Klimaatadaptief groen - Jorrit Jager, Eelco Kooistra en Danny de Vries

Page 1

KLIMAATADAPTIEF GROEN Een onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van klimaatadaptief groen voor buitenruimtes van beperkte omvang

Jorrit Jager, eelco kooistra, danny de Vries


klimaatadaptief groen

Een onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van klimaatadaptief groen voor buitenruimtes van beperkte omvang

Datum 28 april 2014 Versie 1.0 Auteurs Jorrit Jager jorrit2.jager@wur.nl Eelco Kooistra eelco.kooistra@wur.nl Danny de Vries danny.devries@wur.nl Opleiding Afstudeeronderzoek Van Hall Larenstein Larensteinselaan 26a 6882 CT Velp Begeleidende docenten Ard Middeldorp Cees Zoon


Klimaatadaptief groen Een onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden van klimaatadaptief groen voor buitenruimtes van beperkte omvang



Voorwoord Voor u ligt het onderzoeksrapport naar klimaatadaptief groen voor buitenruimtes van beperkte omvang. Dit rapport is onderdeel van de afstudeeropdracht voor het vierde jaar tuinarchitectuur. De afstudeerfase bestaat uit drie onderdelen, te noemen: masterplanfase, onderzoeksfase en uitwerkingsfase. Het onderzoek is bedoelt als ontwerp ondersteunend middel. Vanuit de masterplanfase is vergroening van een stedelijke omgeving naar voren gekomen. Met dit onderzoek willen wij duidelijk krijgen hoe en welk groen ingezet kan worden voor het klimaatbestendig maken van een hoogstedelijk gebied met buitenruimtes van beperkte omvang. Waarbij de factor tijd en beleving een belangrijke rol uitmaakt. Wij willen graag Cees Zoon en Ard Middeldorp bedanken voor de wekelijkse begeleiding voor dit onderzoek. Velp, 2 mei 2014 Jorrit Jager Eelco Kooistra Danny de Vries

Klimaatadaptief groen - Voorwoord

I


Samenvatting In de afstudeerfase van T&L wordt er een ontwerpondersteunend onderzoek gedaan. Het doel met dit onderzoek is het verkrijgen van kennis en inzicht in een bepaalde thematiek, dat betrekking heeft op de vraagstelling die geformuleerd is in het kader van de afstudeeropdracht. In de afstudeeropdracht was er weinig tot geen inzicht, in het omgaan met vergroenen van tijdelijke situaties. Net als het inzicht in de bijdrage van groen voor klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarom richt dit ontwerpondersteunend onderzoek zich op vergroeningsmogelijkheden in tijdelijke situaties in relatie tot klimaatadaptatie en biodiversiteit. De hoofdonderzoeksvraag die voortborduurt uit het gebrek aan deze kennis luidt: “Welke groene maatregelen zijn er mogelijk in buitenruimtes van beperkte omvang die binnen een kort tijdsbestek een meerwaarde bieden voor klimaatadaptatie en biodiversiteit in relatie tot gebruikswaarde en belevingswaarde?� Eerst is er vooronderzoek gedaan naar de begrippen klimaatadaptatie en biodiversiteit. Dit heeft geresulteerd in vier belangrijke probleemstellingen; hittestress, wateroverlast, verdroging en afname biodiversiteit. Vervolgens zijn deze problemen verder uitgezocht aan de hand van literatuur, net als de mogelijke bijdrage van groen om deze problemen te reguleren. Aan de hand van de verkregen informatie is de mogelijke bijdrage aan het reguleren van deze problemen inzichtelijk gemaakt aan mogelijke vergroeningstypen en –middelen die toepasbaar zijn in tijdelijke situaties. Deze bijdragen worden nog gekoppeld II

Klimaatadaptief groen - Samenvatting


aan gebruikswaarde, belevingswaarde, tijd en aan verschillende profielen. Hieruit volgend zijn de conclusies en aanbevelingen opgesteld. De drie belangrijkste aspecten van de klimaatsverandering, die merkbaar zijn in het stedelijke milieu zijn hittestress, waterproblematiek en biodiversiteit. Hittestress is de extra opwarming van het stedelijke milieu door de vele stenige materialen. Het resulteert in gezondheidsklachten, oversterfte, een lagere productiviteit en nog veel meer. De waterproblematiek is gericht op twee aspecten, namelijk wateroverlast en verdroging. Door de grote mate aan verdichting in de stad kan water niet infiltreren en moet het via de riolering afgevoerd worden, iets dat door de klimaatsverandering zo nu en dan niet mogelijk is. Hierdoor ontstaat wateroverlast, terwijl 2 droge weken later de ondergrond verdroogt omdat er nauwelijks water kon infiltreren. Het afnemen van de biodiversiteit is niet zozeer een stedelijk probleem, maar meer landelijk of zelfs wereldwijd. Het stedelijk milieu biedt echter door zijn vele verschillende microklimaten enorme kansen voor de biosdiversiteit. Er zijn verschillende vergroeningsmaatregelen mogelijk in ruimtes van beperkte omvang. Binnen één jaar kan een vergroeningstype al bijdragen aan klimaatadaptatie, biodiversiteit en belevingswaarde. Wel zal de gebruikswaarde achter uitgaan maar de mate daarvan is erg afhankelijk van het vergroeningstype. De vergroeningstypen die binnen één jaar al bijdragen zijn gazon, bloemetjesgazon , bloemenweide en ruig gras. Vergroeningsmaatregelen die een meerwaarde bieden voor klimaatadaptatie moeten zorgen dat ze invloed hebben op de volgende

genoemde punten; Ontharden van stenige materialen is belangrijk voor zowel temperatuur- en waterregulatie. Om meer invloed uit te oefenen op deze onderdelen is vergroenen van deze delen ook belangrijk. Elk deel dat er extra vergroent word draagt ook bij aan biodiversiteit. Voorkomen is beter dan genezen, zorg dus dat bij nieuwe projecten er integraal ontworpen wordt met klimaatadaptief groen. Zodat er minder problemen ontstaan omtrent hitte, water en biodiversiteit. Tijdelijke situaties bieden zich gemakkelijk voor creatieve initiatieven, daarom is het advies ga experimenteren in deze situaties. Wees niet bang om bomen toe te passen, sorteer voor op toekomstige groenstructuren of zorg voor een tijdelijke groenstructuur die bestaat uit beplantingen van het gemeentelijke groendepot. Zijn er geen grote vergroeningstypen mogelijk zoek het dan in de kleine dingen zoals boomspiegels en haagvoeten. In dit onderzoek is veel benaderd omdat harde cijfers ontbraken van bijvoorbeeld, verdampingseffect van groen (kruiden, heesters en bomen) op de tempratuur en het effect van groen op infiltratiecapaciteit. De vergroeningsmaatregelen zouden makkelijker ingezet kunnen worden wanneer het duidelijk wordt hoeveel vergroeningstypen in euro’s opleveren. Zo kan er ook makelijker gekeken worden of het financieel verantwoord is om te investeren in tijdelijke situaties. Dit kan als stof dienen voor een vervolgonderzoek.

Klimaatadaptief groen - Samenvatting

II



Inhoudsopgave Voorwoord I Samenvatting II Inhoudsopgave III 1. Inleiding 10 1.1 Algemeen 10 1.2 Aanleiding 10 1.3 Doelstelling 11 1.4 Leeswijzer 11 2. Het onderzoek 12 2.1 Aanpak 14 2.2 Onderzoeksvragen 14 2.3 Afbakening 15 2.3.1 Buitenruimtes van beperkte omvang 15 2.3.2 Klimaatadaptatie 15 2.3.3 Kort tijdsbestek 15 2.4 Methodiek 16 2.5 Hypothese 17 3. De waardes van groen 3.1 Temperatuurregulatie 3.1.1 Bijdrage van groen 3.2 Waterregulatie 3.2.1 Bijdrage van groen 3.3 Biodiversiteit 3.3.1 Bijdrage van groen 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes 4.1 Vergroeningstypen 4.2 Beoordeling van de vergroeningstypen 4.2.1 Temperatuurregulatie 4.2.2 Waterregulatie 4.2.3 Biodiversiteit 4.2.4 Gebruikerswaarde 4.2.5 Belevingswaarde 4.3 Vergroeningstypen en waarden 4.3.1 Gazon/ Bloemetjesgazon 4.3.2 Vaste plantenborder 4.3.3 Bloemenweide / Ruig gras 4.3.4 Hagen/ Heggen/ Leibomen 4.3.5 Klimplanten (punt & vlak) 4.3.6 Heestergroep (hoog en laag) 4.3.7 Bomen (groot en klein) 4.4 Vergroeningsmiddelen 4.5 Beoordeling van de vergroeningsmiddelen 4.5.1 Grastegel 4.5.2 Plantenbak 4.5.3 Verticale tuin 4.5.4 Groene stapelmuren 4.5.5 Vloeiveld/ Wadi/ Greppel /WONO 4.6 Matrix

18 20 20 25 26 28 29 32 34 36 36 37 37 38 38 39 39 40 41 42 43 44 45 46 47 47 48 48 49 50 52

5. Conclusies en aanbevelingen 5.1 Conclusies deelvragen en hoofdvraag 5.2 Conclusies hypothese 5.3 Ontwerp aanbevelingen 5.4 Ontwerp- en vergroeningsinpassingen 5.4.1 Vergroening periode tot 5 jaar, profiel: smal 5.4.2 Vergroening periode 10 jaar of langer, profiel: smal 5.4.3 Vergroening perioden tot 5 jaar, profiel: middel 5.4.4 Vergroening periode 10 jaar of langer, profiel: middel 5.4.5 Vergroening periode tot 5 jaar, profiel: breed 5.4.6 Vergroening periode 10 jaar of langer, profiel: breed 5.5 Aanbevelingen vervolgonderzoek

54 56 59 61 64 64 65 66 67 68 69 70

Nawoord 72 Bijlagen 74 Bijlage I Onderzoeksopzet 76 Bijlage II Belevingswaarde wat is het en hoe kan het beoordeeld worden? 77 Bijlage III Regenwaterafvoer 79 Bijlage IV Methoden bevorderen biodiversiteit in de stad 81 Bijlage V Eisen inrichting buitenruimte 82 Bijlage VI Moeilijke woordenlijst 84 Bijlage VII Bronnenlijst literatuur 86 Bijlage VIII Bronnenlijst afbeeldingen 89

