ter inspiratie.


4.1 Sterke punten van de 10-20-30 regel De 10-20-30 regel is een simpel controlemiddel die goed inzicht geeft op de diversiteit van het bomenbestand in de gemeente. Tijdens dit onderzoek zijn er verschillende boombestanden van verschillende gemeenten getoetst op de 10-20-30 regel. Het is makkelijk het digitale bomenbestand te ordenen en te groeperen tot één overzichtelijk overzicht waar men in één oogopslag de uitkomst laat zien. Een recent en digitaal bomenbestand is in principe genoeg om de 10-20-30 regel toe te kunnen passen. Met een programma als Excel of Open Office is het mogelijk om binnen een dagdeel een gemeente tot op wijkniveau te toetsen aan de 10-20-30 regel. Door het bomenbestand te toetsen aan de 10-20-30 regel wordt er bewustwording gecreëerd. Bewustwording is belangrijk als het gaat om verandering. Zonder bewust te zijn van een probleem is verandering moeilijk te accepteren.

4.2 Zwakke punten van de 10-20-30 regel Het ontbreken van een schaal en gebiedsgrootte Aan de 10-20-30 regel ontbreekt een schaal. Santamour noemt geen gebiedsgrootte of een minimaal/maximaal aantal bomen. Zonder afbakening van het plangebied is er geen controle mogelijk. Er wordt geen onderscheid gemaakt in structuren Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofd- en nevenstructuur. De hoofd boomstructuur is het aangezicht van de gemeente, maar bestaat vaak maar uit enkele soorten. De mogelijkheid bestaat dat de hoofd boomstructuur samen met de nevenstructuur voldoet aan de 10-20-30 regel. Zo kan er een vertekend beeld ontstaan en een verhoogd risico op uitval en verspreiding van ziekten en plagen in de hoofdstructuur. De regel geeft alleen inzicht in aantallen maar niet op verdeling binnen een gemeente, in een uiterste situatie kan een gemeente veel dezelfde soort bomen hebben maar verspreid over de gemeente. hierdoor kan een gemeente een heel divers en verspreid bomenbestand hebben. Bomen van derden De regel gaat alleen in op bomen die onder beheer van de gemeente vallen. Bomen van derden (particulieren, bedrijven, landgoederen enz.) worden niet meegenomen. Als al deze gegevens mee genomen kunnen worden kan er een exacter beeld gegeven worden van de diversiteit van het bomenbestand binnen een gemeente. Diversiteit binnen de soort De regel zegt ook niks over het gebruik van cultivars. Een boomsoort heeft genetisch gezien enige diversiteit, cultivars hebben dit niet. Om te voorkomen dat er alleen maar cultivars worden toegepast in plaats van de soort moet het gebruik van grote aantallen van dezelfde cultivar worden beperkt. Risicoparagraaf Er ontbreekt een risicoparagraaf, of er nu aan de regel wordt voldaan of niet. De gevolgen van ziekten en plagen zijn niet in beeld. Om hoeveel bomen gaat het in het geval van een worst-case-scenario? Wat zijn de gevolgen voor het beeld in de gemeente? En wat zijn de financiële consequenties, hoeveel geld kost het om al deze bomen te vervangen? Deze gevolgen moeten ook inzichtelijk worden gemaakt. Er zijn geen vervolgstappen verbonden aan de regel Als een bomenbestand is getoetst aan de 10-20-30 regel zijn er geen duidelijke vervolgstappen. Na controle is het makkelijk om niks met het resultaat te doen. Als het resultaat niet wordt gebruikt is de inspanning om het bomenbestand aan de 1020-30 regel te controleren voor niets geweest. Het resultaat moet worden gebruikt om diversiteit te kunnen waarborgen en te verbeteren.

4.3 Kansen De 10-20-30 regel is voor zover gevonden in de literatuur de eerste richtlijn voor meer diversiteit in bomenbestanden in Nederland. Een divers bomenbestand is belangrijk voor een gemeente om de gevolgen van ziekten en plagen te kunnen beperken. Daarnaast kan een divers bomenbestand ecologisch meer waarde vertegenwoordigen. Omdat de 10-20-30 regel in de V.S. al toegepast wordt is bekend dat deze bruikbaar is. Omdat het de eerste diversiteitregel voor bomen in Nederland is, is de kans dat deze toegepast gaat worden in Nederland groot. Er is geen concurrentie van een andere richtlijn om hetzelfde doel te bereiken. 48


Door de regel goed en zorgvuldig toe te passen kan de regel ziekten en plagen beter beheersbaar maken. Er wordt gestreefd naar een divers bomenbestand zodat een eventuele ziekte of plaag zich slechter kan verspreiden binnen een gemeente.

4.4 Bedreigingen Gebruik Een reële bedreiging is dat de uitkomst van de 10-20-30 regel niet wordt gebruikt, of niet voldoende. Als alleen de uitkomst wordt vermeld in een beleidsstuk, of het risico wordt onderschat schiet de 10-20-30 regel zijn doel voorbij. Om een weerbaar en divers bomenbestand te creëren en te behouden is er een actieve houding nodig vanuit de gemeente. Daarnaast moet er de wil zijn om te veranderen indien dat nodig is om meer diversiteit en weerbaarheid te creëren. Tijd Met de huidige ziekten en plagen in Nederland en ook toekomstige zieken en plagen is invoering/bekendheid van de 1020-30 regel misschien te laat. Verandering kost tijd, zeker als het gaat om veranderen van een bomenbestand. In het geval dat een gemeente niet voldoet aan de 10-20-30 regel wordt er niet direct actie ondernomen om bomen te vervangen. Voldoen aan de 10-20-30 regel is een meerjarenplan. Het gevaar bestaat dat ziekten en plagen sneller zijn dan de verandering van het bomenbestand. In dat geval wordt de 1020-30 regel een richtlijn die gehanteerd kan worden bij herinrichting van bomenbestanden. De 10-20-30 regel is onvoldoende efficiënt De regel dat 10% uit soort, 20 % uit geslacht en 30 % uit de familie mag bestaan is onvoldoende om voldoende en divers bomenbestand te creëren. Steeds meer ziektes en plagen tasten de soort aan en in het ergste geval een hele familie. Bij een gemeente die gewerkt heeft naar de 10 % regel, en die gemeente in totaal 100.000 bomen heeft, kan bij een ziekte of plaag nog een schade van 10.000 bomen ontstaan. Kijkend naar bijvoorbeeld een ziekte die de soort aantast maar ook het geslacht (essenprachtkever), dus 20% van het bomenbestand. Dan kan de schade 20.000 bomen bedragen. De bomen die het meeste voorkomen in de gemeente, staan veelal in de hoofdstructuren, zonder onderbreking van een andere soort. Dus als een ziekte of plaag toeslaat kan die de hele gemeente door. Aanpassingen aan de regel zijn al eerder toegepast in Amerika. Hier is de 5-10-20 regel toegepast. De overstap van 10-20-30 naar 5-10-20 is gemaakt omdat de 10-20-30 regel niet genoeg bescherming bood tegen de huidige ziekten en plagen in Amerika. Eikenprocessierups 2010 Legenda Provinciegrens Gemeentegrens eikenprocessierups komt niet voor eikenprocessierups komt voor kans op eerste waarneming van nest(en) in 2010

GRONINGEN

GRONINGEN FRIESLAND

DRENTHE

NOORD-HOLLAND

FRIESLAND

Eikenprocessierups Verwachte verspreiding in 2010 per gemeente

DRENTHE

NOORD-HO LLAND

FLEVOLAND OVERIJSSEL

FLEVOLAND OVE R I JS S E L

UTRECHT

GELDERLAND

ZUID-HOLLAND

UTR EC HT

GEL DE R LA ND

ZUI D -H OLL AN D

NOORD-BRABANT ZEELAND

NOORD-BRABANT ZEE L AN D

LIMBURG

LIMBURG

Voorkomen Eikenprocessierups in 2008

Eikenprocessierups komt voor Eikenprocessierups komt niet voor geen gegevens bekend

Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

geen reactie

Plantenziektenkundige Dienst © 2009

Afb. 4.1: Verspreiding eikenprocessierups in 2008

Gegevens: Plantenziektekundige Dienst

02,55 10 15 20 25 km

1:1.500.000

Noot: Lokaal kan het aantal nesten sterk verschillen.

Afb. 4.2: Verspreiding eikenprocessierups in 2010

Kaart: GIS COMPETENCE CENTER Dienst Regelingen, Assen

49


4.5 Analyse van de 5-10-20 regel In deze paragraaf worden de sterke en zwakke punten van de 5-10-20 regel ten opzichte van de 10-20-30 regel vergeleken. Alleen de punten waarop de 5-10-20 regel van de 10-20-30 regel afwijkt worden getoond. De punten uit de analyse van de 10-20-30 regel die onveranderd blijven ongeacht welke regel wordt besproken blijven in deze paragraaf achterwege. Uit deze twee analyses en de gegevens van de gemeenten worden de gewenste aanpassingen aan de 10-20-30 regel beschreven. Sterke punten 5-10-20 regel De 5-10-20 regel is de efficiÍntere diversiteitregel. Door 5, 10 en 20 procent als richtlijn te hanteren wordt de diversiteit van het bomenbestand significant groter ten opzichte van de 10-20-30 regel. Door de 5-10-20 regel als richtlijn te hanteren zijn de gevolgen van ziekten en plagen kleiner, de grotere diversiteit moet zorgen voor minder uitval van bomen. Zwakke punten 5-10-20 regel De 5-10-20 regel is nauwelijks bereikbaar vanaf huidige situaties. Uit de geïnventariseerde bomenbestanden blijkt dat de 5-10-20 regel een richtlijn is die zeer lastig haalbaar is. Met name voor soort en geslacht zijn de richtlijnen snel overschreden. Om aan de 5-10-20 richtlijn te voldoen kan het vinden van geschikte bomen als vervanging lastig zijn. Dit komt mede door het feit dat de meest voorkomende boomsoorten al richting of over de vijf procent van het bomenbestand vertegenwoordigen. Hetzelfde geldt voor de geslachten. Ter verduidelijking volgt hier een voorbeeld uit de 10-20-30 toets van de gemeente Zeewolde. Onderstaand staan de meest voorkomende geslachten in de gemeente Zeewolde. Wil de gemeente gaan voldoen aan de 5-10-20 regel mag een geslacht maximaal 10% van het totaal vertegenwoordigen. In het geval van Zeewolde moet er 24% van het bomenbestand in de loop van de tijd worden vervangen door andere geslachten. Dit zou neerkomen op bijna 21.800 bomen. Het vervangen van zo’n grote hoeveelheid bomen is een project voor een lange tijd. Quercus 18.660 st. 21% Fraxinus 17.636 st. 19% Tilia 12.135 st. 13% Acer 10.083 st. 11% Prunus 6.080 st. 7% Aesculus 2.990 st. 3% Overig 23.244 st. 26% De hoeveelheden bomen die door vervangen moeten worden zou afschrikkend kunnen werken bij gemeenten. Het risico bestaat dat de 5-10-20 regel bij voorbaat al bestempeld wordt als onmogelijke richtlijn. En om deze reden niet gebruikt gaat worden.

50

Afb. 4.3: Vele dode essen in een essenbos in Amerika als gevolg van de essenprachtkever


4.6 Aanpassingen aan de 10-20-30 regel In deze paragraaf wordt ingegaan op de analyse van de 10-20-30 regel en de situaties van de getoetste gemeenten. De zwakke punten en bedreigingen die in de vorige paragraaf genoemd zijn worden nu verbeterd. Er wordt gekeken welke aanbevelingen gedaan kunnen worden om de 10-20-30 regel te verbeteren. Deze aanbevelingen komen tot stand in samenwerking met de verworven gegevens van de gemeenten.

4.6.1 De 10-20-30 regel is onvoldoende efficiĂŤnt

Omdat de 10-20-30 regel in Amerika niet voldoende effectief is gebleken wordt er gekeken of de 5-10-20 regel haalbaar is voor Nederlandse gemeenten. Om dit te toetsen is ĂŠĂŠn van de meewerkende gemeenten gebruikt als voorbeeld. Hieronder staan de top 11 boomsoorten, met de aantallen en percentages ten opzichte van het totaal: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.