Klimaatadaptief groen - Inhoudsopgave

III


1. Inleiding 1.1 Algemeen

1.2 Aanleiding

Het onderzoeksrapport ‘Het vergroenen van de stad’ is tot stand gekomen in het kader van de ontwerpondersteunende onderzoeksfase die onderdeel uitmaakt van de totale afstudeerfase. Het doel met dit ontwerpondersteunend onderzoek is het verkrijgen van kennis en inzicht in een bepaalde thematiek, dat betrekking heeft op de vraagstelling die geformuleerd is in het kader van de afstudeeropdracht voor het Zomerhofkwartier te Rotterdam. In het kader van het ontwerpondersteunend onderzoek hebben wij, Jorrit Jager, Eelco Kooistra en Danny de Vries, vijf weken gewerkt aan het vraagstuk:

Voorafgaand aan dit onderzoek vond de masterplanfase van het afstudeertraject plaats. Gedurende deze fase is er door ons, Jorrit Jager, Eelco Kooistra en Danny de Vries, zelfstandig een masterplan opgesteld voor het Zomerhofkwartier te Rotterdam. Belangrijke uitgangspunten bij het opstellen van dit masterplan waren het feit dat de inrichting tijdelijk zou zijn (tot maximaal 2030), dat het moest aansluiten op de programmering binnen de bebouwing en dat er ingrepen gedaan moesten worden m.b.t. het klimaatbestendig maken van het stedelijke milieu. Om voor het derde deel van ons afstuderen, de uitwerkingsfase, een verdiepingsslag te kunnen maken, dient er gedurende het tweede deel van het afstuderen onderzoek gedaan te worden naar een voor ons alle drie relevant onderwerp, het zogenaamde ontwerpondersteunend onderzoek. Het doel van dit ontwerpondersteunend onderzoek is het verkrijgen van kennis en inzicht in een bepaalde thematiek, die betrekking heeft op de vraagstelling die geformuleerd is in het kader van de afstudeeropdracht voor het Zomerhofkwartier te Rotterdam.

‘‘Welke groene maatregelen zijn er mogelijk in buitenruimtes van beperkte omvang die binnen een kort tijdsbestek een meerwaarde bieden voor klimaatadaptatie en biodiversiteit in relatie tot gebruikerswaarde en belevingswaarde?”

10

Klimaatadaptief groen - 1. Inleiding


1.3 Doelstelling Zoals eerder al genoemd, is er door ons ieder individueel een masterplan opgesteld voor het Zomerhofkwartier te Rotterdam. In deze gemaakte masterplannen is één duidelijke overeenkomst te ontdekken. Voortvloeiend uit de analyse, de visie en de door ons persoonlijke gekozen insteek, is er door ons allemaal gekozen voor het ‘vergroenen’ van de buitenruimte. Hiertoe is gekozen omdat groen binnen het stedelijke milieu kan bijdragen tot een prettige leefomgeving, een goede gezondheid maar ook de klimaatadaptatie van de stad, wat een belangrijk aspect is vanwege de grote gevoeligheid van het stedelijke milieu met betrekking tot klimaatsverandering. Het vergroenen van de buitenruimte kan echter gezien worden als containerbegrip en kan dus veel verschillende aspecten bevatten, van gevelgroen, dakgroen tot laanbomen en plantenbakken.

behaald worden. Al het voorgenoemde zal vervolgens toegepast worden in de volgende fase van het afstudeertraject waarbij deeluitwerkingen worden gemaakt.

Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is dan ook om inzichtelijk te krijgen welke maatregelen er mogelijk zijn binnen een beperkte situatie, wat deze precies kunnen betekenen voor de klimaatadaptatie en biodiversiteit binnen het stedelijke milieu en binnen welk tijdsbestek ze deze waarde bereiken. Aan de hand van dit onderzoek wordt kennis opgedaan, worden methodes verkregen en zullen randvoorwaarden verkregen worden die handvatten bieden voor een concrete vergroening van de buitenruimte. Waarbij expliciet aandacht besteed wordt aan de betekenis van het groen, hierbij denkende aan klimaatadaptatie en biodiversiteit en het tijdsbestek waarbinnen deze doelstellingen

In de conclusie zullen de onderzoeksvragen concreet worden beantwoord en worden de hypothetische stellingen getoetst aan de hand van de verzamelde kennis. Er wordt gehoopt dat dit rapport inzicht zal geven over het vergroenen van ruimtes van beperkte omvang, met name binnen het stedelijke milieu. De uitkomsten van dit onderzoek zullen een toolbox aan ontwerpprincipes bieden, waarbij dubbel ruimtegebruik de insteek is. De uitkomsten zullen hanteerbaar zijn voor een ieder die zich bezighoudt met planvormingen in het Zomerhofkwartier in Rotterdam en voor ieder die met groene klimaatadaptatie bezig is.

1.4 Leeswijzer Om tot een verdiepend onderzoek te komen, wordt er eerst ingegaan op de opzet van het onderzoek. Hierin wordt de definitieve vraagstelling vastgelegd en worden er hypothetische stellingen aangenomen, welke beschrijven wat de verwachting zal zijn van het onderzoek. In opvolging hiervan wordt er ingegaan op wat nou precies de problematiek is en welke rol groen kan spelen bij het tegengaan van deze problematiek. Om vervolgens te kunnen bepalen of de hypothese juist is, is er een literaire studie gedaan. Om te ontdekken welke vergroeningsmaatregelen er zijn.

Klimaatadaptief groen - 1. Inleiding

11


12

Klimaatadaptief groen - 2. Het onderzoek


2. Het onderzoek

In dit hoofdstuk wordt er ingegaan op de onderzoeksopzet. Hierin valt te lezen hoe er is gedacht over de aanpak van het onderzoek, hoe er is omgegaan met de onderzoeksvragen, welke methodiek er is toegepast en welke hypothetische stellingen er zijn aangenomen.

Klimaatadaptief groen - 2. Het onderzoek

13


2.1 Aanpak Voor er is verdiept in het onderzoek, is er een aanpak opgesteld die richtingsturend zou zijn voor de planning en het onderzoek. Hierin is nagedacht over de middelen en producten waarvan werd verwacht dat deze onderdeel zouden vormen in het onderzoek. Bezoek van referentiegebieden was voor dit onderzoek lastig om enkele redenen. Bij veel onderzoeken worden referentiegebieden bezocht die structuren, principes en patronen in zich dragen om te kunnen analyseren en er vervolgens conclusies uit te trekken. Bij een onderzoek naar de vergroeningsmaatregelen zijn er een boel aspecten die niet uit de praktijk gehaald kunnen worden, aspecten als het effect van vergroening tegen hittestress, het effect op de waterregulatie en het effect op de biodiversiteit. Daarom zal ons onderzoek zich dan ook voornamelijk richten op het vergaren van informatie uit literatuur.

2.2 Onderzoeksvragen Vanuit de problematiek en het doel komt de volgende onderzoeksvraag naar voren:

Deze hoofdvraag zal worden beantwoord door middel van verschillende deelvragen. Door de hoofdvraag op te splitsen in diverse deelvragen kan de hoofdvraag gestructureerd stukje voor stukje beantwoordt worden. Deze deelvragen zijn als volgt:

Deelvragen > 1. ‘‘Wat speelt er in de stad omtrent klimaatsverandering en biodiversiteit?’’ > 2. ‘‘Wat kan groen bijdragen aan waterregulatie in het stedelijk milieu?’’ > 3. ‘‘Wat kan groen bijdragen aan temperatuurregulatie in het stedelijk milieu?’’ > 4. ‘‘Wat kan het groen bijdragen aan biodiversiteit in het stedelijk milieu?’’ > 5. ‘‘Welke vergroeningstypen en -middelen zijn er te onderscheiden en wat kunnen deze bijdragen aan temperatuurregulatie,waterregulatie en biodiversiteit in relatie tot belevingswaarde?’’ > 6. ‘‘Binnen welk tijdsbestek hebben de vergroeningstypen en -middelen hun streefbeeld bereikt?’’ > 7. ‘‘Welke vergroeningstypen en –middelen passen binnen welk type straatprofiel (smal, middel, breed)?’’

‘‘Welke groene maatregelen zijn er mogelijk in buitenruimtes van beperkte omvang die binnen een kort tijdsbestek een meerwaarde bieden voor klimaatadaptatie en biodiversiteit in relatie tot gebruikerswaarde en belevingswaarde?”

Welke groene maatregelen zijn er mogelijk in buitenruimtes van beperkte omvang die binnen een kort tijdsbestek een meerwaarde bieden voor klimaatadaptatie en biodiversiteit in relatie tot gebruikswaarde en belevingswaarde? 14

Klimaatadaptief groen - 2. Het onderzoek


2.3 Afbakening Dit onderzoek wordt uitsluitend gericht op groene maatregelen. Dit betekent dat bouwkundige oplossingen voor de omschreven problematiek niet zullen worden meegenomen in het onderzoek. Hiertoe is besloten vanwege het feit dat we alledrie de voorgenoemde problematiek trachten te bestrijden met vergroeningsmaatregelen.

2.3.1 Buitenruimtes van beperkte omvang Zoals te lezen was in hoofdstuk 1. Aanleiding, wordt dit onderzoek gedaan in navolging van het project Zomerhofkwartier te Rotterdam. Het Zomerhofkwartier is gelegen te midden van het hoog stedelijke gebied van Rotterdam, waar ruimte een schaars goed is. Daarom is er dan ook voor gekozen om dit onderzoek te focussen op ‘buitenruimtes van beperkte omvang’. Daarbij komt nog dat deze ‘buitenruimtes van beperkte omvang’ binnen hoog stedelijke gebieden veelal de gebieden zijn die het meest onderhevig zijn aan de gevolgen van klimaatsverandering en de opwarming van de aarde.

2.3.2 Klimaatadaptatie

zijn een globaal probleem, dit probleem dient dan ook op wereldwijde schaal aangepakt te worden. Een schaal die voor de tuin- en landschapsontwerper nagenoeg onbereikbaar is. Wat de tuin- en landschapsontwerper echter wel kan doen, is op een behapbare schaal oplossingen zoeken voor de problemen waar mensen rechtstreeks invloed van ondervinden. Dit is dan ook de reden dat er voor gekozen is om binnen het omvangrijke begrip klimaatadaptatie te kiezen voor waterregulatie en temperatuurregulatie. Onder temperatuurregulatie valt ook indirect de luchtkwaliteit.