Fraxinus excelsior Tilia vulgaris Quercus robur Acer pseudoplatanus Populus euramericana Betula pendula Alnus glutinosa Acer campestre Salix alba Platanus acerifolia Carpinus betulus

13.999st. 6.446st. 6.240 st. 4.886 st. 4.571 st. 4.135 st. 3.249 st. 3.204 st. 3.135 st. 2.188 st. 2.154 st.

15% 7% 7% 5% 5% 5% 4% 4% 3% 2% 2%

Overig 44.520 st. 41% De top 8 van geslachten ziet er als volgt uit. 1. Fraxinus 15.465 st. 17% 2. Acer 10.719 st. 12% 3. Tilia 9.208 st. 10% 4. Quercus 7.602 st. 8% 5. Populus 7.123 st. 8% 6. Alnus 5.897 st. 6% 7. Betula 4.772 st. 5% 8. Salix 3.662 st. 4% Overig 26.785 st. 29%

Om aan de 5-10-20 regel te voldoen moet er 14% van het bomenbestand gecompenseerd gaan worden met de andere soorten. (Er van uitgaande dat er door de jaren heen, hetzelfde aantal bomen blijft behouden). Fraxinus excelsior Tilia vulgaris Quercus robur

13.999st. 6.446 st. 6.240 st.

15% 7% 7%

= = =

10% overschrijding 2% overschrijding % overschrijding

In theorie kan er gekozen worden voor een aanvulling van een andere soort binnen het geslacht van de soort die niet voldoet (bijvoorbeeld Fraxinus ornus). Daarbij is het van belang dat de 10% voor geslachten niet overschreden wordt. Dit kan een probleem zijn als ook het geslacht de norm overschrijdt. Wanneer dit het geval is moet er gezocht worden naar een ander geslacht om de boom in te compenseren. Dit kan problemen geven wanneer er meerdere geslachten al rondom de 10% van het totaal vertegenwoordigen.

51


Een ander probleem komt voor bij geslachten waarvan er veel soorten bestaan en aangeplant zijn zoals Acer. Hieronder volgt een voorbeeld. Acer campestre Acer capillipes Acer cappadocicum Acer cissifolium Acer ginnala Acer negundo Acer palmatum Acer platanoides Acer pseudoplatanus Acer rubum Acer rufinerve Acer saccharinum Acer zoeschense

3.204 st. 1 st. 87 st. 4 st. 1 st. 41 st. 3 st 2.314 st. 4.562 st. 62 st. 12 st. 326 st. 12 st.

Acer

10.629 st.

3,5 % < 1% < 1% < 1% < 1% < 1% < 1% 2,5% 5% < 1% < 1% < 1% < 1% 11,65 %

Kijkend naar de bovenstaande gegevens is binnen het geslacht Acer een acceptabele diversiteit aangebracht. Maar het geslacht Acer voldoet niet aan 5-10-20 regel. Voor 1,65 % van de bomen zal er een ander geslacht gekozen moeten worden om aan de 5-10-20 regel te voldoen. Of de gemeente vindt deze overschrijding acceptabel, er is immers een grote diversiteit binnen het geslacht. De familie is het minst risicovol voor ziekten en plagen. Ziekten en plagen beperken zich vaak tot één soort of één geslacht. Als er aan de 5 % en 10 % egel wordt voldaan, zal de familie vaak voldoen aan de 20 % regel. Een eventuele lichte overschrijding van de familie zal met de huidige kennis van ziekten en plagen bij de meeste geslachten geen grote gevolgen hebben bij een eventuele zieke of plaag. De Amerikaanse 5-10-20 regel is op het moment de meest ideale regel in diversiteit in het bomenbestand. Echter bij een bestaand bomenbestand is het bijna onmogelijk om aan de 5-10-20 regel te voldoen. Ten eerste voldoen de meeste gemeenten al niet aan de 10-20-30 regel. En er zal binnen een bomenbestand zo veel veranderd moeten gaan worden om de regel te gaan halen, dat de gemeenten ook afhaken van de diversiteitregel. Als er een gemeente wel open staat voor deze regel zal het zeer waarschijnlijk jaren duren voordat de gemeente aan de regel voldoet. De 10-20-30 regel is onvoldoende voor een goede diversiteit in de gemeente, de gevolgen door een ziekte en plaag zijn ook bij deze regel groot. De 5-10-20 regel is een betere richtlijn voor de diversiteit binnen de gemeente, alleen is deze regel veelal niet realistisch voor de huidige situatie van het bomenbestand. Gemeenten moeten bij deze regel teveel aan gaan passen aan het bomenbestand. De acceptabele diversiteitregel voor bestaande boombestanden wordt gesteld 7-15-30 procent. Een middenweg in de huidige regel en de ideale 5-10-20 regel. Met de 7-15-30 regel hebben gemeenten een duidelijke, acceptabele en haalbare regel. Voldoen aan deze diversiteitregel is uiteraard een meerjarenplan, daarom zal het enige tijd duren voordat de gemeenten aan deze regel voldoen. Maar het is acceptabel en haalbaar. Kijkend naar de te compenserende maatregelen geeft deze regel wat extra ruimte ten opzichte van de 5-10-20 regel. Ten opzichte van de 10-20-30 regel wordt het risico met 25% verkleind op soort- en geslachtsniveau. Voor nieuwbouw- en (wijk)renovatieprojecten wordt geadviseerd de 5-10-20 regel toe te gaan passen. Wanneer er met weinig tot niets wordt begonnen is het goed mogelijk om te voldoen aan de 5-10-20 regel. Hetzelfde geldt voor herinrichting waarbij veel bomen in een wijk gekapt worden, vanaf dit punt is de 5-10-20 ook een goede richtlijn.

4.6.2 Het ontbreken van een schaal en gebiedsgrootte

Santamour zegt weinig over de schaal van het plangebied. Het enige dat hij daarover schrijft is dat gemeenten zorg moeten voor haar bomen en dat dit een logische grens is voor een plangebied. De schaal die in dit onderzoek wordt gehanteerd is gemeentelijk. De gemeente heeft inzicht en zeggenschap over haar bomen. Zij hebben in eerste instantie invloed op soortkeuze en diversiteit binnen haar grenzen. Door samenwerking met andere gemeenten en derden is het mogelijk om de schaal verder te vergroten.

52


De meest idealistische grens is op basis van landschapstypen. Boomsoorten worden onder andere gekozen op basis van het landschapstype/bodem waarin ze staan, met name in landschappelijk gebied. Door op landschapstype/bodem te toetsen kunnen monoculturen beter in beeld worden gebracht. Met deze aanpak kan er gerichter worden gewerkt naar een vermindering van de monocultuur. Santamour schrijft niets over een minimale schaal van de 10-20-30 regel. In theorie zijn tien bomen het minimale aantal bomen wat nodig is om te voldoen aan de 10-20-30 regel. Voor bestaande situaties in gemeenten zoals kleine dorpen, wijken en buurten zijn dit tussen 500 en 1000 bomen. Dit is afhankelijk van hoeveel van de hoofdstructuur in het plangebied ligt. Als er een laan hoofdstructuur door het plangebied loopt is 10% van 500 bomen maar 50 bomen, een aantal wat snel bereikt wordt in één laan.

4.6.3 Er wordt geen onderscheid gemaakt in structuren

De regel maak geen onderscheid tussen hoofd- en nevenstructuren alle boomsoorten en aantallen kunnen in één Excel bestand gezet en hier wordt de 10-20-30 regel op getoetst. Hoofdstructuren bepalen in de meeste gevallen de uitkomst van de 10-20-30 regel. Dit is te zien in de uitkomst van de boombestanden van de gemeenten, de soorten die in de hoofdstructuur staan springen eruit. De nevenstructuren in de wijken zijn niet terug te vinden in de eerste conclusies. Wanneer er dieper wordt gekeken is er in wijken meer diversiteit te vinden in boomsoorten, geslachten en families. Ziekten en plagen verspreiden zich langzamer en richten vaak minder of alleen lokaal schade aan. Als er wordt gekeken op punt, lijn en vlak niveau zijn de punten, de solitaire bomen. Die zijn meestal in kleine aantallen van dezelfde soort aangeplant. Dit niveau brengt weinig risico met zich mee. Het is niet aangeplant in grote aantallen van dezelfde soort. De lijnen zijn de hoofd- en nevenstructuur. Deze zijn het meest gevoelig voor ziekten en plagen, en dus de meest risicovolle groep. Met name de hoofdstructuur is extra risicovol omdat deze vaak in grote aantallen voorkomt. En meestal uit een klein aantal soorten bestaat. Door de lijnstructuur kan een ziekte of plaag zich gemakkelijk over het hele gebied verspreiden. Met de vlakken worden bossen en singels bedoeld. In deze structuur heeft de natuur een eigen systeem. Hier komen ook ziektes en plagen voor, maar deze ruimt de natuur veelal zelf weer op. Bossen en singels hebben een breder ecosysteem, dan bomen in de stad. Hoofdstructuren zijn een ‘snelweg’ voor zieken en plagen. Door deze ‘snelwegen’ te onderbreken door een ander geslacht of zelfs een andere familie voorkomt de gemeente al dat de ziekte of plaag zich snel kan verplaatsten in een gemeente.

4.6.4 Bomen van derden

Bomen van derden worden in eerste instantie niet meegenomen in de berekening. Het is lastig en vaak tijdrovend om deze gegevens te bemachtigen. Bij derden kan worden gedacht aan de provincie, grote zorgcomplexen, landgoederen, particulieren enz. Wel is het zo dat meer gegevens dan alleen die van de gemeente een exacter beeld geven van de diversiteit van het bomenbestand in de gemeente. Bij het toetsen van de diversiteit van het bomenbestand is het meenemen van gegevens van derden niet nodig.

4.6.5 Diversiteit binnen de soort

Een boomsoort heeft genetisch gezien enige diversiteit. Cultivars hebben dit niet. Om te voorkomen dat er alleen maar cultivars worden toegepast in plaats van de soort moet het gebruik van grote aantallen van dezelfde cultivar worden beperkt. Daarom wordt er een vierde cijfer aan de 10-20-30 regel toegevoegd waarmee de beperking van cultivars wordt vastgelegd. Dit percentage bedraagt 3% voor de 7-15-30 regel en 2% voor de 5-10-20 regel. Deze percentages zijn tot stand gekomen door het belang niet meer dan de helft van een soort uit één cultivar te laten bestaan. En door de gegevens van de gemeenten, deze tonen aan dat de meeste cultivars niet meer dan 3% van het totaal vertegenwoordigen. Door een maximum aan cultivars te stellen wordt enige diversiteit binnen de soort gegarandeerd.

4.6.6 Risicoparagraaf

Een bomenbestand dat wordt getoetst aan de hand van de 10-20-30 regel moet standaard een worstcase scenario kennen. Dit houdt in dat de meest voorkomende soort, geslacht of familie wordt getroffen door een voor de bomen dodelijke ziekte of plaag. In het kader van bewustwording en omdat er niet met zekerheid in de toekomst gekeken kan worden is het van belang dat dit gedaan wordt. Ook al is er op dit moment geen dodelijke ziekte of plaag voor de meest voorkomende soort of geslacht in het plangebied. Naast een worstcase scenario kan de gemeente zelf met actuele ziekten en plagen de gevolgen van die ziekte of plaag duidelijk in beeld . 18)

Ondrerzoeksrapport Groen Loont, 2014

53


Financiële paragraaf Om de 10-20-30 regel meer kracht te geven als hulpmiddel is er een financiële paragraaf nodig. De risicoparagraaf. Geld is een krachtig middel om een wethouder en gemeenteraad te kunnen overtuigen om te investeren in diversiteit van het bomenbestand. Zeker als het in de toekomst geld kan opleveren. Om een goede risicoparagraaf te kunnen schrijven moeten zowel de kosten als de baten van bomen in beeld worden gebracht. Met kosten worden de vervangingskosten van de boom in beeld gebracht. Wat kost het om een bestaande boom te vervangen. In dit voorbeeld wordt uitgegaan van een vrijstaande boom die vrij kan vallen. Onder de vervangingskosten van een boom wordt verstaan: - Het verwijderen en afvoeren van de bestaande boom incl. stobbe; - Het leveren en planten van een boom met kluit maat 20-25 incl. twee boompalen, boomband, beluchting en gietrand; - Nazorg. Eventueel straatwerk en groeiplaatsverbetering zijn in de berekening niet meegenomen. De prijs die gehanteerd wordt in dit rapport is € 1.115,-- voor een vrijstaande boom. Aan de hand van de vervangingskosten kan samen met de uitkomst van een worstcase scenario het financiële risico worden bepaald. Dit is dan de som van het aantal bomen maal de vervangingswaarde. Door de 7-15-30 of de 5-10-20 regel na te streven kan het financiële risico met 25 tot 50 procent worden verkleind ten opzichte van de 10-20-30 regel. Bomen leveren ook financiële baten, dit zijn maatschappelijke baten die niet direct bij de gemeente in de kas komen. Onder deze baten vallen onder andere duurdere huizen, schonere lucht, minder energiegebruik en lagere kosten van de gezondheidszorg.18) Diverse onderzoeken tonen aan dat de jaarlijkse baten van stadsbomen hoger liggen dan de beheerkosten. De gemeente Putten zegt in haar bomenstructuurplan dat na aftrek van plant- en onderhoudskosten bomen gemiddeld over 40 jaar €25,per jaar opleveren aan baten. De Amerikaanse wijk Laurelhurst heeft via iTree jaarlijkse baten van circa €185,- berekend. In dit rapport wordt het bedrag van € 25,- aangehouden als gemiddelde jaarlijkse maatschappelijke baten. Om een exacter beeld te krijgen van de vervangingswaarde en jaarlijkse baten van de bomen in de gemeente wordt er aangeraden zelf te berekenen wat de vervangingskosten en jaarlijkse baten van bomen zijn. Mocht dit niet mogelijk zijn is het gebruik van de bovenstaande waarden een goede eerste indruk.

4.6.7 Er zijn geen vervolgstappen verbonden aan de regel

Santamour schrijft in zijn stuk over de 10-20-30 regel niks over vervolgstappen na het toetsen van een plangebied. Om te voorkomen dat de 10-20-30 regel alleen een toets wordt die eenmalig gedaan wordt om vervolgens onder in de kast te belanden. De uitkomst van de 10-20-30 regel moet worden vastgelegd in het bomenbeleidsplan van de gemeente. In het bomenbeleidsplan moet de uitkomst van de 10-20-30 regel worden verwerkt naar een concreet plan om de diversiteit van het bomenbestand te verbeteren dan wel te behouden. Daarnaast kunnen er eisen worden gesteld aan de (her)inrichting van gebieden door bepaalde soorten te verbieden of juist te eisen om diversiteit te bevorderen. Dit geldt ook wanneer derden de opdracht krijgen of een project willen ontwikkelen binnen de gemeente. Er kan een richtlijn aan het ontwerp worden gegeven wat diversiteit betreft. Als laatste moet er een periodieke controle op de 10-20-30 regel zijn. Dit kan gelijkertijd met de tussentijdse evaluatie van het bomenbeleidsplan, maar moet minimaal elke twee tot drie jaar worden uitgevoerd. Tot slot is een controle aan de hand van de 10-20-30 regel nodig bij het opstellen van een nieuw bomenbeleidsplan. Actuele gegevens zijn dan weer leidraad voor de komende periode.

54


4.7 Voorbeelduitwerking 3-7-15-30 regel Wanneer een gemeente haar bomenbestand heeft getoetst aan de 3-7-15-30 regel is het duidelijk waar eventuele knelpunten en overschrijdingen zich voordoen. Het vervolg is om een plan op te stellen waarin staat beschreven met welke middelen de gemeente wil toepassen om een meer divers bomenbestand te creëren. Diversiteit in het bomenbestand moet volgens ons op grote schaal worden gezien. Dit betekend dat niet elke straat en laan meerdere boomsoorten moet huisvesten. Wanneer er in wijken één boomsoort per straat wordt aangeplant ontstaat er over de gehele wijk een divers bomenbestand. De mogelijkheden om diversiteit in een bomenbestand of laan te creëren zijn eindeloos. Onderstaand zijn principe uitwerkingen en voorbeelden gemaakt ter inspiratie. Mogelijkheid 1, meerdere soorten van hetzelfde geslacht in één rij of laan. Door meerdere soorten van één gelslacht toe te passen kan er een zeer divers beeld ontstaan. Gemeente Amsterdam heeft in de wijk IJburg meerdere soorten iepen in één straat geplaatst. Het ontstane beeld is zeer wisselend, en bewoners waarderen het straatbeeld met de wisselende boomsoorten hoog.

Afb: 4.4: Meerdere soorten iep in één laan.

Mogelijkheid 2, verschilllende soorten, geslachten en families in één bomenrij of -laan. De meeste diversiteit en weerbaarheid in een bomenbestand wordt gecreërd door verschillende boomsoorten, -geslachten en -families in één rij of laan te planten. Gemeente Utrecht heeft dit in de wijk Lijdsche Rijn gerealiseerd.

Afb: 4.5: Meerdere bomsoorten in één rij met als onderbeplanting een prariebeplanting

Op de volgende pagina is schematisch een aantal mogelijkheden weergegeven hoe bomenrijen en lanen meerdere boomsoorten kunnen huisvesten. Dit zijn simpele principe uitwerkingen die kunnen helpen bij het bepalen van een keuze.

55


Afb: 4.6: Onderbreking van de hoofdstructuur door tussen elk groot kruispunt een andere boomsoort te planten.

Afb: 4.7: Één soort in de hoofdstructuur en twee in de aansluitende nevenstructuur.

Afb: 4.8: Diverse soorten in de nevenstructuur en twee soorten in de hoofdstructuur. Aan elke zijde van de weg één soort.

Afb 4.9: Diverse soorten in de hoofdstructuur in patroon herhaald met in de nevenstructuur per straat één soort.

Mogelijkheid 3, gelijkheid in kroonvorm. Er is een mogelijkheid diversiteit in het bomenbestand te creëren zonder dat een grote verandering in beeld ontstaat. Door boomsoorten bij elkaar te zoeken met gelijke kroonvorm kan een uniform beeld behouden blijven. Mogelijkheid 4, gelijkheid in herfstkleur. Tijdelijke uniformiteit kan gecreëerd worden door bomen bij elkaar te zoeken met een gelijke herfstkleur, dit kan zowel in rood- als in geeltinten. Zoals te zien in afbeelding 4.10 tot en met 4.12. Mogelijkheid 5, gelijkheid in bloeitijden en bloeikleur. Deze mogelijkheid is het tegenovergestelde van mogelijkheid vier. In plaats van eenheid in het najaar moet gelijkheid in bloei in het voorjaar en in de zomer zorgen voor de samenhang van de bomen. Gelijkheid kan in bloeivorm, periode of zoals te zien op afbeelding 4.13 tot en met 4.15 in bloeikleur.

56


Afb. 4.10: Fraxinus angustifolia ‘Raywood’

Afb. 4.11: Liquidambar styraciflua ‘Worspeldon’

Afb. 4.12: Acer rubrum ‘October Glory’

Afb. 4.13: Pyrus calleryana ‘Chanticleer’

Afb. 4.14: Aesculus hippocastanum

Afb. 4.15: Davidia involucrata

57


Afb. 4.16: Sfeerbeeld van diverse boomsoorten in een natuurlijke onderbeplanting.

Vergroten van het ecologisch systeem. Een andere manier om een weerbaarder bomenbestand te creĂŤren is door het vergroten van het ecologische systeem rondom bomen. Een grotere biodiversiteit aan plant en diersoorten biedt de mogelijkheid voor natuurlijke vijanden van plagen om zich te vestigen in de nabijheid van de boom. Het bereiken van deze grotere biodiversiteit kan door middel van onderbeplanting in de boomspiegels. Dit kan al worden bereikt door bermen waar ook bomen in staan ecologisch te beheren en het gras langer te laten groeien. In meer stedelijk gebied moet beplanting worden gekozen die de habitus biedt voor natuurlijke vijanden van plagen. Steriele onderbeplanting trekt minder dieren aan dan natuurlijke en bloeiende beplantingen.

58


59



5. Conclusies en aanbevelingen


5.1 Conclusies Het doel van dit onderzoek is om te toetsten of de 10-20-30 regel geschikt is voor gebruik door Nederlandse gemeenten. Om te kunnen bepalen of dit inderdaad het geval is, is er een literatuurstudie gedaan naar het gebruik van de 10-20-30 regel in binnen- en buitenland. Daarnaast zijn er zes gemeenten getoetst aan de 10-20-30 regel. De onderzoeksvraag die is opgesteld aan het begin van dit onderzoeksrapport luidt: Hoe kan in de toekomst de 10-20-30 regel als richtlijn voor de Nederlandse gemeenten leiden tot een divers en duurzaam bomenbestand? De 10-20-30 regel leidt als richtlijn niet tot een divers en duurzaam bomenbestand. De percentages van 10, 20 en 30 procent liggen te hoog om voldoende bescherming te bieden tegen toekomstige ziekten en plagen. Gemeenten kunnen streven naar twee richtlijnen, namelijk: - De 3-7-15-30 regel als richtlijn voor bestaande bomenbestanden; - De 2-5-10-20 regel als richtlijn voor nieuwbouwprojecten en grootschalige herinrichting; Beide regels zijn gebaseerd op hetzelfde principe als de 10-20-30 regel met als toevoeging een richtlijn voor cultivars. De richtlijn voor cultivars is toegevoegd om diversiteit binnen de soort te garanderen. Het gebruik van maar één of twee cultivars in grote hoeveelheden heeft een negatieve uitwerking op de diversiteit van de soort. Voor bestaande situaties is het maximum op drie procent gesteld en voor nieuwe situaties mag een cultivar maximaal twee procent van het totaal vertegenwoordigen. De (3)-7-15-30 regel is uit de resultaten van de inventarisatie van de gemeentelijke bomenbestanden gekomen als haalbare richtlijn voor bestaande situaties. Wanneer deze richtlijn scherper wordt gesteld is de haalbaarheid op bestaande situaties een te lang proces. De (2)-5-10-20 regel is een verzwaring van de 10-20-30 regel. De 5-10-20 regel is in Amerika bedacht nadat bleek dat de 10-20-30 regel niet efficiënt genoeg bleek tegen ziekten en plagen. De gevolgen van een ziekte of plaag bleek nog te groot te zijn. Uit de inventarisatie van de gemeentelijke bomenbestanden is gebleken dat het niet voldoen aan de diversiteitrichtlijnen ligt voornamelijk in de hoofd boomstructuur. De hoofd bomenstructuur overschrijdt de richtlijn in de alle geteste gemeenten en is daarmee ook direct de meest risicovolle groep bomen in het geval van een ziekte of plaag. Geen van de getoetste gemeenten voldoet aan de 10-20-30 regel. Overschrijdingen van de soort verschilt van nog geen procent tot 54 procent. De meest voorkomende soorten die de norm overschrijden zijn de Fraxinus excelsior en de Quercus robur. Wanneer er een overschrijding van de soort plaatsvindt of veel soorten binnen een geslacht zijn gebruikt voldoet het geslacht in een aantal gevallen niet aan de 10-20-30 regel. Het overschrijden van de norm voor families komt alleen voor wanneer er sprake is van zeer weinig diversiteit binnen soorten en geslachten. De gemeenten Amsterdam, stadsdeel Centrum en Borger-Odoorn zijn de enige die op dit vlak niet voldoen aan de 10-20-30 regel. Naast het aanpassen van de 10-20-30 regel op aantallen zijn er nog diverse inhoudelijke aanpassingen gedaan. Deze aanpassingen geven inzicht in wat er met verschillende aspecten van de bomenstructuur mogelijk is binnen de 10-20-30 regel. - De hoofd bomenstructuur moet duidelijk in kaart worden gebracht in soort en locatie. Wanneer duidelijk is waaruit deze bestaat en wat het risico is kan er gericht naar een oplossing worden gezocht. - Een risicoparagraaf is toegevoegd, elke gemeente moet haar bomenbestand toetsen op een worstcase scenario waarin de meest voorkomende boomsoort of het meest voorkomende geslacht wordt geveld door een ziekte of plaag. Met een worstcase scenario wordt zeer snel en duidelijk wat de gevolgen kunnen zijn van een eventuele ziekte of plaag. - Het gebruik van de diversiteitrichtlijn moet worden vastgelegd in het bomenbeleidsplan van de gemeente. Vastlegging van de richtlijn geeft garantie dat er inderdaad wordt gewerkt naar de richtlijn. Wanneer deze richtlijn is vastgelegd kan deze worden meegegeven aan ontwerpende partijen. - Er moet periodiek gecontroleerd worden op de voortgang van het proces. Het werken naar een duurzaam en divers bomenbestand kost tijd. Door elke 2 à 3 jaar de voortgang te controleren wordt het proces stuurbaar.