2.3.3 Kort tijdsbestek Zoals eerder al aangegeven, wordt dit onderzoek gedaan als ontwerp ondersteunend voor het project Zomerhofkwartier. De inrichting van dit projectgebied is tijdelijk omdat er al bekend is dat het gebied voor 2030 herontwikkeld gaat worden. Vandaar dat er dus ook voor gekozen om ‘kort tijdsbestek’ als afbakening te gebruiken. Tevens zal die indicatie qua tijdsbestek als afwegingsaspect kunnen dienen voor derden die dit rapport wensen te gebruiken voor het kiezen van vergroeningsmaatregelen.

Dat het klimaat verandert is inmiddels wel bekend. De temperatuur loopt op, ijskappen en gletsjers smelten, gebiedseigen klimaten veranderen, weersomstandigheden worden extremer en ga zo maar door. Hoewel het proces van opwarming een natuurlijk proces is, heeft de mens een belangrijk aandeel in de versnelling van dit proces, voornamelijk door het gebruik van fossiele brandstoffen (Core Writing Team; Pachauri, R.K, Reisinger, A., 2008).

De opwarming van de aarde en de daar bijbehorende klimaatsverandering Klimaatadaptief groen - 2. Het onderzoek

15


2.4 Methodiek Om antwoord op de hoofd- en deelvragen te krijgen wordt een literatuurstudie uitgevoerd. De literatuurstudie moet uitwijzen wat de waarde van groen is in relatie tot klimaatadaptatie. Het onderwerp klimaatadaptatie wordt aan de hand van drie thema’s onderzocht, te noemen: temperatuurregulatie, waterregulatie en biodiversiteit. De vergaarde kennis uit de literatuurstudie zal als onderbouwing dienen voor groene bouwstenen die ingezet kunnen worden in stedelijke gebieden van beperkte omvang. Per bouwsteen wordt thematisch de klimaatadaptieve waarde toegelicht en voorzien van een score. In een matrix worden de verschillende bouwstenen bij elkaar gebracht en hieruit worden conclusies getrokken en aanbevelingen gemaakt. Doormiddel van drie types buitenruimtes: smal, middel en breed, worden adviezen gegeven voor inrichten voor twee tijdsperiodes. Eén voor een periode korter dan 5 jaar en één van 10 jaar of langer. Deze adviezen zullen worden verbeeld aan de hand van profielen en sfeerimpressies.

16

Klimaatadaptief groen - 2. Het onderzoek

aanleiding vanuit Masterplanfase Ontwerpondersteunend onderzoek

Opstellen onderzoeksvraag, deelvragen en hypothese

Verdieping materie door literatuurstudie

Opstellen principes met literatuurstudie als basis

Onttrekken conclusies en principes

Verwerking principes in modellen Aanbevelingen

Beantwoording onderzoeksvragen en hypothese


2.5 Hypothese Voorafgaande aan het onderzoek is het mogelijk om een eerste hypothese op te stellen waarin we de verwachtingen beschrijven die we ten aanzien van de onderzoeksvraag hebben. Als uitgangspunt voor ons onderzoek hebben we ons de volgende hypothese gesteld: “Het vergroenen van de stedelijke buitenruimte kan dienen als oplossing voor de toenemende problematiek omtrent klimaatsverandering (waterregulatie en hitteregulatie) in het stedelijke milieu en de teruglopende biodiversiteit in Nederland.” “Ook in buitenruimtes van beperkte omvang en tijdelijke situaties is vergroening mogelijk” De problematiek zoals wateroverlast, verdroging, hitte-eiland effect etc., zijn problemen die zich op grote schaal voordoen binnen het bestaande stedelijke gebied. Grote steden beginnen zich steeds meer te realiseren dat ook zij de nadelige effecten ervan beginnen het ervaren en beginnen dan ook maatregelen te nemen om de problemen tegen te gaan.

Echter, de hiervoor getroffen maatregelen zijn in onze ogen veelal technisch van aard, miljoenen kostende betonnen waterpleinen, grotere riolen, ondergrondse infiltratiekratten, etc. Daarnaast zijn veel van deze technische oplossingen gericht op slechts één aspect van de totale problematiek. We denken dan ook dat het vergroenen van het stedelijke milieu een oplossing kan zijn voor eerder genoemde problematiek en niet alleen voor één aspect, maar voor allemaal. Tevens wordt er door ons verondersteld dat er, zelfs binnen buitenruimtes van beperkte omvang en tijdelijke situaties, voldoende ruimte is voor de introductie van (extra) groen voor het oplossen of verzachten van de problematiek, zonder dat het functioneren van buitenruimte in het geding komt.

“Het vergroenen van de stedelijke buitenruimte kan dienen als oplossing voor de toenemende problematiek omtrent klimaatsverandering (wateroverlast / verdroging en temperatuurregulatie) in het stedelijke milieu en de teruglopende biodiversiteit in Nederland.” “Ook in buitenruimtes van beperkte omvang en tijdelijke situaties is vergroening mogelijk”

Klimaatadaptief groen - 2. Het onderzoek

17


18

Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen


3. De waardes van groen

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de waardes van groen in relatie met klimaatadaptatie. De waardes van groen worden onderverdeeld in thema’s te noemen: waterregulatie, temperatuurregulatie en biodiversiteit. De thema’s worden bekeken vanuit problematiek en wat groen in het algemeen kan bijdragen aan het oplossen van deze problematiek. Het hoofdstuk zal afsluiten met een conclusie over de onderlinge relatie tussen waterregulatie, temperatuurregulatie en biodiversiteit.

Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen

19


3.1 Temperatuurregulatie De toenemende verstedelijking, de verdichting en de verharding van het grondoppervlak hebben niet alleen gevolgen voor de wateropgave maar leiden in toenemende mate tot verhoging van de temperaturen en tot hittestress in de stad; dit fenomeen is beter bekend als het hitte-eilandeffect. De grote hoeveelheid verharding, in combinatie met een lage skyview factor (afb 1.) zorgt voor veel weerkaatsing en omvorming van zonlicht, wat resulteert in hittevorming (afb 2.). Deze mate aan hittevorming wordt voornamelijk bepaald door drie factoren, te noemen; het Albedo, warmtegeleiding en emissiviteit, die bij stenige materialen allemaal heel hoog zijn. Het volledige verharden van het stedelijke milieu zorgt voor een temperatuur toename van 8,6 ºC (afb 3.), de verlaagde sky-view factor voor 3.0˚C

Dit effect wordt versterkt door de klimaatverandering en de hierdoor veroorzaakte temperatuurstijging. Verwacht wordt dat deze trend ook in de toekomst zal doorzetten. Hogere temperaturen hebben een hogere sterfte tot gevolg en hebben invloed op de gezondheid, welbevinden en productiviteit van de mens, maar ook op flora en fauna. In het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde worden de effecten van opwarming voor de gezondheid benoemd (Maud, 2009): > Oversterfte. In hitteperioden treden meer sterfgevallen op. > Allergieën. Door het langere groeiseizoen is ook de allergische periode langer, ook komen er meer planten uit Zuid-Europa, die bekend staan om hun allergenen werking, in Nederland voor. > Vectorgebonden infectieziekten. Door de stijging van de temperatuur komen er in Nederland steeds meer vectorgebonden infectieziekten zoals de ziekte van Lyme voor. (H. Pötz & P. Bleuzé, 2008)

(HARC, 2009).

Afb 1. Lage en hoge sky-view factor

20

Afb 2. Opwarming door weerkaatsing

Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen


Invloed op de mens Ook heeft een hogere temperatuur een negatieve invloed op de arbeidsproductiviteit van mensen. De extra tropische dagen met extreme temperaturen van > 30 ºC kunnen leiden tot een verlaagde arbeidsproductiviteit, meer gezondheidsklachten en meer ongelukken. Duits onderzoek (WWF/ KIW) toont aan dat kantoorpersoneel bij 23 ºC nog volledig functioneert. Bij 30 ºC is dit nog slechts 70%. Vastgesteld is dat de typesnelheid bij 30 ºC halveert ten opzichte van de snelheid bij 20 ºC. Voor lichamelijk werk wordt een prestatieafname van 50% genoemd bij temperaturen boven 30 ºC (Hübler, 2007). Er kan dus gesteld worden dat zowel de mentale als fysieke arbeidsproductiviteit dalen bij temperaturen boven 25 ºC. Vooral bij fysieke arbeid zijn de in de literatuur genoemde dalingspercentages hoog. Tijdens de hittegolf van 2003 steeg het ziekteverzuim van 3,4% naar 11,5% (Drunen et al, 2007).

Tot slot heeft de stedelijke opwarming invloed op de waterkwaliteit. Regenwater dat op zomerse dagen van opgewarmde daken en wegen afkomt, kan wel tot 17 ºC warmer worden, wat de opwarming van het oppervlaktewater tot gevolg heeft. Deze watertemperatuur heeft invloed op alle processen in het water en kan zorgen voor de groei van blauwalg, een explosieve algengroei wat op zijn beurt weer kan leiden tot vissterfte en botulisme (Duyzer, 2011).

O

33

C

32 31 30

Buitengebied

Hoogstedelijk gebied

Park

Afb 3. Temperatuurgrafiek hoog stedelijk gebied Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen

21


Temperatuur en luchtkwaliteit Hogere temperaturen veroorzaken direct een hoger energiegebruik voor koeling en een hoger waterverbruik voor koeling en bewatering van groen. Dit hogere verbruik resulteert dan ook indirect in een verhoging van de CO2 uitstoot door energiecentrales, auto’s (voor airco) en andere emissies. De piekbelasting is juist op zomerse dagen extreem. Naast dat er door extra energievraag een hogere uitstoot is van broeikasgassen heeft de luchttemperatuur ook een directe relatie met smogvorming. Warme lucht neemt verontreinigingen en stofdeeltjes mee naar hogere luchtlagen waardoor er als het ware een smogbel ontstaat (afb 4.). Koelere lucht van buiten de stad wordt opgewarmd aan de stadsrand en dringt niet meer door tot de stadskern (afb 5.). ’s Nachts kan het warme luchtkussen een inversie veroorzaken, waardoor de stad niet afkoelt en geen menging met schone lucht van buiten de stad plaatsvindt. Er kan dus wel gezegd worden dat hittestress indirect contact staat met

een ander stedelijke probleem, namelijk luchtkwaliteit. Deze luchtkwaliteit heeft ook invloed op de volksgezondheid

3.1.1 Bijdrage van groen Uit onderzoek is gebleken dat de meest effectieve maatregel, met betrekking tot het beperken van oppervlakte- en luchttemperaturen, het beperken van het percentage verhard oppervlak is (EPA, 2008). Het wegnemen van dit verharde oppervlak kan, ongeacht de nieuwe invulling, een temperatuurdaling van 8.6˚C met zich meebrengen. Een groene inrichting, variërend van gras tot bodembedekkers en van hagen tot bomen, is gezien een drietal factoren de meest succesvolle invulling van deze onverharde vlakken. Deze factoren zijn; Hitte uitstraling, evapotranspiratie en schaduwvorming. De hitte uitstraling van groen is zoals al genoemd eveneens afhankelijk van drie losse factoren, namelijk het albedo,

Afb 4. Vorming smogbel

Afb 5. Blokkade koele en frisse lucht van buitenaf

22

Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen


warmtegeleiding en de emissiviteit. Groen heeft over het algemeen een hogere albedo, wat inhoudt dat het meer zonlicht weerkaatst, zodat deze niet omgezet kan worden in warmte. Het grootste verschil is echter dat groen, in verhouding tot stenige materialen, in een hele lage mate in staat is om warmte op te nemen, waardoor er simpelweg minder warmte gegenereerd wordt. Dit komt onder andere door verdamping. Voor het verdampen van water wordt energie verbruikt. Deze energie wordt geleverd door zonnestralen. Doordat de energie van deze zonnestralen verbruikt wordt voor verdamping, in plaats van voor het genereren van warmte, kan het niet meer zorgen voor hittegeneratie (afb 6.). Bijkomend effect van deze verdamping is dat het zorgt voor een verhoging van de luchtvochtigheid.

Als groen verdampt, geeft dit waterdamp af aan de omgevingslucht, via de huidmondjes van het blad. In de huidmondjes is de lucht altijd verzadigd met waterdamp (100% luchtvochtigheid). De omgevingslucht is altijd droger dan de lucht in deze holtes (De Graaf, 1993). Het waterverlies door de bladeren wordt bepaald door het verschil in luchtvochtigheid tussen blad en lucht. Door de geringe verdampingsmogelijkheden binnen het stenige stedelijke milieu is de luchtvochtigheid veelal laag en de mate van verdamping zal dan ook groot zijn. Verdamping is voor de plant noodzakelijk om warmte aan de bladeren te onttrekken, dus om zich te koelen. Van de wateropname wordt gemiddeld slechts 10% vastgelegd in biomassa, de rest wordt verdampt (Stanghellini, 2007). Het verbruik van energie van de zonnestralen, in combinatie met de stijging van de luchtvochtigheid kan zorgen voor een temperatuurdaling van 2 tot 5ËšC. Het verschil qua emissiviteit van stenige materialen en groen is verwaarloosbaar. Simpel gezegd komt het er op neer dat hoe meer bladmassa de vegetatie heeft, hoe groter de koelende werking is.

100 % zon

5 - 30 % Reflectie

5 - 20 % Fotosynthese

20 - 40 % evaporatie

10 - 50 % Warmte

5 - 30 % gefilterd groen licht

Afb 6. Temperatuurregulatie blad

Afb 7. Temperatuurregulatie door groen Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen

23


Elementen die schaduw creĂŤren, zorgen ervoor dat de mensen niet direct blootgesteld worden straling van de zon. Zodat de mens, door de mate van absorptie van zonlicht, het niet warmer ervaart als dat de luchttemperatuur daadwerkelijk is. De schaduw genererende objecten zelf staan echter wel onder invloed van de zonnestralen, waardoor de objecten zelf wel opwarmen. Hoewel de oppervlaktetemperatuur ter plaatse van de schaduw tot 3.6ËšC lager kan zijn, zorgt het object zelf wel voor opwarming van de algehele luchttemperatuur, tenzij hier gebruik gemaakt wordt van een groen object dat schaduw genereert (zie evapotranspiratie). De straling van de zon en de absorptie van deze stralen is de reden dat de gemiddelde temperatuur gemeten wordt in de schaduw. Naast het verkoelen van de stad kan het groen ook een positieve uitwerking hebben op de luchtkwaliteit van de stad. Zeker is dat groen fijnstof kan vastleggen en stikstofoxiden kan binden. Uit onderzoek van het CROW is echter gebleken dat groen in sterk verontreinigde situaties geen significant effect heeft op de luchtkwaliteit. Stedelijke groenstructuren kunnen wel bijdragen aan de mening van de verontreinigde lucht met schonere lucht (afb 8.).

Afb 8. Groenstructuur als toevoerder lucht

24

Dit effect kan een bijdrage leveren aan de plaatselijke verlaging van de vuilconcentratie in de lucht. Wanneer echter de stedelijke groenstructuren te dicht op de bronnen (wegen) staan kan er een averechts effect optreden (afb 9.). Er ontstaan dan groene tunnels. Menging met schone lucht wordt dan juist verhinderd en de lokale concentraties verontreinigingen zullen juist groter worden (Tonneijck et al., 2008). Zoals eerder als gezegd kan het groen wel helpen in het reduceren van de luchttemperatuur waardoor het voorkomen van inversie en dus smog verminderd kan worden. Hoewel het groen wel een bijdrage kan leveren aan de luchtkwaliteitsverbetering is het geen tovermiddel. Het zal toch echt bij de bron aangepakt moeten worden. Bron: Houston Advanced Research Center (2009) Dallas urban heat island. Dallas sustainable skylines initiative. Van: http://files. harc.edu/Projects/DallasUHI/FinalReport.pdf

Afb 9. Groene tunnel

Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen


3.2 Waterregulatie Gevolgen van de klimaatsverandering zijn dat er in een kortere tijd meer neerslag valt, maar dat er ook langere perioden zonder neerslag zijn. Er kan dus wel gezegd worden dat het weer steeds grotere extremen zal gaan kennen. Een teveel aan neerslag, wat tijdens pieken wel 500 keer de reguliere hoeveelheid kan zijn, wordt nog steeds grotendeels via het riool afgevoerd, terwijl korte tijd daarna sprake kan zijn van droogte of watertekort (afb.10.), waardoor weer water moet worden toegevoerd om het grondwaterpeil op niveau te houden. Om evenwicht te krijgen in deze onevenwichtige balans zijn er een aantal belangrijke mogelijkheden. De twee belangrijkste aspecten hiervan zijn infiltratie en buffering. De problematiek omtrent het uit evenwicht zijn van de stedelijke waterhuishouding is zeer omvangrijk. Zo kunnen er tijdens een wolkbreuk kelders onderlopen, of zelfs hele straten blank komen te staan (afb 11.) Daarnaast is het traditionele beleid binnen het stedelijke milieu om regenwater via een gemengd riool zo snel mogelijk af te voeren naar een rioolwaterzuivering.

Nadeel van dit gemengde stelsel is dat tijdens piekafvoeren bij hevige neerslag leiden tot overstorten van dit regenwater gemengd met vuilwater op het oppervlakte water, waardoor men soms letterlijk het wc-papier door de grachten ziet drijven. Het verdunde afvalwater dat wel in de zuivering terechtkomt, kan minder goed functioneren in het zuiveringsproces omdat door de verdunning een deel van de micro-organismen onvoldoende voeding krijgt en afsterft. Deze microorganismen zijn essentieel voor het zuiveringsproces en moeten dan weer herstellen, wat enige tijd kost.

I Afb 11. Ondergelopen straat

minimale verdamping

100 % afvoer hemelwater

Onstabiel grondwaterpeil

Afb 10. Afvoer hemelwater en verdroging ondergrond

In nieuwbouwwijken wordt tegenwoordig meteen gekozen voor een gescheiden stelsel, in oudere wijken en stadscentra wordt, daar waar mogelijk, pas bij een herstructureringen of rioolvernieuwing overgestapt, iets dat soms nog wel 20 jaar kan duren en zeer kostbaar is. In plaats van dure bouwkundige oplossingen kan groen hierbij een belangrijke rol gaan vervullen. (H. PĂśtz & P. BleuzĂŠ, 2008)

Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen

25


Ondanks de toenemende problematiek omtrent piekbelastingen wordt Nederland steeds droger. Deze verdroging wordt op landelijke schaal voornamelijk veroorzaakt door ontginning en ontwatering. Op stedelijke schaal komt dit voornamelijk door het feit dat water niet in de grond kan komen. In combinatie met peilverlagingen en het snel afvoeren van (regen)water moet tijdens droge perioden steeds eerder en meer water ingelaten worden. Door het zo ‘perfect’ mogelijk houden van het waterpeil zit er nauwelijks rek in. Zowel wateroverlast als verdroging hebben binnen het stedelijke milieu één gezamenlijke oorzaak, namelijk de extreme verdichting van het oppervlak. In de huidige situatie is regenwater niet in staat te infiltreren, bij bijvoorbeeld asfalt of betonverhardingen vloeit meer dan 99% van het regenwater af, bij element verharding ligt dit percentage op 90% (Geiger et al.,2009).

3.2.1 Bijdrage van groen De basis voor een goede waterregulatie is de infiltratie van regenwater (Core

Writing Team; Pachauri, R.K, Reisinger, A., 2008) en juist dat is niet tot nauwelijks

mogelijk in het, voor een groot deel verharde, stedelijke milieu. Deze infiltratiemogelijkheden hoeven niet verdamping

infiltratie hemelwater

per definitie een groene inrichting te hebben, groen kan echter wel een positieve uitwerking hebben op het infiltratie en bufferingsvermogen van de bodem. Het vergroenen van de buitenruimte betekent in veel gevallen namelijk dat er onthard moet worden om plek te maken voor dit groen. Groen is niet alleen in staat een groot deel van de overtollige neerslag te bufferen en hiermee de druk op het rioolstelsel verlagen, maar op de plekken waar groen staat kan water infiltreren om verdroging tegen te gaan. Naast het feit dat er onthard moet worden om groen te realiseren, betekent dit ook dat er in veel gevallen bodemverbetering wordt toegepast. Dit wordt in veel gevallen gedaan om de groeiomstandigheden van het groen te bevorderen. Deze verbeterde omstandigheden hebben, naast dat het goed is voor het groen, ook als positieve bijkomstigheid dat ze beter water doorlaten en kunnen bufferen, doordat ze veelal humusrijk zijn. Ook hebben gezonde wortelstelsels van de diverse vegetaties een positief effect op de capaciteit van bodems om water te bufferen, ze houden het water als het ware vast. Dit gebeurt op verschillende manieren. De vegetatie vangt met hun blad de neerslag op. De hoeveelheid water welke na en bui achterblijft op bladeren en takken en vervolgens verdampt wordt weergegeven als de interceptiecapaciteit. Daarnaast neemt de vegetatie door middel van hun wortels water op uit de bodem en brengen het als waterdamp in de lucht via de huidmondjes. Circa 95% van het opgenomen water verdwijnt door deze verdamping (afb 12.).