62


5.2 Aanbevelingen Om dit eerste onderzoek naar richtlijnen voor diversiteit in de Nederlandse bomenbestanden te ondersteunen verdienen de volgende onderzoeken een aanbeveling: - Vervolgonderzoek naar de diversiteit van bomenbestanden. Omdat dit onderzoek in een relatief korte tijd is uitgevoerd is het zeer raadzaam dit uit te breiden met meer gegevens van gemeenten. Op dit moment zijn er vijf gemeenten en één stadsdeel gebruikt om gegevens te verzamelen. Dit laat nog ruim 390 gemeenten over waarvan geen gegevens gebruikt zijn. Door uitbreiding van dit onderzoek kan de 3-7-15-30 richtlijn beter worden onderbouwd of indien nodig worden aangepast om beter te dienen voor alle Nederlandse gemeenten. - Veldonderzoek Er is onderzoek nodig naar wat de resultaten zijn als er naar de 3-7-15-30 richtlijn wordt gestreefd. Er zijn op het moment nog geen onderzoeken beschikbaar waarin de resultaten van het hanteren van een diversiteitrichtlijn zijn vastgelegd. Ten opzichte van de huidige situatie. Voor dit onderzoek is een gemeente nodig die daadwerkelijk de richtlijn wil hanteren in minimaal één wijk. En zich voor langere tijd wil inzetten voor dit onderzoek. In dit onderzoek moet niet alleen gekeken worden naar de kosten en gevolgen van ziekten en plagen. Onderwerpen als biodiversiteit en de meningen van bewoners en passanten moeten ook meewegen in dit onderzoek. De bewoners zijn nu juist de mensen die dagelijks tegen de bomen aan kijken.

63


Literatuurlijst 1) Santamour, F. (1990) TREES FOR URBAN PLANTING: DIVERSITY UNIFORMITY, AND COMMON SENSE. Washington 2) Raupp, M.J, Buckelew Cumming, A, &. Raupp, E.C. (2006). Street Tree Diversity in Eastern North America and Its Potential for Tree Loss to Exotic Borers. Arboriculture & Urban Forestry 32(6): November 2006 3) DiSalvo, A. Gorski, J. Grotbo, J. Kimball, L. and Ramsey, J. (2014). Street tree inventory report: Laurelhurst neighborhood. Portland Parks & Recreation Urban Forestry 4) Ball, J (2015). The 5 percent rule. http://www.amerinursery.com/american-nurseryman/the-5-percent-rule/ 5) Simons, K & Houer, R (2014). Species Diversity is a Numbers Game and More. Arborist News August 2014. Blz. 34-40 6) Sydnor, T.D. Subburayalu, S & Bumgardner M (2010). Contrasting Ohio nursery stock availability wit community planting Needs. Arboriculture & Urban Forestry 36(1), januari 2010. 7) DiSalvo, A. Gorski, J. Grotbo, J. Kimball, L. and Ramsey, J. (2014). Street tree inventory report: Laurelhurst neighborhood. Portland Parks & Recreation Urban Forestry 8) Nowak, D.J. (2010). Every tree counts: a portrait of Toronto’s urban forest. City of Toronto 9) Bomenbeleid (2012). Gemeente Amsterdam, Stadsdeel Centrum, Sector OR, afdeling beleid. 10) Gemeente Almere (2006).Bomennota voor Almeerse bomen 11) Analyse bomenbestand gemeente Borger-Odoorn (2006). Bureau Groenenstein en Borst, Wageningen. 12) Inwoneraantal gemeente Groningen http://nl.wikipedia.org/wiki/Groningen_%28stad%29 13) Groenste steden van Nederland http://www.wageningenur.nl/nl/nieuws-wageningen-ur/Show/Heerlen-Emmen-en-Lelystad-groenste-steden-van-Nederland.htm 14) Gemeente Groningen (2014). Sterke Stammen, Bomenstructuurvisie Groningen 15) Demografie gemeenten, http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/61FD6C62-4103-4635-9FE8-B6F7DE8306EC/0/2012b55pub. pdf 16) Gemeente Geldermalsen (2009) Behoud van kwaliteit, groenbeheerplan 2010 tot en met 2013 17) Demografie gemeenten, http://www.cbs.nl/NR/rdonlyres/61FD6C62-4103-4635-9FE8-B6F7DE8306EC/0/2012b55pub. pdf 18) Schans, B. (2006). Bomenbeleidsplan bebouwde kom Zeewolde 19) Bade T, Smid G & Tonneijck F (2014). Groen loont. Nijmegen, XXL-Press 20) Gemeente Putten, (2014). Bomenbeleidsplan gemeente Putten. 21)Konijnendijk, Nilson, Randrup & Schipperijn: Urban Forests and Trees, uitgeverij Springer 2005

64


Afbeeldingen Voorblad: https://davisla.wordpress.com/2011/12/01/plant-of-the-week-liriodendron-tulipifera/ Inhoudsopgave: http://en.wikipedia.org/wiki/Canals_of_Amsterdam Samenvatting: https://diogogama.wordpress.com/2011/12/05/vondel-park-amsterdam/ Omslag hoofdstuk 1: Jeroen Grootens Afbeelding 1.1: http://pesse.straatinfo.nl/fotos/eikenlaan-bij-np-dwingelderveld_762223/ Afbeelding 1.2: http://www.groei.nl/fotolog/reacties/7016-foto-de-dikke-eik-van-Beilen Afbeelding 1.3: http://www.groenblauwenetwerken.com/measures/shade-provided-by-vegetation/ Omslag hoofdstuk 2: http://blogs.oregonstate.edu/urbanforestry/about/goals/ Afbeelding 2.1: http://dkbdigitaldesigns.com/clm/species/agrilus_planipennis Afbeelding 2.2: Albert Zuring Afbeelding 2.3: http://home.solcon.nl/mndenharder/Pieterpad01/Pieterpad07.htm Omslag hoofdstuk 3: http://www.leiedal.be/groene-sporen/nieuws/dag-49-bomen-koelen-de-stad Omslag hoofdstuk 4: Albert Zuring Afbeelding 4.1: https://www.nvwa.nl/onderwerpen/plantenziekten-en-plagen/dossier/eikenprocessierups/verspreiding-en overzichtskaarten Afbeelding 4.2: https://www.nvwa.nl/onderwerpen/plantenziekten-en-plagen/dossier/eikenprocessierups/verspreiding-en overzichtskaarten Afbeelding 4.3: https://www.invasiveinsects.ca/eab/what_h.html Afbeelding 4.4: http://beterebomen.nl/inspiratie-voor-ontwerpers/ Afbeelding 4.5: http://beterebomen.nl/inspiratie-voor-ontwerpers/ Afbeelding 4.6: Albert Zuring Afbeelding 4.7: Albert Zuring Afbeelding 4.8: Albert Zuring Afbeelding 4.9: Albert Zuring Afbeelding 4.10: https://bomennederland.wordpress.com/category/beatrix-park/page/3/ Afbeelding 4.11: http://www.duchyofcornwallnursery.co.uk/plants-and-flowers/trees/liquidambar-styraciflua-worplesdon agm/c-ptp-liqstwo-3/ Afbeelding 4.12: http://www.duchyofcornwallnursery.co.uk/plants-and-flowers/trees/acer-rubrum-october-glory-agm/c pto-aceruboct-2/ Afbeelding 4.13: http://www.marechal.be/planten/pyrus-calleryana-chanticleer/ Afbeelding 4.14: http://www.garten.tv/video/rosskastanie-aesculus-hippocastanum/160 Afbeelding 4.15: https://www.flickr.com/photos/anachronism_unltd/5745457639 Afbeelding 4.16: https://www.pinterest.com/pin/81346336995778154/ Omslag hoofdstuk 5: Jeroen Grootens

65



Lijst van bijlagen

Bijlage 1: Verklarende woordenlijst Bijlage 2: Taxonomische indeling bomen Bijlage 3: Ziekten en plagen Bijlage 4: Inventarisatie gemeenten Bijlage 5: FinanciĂŤle paragrafen Bijlage 6: Trees for urban planting: diversity, uniformity, and common sense


Bijlage 1: Verklarende woordenlijst Een duurzaam bomenbestand Een duurzaam bomenbestand is volgens onze optiek een bomenbestand dat de tand des tijds kan doorstaan. Er staan bomen in uit alle leeftijdscategorieën van jonge aanplant tot aan (monumentale) bomen van meer dan 100 jaar oud. Dit betekent niet dat er geen bomen in het bestand zitten die deze leeftijd niet halen. Als er van tevoren is gepland dat de bomen na bijvoorbeeld 15 of 20 jaar worden verwijderd bijvoorbeeld vanwege herinrichting. Dan is het aanplanten van bomen die een korte levensduur hebben daarop aansluitend en zijn dit daarmee duurzame bomen. Monocultuur Onder een monocultuur wordt verstaan met één gespecialiseerde samenstelling. Monoculturen worden voornamelijk gebruikt in de landbouw, waar percelen staan met één gespecialiseerd gewas. In dit rapport spreken we van een monocultuur als één of meerdere soorten een overduidelijke meerderheid vertonen in een bepaalde wijk of gemeente. Diversiteit (een divers bomenbestand) Diversiteit wordt gemeten in procenten tegenover het geheel, niet aan het aantal boomsoorten. Of de verschijningsvorm van de boom. Dit omdat een handjevol exemplaren van één boomsoort te weinig impact hebben op het geheel. Deze bomensoorten zorgen in parken en op pleinen vaak voor een meer divers beeld en voor een lokale diversiteit. Een boomsoort die bijdraagt aan de diversiteit op grote schaal staat verspreid door het projectgebied en moet minimaal 2% van het totaal bedragen. Bij aanwezigheid in een lager percentage wordt er gesproken over lokale diversiteit. Straatboom Een straatboom is een boom onder de invloed van (half )verharding, verkeer en strooi- en spatzout. Deze bomen kunnen direct in de verharding staan of in groenstroken naast verharding, in rijen, lanen of willekeurig verspreid. Deze bomen kunnen zowel vrij staan als in concurrentie met elkaar of met eventuele onderbeplanting. Ze zijn te vinden langs alle soorten wegen, op pleinen en parkeerplaatsen, bomen op daken zouden door de beperkte groeiruimte ook aan deze categorie kunnen worden toegevoegd. Parkboom Een parkboom is een boom die zonder invloed van een verharding kan wortelen, ook komt de deze boom niet in aanraking met strooi- en spatzout. Deze boom kan solitair staan maar ook in concurrentie met andere bomen en/of onderbeplanting. Parkbomen staan naast in parken op begraafplaatsen, gazons en plantsoenen. Zo lang er geen invloeden zijn van verharding en zout mag er worden gesproken van een parkboom. Inheemse beplanting Inheemse beplanting is beplanting die van nature in een land of een deel daarvan voorkomt. Inheemse beplanting kan alleen maar de soort zijn, een cultivar van de soort is niet inheems. Veel cultivars worden gestekt en veredeld en stammen af van inheemse soorten. In dit geval moet er worden gesproken van een relatie met of een afstamming van inheemse beplanting. Wanneer er in dit rapport wordt gesproken van inheemse beplanting wordt daarmee de soort bedoeld, een cultivar kan hiermee nooit bedoeld worden. Een voorbeeld: Fraxinus excelsior is inheems, Fraxinus excelsior ‘Westhof’s Glorie’ toont grote gelijkenis met de soort, maar is niet inheems. Stedelijke gemeente Onder een stedelijke gemeente verstaan wij een gemeente die voornamelijk bestaat uit aaneengesloten bebouwing zoals woonwijken en industrie. Van en naar de stad kunnen er lanen/structuren zijn die de stad en het landschap verbinden. Landelijke gemeente Onder een landelijke gemeente verstaan wij een gemeente met één of meerdere dorpskernen, deze worden duidelijk gescheiden door het landschap. Tussen deze dorpen kunnen duidelijke laanstructuren aanwezig zijn die de wegen begeleiden door het veelal weidse landschap. Stedelijk gebied Er wordt gesproken over stedelijk gebied wanneer een dorp of stad met aaneengesloten bebouwing zo groot wordt dat de visuele verbinding met het landschap is verbroken. En de invloeden van het landschap zijn op de indeling van het gebied zijn vervaagd of verdwenen.