Stabiele grondwaterpeil

Afb 12. Groene waterregulatie

26

Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen


Door deze opname blijft de opwaartse beweging van bodemwater intact en blijft de bodem vochtig en doordat de bodem vochtig blijft, kan deze gemakkelijker water opnemen (grond slaat niet dicht). Gezonde wortelstelsels van vegetatie, gekoppeld aan voldoende omzetting van organisch materiaal in de bodem, hebben hierdoor ook een positief effect op de capaciteit van bodems om water te bufferen. Hoe gevarieerder de beplanting, hoe beter doorworteld de bodem is en hoe beter de doorlatendheid op lange termijn blijft (Boogaard et al., 2003). Het water regulerend vermogen van groen in het stedelijke gebied vergroten, kan worden ingezet met aanvullende middelen als wadi’s (afb 13.), vloeivelden, greppels etc.

Hoewel de infiltratie van regenwater in theorie een oplossing kan zijn voor de problematiek, is het in de praktijk onwis. Het is namelijk afhankelijk van de gesteldheid van de ondergrond. De infiltratiecapaciteit en de diepte van de grondwaterspiegel zijn hierbij de twee belangrijkste aspecten (Zie bijlage III voor de mogelijkheden). Groenblauwe netwerken hanteert de volgende vuistregel; 50% van het aangesloten verharde oppervlak voor vlakvormige bodeminfiltratie (Geigner et al., 2008).

Afb 13. Wadi, Kronsberg, Hannover, Duitsland Klimaatadaptief groen - De waardes van groen

27


3.3 Biodiversiteit ‘’ In Nederland is de biodiversiteit afgenomen tot circa 15% van de oorspronkelijke situatie. Het verlies aan biodiversiteit is daarmee aanzienlijk groter dan elders in Europa en de wereld. De belangrijkste oorzaken van achteruitgang zijn landgebruikverandering, milieudruk en versnippering van ecosystemen.’’ (PBL, 2010). Het afnemen van biodiversiteit kan afgedaan worden als wereldwijde trend, echter, door het afnemen van de biodiversiteit kunnen volledige ecosystemen ontwricht worden, wat kan resulteren in het toenemen van ziekte en plagen (afb 14.), zoals sprinkhanen, muskieten en muskusratten, waar de mens, maar ook het ecosysteem zelf, negatief door beïnvloed worden. Daarnaast kan een ontwricht ecosysteem er voor zorgen dat de in ons land verbouwde gewassen niet meer bestoven worden, waardoor het risico bestaat dat er op den duur niet genoeg voedsel meer verbouwd kan worden en waardoor er voedselschaarste kan ontstaan. Simpel gezegd bedreigt het afnemen van de biodiversiteit het vermogen van ons ecosysteem om ons te voorzien van zuurstof, (schoon)water en voedsel

De sterke terugloop van de biodiversiteit in Nederland wordt voornamelijk veroorzaakt door de ruilverkaveling en het verdwijnen van de kleinschalige structuren die geleid hebben tot het verdwijnen van veel hagen en bomen en tot minder extensief beheerde stukken grond op het land. Een tweede klap voor de biodiversiteit op het land is het toegenomen gebruik van bemesting en bestrijdingsmiddelen (Reichholf, 2007). Door het reguleren van watersystemen, het bemesten van gronden en het tegengaan van grootschalige natuurlijke processen (overstromingen etc.) is er in de Nederlandse biodiversiteit tevens sprake van homogenisatie (afb 15.) (Lockwood & MacKinney, 2001).

Dit houdt in dat veel oorspronkelijke, gespecialiseerde soorten (veldzuring, trilgras etc.) verdwijnen, terwijl enkele andere opportunistische soorten (beemdkroon, gewone brunel etc.) sterk in aantal toenemen. Deze opportunistische soorten voelen zich thuis in meerdere ecosystemen en zijn nauwelijks gevoelig voor verandering in omstandigheden.

(TCPA, 2004)

Afb 14. Ziekten en plagen door afname biodiversiteit

28

Afb 15. Homogenisatie door intensieve landbouw

Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen


Doordat het besef van het belang van een goede biodiversiteit de afgelopen decennium sterk is toegenomen, zijn er ook meer ingrepen gedaan voor het behoudten het vergroten van de biodiversiteit. Hierbij denkende aan het uitbreiden van de EHS en het integreren van natuurontwikkeling bij grote projecten als ruimte voor de rivier. Deze ingrepen hebben geresulteerd in een stagnatie van de dalende trend en zelfs een minimale stijging van de biodiversiteit in Nederland (afb 16.) (PBL, 2013). Er valt echter nog veel te winnen.

natuur vaak haar gang kan gaan. Zonnige en beschaduwde stukken met verschillende maten van opwarming en vochtigheid zorgen voor zeer verschillende microklimaten. Structuren die in het cultuurlandschap buiten de stad verdwenen zijn, vindt men in de stad. En deze structuren maken diversiteit mogelijk (Reichholf, 2007). Uit bovengenoemde informatie kan opgemaakt worden dat het stedelijke klimaat een belangrijke schakel aan het worden is voor de Nederlandse biodiversiteit. Het (extra) vergroenen van het stedelijke gebied zal deze positieve ontwikkeling dan ook alleen maar ten goede komen.

3.3.1 Bijdrage van groen ‘’ De grote steden concurreren tegenwoordig in hun soortenrijkdom met menig natuurgebied.’’ (H. Pötz & P. Bleuzé, 2012). Steden zijn in hun aanbod aan leefgebieden uiterst divers. In steden is er bebouwing in variërende dichtheid en hoogte, er zijn kort gemaaide gazons, bomen en boomgroepen, stadsparken, stadsbossen, moestuinen, privétuinen, vijvers, sloten, waterpartijen en niet te vergeten zijn er in steden ook altijd verwaarloosde gebieden (braakliggende terreinen) waarin de Voornaamste soorten samen (% van referentie) 100

Wereldwijd (ex. Antartica) Europa Nederland

80

60 Start meting in Nederland

40

20

0 1700

1750

1800

1850

1900

1950

2000

2050

Afb 16. Schema biodiversiteit Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen

29


De basis voor biodiversiteit in de stad volgens Marco Hoffman. ‘’Bestuivers zijn de basis voor biodiversiteit’’ (M. Hoffman, 2010) Zowel voor de mens als de natuur zijn bestuivers erg belangrijk, ze zorgen namelijk voor de instandhouding van de botanische biodiversiteit. Veel bestuivende insecten en een rijke flora zorgen op hun beurt voor een voedselbron voor vogels en andere dieren. De bestuiving, voornamelijk gedaan door de bijen, vlinders en hommels, vormt dus een belangrijke schakel in een ecosysteem (afb 17.) en is daarmee essentieel voor de biodiversiteit. Een belangrijk aspect om deze bestuivers te krijgen en te houden is om voedsel- en schuilgelegenheid te creëren. Hierbij kan gedacht worden aan bloeiende struiken en bomen als voedselbron (nectar), dichte hagen en hoge bomen als schuilgelegenheid. Het feit is wel dat inheemse beplantingen meer fauna met zich meebrengt dan uitheemse beplantingen (M. Hoffman,

‘’Het is een misverstand om te denken dat alleen inheemse soorten goed zijn voor de biodiversiteit’’ (M. Hoffman, 2010). Cultivars en exoten dragen zeker goed bij aan de biodiversiteit en kunnen vaak ook nog meer verdragen in het stadsklimaat dan inheemse soorten, omdat de afwatering en luchtkwaliteit vaak heel anders zijn dan buiten de stad. Het stadsklimaat is vaak ook nog eens droger en warmer. (M. Hoffman, 2010), waardoor het bloeiseizoen verlengd wordt. Beplantingen bloeien vaak eerder en langer in het stadsklimaat wat ook weer een positief effect heeft op de biodiversiteit. (Reichholf 2007) Voorbeelden van exoten waar veel dieren van smullen zijn de vlinderstruik (Buddleja davidii) en het Amkerikaanse krentenboompje (Amelanchier lamarckii). (M. Hoffman, 2010)

2010).

Afb 17. Bestuivers zijn de basis voor biodiversiteit

30

Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen


Klimaatadaptief groen - 3. De waardes van groen

31


32

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


4. Vergroeningsmaatregelen en waardes In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de vergroeningstypen en -middelen. De typen en middelen worden aan de hand van voorbeelden toegelicht en worden beoordeeld op de klimaatadaptieve thema’s, te noemen: Temperatuurregulatie, waterregulatie en biodiversiteit. Tevens wordt ingegaan op gebruikswaarde en belevingswaarde. Tot slot worden de waarden van de vergroeingsttypen en -middelen overzichtelijk gemaakt aan de hand van een matrix.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden

33


4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

4.1 Vergroeningstypen

In dit onderzoek is er onderscheid gemaakt in vergroeningsmaatregelen. Dit onderscheid is gemaakt in vergroeningstypen en -middelen. Dit is gedaan vanwege de kijkwijze van uit de problemen omtrent klimaat en biodiversiteit. Een vergroeningsmiddel is een element waarin vergroeningstypen kunnen groeien. De vergroeningsmiddelen vervullen van zich zelf al meerdere waardes zoals; waterregulatie/ temperatuurregulatie/ biodiversiteit/ gebruikswaarde of belevingswaarde. Dus een vergroeningsmiddel kan versterkt worden met vergroeningstypen. Dus de werking van het vergroeningsmiddel is afhankelijk van het vergroeningstype wat er op aangebracht wordt. Deze vergroeningstypen en –middelen zijn voornamelijk gebaseerd op voorbeelden die te vinden zijn in straatprofielen, parken en tuinen. Gezien vanuit de problematiek omtrent klimaat en biodiversiteit komen er enkele bijzondere vergroeningstypen en -middelen naar voren die momenteel niet vaak toegepast worden in het herstructureren van een straatprofielen in hoog stedelijk gebied. Enkele vergroeningstypen en –middelen zijn samengevoegd omdat ze de zelfde waardes vervullen. Maar de waarde kan wel verschillend zijn per onderdeel omdat bijvoorbeeld de grootte verschilt per vergroeningstype en dus een andere werking heeft.