68


Bijlage 2: Taxonomische indeling bomen Deze indeling is volgens het APG-II systeem wat wereldwijd wordt toegepast. In Nederland wordt hier wel eens van afgeweken. Ook de “oude� Van den Berk uit 2004 wijkt af van de huidige indeling, maar is ook geschreven voordat de indeling werd hernieuwd. De belangrijkste wijzigingen beschrijven we hier. - Aceraceae, vervalt. Acer valt nu onder Sapindaceae; - Hippocastanaceae vervalt. Aesculus valt nu onder Sapindaceae; - Tiliaceae vervalt. Tilia valt nu onder Malvaceae; - Albizia valt nu onder Fabaceae; - Carpinus valt nu onder Corylaceae; - Celtils valt nu onder Cannabaceae; - Cercis valt nu onder Fabaceae; - Gleditsia valt nu onder de Fabaceae; - Liquidambar valt nu onder Altingiaceae; Adoxaceae Altingiaceae Anacardiaceae Aquifoliaceae Sambucus Liquidambar Cotinus Ilex Viburnum Rhus Arecaceae Betulaceae Bignoniaceae Cannabaceae Trachycapus Alnus Catalpa Celtis Betula Celastraceae Cercidiphyllaceae Cornaceae Corylaceae Euonymus Cercidiphyllum Cornus Carpinus Corylus Ostrya Elaeagnaceae Eucommiceae Fabaceae Fagaceae Elaeagnus Eucommia Albizia Castanea Cercis Fagus Cladrastis Nothofagus Gleditsia Quercus Gymnocladus Laburnum Maackia Robinia Sophora Grossulariaceae Hamamelidaceae Juglandaceae Lamiaceae Ribes Parrotia Carya Clerodendrum Juglans Pterocarya Magnoliaceae Malvaceae Meliaceae Moraceae Liriodendron Hibiscus Toona Ficus Magnolia Tilia Maclura Morus Brousonettia Myrtaceae Nyssaceae Oleaceae Paulowniaceae Eucalyptus Davidia Olea Paulownia Nyssa Fraxinus

69


Platanaceae Rhamnaceae Rosaceae Rutaceae Platanus Rhamnus Amelanchier Phellodendron Crataegus Ptelea Cydonia Tetradium Malus Mespilus Prunus Pyrus Sorbus Salicaceae Sapindaceae Simaroubaceae Styracaceae Populus Acer Ailanthus Halesia Salix Aesculus Pterostyrax Koelreuteria Ulmaceae Ulmus Zelkova De indeling voor coniferen is als volgt: Araucariacea Araucaria Cupressaceae Calocedrus Chamaecyparis Cryptomeria Cunninghamia Cupressocyparis Cupressus Juniperus Metasequoia Platycladus Sequoia Sequoiadendron Taxodium Thuja Thujopsis Pinaceae Abies Cedrus Larix Picea Pinus Pseudolarix Pseudotsuga Tsuga Taxaceae Cephalotaxus Pseudotaxus Taxus Ginkgoaceae Ginkgo

70


Bijlage 3: Ziekten en plagen In Nederland hebben zich al een aantal ziektes en plagen zich verspreid. Zoals de iepziekte, en de kastanjebloedingsziekte. Iepziekte is een van de dodelijkste boomziekten die op dit moment in Nederland voorkomt. Toch brengt meer en deel van de ziektes en plagen geen schade aan. Van de 30.000 ziekten en plagen die in Nederland voorkomen veroorzaakt slechts een heel klein deel relevante schade aan stadsbomen. In dit hoofdstuk wordt er inzicht gegeven in de ziekten en plagen die de afgelopen jaren het bomenbestand in Nederland heeft aangetast en welke ziekten en plagen er nog gaan komen. Enkele veel voorkomende en gevaarlijke opkomende ziekten en plagen worden beschreven in deze bijlage. Meer informatie over ziekten en plagen is te vinden in de literatuur. Een aantal naar onze mening goede opties staan hieronder weergegeven. - Stadsbomen Vademecum deel 3C: Ziekten en aantastingen, uitgever IPC Groene Ruimte, 1e druk 2007; - Stadsbomen Vademecum deel 3C: Ziekten en aantastingen, uitgever IPC Groene Ruimte,2e herziene druk 2014; - Platform Betere bomen: www.beterebomen.nl; De herziene druk van Stadsbomen Vademecum deel 3C is aangevuld met extra informatie over nieuwe en toekomstige ziekten, plagen en aantastingen zoals essentaksterfte. De herziene versie is aan te raden, maar de 1e druk in combinatie met het platform Betere Bomen en/of andere literatuur werkt ook.

Wat zijn ziekten en plagen? Ziekten en plagen ontstaan door een combinatie van voedsel en het klimaat. In de natuur zijn parasieten een normaal onderdeel van de natuur. Ze ruimen de zieke en zwakke bomen op, zo blijven alleen de sterke bomen staan. De parasieten populatie wordt ook de kop ingedrukt door natuurlijke vijanden zoals lieveheersbeestjes. De balans tussen ziekte/plaag en natuurlijke weerstand/vijandanden is beter in balans. In de stad is het anders, hier hebben de ziekteverwekkers en aantasters meer kans. Dit komt door de volgende oorzaken: - Er is voldoende voedsel voor de parasieten. Bijvoorbeeld veel dezelfde soorten langsdezelfde weg; - De groeiomstandigheden zijn slechter, waardoor de bomen zwakker zijn en gevoeliger voor ziekten; - Er komen veel beschadigingen aan bomen voor in de stad. Bijvoorbeeld een vrachtwagen die de boom over het hoofd ziet, een maaibalk die schade maakt aan de boom, of schade aan het wortelgestel door graafwerkzaamheden; - Natuurlijke vijanden van de parasiet ontbreken doordat bomen zijn ge誰mporteerd uit het buitenland of de biotoop van de natuurlijke vijand niet aanwezig is; Er is een groot bestand aan verschillende ziektes en plagen. Elke ziekte of plaag heeft een ander gevolg voor de boom. De overlast kan per ziekte of plaag verschillen. De behandeling (het beheer) van de ziekte en plaag is afhankelijk van het gevolg voor de boom en de overlast die het met zich mee brengt en de verspreiding. De schades die door ziektes en plagen veroorzaakt kan worden zijn: - Esthetische schade; - Dodelijke ziektes en plagen; - Risico voor de volksgezondheid; - Veiligheidsrisico; - Groot economisch verlies; - Overlast; Esthetische schade Esthetische schade is oppervlakkige en tijdelijke schades zoals vroeg bladverlies. Een voorbeeld van een ziekte die alleen estheitische schade maakt is de paardenkastanjemineermot. De gevolgen van bijvoorbeeld de paardenkastanjemineermot zijn esthetisch. Door de vlekken op het blad neemt de sierwaarde van de boom af. De minieermot geeft geen schade aan de volksgezondheid en geeft geen schade aan de gezondheid van de boom. Het beheer is hier dan ook als het een normale boom zal zijn. Wel kan er worden gekozen door de gemeente om elk jaar in de herfst het blad op te ruimen om zo de aantasting te laten afnemen. Dodelijke ziektes en plagen Dodelijke ziektes en plagen zijn ziekten en plagen die als eindresultaat hebben dat de boom sterft. De iepziekte is bijvoorbeeld een dodelijke schimmel in iepen die vrijwel altijd te laat wordt ontdekt. Als de boom iepziekte heeft dan is beheer niet meer mogelijk. De boom zal geruimd moeten worden en worden afgevoerd.

71


Risico voor de volksgezondheid In Nederland komen enkle ziekten en plagen voor die een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid als mensen in contact komen met de desbetreffende ziekte of plaag. De eikenprocessierups is ÊÊn van de bekendste plagen die een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid. Bij contact met de eikenprocessierups en de bastaardsatijnvlinder kunnen er irritaties optreden bij mens en dier door contact met de brandharen die op de rupsen zitten. Wanneer de brandharen in contact komen met ogen en luchtwegen kan het leiden tot ziekenhuisopname. De beste beheermaatregel is het verwijderen van de nesten voordat de rupsen actief worden. Veiligheidsrisico Ziektes in bomen zoals massaria zijn een veiligheidsrisico. Veiligheidsrisico’s ontstaan wanneer takbreuk tot schade kan leiden voor mens en materiaal. Bij gevaar op schade moeten er maatregelen genomen om de gevaren weg te halen. Denk hierbij aan het verwijderen van een tak van een plataan die de massaria heeft. Groot economisch verlies Een handjevol ziekten en plagen kunnen groot economisch verlies veroorzaken als ze breed verspreidt in Nederland zouden voorkomen. Voor al deze ziekten en plagen geldt een quarantaineregeling indien ze worden aangetroffen. Daarnaast kan er door middel van een plaatselijke verordening verboden worden om waardplanten te handhaven of aan te planten. Een voorbeeld van een plaag die grote economische schade aan kan richten is de Aziatische boktor. Bij een uitbraak van de Aziatische boktor wordt in een straal van 100 meter van de vindplaats alle beplanting verwijderd en onderzocht. In een straal van 1 kilometer worden alle bomen onderzocht en vier jaar lang blijft het gebied onder toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit om te kijken of er niet meer besmettingen zijn geweest. Wanneer ziekten en plagen van deze categorie in Nederland zijn wordt er een quarantainezone ingesteld omdat verspreiding grote gevolgen kan hebben voor de Nederlandse economie. Overlast Onder overlast wordt verstaan ongemak voor omwoners en passanten. Hierbij is te denken aan druip van linden, en ingepakte bomen door spinselmot. Beheer op overlast is meestal niet nodig het probleem is vaak tijdelijk, zoals bij spinselmot. Het risico van ziekten en plagen Het grote gevaar van een ziekte of plaag is aantasting van de hoofd bomenstructuur. De hoofd bomenstructuur bestaat vaak maar uit enkele soorten en is daardoor een snelweg voor een evenutele ziekte of plaag. Dit kan in de hoofdstructuur grote schade aanrichten aan het aanzicht van de gemeente. Een ZAP in woonwijk of buurt kan op kleine schaal nog wel veel bomen vellen, maar dan blijft de schade lokaal en in kleine aantallen. De afgelopen jaren zijn er een aantal ziektes en aantastingen door Nederland getrokken, waarvan ook enkele dodelijke ziektes en plagen. In de volgende paragraaf zijn de ziektes genoemd. Wat betekend de 10-20-30 regel voor ziektes en plagen? Het doel van de 10-20-30 regel of een variant daarvan is het beperken van schade door ziekten en plagen. De verwachting is dat vooral dierlijke aantasters minder schade kunnen toebrengen en langzamer verspreiden door het bomenbestand. Door een meer divers en duurzaam bomenbestand moet er meer ruimte ontstaan voor natuurlijke vijanden van plagen. Tegen ziekten die door de wind worden verspreidt is de verwachting dat de 10-20-30 regel minder effectief is. De afstand die ziekten kunnen overbruggen door de wind zijn zeer groot, zo groot dat onderbreking op een niet uitvoerbare schaal moet worden uitgevoerd. Om het insectenplagen moeilijker te maken om zich door een lange laan van gelijke soorten te verspreiden moeten structuren worden onderbroken. Het onderbreken van lanen door over 100 meter een andere boomsoort moet naar verwachting voldoende zijn om verspreiding van insectenplagen te vertragen. In Het geval van rupsen zoals de eikenprocessierups werkt dit alleen zolang de rups nog niet verpopt is naar een vlinder. De vlinder van de eikenprocessierups kan namelijk tot circa vijf kilometer ver vliegen.