> Gazon (afb 18.) Intensief onderhouden vlakgroen, voornamelijk bestaande uit (gemaaide) grassen.

34

> Bloemetjesgazon (afb 19.) Intensief onderhouden vlakgroen, bestaande uit (gemaaide) grassen, aangevuld met kruidenbegroeiingen en bolgewassen die kunnen overleven in een gazon. > Vaste plantenborder (afb 20.) is een plantvak waarin kruiden groeien met voornamelijk in cultuurgebrachte kruiden/ grassen. > Bloemenweide (afb 21.) Extensief beheerd vlakgroen, voornamelijk bestaande uit een grote variatie kruidachtige vegetatie. > Ruig gras (afb 22.) Extensief beheerd vlakgroen, voornamelijk bestaande uit een kleine variatie (ongemaaide) grassen. > Hagen (afb 23.) Intensief onderhouden dichte rijen struiken/ bomen die minimaal eenmaal per jaar geschoren worden. Over het algemeen weinig variatie aan soorten. > Heggen (afb 24.) Extensief onderhouden dichte rijen struiken/ bomen die minimaal eens per twee jaar geschoren worden. Over het algemeen hoge variatie aan soorten. > Leibomen (afb 25.) Boom waarvan de takken in een bepaalde, horizontale richting geleid worden. Elk jaar wordt de boom teruggesnoeid tot op de gesteltakken of “liggers”. > Klimplanten (punt) (afb 26.) Planten die ondersteuning nodig hebben om omhoog te groeien omdat de stengels niet stevig genoeg zijn om de plant zelfstandig te dragen. Puntsgewijze klimplanten groeien slechts op één punt, veelal via een element (regenpijp), omhoog.   > Klimplanten (vlak) (afb 27.) Planten die ondersteuning nodig hebben om omhoog te groeien omdat de stengels niet stevig genoeg zijn om de plant zelfstandig te dragen. vlaksgewijze klimplanten zijn in staat een groot vlak te bedekken en zijn in staat om zichzelf aan de muur te hechten. Ze behoeven hiervoor geen hulpmiddel.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


> Solitaire boom (klein) (afb 28.) Boom die niet hoger wordt dan tien meter en geen samenhang vormt met andere bomen. Een uitgegroeide heester die hoger wordt dan 3m kan ook beschouwd worden als solitaire boom (klein). > Solitaire boom (groot) (afb 29.) Boom die groter wordt dan tien meter en geen samenhang vormt met andere bomen.

> Heestergroep (laag) (afb 30.) Vakbeplanting bestaande uit heesters (struiken) die niet hoger worden dan anderhalve meter. > Heestergroep (hoog) (afb 31.) Vakbeplanting bestaande uit heesters (struiken) die hoger worden dan anderhalve meter.

18. Gazon

19. Bloemetjesgazon

20. Vaste plantenborder

21. Bloemenweide

22. Ruig gras

23. Hagen

24. Heggen

25. Leibomen

26. Klimplanten (punt)

27. Klimplanten (vlak)

28. Solitaire boom (klein)

29. Solitaire boom (groot)

30. Heestergroep (laag)

31. Heestergroep (hoog)

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

35


4.2 Beoordeling van de vergroeningtypen

4.2.1 Temperatuurregulatie

Groen leeft, daarom is het dan ook onderhevig aan een boel verschillende aspecten wanneer het op groei en ontwikkeling aankomt, niets is dan ook hetzelfde. Door de te onderzoeken aspecten te abstraheren en er een beoordeelbare criteria van te maken, kan er in combinatie met onze eigen mening en gevoel, een waarde worden gekoppeld aan het desbetreffende aspect. Een subjectieve beoordeling. Daar waar de vergroeningstypen een indirecte meerwaarde hebben voor klimaatadaptatie en biodiversiteit kunnen er verschillende middelen ingezet worden die direct een meerwaarde bieden voor het aspect waar ze voor worden ingezet.

De hitte uitstraling is zelf weer in te delen drie aspecten op te splitsen. Te noemen het Albedo, warmtegeleiding en emissiviteit. Alle drie de aspecten zijn vrij wetenschappelijk en wanneer het op groen aankomt, zijn de aspecten dan ook niet concreet genoeg om ze per vergroeningstype toe te passen. EPA (Environmental Protection Agency) hanteert dan ook geen verschillende gegevens voor verschillende types groen, maar één algemene waarde voor groen. Zowel voor albedo als emissiviteit zijn de gemiddelde waarden van groen en stenige materialen nagenoeg gelijk (tenzij hier specifieke keuzes in gemaakt worden, hoe lichter hoe beter). Het grote verschil zit in de warmtegeleiding. Groen kan weinig warmte opnemen (o.a. door het verbruik voor verdamping en fotosynthese) en doordat het weinig warmte opneemt, kan het dus ook weinig afgeven aan de lucht. Stedelijke bouwmaterialen daarentegen zijn wel in staat veel warmte op te nemen waardoor ze ook veel warmte uitstralen. De mate waarin er door het groen stenige materialen worden weggenomen of geïsoleerd ,bepaalt dan ook de waarde. Wanneer ervoor gezorgd wordt dat stenige materialen in mindere mate worden blootgesteld aan zonlicht zullen deze minder opwarmen en zodoende ook de lucht minder verwarmen. Schaduw vormende elementen spelen hierbij een belangrijke rol. Door de mindere mate van warmtegeleiding is het beter om voor schaduwvormende vergroeningstypen in te zetten. Bij het gebruik van stedelijke bouwmaterialen wordt het probleem verplaatst en draagt het niet bij aan de algehele afkoeling.

Waarderingen Vergroeningstypen De beoordeling van de vergroeningstypen wordt gedaan aan de hand van vijf aspecten. Van ieder van deze vijf aspecten zijn twee beoordelingscriteria opgesteld die de gezamenlijke de belangrijkste waarde van het aspect vormen. Ieder criteria kan beoordeeld worden met een + of ++. + = draagt bij ++ = draagt zeer goed bij De maximale beoordeling van elk van de vijf aspecten kan dus ++++ zijn, wat betekent dat het de maximaal te behalen waarde van het vergroeningstype heeft voor het desbetreffende aspect.

36

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


Een ander belangrijk aspect van de stedelijke opwarming is de sky-view factor. De sky-view factor is de mate waarop een gebied is blootgesteld wordt aan de open atmosfeer en wordt bepaald door het breedte van het profiel en de hoogte van de bebouwing. De beplantingstypen hebben dan ook geen effect op dit aspect. Tot slot is er aangetoond dat de evapotranspiratie van groen, door de verhoging van de luchtvochtigheid, zorgt voor een reductie van de kracht van zonlicht en dus de stedelijke opwarming. Echter, concrete onderzoeken naar de mate van verdamping door groen en het effect hiervan op de kracht van zonlicht ontbreken. Waarderingen van de vergroeningstypen op de mate van evapotranspiratie kunnen dan ook niet worden gedaan. Criteria; Schaduw Hitte uitstraling

4.2.2 Waterregulatie Zoals in hoofdstuk 3.2 genoemd is, is het belangrijkste aspect van een goede waterregulatie de infiltratie van regenwater. Infiltratie kan alleen plaatsvinden wanneer het water een weg kan vinden naar de bodem, hiervoor zal dan ook onthard moeten worden. De mate waarin water vervolgens in de bodem kan infiltreren is voor het overgrote deel afhankelijk van de gesteldheid van de ondergrond (zie bijlage III regenwaterafvoer). De mate waarin er voor een desbetreffend vergroeningstype ontharding nodig is, bepaalt de waardering. Dit kan onderverdeeld worden in vlak groen en punt groen. Voor vlak groen, zoals gazon en vaste planten, dient een geheel vlak te worden onthard.

Daarbij komt dat deze typen veelal een grote plantdichtheid kennen. De plantdichtheid zorgt ervoor dat zonlicht niet tot nauwelijks op de bodem kan schijnen en dat er door de vele individuele planten een grote opwaartse waterbeweging is. Dit zorgt ervoor dat de bodem niet ‘dichtslaat’ zodat deze bij een regenbui gelijk in staat is om regenwater op te nemen. Voor bomen en klimplanten daarentegen hoeft maar minimaal te worden onthard, alleen een punt. Hierdoor zullen ze dan ook een minimale waterregulatiewaarde toegekend krijgen. Tot slot is er aangetoond dat beplantingen een positieve uitwerking hebben op de infiltratiecapaciteit van de bodem en dat een deel van het regenwater in de boom op bijvoorbeeld blad achter blijft. Echter, de mate waarin beplanting hierin bijdraagt, is door ontbrekende onderzoeken onbekend. Waarderingen omtrent de toename hiervan kunnen dan ook niet worden gedaan. Deze waarde zal dan ook niet beoordeeld worden. Criteria; Mate van ontharding Beplantingsdichtheid

4.2.3 Biodiversiteit “Hoe rijker en gevarieerder het groen, hoe meer biodiversiteit”(M. Hoffman, 2013). Een belangrijk aspect van biodiversiteit is de mate aan variatie die er aanwezig is binnen het groen. Veel variatie in soort, bloei, vrucht en habitus zorgt voor veel verschillende soorten voedsel, verschillende bloeitijden etc. Kort gezegd, zorgt het voor een breed draagvlak voor de biodiversiteit. Naast het toepassen van vergroeningstypen die voedsel produceren voor diverse dieren, kunnen er met de diverse verrgoeningstypen locaties