72


Huidige ziekten en plagen Kastanjebloedingsziekte De kastanjebloedingsziekte is een ziekte die voor het eerst in 2002 in Nederland is vastgesteld en zich richt op het geslacht Aesculus. In Houten stonden destijds drieduizend Aesculus hippocastanum ‘Baumannii’. Er zijn in deze gemeente al duizenden exemplaren gekapt en alle ‘Baumannii’ zijn aangetast. Naast Houten zijn er nog diverse andere Nederlandse gemeenten met veel paardenkastanjes in het bomenbestand. Ondertussen hebben alle Nederlandse gemeenten te kampen met kastanjebloedingsziekte. De kastanjebloedingsziekte wordt veroorzaakt door de bacterie Pseudomonas syringae pv. Aesculi. Door deze bacterie sterven grote delen van het bastweefsel af, waardoor er scheuren in de bast ontstaan. Aan de buitenkant is dat te zien aan de roodbruine vloeistof die naar buiten lekt. Hierdoor komt het onderliggend houtweefsel bloot te liggen en stopt de sapstroom. Hierdoor kan een boom binnen 3-5 jaar afsterven. Omdat jonge bomen (tot 30 jaar) een kleine stamomtrek hebben zijn deze het gevoeligst voor de kastanjebloedingsziekte. Maar oudere exemplaren worden deze bacterie zwakker en lopen meer kans om aangetast te worden door bijvoorbeeld een oesterzwam of honingzwam. Deze secundaire aantastingen zorgen vaak voor takbreuk en houtrot. Bomen met een secundaire aantasting kunnen daarom ook het beste zo snel mogelijk gekapt worden. De ziekte komt voornamelijk voor op Aesculus hippocastanum en Aesculus x carnea en cultivars van deze soorten. De soorten A. flava, A. parviflora, A. pavia en A. mutabilis zijn tot nu toe ongevoelig gebleken. Beheer De bestrijding van de kastanjebloedingsziekte is moeilijk.De ziekte wordt verspreid door wind en insecten maar ook door regendruppels. (Op besmette bloemen valt regenwater, druipt naar beneden en komt in contact met beschadigingen in de bast.) Er zijn enkele maatregelen die genomen kunnen worden bij aangetaste bomen. Oudere exemplaren hebben de kans om de ziekte te overleven. Om de vitaliteit te verbeteren wordt aangeraden om compost aan te brengen rondom de bomen. Zo worden de bomen weer vitaler en verminderd dit de kans op aantastingen. Het advies is om alleen te snoeien in de winter en niet te veel exemplaren bij elkaar te planten. Er loopt momenteel een onderzoek naar het doden van de bacterie door warmtebehandeling. De bomen die behandeld zijn hebben de bacteriën kunnen doden. De bomen worden nog gevolgd en er zal gekeken worden naar de verdere ontwikkeling van de bomen. Dit zal dan een doorbraak kunnen zijn in het weer gezondmaken van beeldbepalende of bijzondere kastanjebomen. (het onderzoek wordt uitgevoerd door André van Lammeren en Gons van Kuik, Wageningen UR)

Afb. B3.1: De zichtbare symptomen van kastanjebloedingsziekte

73


Massaria Massaria is een schimmel (Splanchnonema platani) die in 2007vastgesteld is bij platanen in Nederland. Waarschijnlijk is de ziekte al langer in Nederland aanwezig, maar nooit erkend als massaria. De schimmel kwam via het zuidoosten Nederland binnen. De kans op massaria is groter als de groeiomstandigheden niet optimaal zijn. Vooral platanen met droogtestress zijn extra gevoelig. Massaria komt voor op bomen vanaf circa 30 jaar oud, oude bomen vanaf circa 60 jaar blijken minder gevoelig. De boom kan de ziekte overgroeien. Bij aantasting van massaria ontstaat takbreuk, waardoor er veiligheidproblemen kunnen ontstaan met personen en verkeer dat zich onder de boom beweegt. De aantasting is bijna niet zichtbaar vanaf de grond. De bovenzijde van de tak sterft af en verzwakt de tak. Maar de sapstroom blijft, hierdoor blijven de bladeren groen. Het verzwakken van de tak gebeurt snel, binnen drie maanden kan de tak afbreken.Voornamelijk takken onder in de kroon worden aangetast, de donkere plekken in de kroon is waar massaria zich het makkelijkste ontwikkeld. Massaria komt voor op de Platanus occidentalis, P. orientalis en de P. x hispanica. Beheer Tegen de schimmel massaria is niks te doen, de sporen verspreiden zich te makkelijk. Het advies is dan ook een jaarlijkse controle uitvoeren bij platanen waarop massaria is geconstateerd. De controle dient uitgevoerd te worden met een hoogwerker of door te klimmen, omdat de aantasting het beste aan de bovenkant van de tak zichtbaar is. Als de schimmel geconstateerd wordt is het van belang om de tak te verwijderen en te versnipperen. Het is nog onduidelijk of het versnipperde materiaal besmettelijk is. De kans op massaria is te verkleinen door een goede standplaats te creëren voor de boom, licht en een vochthoudende bodem in de stad zijn daarbij van belang.

Afb. B3.2: Massaria in een tak van een plataan.

Essentaksterfte In Nederland is in 2010 in Groningen de essentaksterfte waargenomen. De schimmel Hymenosyphus psuedoalbidus is de verspreider van de ziekte. De ongeslachtelijke vorm Chalara fraxinea tast de boom aan. In Scandinavië heeft de schimmel al veel essen doen afsterven. De schimmel die nu wordt waargenomen in heel Europa vestigt zich tot nu toe alleen op de Fraxinus. De schimmel verspreid zich door de wind en verspreidt zich met ca. 20 tot 50 km per jaar. De schimmel plant zich voornamelijk ongeslachtelijk voor, maar kan zich ook geslachtelijk voortplanten. Het gevaar van geslachtelijke voortplanting is mutatie van de schimmel tot een agressievere vorm. De essentaksterfte is een schimmel met zichtbare symptomen die zowel de bast als het blad aantast. De bladeren verkleuren bruin waardoor het blad afsterft. Op de bast ontstaat een wigvormige necrose waarna de bast afsterft. Hierdoor wordt de sapstroom geblokkeerd, waarna de takken, twijgen en bladeren zullen verdrogen. Jonge bomen lijken vatbaarder voor de schimmel. Maar ook oudere bomen kunnen worden aangetast. In oudere bomen worden ook de jonge twijgen aangetast, de ziekte werkt van buitenaf naar binnen toe. Oudere bomen kunnen over de ziekte heen groeien als de zieke delen worden weggesnoeid en het regeneratievermogen van de boom groot genoeg is. De ziekte komt vooral voor op de Fraxinus excelsior en haar cultivars. De cultivars ‘Altena’ en ‘Atlas’ zijn naast nog enkele andere cultivars minder gevoelig voor de ziekte. Daarnaast zijn de Amerikaanse soorten en de Fraxinus ornus tot nu toe niet aangetast. 74


Beheer Tot nu toe kan de ziekte redelijk worden beheerd door de aangetaste delen uit de boom te snoeien. Andere middelen van bestrijden of voorkomen van de ziekte zijn er op het moment nog niet.

Afb. B3.3: Essentaksterfte in een vergevorderd stadium.

Iepziekte

De ziekte is een schimmel die de Iep en Zelkova kan aantasten, en is in 1919 geconstateerd in Brabant. De iepziekte wordt veroorzaakt door de schimmel Ophiostoma ulmi sensulato die wordt verspreid door de iepenspintkever. In de jaren ’70 is de schimmel gemuteerd naar een agressieve vorm. Het is de agressieve vorm die een boom in enkele weken kan doden. De iepenspintkever draagt de schimmel met zich mee en heeft een voorkeur voor iepen met diepe bastnerven. Op het moment dat de iepenspintkever in de oksels van de jonge twijgen kruipt is de iep besmet. De boom merkt dat hij is besmet met een schimmel en er wordt een tegenaanval ingezet. De schimmel verspreidt zich door de haarvaten van de Iep. De Iep merkt dat de schimmel in de haarvaten zit en sluit de haarvaten af, wat als gevolg is dat een tak afsterft. Het nadeel is dat de schimmel sneller is dan de reactie van de iep, waardoor er vele takken afsterven, en zelf de gehele boom kan af laten sterven. Ook kan de schimmel zich verplaatsen wanneer de iepen wortelcontact met elkaar hebben. Met name in lanen kan dit tot grote problemen leiden omdat de Iepen dicht op elkaar staan en de schimmel zich zo kan verplaatsen door een hele iepenlaan. In de afgelopen jaren zijn diverse klonen ontwikkeld die tot nu toe resistent blijken tegen iepziekte. Maar ook voor deze iepen geldt dat resistentie geen garantie biedt voor de toekomst. De bekendste hoogresistente cultivars zijn: Ulmus ‘Columella’, ‘Lobel’, ‘Clusius’, ‘Rebona’ en de ‘New Horizon’. Beheer Voor de Iepen ziekte zijn er enkele maatregelen toepasbaar. - Bij aanplant van nieuwe Iepen zal er ca 15 meter plantafstand toegepast moeten worden, hierdoor kan eventueel wortelcontact vermeden worden; - Iepen jaarlijks vaccineren met een lichte concentratie van de schimmel (Dutch Trig). Om een weerbare iep te creëren; - Een damwand plaatsen tussen de iepen, waardoor wortelcontact niet mogelijk is - Bij constatering, de boom verwijderen en afvoeren naar een afvalverwerker. Inclusief de bomen die in directe omgeving staan; - Iepen aanplanten die resistent zijn voor de iepziekte. Zo weten we dat er enkele hoog resistente iepen op de markt zijn zoals de Ulmus ‘Columella’;

75


Afb. B3.4: De iepenspintkever.

Eikenprocessierups

De eikenprocessierups (Thaumetopoea processionea) komt vanaf 1991 in Nederland voor. De eerste jaren alleen in Brabant en Limburg, maar vanaf 2002 trekt de rups verder noordwaarts. Deze rups tast niet alleen de boom aan door deze kaal te vreten. Maar zorgt ook voor overlast bij mens en dier. De brandharen op de rups geven een allergische (branderige) reactie bij de meeste mensen. Maar astmatische klachten en zelfs anafylactische shock kan een reactie zijn op contact met brandharen.Elke rups krijgt circa 600.000 brandharen in het vierde larvale stadium. Voor die tijd is de rups kaal. Brandharen kunnen ook nadat de rups verpopt is nog irritaties veroorzaken bij mens en dier. De rups komt voornamelijk voor op de inlandse eiken, maar bij gebrek aan voedsel ook op de Amerikaanse eik en de moeraseik. De eikenprocessierups overwintert als ei op dunne twijgen bovenin eiken. De jonge rupsen komen half april tot half mei uit de eitjes. Als de rupsen volgroeid zijn maken ze bolvormige nesten waarin ze overdag verblijven. ’s Nachts gaan ze in processie naar voedsel (eikenblad) hierdoor kunnen de rupsen de hele boom kaal vreten. Wat de boom in een verslechtende conditie brengt. In juli/augustus verpoppen de rupsen en verschijnen de vlinders hierdoor neemt de overlast af. Brandharen van de rups blijven ook schadelijk nadat de rups is verpopt, bij beheer dienen extra maatregelen genomen te worden ter bescherming van huid en luchtwegen. Beheer De processierups kan mechanisch, biologisch en chemisch bestreden worden. Maar het grootste probleem is de grote hoeveelheid monoculturen in Nederland, daardoor is uitroeiing praktisch onmogelijk. Mechanisch Het wegzuigen van nesten en rupsen. Biologisch Bij deze methode wordt een middel op de uitlopende bladeren gespoten, bij opname van dit middel worden de rupsen gedood. Het voordeel van deze methode is dat de rups wordt bestreden voordat ze bandharen vormen. Het is nog onbekend of door deze methode andere (zeldzame) vlinders worden gedood. Chemische bestrijding Bij chemische bestrijding wordt gebruik gemaakt van een middel dat een brede werking heeft op insecten. Hierdoor worden onschuldige insecten gedood. Deze methode wordt alleen toegepast buitende bebouwde kom waar veel mensen in aanraking komen met de processierups. De eikenprocessierups heeft ook natuurlijke vijanden. Sluipwespen en –vliegen leggen eitjes op de rupsen. Vleermuizen eten de vlinders en vogels eten de rupsen wanneer deze nog geen brandharen hebben. Door leefcondities voor deze groepen te verbeteren kan de natuur ook meehelpen in de bestrijding van de eikenprocessierups.

76


Afb. B3.5: Eikenprocessierups met brandharen

Afb. B3.6: Bestrijding van de eikenprocessierups

Aziatische boktor De Aziatischeboktor komt Nederland binnen door het toenemende reis en handelsverkeer. Er zijn twee soorten boktorren. De Aziatische boktor (Anoplophora glabripennis) en de Oost-Aziatische boktor (Anoplophora chinensis). Beide kunnen veel schade aanrichten omdat ze een zeer groot areaal aan waardplanten hebben. De Aziatische boktor komt voornamelijk binnen via verpakkingsmateriaal. De larven zitten in houten verpakkingsmateriaal van bijvoorbeeld natuursteen. De Oost-Aziatische boktor komt voornamelijk Nederland binnen via levend plantmateriaal. Beide plagen geven een gelijk soort beeld, de kevers leggen eitjes in de boom en larven vreten gangen door het cambium en de stam. Dit heeft tot gevolg dat de stabiliteit van de bomen afneemt en deze kunnen omvallen. Tot nu toe zijn er enkele gevallen geweest in Nederland waaronder Boskoop, Almere en Winterswijk. Beheer De beide boktorren vormen een bedreiging op de Europese natuur en bomen. Indien er een Aziatische boktor waargenomen wordt er een ‘Quarantainestatus’ afgegeven. Dit betekend dat er een straal rondom de locatie wordt getrokken waarin alle beplanting wordt verwijderd en afgevoerd. Als er een boktor wordt waargenomen moet dit gemeld worden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. (NVWA)

Afb. B3.7: Vraatgangen van de larve van een Aziatische boktor

Afb. B3.8: Aziatische bokor

77


Nieuwe ziekten en plagen Acute eikensterfte Het is moeilijk vast te stellen wanneer de eikensterfte in Nederland is vastgesteld. De nieuwe aandoening is een bacterie die komt uit het Verenigd Koninkrijk. Hier spreken ze van de Acute Oak Decline. De acute eikensterfte is lastig vast te stellen omdat er meerdere aandoeningen zijn die deze verschijnselen geven. De eikensterfte vind vooral plaats bij de Quercus robur (zomereik) en de Quercus petrea (wintereik). In de gevallen die zijn waargenomen lag de oorzaak aan wateroverlast in het groeiseizoen. De symptomen zijn opvallend, er vormen donkere bloedingsplekken op de stam. Het begint meestal tussen de ĂŠĂŠn en twee meter boven de grond, na verloop van tijd kan dit zich uitbreiden naar de hele kroon. Waardoor de boom de bloedingsplek probeert af te sluiten. Hierdoor kunnen er delen afsterven in de kroon. Door deze aantasting worden de bomen ook gevoelig voor andere ziekten en aantastingen. Beheer Het is niet duidelijk wat de veroorzaker is van de acute eikensterfte. Wel word geadviseerd om bij zieke bomen de boom niet te gebruiken voor compost of houtsnippers. Maar af te voeren naar een erkende afvalverwerker. Ook wordt geadviseerd geen monocultuur van eiken terug te planten.

Afb. B3.9: De symptomen van acute eikensterfte, bloedingen op de stam.

Essenprachtkever De essenprachtkever Agrilus planipennis is tot nu toe nog niet in Nederland aangetroffen, maar gevreesd wordt dat hij op korte termijn ons land bereikt en dan grote schade zal aanrichten. De essenprachtkever komt uit China, Japan, Korea en MongoliĂŤ, maar verspreidt zich nu ook in de VS en Rusland. In Amerika heeft deze kever al grote schade aangebracht, zo zijn er in Toronto 800.000 essen die gevaar lopen. Gezien de snelheid waarmee de kever zich in Amerika en Rusland verplaatst is het een aannemelijke schatting dat de essenprachtkever zich al rond 2020 in Nederland kan laten zien. De essenprachtkever is zoals de naam het al zegt een kever, groen en ca. 1,5 cm lang. De kevers eten essenblad en leven drie tot zes weken en kunnen in die tijd verschillende keren paren. Het vrouwtje legt dan meer dan 100 eitjes in de schors van de boom. Larven komen na twee weken uit en knagen gangen net onder de bast. Bomen kunnen zo volledig geringd worden waardoor de bast eraf valt en uiteindelijk de boom sterft. De essenprachtkever tast in tegenstelling tot andere prachtkevers ook gezonde bomen aan. De aangetaste bomen sterven binnen 2 tot 3 jaar na de aantasting. Waar de essentaksterfte voorkeur heeft voor de voornamelijk de Fraxinus excelsior tast de essenprachtkever het hele geslacht Fraxinus aan met 99 tot 100 procent van de bomen aangetast. Voor de essenprachtkever geldt een quarantaine status. Dit houdt in dat wanneer wordt vastgesteld dat het om de essenprachtkever gaat binnen een op dat moment bepaalde straal alle bomen worden gekapt. Omdat de kevers tot tien kilometer ver kunnen vliegen zal de quarantaine een groot gebied bedragen.

78


Beheer Op dit moment zijn er in Amerika onderzoeken gaande naar manieren om de essenprachkever te bestrijden. Er zijn chemische middelen te verkrijgen om de kever mee te bestrijden maar deze brengen zeer veel schade toe aan andere insecten, maar ook vogels.

Afb. B3.10: Close up van een essenprachtkever.

Roetschorsziekte Roetschorsziekte wordt veroorzaakt door de schimmel Cryptostroma corticale en is in Nederland sinds 2014 officieel aangetroffen. De schimmel is aangetroffen op haardhout van Acer en richt zich ook voornamelijk op dit geslacht. Met name Acer platanoides, Acer pseudoplatanus en Acer saccharinum zijn er gevoelig voor. De schimmel kwam al langer voor in omringende landen en zeer waarschijnlijk ook al langer op haardhout in Nederland. Bomen met stress kunnen deze ziekte krijgen en gaan dan binnen een jaar aan dood. De ziekte is te herkennen aan cambiumnecrose, blad verwelking en bladval en het ontstaan van dood hout. Het blad verwelkt al in het voorjaar waarna de boom hetzelfde jaar nog sterft. Inademing van de sporen kan leiden tot blaasjes in de luchtwegen. Bomen met roetschorsziekte moeten worden verwijderd en het liefst ter plekke worden verband. Mocht dit niet kunnen moet het materiaal afgedekt afgevoerd naar een erkend verwerker. Sporen kunnen ook op haardhout groeien en vrijkomen dus besmette bomen mogen niet als haardhout worden gebruikt. Wanneer besmette bomen worden verwijderd moet er een stofmasker worden gedragen klasse FFP3. Bij langere duur zijn er zwaardere maatregelen nodig om inademing van de roetdeeltjes te voorkomen. Beheer Preventief beheer van schimmel is tot nu toe niet mogelijk.

Afb. B3.11: Afbladderende schors als gevolg van roetschorsziekte.

79


Platanensterfte De platanensterfte is een dodelijke schimmel die alleen voorkomt in Platanen. De schimmel Ceratocystisfimbriata f. platani komt al voor in Frankrijk, ItaliÍ, Spanje en enkele delen van Zwitserland. De schimmel is nog niet in Nederland aangetroffen. Maar door het hoge aantal platanen in Nederland, wordt verwacht dat deze schimmel in de nabije toekomst ook in Nederland wordt aangetroffen. ÉÊn van de symptomen van de schimmel zijn dat de bladeren in de zomer plotseling geel verkleuren. Daarnaast ontstaan er op de schors donkerviolet kleurige, langwerpige scheuren in de schors, en er kunnen takken uit de boom vallen. De schimmel kan daarom worden verward met massaria. De schimmel kan zich overdragen via wortelcontact van boom tot boom en door snoeiafval. Ook kan de schimmel zich door motorzagen en ander gereedschap verspreiden. Beheer Bomen die getroffen zijn door de schimmel, moeten worden gekapt en verwijderd worden. Het vrijgekomen hout moet worden verbrand. Verder moeten alle materialen die gebruikt zijn tijdens het werken aan bomen met platanensterfte worden ontsmet om verspreiding te voorkomen.

Bronze Birch Borer (berkenprachtkever) De Bronze Birch Borer Agrilus Anxius is familie van de essenprachtkever, en mocht deze naar Nederland komen wordt deze zeer waarschijnlijk de berkenprachtkever genoemd. Op dit moment is de kever breed verspreid over Amerika en Canada daar komt de kever voor op Betula pendula Betula pubescens en Betula utilis. De manier van aantasting is gelijk aan die van de essenprachtkever. Ook de verspreiding gaat met een gelijkmatige snelheid. In Nederland geldt een quarantaine maatregel als de kever wordt aangetroffen. Andere beheersmaatregelen zijn ons niet bekend. De kever zou in Nederland kunnen komen door een transport met hout uit de VS of Canada. Maar zo lang de kever niet op het vasteland van Europa zit is het risico op het aantreffen van deze kever klein.

Afb. B3.12: Bronze birch borer.

80


Bronvermelding ziekten en plagen Algemeen gebruikte bronnen Achtereekte, P. &Vleerbos, T. (2014). Ziekten, aantastingen en plagen bij bomen, Velp: Hogeschool Van Hall Larenstein Mens R., (2014), Beheer boomziekten niet gebaseerd op gegevens, Tuin en Landschap 5a, jaargang 36, pagina 8-10 Molenaar M. en Bennink P. (2014), Iepenziekte: Lichtend voorbeeld voor het omgaan met boomziekten, Tuin en Landschap 5a, jaargang 36, pagina 14-16 Hilbert J. en Van Kuik F. (2014) , Bloedingsziekte: vooral dodelijk voor jongere bomen, Tuin en Landschap 5a, jaargang 36, pagina 26-27 Kuppen H. (2014) , Massaria: geef platanen vooral goede standplaats, Tuin en Landschap 5a, jaargang 36, pagina 3031 Meulenbelt A. (2014) , Steeds meer bekend over het verloop van essentaksterfte, Tuin en Landschap 5a, jaargang 36, pagina 32-33 Hoen J. en Spijker P. (2014) , Acute eikensterfte, nieuwe ziekte?, Tuin en Landschap 5a, jaargang 36, pagina 36-37 Goederen D. (2014) , Roetschorsziekte in Nederland, Tuin en Landschap 5a, jaargang 36, pagina 38-39 Kaljee H. (2014), Gemeenten rommelen maar wat aan , Tuin en Landschap Themanummer 5A, jaargang 36, pagina 10-11 Prooijen, G.J. van en Kroon H, 2007, Stadsbomen Vademecum 3c Ziekten en aantastingen, 1e druk, IPC Groene Ruimte Platform Betere bomen: www.beterebomen.nl; Kastanjebloedingsziekte: Lammeren, A. van &Kuik, F. van (2014).Mogelijke doorbraak in genezing van kastanjebloedingsziekte. De boomkwekerij 7, jaargang 7, pagina 22-23. Essentaksterfte VWA. http://www.vwa.nl/onderwerpen/plantenziekten-en-plagen/dossier/essentaksterfte Geraadpleegd 26 februari 2015 Meulenbelt A. (2014).Steeds meer bekend over het verloop van essentaksterfte.Tuin en Landschap 5a, jaargang 36, pagina 32-35. plantenziektekunde http://www.plantenziektekunde.nl/essentaksterfte Massaria www.massaria.nl Geraadpleegd 26 februari 2015 VWA.massaria (Splanchnonema platani) een nieuwe schimmelziekte in platanen. http://www.vwa.nl/onderwerpen/plantenziekten-en-plagen/dossier/massaria Geraadpleegd 26 februari 2015. Eikenprocessierups Bron: VWA. http://www.vwa.nl/onderwerpen/plantenziekten-en-plagen/dossier/eikenprocessierups Geraadpleegd 4 maart 2015

Lijst van afbeeldingen Afbeelding B3.1: http://www.groenadvies-amsterdam.nl/pg-13636-7-15004/pagina/kastanjeziekte.html Afbeelding B3.2: http://www.boomadviseur.nl/nieuws/10/bevindingen-rond-de-massariaziekte Afbeelding B3.3: http://www.flevopost.nl/nieuws/noordoostpolder/311693/essentaksterfte-in-noordoostpolder-onder-de tien-procent.html

81


Afbeelding B3.4: http://www.waddenzeeschool.nl/uploads/encyclopediedata/content-waddenbieb. php?template=template-waddenbieb&language=0&online=0&keep_empty_divs=0&title_inside_lead=0& edit=0&id=3730&item=Iepenspintkever Afbeelding B3.5: http://www.ed.nl/regio/eindhoven/preventieve-bestrijding-eikenprocessierups-in-eindhoven-1.4890925 Afbeelding B3.6: http://www.rtvoost.nl/nieuws/default.aspx?nid=191502&_ga=1.126047051.733922506.1434057078 Afbeelding B3.7: https://www.nvwa.nl/onderwerpen/meest-bezocht-a-z/dossier/aziatische-boktorren/informatiemateriaal Afbeelding B3.8: http://xterminator.nl/materiaal-aantasters/oost-aziatische-boktor/ Afbeelding B3.9: http://www.kentnews.co.uk/news/cases_of_acute_oak_decline_which_leaves_trees_bleeding_reported_ in_kent_1_2281509 Afbeelding B3.10: http://www.inspection.gc.ca/plants/plant-protection/insects/emerald-ash-borer/ eng/1337273882117/1337273975030 A fbeelding B3.11: http://www.cobraboomadviseurs.nl/zieplaweb/ziekten-en-plagen/roetschorsziekte-bij-esdoorn Afbeelding B3.12: http://www.extension.umn.edu/garden/insects/find/bronze-birch-borer/