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

37


4.2.5 Belevingswaarde gecreëerd worden die fungeren als nest-, schuil- en overnachtinggebied. Men wil de dieren immers niet alleen de stad intrekken, maar ze hier ook houden. De vraag is dan ook of het desbetreffende vergroeningstype in staat is om te fungeren als vlucht en/of schuilplaats voor fauna. Zoals in hoofdstuk 3.3 benoemd, kan het (extra) vergroenen van het stedelijk gebied goed bijdragen aan de biodiversiteit in de stad. Ter bevordering van biodiversiteit is, zoals hier boven benoemd, diversiteit in soorten en leefklimaten van belang, dit is helaas moeilijk te koppelen aan vergroeningstypen algemeen gezien. De waarde zal dan ook gekoppeld worden aan de mate waarin er variatie mogelijk is binnen een vergroeningstype. Een boom bijvoorbeeld bestaat maar uit één soort, ruig gras daarentegen bestaat uit veel meer verschillende soorten, en bevat dus ook een veel grotere mate aan diversiteit. De waarde is dan ook groter. Criteria; Diversiteit binnen vergroeningstypen Schuil- en nestelgelegenheid

4.2.4 Gebruikswaarde Gebruikswaarde heeft te maken met de functionaliteit van een plek. In dit onderzoek is een verhardvlak als meest functioneel element gezien. Het is flexibel in gebruik en het is goed betreedbaar. Elke vergroeningsmaatregel zal daarom in een zekere maat een negatief effect hebben op de gebruikswaarde. Criteria: Flexibiliteit Toegankelijkheid

38

Belevingswaarde is een erg complex begrip (zie bijlage II). Maar de belangrijkste feiten omtrent belevingswaarde zijn, dat de mate van beleving erg afhankelijk is van persoon en de waarde die er aangekoppeld wordt, is erg afhankelijk van cultuur. Deze waarden kunnen in de loop van de tijd veranderen. Dus belevingswaarde is eigenlijk niet objectief is vast te stellen. Voor dit onderzoek zijn de belangrijkste waardes van een openbare ruimte onderscheiden. Deze zijn gebaseerd op de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. Hieruit hebben wij een belangrijk begrip gehaald en onderverdeeld bij de belevingswaarde. Dit begrip is ruimtelijke diversiteit. Deze is vertaald naar invloed op ruimtelijke omgeving en diversiteit binnen maatregel. Bij de criteria diversiteit binnen een maatregel wordt gedoeld op de diversiteit die er binnen het type mogelijk is. Het vergroeningstype hoeft in de praktijk deze diversiteit niet te bevatten, maar hoe diverser, hoe hoger de belevingswaarde. Criteria: Invloed op ruimtelijke omgeving Diversiteit binnen maatregel

4.2.5 Aspecten onderdelen Temperatuurregulatie Schaduw Hitte uitstraling Waterregulatie Mate van ontharding Beplantingsdichtheid Biodiversiteit Diversiteit binnen vergroeningstype Schuil- en nestelgelegenheid Gebruikswaarde Flexibiliteit Toegankelijkheid Belevingswaarde Invloed op ruimtelijke omgeving Diversiteit binnen maatregel

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


4.3 Vergroeningstypen en waarden 4.3.1 Gazon/ Bloemetjesgazon

Temperatuurregulatie > Schaduw Een gazon en/of bloemetjesgazon draagt niet bij aan schaduwwerking. > Hitteuitstraling Voor deze vergroeningstypen wordt er een geheel oppervlak onthard en vergroend. Het wegnemen van de stenige materialen en het toevoegen van groen zal dan ook een (grote) positieve uitwerking hebben op de totale hitteuitstraling. Waterregulatie > Mate van ontharding Gazon en/of bloemetjesgazon wordt beschouwd als een vlak. Dit betekent dat er voor toepassing ervan maximaal onthard dient te worden, waardoor er dus ook maximaal ge誰nfiltreerd kan worden. > Beplantingsdichtheid Gazon en/of bloemetjesgazon kent een grote dichtheid qua vegetatie. Door deze grote dichtheid aan vegetatie heeft de zon nauwelijks tot geen invloed op de bodem. Daarnaast zorgen de vele individuele grasplantjes voor een grote opwaartse waterbeweging waardoor de bodem minder snel zal uitdrogen en dus ook minder snel zal dichtslaan bij een zware regenbui. Hierdoor zal de bodem direct in staat zijn om water op te nemen en zal er minder water afvloeien.

toepassing van soorten (bloembollen, kruiden etc.) een minimale extra toegevoegde waarde qua diversiteit. > Schuil- en nestelgelegenheid Gazon en/of bloemetjesgazon biedt nauwelijks tot geen schuil- en nestelgelegenheid. De waarde is dan ook te verwaarlozen. Gebruikswaarde

> Flexibiliteit Gazon is na verharding de meest flexibele inrichting van de openbare ruimte. Gazon kan voor veel verschillende doelleinden gebruikt worden, bijvoorbeeld voetballen, zonnen, feestjes etc. Bloemetjesgazon daarentegen kent een lichte achteruitgang qua flexibiliteit. Door de toevoeging van bijvoorbeeld bloembollen zal de flexibiliteit van het vlak tijdelijk minder zijn, tot de bloembollen weer verdwenen zijn. > Toegankelijkheid Gazon en bloemetjesgazon zijn goed betreedbaar. In vergelijking met verharding gaat de toegankelijkheid wel enigszins achteruit, maar van alle vergroeningstypen bieden gazon en bloemetjesgazon wel de meeste mogelijkheden qua gebruik en betreding.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving Een gazon en/of bloemetjesgazon heeft een ruimtelijke werking, het maakt een ruimte beleefbaar. Door een aaneen gesloten gazon heeft het een verbindende werking(Tussen Haard & Horizon, 2004). > Diversiteit binnen maatregel De mogelijkheden qua diversiteit binnen gazon zijn minimaal. Bloemetjesgazon daarentegen kent, door de toevoeging van extra soorten en bloei, een hogere diversiteit.

Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstype Gazon zal door zijn toepassing en intensieve onderhoud slechts enkele soorten kennen, de diversiteit is dan ook minimaal. Bloemetjes gazon daarentegen kent door de extra Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

39


4.3.2 Vaste plantenborder

Temperatuurregulatie > Schaduw Een vaste plantenborder draagt niet bij aan schaduwwerking. > Hitte uitstraling Voor deze vergroeningstypen wordt er een geheel oppervlak onthardt en vergroent. Het wegnemen van de stenige materialen en het toevoegen van groen zal dan ook een (grote) positieve uitwerking hebben op de totale hitteuitstraling.

Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstype Vaste planten zijn toe te passen in allerlei mogelijkheden. Door de grote hoeveelheid aan variatie die een vaste plantenborder kan bevatten kan deze dan ook aantrekkelijk zijn voor veel verschillende soorten fauna. Met name bloei en zaadvorming zijn hierbij belangrijke aspecten. > Schuil- en nestelgelegenheid Door de grote variatie die mogelijk is binnen een vaste plantenborder zal er voor verschillende soorten fauna een mogelijkheid zijn tot schuil- en nestelgelegenheid. Dit is echter wel minimaal (M. Hoffman, 2012). Gebruikswaarde

Waterregulatie > Mate van ontharding Vaste plantenborder wordt beschouwd als een vlak. Dit betekend dat er voor toepassing ervan maximaal onthardt dient te worden, waardoor er dus ook maximaal geĂŻnfiltreerd kan worden. > Beplantingsdichtheid Vaste plantenborder kent een grote dichtheid qua vegetatie. Door deze grote dichtheid aan vegetatie heeft de zon nauwelijks tot geen invloed op de bodem. Daarnaast zorgen de vele individuele grasplantjes voor een grote opwaartse waterbeweging waardoor de bodem minder snel zal uitdrogen en dus ook minder snel zal dichtslaan bij een zware regenbui. Hierdoor zal de bodem direct in staat zijn om water op te nemen en zal er minder water afvloeien.

40

> Flexibiliteit De flexibiliteit van een vaste plantenborder is minimaal. Het wordt enkel in gezet als sierelement. De mate van flexibiliteit en gebruik zijn dan ook te verwaarlozen. > Toegankelijkheid Een vaste plantenborder is niet toegankelijk. Het is enkel ‘kijkgroen’.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving Vaste planten kunnen als ruimtelijk middel worden ingezet, het kan een kader vormen en zicht assen geleiden (Tussen Haard & Horizon, 2004). > Diversiteit binnen maatregel Door de grote verscheidenheid in vaste planten is er een grote diversiteit mogelijk binnen een vaste plantenborder. Het kan ontworpen naar de smaak van iedereen en kan veel verschillen in bloei, hoogte, habitus, blad etc. bevatten. Kortom, een vaste plantenborder kan een zeer grote diversiteit bevatten.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


4.3.3 Bloemenweide/ Ruig gras

Temperatuurregulatie > Schaduw Een bloemenweide of ruig gras draagt niet bij aan schaduwwerking. > Hitte uitstraling Voor deze vergroeningstypen wordt er een geheel oppervlak onthardt en vergroent. Het wegnemen van de stenige materialen en het toevoegen van groen zal dan ook een (grote) positieve uitwerking hebben op de totale hitte uitstraling.

Hierdoor zal er een mate aan natuurlijk afwisseling ontstaan en krijgt de natuur zelf gelegenheid om natuur te laten ontwikkelen naar de desbetreffende omstandigheden. Bloemenweide zal een grotere variatie in kruiden bevatten, bij ruig gras zullen dit voornamelijk grasachtige zijn. > Schuil- en nestelgelegenheid Door de grote variatie die mogelijk is binnen bloemenweide en ruig gras zal er voor verschillende soorten fauna een mogelijkheid zijn tot schuil- en nestelgelegenheid. Met name omdat deze vergroeningstypen een mate van vrijheid hebben om plek specifieke soorten aan te trekken (M. Hoffman, 2012). Gebruikswaarde

Waterregulatie > Mate van ontharding Bloemenweide en/of ruig gras wordt beschouwd als een vlak. Dit betekend dat er voor toepassing ervan maximaal onthardt dient te worden, waardoor er dus ook maximaal geïnfiltreerd kan worden. > Beplantingsdichtheid Bloemenweide en/of ruig gras kent een grote dichtheid qua vegetatie. Door deze grote dichtheid aan vegetatie heeft de zon nauwelijks tot geen invloed op de bodem. Daarnaast zorgen de vele individuele grasplantjes voor een grote opwaartse waterbeweging waardoor de bodem minder snel zal uitdrogen en dus ook minder snel zal dichtslaan bij een zware regenbui. Hierdoor zal de bodem direct in staat zijn om water op te nemen en zal er minder water afvloeien. Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstype Zowel bloemenweide als ruig gras zal een grote variatie kennen qua soortenrijkdom. Doordat beide soorten een extensief onderhoud genieten zal er veel gelegenheid zijn voor soorten om zichzelf te vestigen in he desbetreffende gebied.