82


Bijlage 4: Inventarisatie gemeenten

83


84


85


86


87



Bijlage 5: Financiële paragrafen Voor elke gemeente is een worstcase scenario geschreven waarin het financiële risico wordt weergegeven van een ziekte of plaag in de meest voorkomende boomsoort en het meest voorkomende geslacht. Naast de risico’s worden ook de jaarlijkse maatschappelijke baten weergegeven om te laten zien wat het gemeentelijke bomenbestand jaarlijks op kan leveren aan maatschappelijke baten. Amsterdam, stadsdeel centrum De grootste bedreiging van het bomenbestand in Amsterdam Centrum is een nieuwe mutatie van iepziekte. Nu resistente soorten kunnen dan weer vatbaar zijn voor de ziekte. In deze berekening wordt een ruwe schatting gegeven van de kosten wanneer alle iepen in Amsterdam Centrum moeten worden vervangen als gevolg van iepziekte. Er wordt gerekend met een vervangingswaarde van € 1.115,00 per boom. Dit is inclusief het kappen van de bestaande boom en exclusief straatwerk en groeiplaatsverbetering. De jaarlijkse maatschappelijke baten worden geschat op gemiddeld € 25,00 per jaar over een periode van 40 jaar. Dit bedrag is na aftrek van plantkosten en onderhoud. (bron: gem. Putten) Voor de iepen in de Amsterdam Centrum komt dit neer op een jaarlijks bedrag van € 131.575,00. Voor alle circa 9.600 gemeentelijke bomen in het stadsdeel komt dit op een jaarlijks totaal van 240 duizend euro per jaar. Financieel risico voor het geslacht Ulmus. Situatie Aantal iepen Vervangingswaarde Huidig 5.263 € 5.868.245,00 10-20-30 1.874 € 2.089.510,00 3-7-15-30 1.406 € 1.567.690,00 2-5-10-20 937 € 1.044.755,00 Het financiële risico binnen het geslacht Ulmus kan met ongeveer 3,8 tot 4,8 miljoen euro worden verkleind, wanneer er wordt gestreefd naar een verbeterde versie van de 10-20-30 regel. Gemeente Almere Essentaksterfte en ziekte in populieren zijn de twee grootste risico’s voor de gemeente Almere. In deze berekening wordt een ruwe schatting gegeven van de kosten wanneer alle essen in de gemeente Almere moeten worden vervangen als gevolg van essentaksterfte of essenprachtkever. Er wordt gerekend met een vervangingswaarde van € 1.115,00 per boom. Dit is inclusief het kappen van de bestaande boom en exclusief straatwerk en groeiplaatsverbetering. De jaarlijkse maatschappelijke baten worden geschat op gemiddeld € 25,00 per jaar over een periode van 40 jaar. Dit bedrag is na aftrek van plantkosten en onderhoud. (bron: gem. Putten) Voor de essen in de gemeente Almere komt dit neer op een jaarlijks bedrag van € 397.500,00. Voor alle ruim 148.000 bomen in de gemeente komt dit op een jaarlijks totaal van € 3,7 miljoen. Financieel risico voor Fraxinus excelsior. Situatie Aantal essen Vervangingswaarde Huidig 13.757 € 15.339.055,00 10-20-30 12.538 € 13.979.870,00 3-7-15-30 8.777 € 9.786.355,00 2-5-10-20 6269 € 6.989.935,00 Het financiële risico voor Fraxinus excelsior kan met circa 1,3 tot 8,3 miljoen euro worden verkleind, wanneer er wordt gestreefd naar een verbeterde versie van de 10-20-30 regel.

89


Financieel risico voor het geslacht Populus Situatie Aantal populieren Vervangingswaarde Huidig 25.600 € 28.544.000,00 10-20-30 25.076 € 27.959.740,00 3-7-15-30 18.807 € 20.969.805,00 2-5-10-20 12.538 € 13.979.870,00 Het financiële risico voor populieren kan tot circa 14,5 miljoen worden verkleind wanneer er wordt gestreefd naar de 5-1020 regel ten opzichte van de huidige situatie. Gemeente Borger-Odoorn Voor de gemeente Borger-Odoorn zit het grootste risico in uitval van eiken. Tweederde van het complete bomenbestand bestaat uit eik, wat een zeer groot risico met zich mee brengt mocht eik zijn betrouwbaarheid verliezen. In deze berekening wordt een ruwe schatting gegeven van de kosten wanneer alle eiken in de gemeente Borger-Odoorn moeten worden vervangen als gevolg van ziekte. Er wordt gerekend met een vervangingswaarde van € 1.115,00 per boom. Dit is inclusief het kappen van de bestaande boom en exclusief straatwerk en groeiplaatsverbetering. De jaarlijkse maatschappelijke baten worden geschat op gemiddeld € 25,00 per jaar over een periode van 40 jaar. Dit bedrag is na aftrek van plantkosten en onderhoud. (bron: gem. Putten) Voor de eiken in de gemeente Borger-Odoorn komt dit neer op een jaarlijks bedrag van € 755.600,00. Voor alle circa 50.000 bomen in de gemeente komt dit op een jaarlijks totaal van € 1,25 miljoen. Financieel risico voor het geslacht Quercus. Situatie Aantal eiken Vervangingswaarde Huidig 30.224 € 33.699.760,00 10-20-30 9.182 € 10.237.930,00 3-7-15-30 6.887 € 7.679.005,00 2-5-10-20 4.591 € 5.118.965,00 Het financiële risico binnen het geslacht Quercus kan met circa 23,4 tot 28,6 miljoen euro worden verkleind. Wanneer er wordt gestreefd naar een verbeterde versie van de 10-20-30 regel. Gemeente Geldermalsen Voor de gemeente Geldermalsen zit het grootste risico in uitval van eiken, gevolgd door uitval van es en esdoorn. In deze berekening wordt een ruwe schatting gegeven van de kosten wanneer alle eiken in de gemeente Geldermalsen moeten worden vervangen als gevolg van ziekte. Er wordt gerekend met een vervangingswaarde van € 1.115,00 per boom. Dit is inclusief het kappen van de bestaande boom en exclusief straatwerk en groeiplaatsverbetering. De jaarlijkse maatschappelijke baten worden geschat op gemiddeld € 25,00 per jaar over een periode van 40 jaar. Dit bedrag is na aftrek van plantkosten en onderhoud. (bron: gem. Putten) Voor de eiken in de gemeente Geldermalsen komt dit neer op een jaarlijks bedrag van € 46.400,00. Voor alle circa 11.360 bomen in de gemeente komt dit op een jaarlijks totaal van 284 duizend euro. Financieel risico voor het geslacht Quercus. Situatie Aantal eiken Vervangingswaarde Huidig 1.856 € 2.069.440,00 10-20-30 1.948 € 2.172.020,00 3-7-15-30 1.461 € 1.629.015,00 2-5-10-20 974 € 1.086.010,00

90


Het financiële risico binnen het geslacht Quercus kan met circa 500.000 tot 1 miljoen euro worden verkleind. Wanneer er wordt gestreefd naar een verbeterde versie van de 10-20-30 regel. Financieel risico voor Quercus robur Situatie Aantal eiken Vervangingswaarde Huidig 1.631 € 1.818.565,00 10-20-30 974 € 1.086.010,00 3-7-15-30 682 € 760.430,00 2-5-10-20 487 € 543.005,00 Het financiële risico van uitval van Quercus robur kan met ongeveer 800.000 tot 1,27 miljoen euro worden verkleind. Als er wordt gestreefd naar de 10-20-30 regel of een variant daarvan. Gemeente Groningen De grootste bedreiging van het bomenbestand in Groningen in de toekomst is de komst van de essenprachtkever. Deze kever tast alle essen aan, waarna de bomen sterven. Op het moment is de essentaksterfte een groot risico en leidt het tot schade en dode bomen. Essenprachtkever kan in de toekomst een groot risico vormen voor de essen in de gemeente Groningen. In deze berekening wordt een ruwe schatting gegeven van de kosten wanneer alle essen in de gemeente Groningen moeten worden vervangen als gevolg van essentaksterfte of essenprachtkever. Er wordt gerekend met een vervangingswaarde van € 1.115,00 per boom. Dit is inclusief het kappen van de bestaande boom en exclusief straatwerk en groeiplaatsverbetering. De jaarlijkse maatschappelijke baten worden geschat op gemiddeld € 25,00 per jaar over een periode van 40 jaar. Dit bedrag is na aftrek van plantkosten en onderhoud. (bron: gem. Putten) Voor de essen in de gemeente Groningen komt dit neer op een jaarlijks bedrag van € 386.625,00. Voor alle circa 180.000 bomen in de gemeente komt dit op een jaarlijks totaal van € 4,5 miljoen. Financieel risico voor het geslacht Fraxinus. Situatie Aantal essen Vervangingswaarde Huidig 15.465 € 17.243.475,00 10-20-30 18.250 € 20.348.750,00 3-7-15-30 13.688 € 15.262.120,00 2-5-10-20 9.125 € 10.174.375,00 Het financiële risico binnen het geslacht Fraxinus kan met circa twee tot zeven miljoen euro worden verkleind. Wanneer er wordt gestreefd naar een verbeterde versie van de 10-20-30 regel. Financieel risico voor Fraxinus excelsior. Situatie Aantal essen Vervangingswaarde Huidig 13.999 € 15.608.885,00 10-20-30 9.125 € 10.174.375,00 3-7-15-30 6.388 € 7.122.620,00 2-5-10-20 4.563 € 5.087.745,00 Het financiële risico bij uitval van Fraxinus excelsior kan al met bijna 5,5 miljoen euro worden beperkt als het voldoet aan de 10-20-30 regel. De beperking van het risico kan oplopen tot 10,5 miljoen als er wordt gestreefd naar de 5-10-20 regel.

91


Gemeente Zeewolde Het grootste risico in de gemeente Zeewolde is ziekte in eik, gevolgd door ziekte in essen. In deze berekening wordt een ruwe schatting gegeven van de kosten wanneer alle eiken in de gemeente moeten worden vervangen. Er wordt gerekend met een vervangingswaarde van € 1.115,00 per boom. Dit is inclusief het kappen van de bestaande boom en exclusief straatwerk en groeiplaatsverbetering. De jaarlijkse maatschappelijke baten worden geschat op gemiddeld € 25,00 per jaar over een periode van 40 jaar. Dit bedrag is na aftrek van plantkosten en onderhoud. (bron: gem. Putten) Voor de eiken in de gemeente Zeewolde komt dit neer op een jaarlijks bedrag van € 466.500,00. Voor alle circa 91.000 bomen in de gemeente komt dit op een jaarlijks totaal van € 2,275 miljoen. Financieel risico voor het geslacht Quercus. Situatie Aantal eiken Vervangingswaarde Huidig 18.660 € 20.805.900,00 10-20-30 18.164 € 20.252.860,00 3-7-15-30 13.623 € 15.189.645,00 2-5-10-20 9.082 € 10.126.430,00 Het financiële risico binnen het geslacht Quercus kan tot ruim tien miljoen euro worden verkleind. Wanneer er wordt gestreefd naar een verbeterde versie van de 10-20-30 regel. Financieel risico voor Quercus robur Situatie Aantal eiken Vervangingswaarde Huidig 16.125 € 17.979.375,00 10-20-30 9.082 € 10.126.430,00 3-7-15-30 6.358 € 7.089.170,00 2-5-10-20 4.541 € 5.063.215,00 Het financiële risico bij uitval van Quercus robur kan met ongeveer 7 tot bijna 13 miljoen euro worden verkleind. Als er wordt gestreefd naar de 10-20-30 regel of een variant daarvan.

92


Bijlage 6: Trees for urban planting: diversity, uniformity, and common sense

93



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.