> Flexibiliteit De flexibiliteit van bloemenweide en ruig gras is minimaal. Het zijn natuurlijke vergroeningstypen die dan ook als zodanig onderhouden dienen te worden. De lage mate van onderhoud en de ruigte van het type maken dat de typen voornamelijk voor de beleving zijn en in verwaarloosbare mate voor gebruik. > Toegankelijkheid Bloemenweide en ruig gras zijn in mindere mate toegankelijk, slechts voor het avontuurlijke kind kan het speelplek dienen.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving Door grotere oppervlakte heeft ruig gras/ bloemenweide een ruimtelijke werking. Door een uniform beeld wordt één ruimte beleefbaar. Ruig gras/ bloemenweide geeft een natuurlijk beeld en belevingswaarde, door de losse opbouw kan het rommelig ervaren worden.(Tussen Haard & Horizon, 2004). > Diversiteit binnen vergroeningstype Zoals eerder al gezegd kennen bloemenweide en ruig gras een grote variatie aan vegetatie. Met name door het extensieve onderhoud kennen de vergroeningstypen mate van vrijheid als het op ontwikkeling aankomt. Door wisselende omstandigheden kan het uiterlijk van deze vergroeningstypen dan ook per periode variëren.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

41


4.3.4 Hagen/ Heggen/ Leibomen

Temperatuurregulatie > Schaduw Hagen, heggen en leibomen leveren een bepaalde hoeveelheid schaduw, afhankelijk van de grootte. Aannemelijk is dat hagen binnen het straatprofiel maximaal 1,5m hoog zullen worden. Heggen daarentegen worden erg groot en breed. Waardoor deze meer schaduw vormen dan bijvoorbeeld een haag. > Hitte uitstraling Voor deze vergroeningstypen hoeft niet veel onthard te worden. Wel is het feit dan heggen breder en hoger worden en dus meer bladmassa hebben waardoor er meer warmte opgenomen wordt door de heggen dan hagen en leibomen. Waterregulatie > Mate van ontharding Voor hagen, heggen en/of leibomen is maar een minimale hoeveelheid ontharding nodig. Het zijn over het algemeen compacte vergroeningstypen, die juist omdat ze compact zijn ingezet worden. Ze behoeven niet veel onthard vlak voor een groeiplaats. Beplantingsdichtheid Zowel hagen als heggen en leibomen kennen een kleine beplantingsdichtheid. Er zit veel ruimte tussen de afzonderlijke planten. Door deze grote ruimte heeft het weer veel invloed op de grond en is de mate van uitdroging groot. Daarbij komt dat het beperkte aantal individuele planten weinig opwaartse waterdruk veroorzaakt wat het verdrogen versneld.

42

Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstype Uit traditie bestaan hagen en leibomen uit slechts één en dezelfde soort. De diversiteit binnen deze vergroeningstypen is dan ook minimaal. In tegenstelling tot heggen worden deze vaak gevarieerd aangeplant. > Schuil- en nestelgelegenheid Afhankelijk van soortkeuze kunnen hagen en leibomen bijdragen aan een grotere biodiversiteit. Hagen en leibomen trekken veel fauna, ze bieden nestel- en schuilplekken voor veel diersoorten. Hoe losser de haag of leiboom, hoe beter het is voor de biodiversiteit. Dit komt mede doordat leibomen en hagen de kans krijgen om te bloeien en eventueel vruchten kunnen dragen. (Groenblauwe netwerken, 2012) Gebruikswaarde

> Flexibiliteit Leibomen hebben minimaal effect op de flexibiliteit. Dit is voor heggen heel anders, dit worden namelijk breed uitgroeiende ‘struiken’, en hebben daarom wel een groot effect op de flexibiliteit. Hagen hebben in mindere mate een negatief effect op de flexibiliteit in vergelijking tot heggen. > Toegankelijkheid Leibomen hebben vrijwel geen negatief effect op de toegankelijkheid, in tegenstelling tot hagen/ heggen. Voornamelijk heggen nemen veel ruimte in.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving Afhankelijk van toepassing kunnen hagen, heggen en leibomen ruimtegebruik van een plek beperken. Doordat ze bijdragen aan een hogere belevingswaarde en verblijfskwaliteit verbeteren ze het recreatief gebruik van een plek of gebied. Heggen zijn over het algemeen erg massief en kunnen ruimtes gaan beperken. Daarom zijn heggen in een smal straatprofiel niet handig. > Diversiteit binnen vergroeningstype Uit traditie bestaan hagen en leibomen uit slechts één en dezelfde soort. De diversiteit binnen deze vergroeningstypen is dan ook minimaal. In tegenstelling tot heggen worden deze vaak gevarieerd aangeplant.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


4.3.5 Klimplanten (punt & vlak)

Temperatuurregulatie > Schaduw Klimplanten groeien voornamelijk vlak tegen de muur en zorgen daarom dan ook niet voor schaduwvorming. Ze houden echter wel zonlicht tegen; zie hitte uitstraling. > Hitte uitstraling Klimplanten zijn in staat om een volledige wand te onttrekken aan de invloed van zonlicht. Ze vormen als het ware een isolerende laag over de desbetreffende muur op object, en zorgen op deze manier dat de muur of object nauwelijks zonlicht opnemen en dus ook geen warmte uitstralen. Doordat muren binnen een straatprofiel procentueel gezien een groot percentage van de stenige materialen bevatten is de ingreep dat ook zeer doeltreffend. Vlakklimplanten hebben door hun groeiwijze hier een aanzienlijk hogere waarde voor dan puntklimplanten. Waterregulatie > Mate van ontharding Voor de toepassing van klimplanten hoeft slechts in een minimale hoeveelheid te worden onthard. Beplantingsdichtheid Doordat klimplanten (punt & vlak) veelal als solitaire planten worden aangeplant, kennen ze een lage beplantingsdichtheid.

Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstype Het is over algemeen zo dat regenpijpen (punt) en blinde gevels (vlak) vaak aangeplant worden met ĂŠĂŠn of heel misschien twee soorten. Daarom is er totaal geen diversiteit binnen dit vergroeningstype en draagt deze niet of nauwelijks bij aan de biodiversiteit gezien vanuit dit punt. > Schuil- en nestelgelegenheid Klimplanten bieden over het algemeen schuil- en nestelgelegenheid. De mate waarin de klimplant hierin bijdraagt is sterk afhankelijk van de soort die toegepast wordt. Gebruikswaarde

> Flexibiliteit De inzetbaarheid van klimplanten is flexibel. Vanuit hun natuurlijk habitus zoeken de planten zelf een plek waar ze kunnen klimmen of kunnen groeien. In het stedelijk gebied zullen ze dat dan ook doen. Nadeel is echter wel dat wanneer ze ergens groeien waar dat ongewenst is, ze lastig te verwijderen zijn vanwege hun groeiplek. > Toegankelijkheid Klimplanten bieden geen beperking in de toegankelijkheid van een gebied, dit doordat deze ruimte in gebruik nemen die anders niet gebruikt wordt.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving Afhankelijk van toepassing, hebben klimplanten geen directe meerwaarde op ruimtelijke beleving. Dit doordat deze veel uit gaat van bestaande bouwkundige elementen zoals muren en hekwerken. In combinatie met een element zoals een pergola kunnen klimplanten een object in een ruimte gaan vormen. Een klimplant komt de belevingswaarde ten goede wanneer de bestaande situatie overwegend bestaat uit (blinde) muren. > Diversiteit binnen maatregel Diversiteit binnen dit vergroeningstype is over het algemeen minimaal, daarom voldoen klimplanten niet aan dit criterium.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

43


4.3.6 Heestergroep (hoog & laag)

Temperatuurregulatie > Schaduw Een lage heestergroep heeft door zijn beperkte hoogte ook een beperkte schaduwvorming. Een hoge heestergroep daarentegen is in grotere mate in staat zijn om schaduw te vormen. > Hitte uitstraling Voor deze vergroeningstypen wordt er een geheel oppervlak onthard en vergroen. Het wegnemen van de stenige materialen en het toevoegen van groen zal dan ook een (grote) positieve uitwerking hebben op de totale hitteuitstraling. Waterregulatie > Mate van ontharding Heestergroep (hoog & laag) wordt beschouwd als een vlak. Dit betekent dat er voor toepassing ervan maximaal onthard dient te worden, waardoor er dus ook maximaal geïnfiltreerd kan worden. > Beplantingsdichtheid Een heestergroep kent een grote dichtheid qua vegetatie. Door deze grote dichtheid aan vegetatie heeft de zon nauwelijks tot geen invloed op de bodem. Daarnaast zorgen de vele heesters voor een grote opwaartse waterbeweging waardoor de bodem minder snel zal uitdrogen en dus ook minder snel zal dichtslaan bij een zware regenbui. Hierdoor zal de bodem direct in staat zijn om water op te nemen en zal er minder water afvloeien.

44

Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstype Binnen heestergroepen is er minder diversiteit mogelijk in vergelijking tot ruig gras. Daarom zal een heestergroep maar een deel bijdragen aan dit criterium. > Schuil- en nestelgelegenheid Hoe hoger de beplantingen des te meer deze voorziet in schuil- en nestelgelegenheid. Gebruikswaarde

> Flexibiliteit De flexibiliteit van een heestergroep is minimaal. Het wordt enkel in gezet als sierelement. De mate van flexibiliteit en gebruik zijn dan ook te verwaarlozen. > Toegankelijkheid Een heestergroep is niet toegankelijk. Het is enkel ‘kijkgroen’.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving Afhankelijk van toepassing kunnen heesters ruimtegebruik van een plek beperken. Doordat ze bijdragen aan een hogere belevingswaarde en verblijfskwaliteit verbeteren ze het recreatief gebruik van een plek of gebied. Heggen zijn over het algemeen erg massief en kunnen ruimtes gaan beperken. > Diversiteit binnen vergroeningstype Een heestergroep heeft in vergelijking tot een vaste plantenborder in mindere mate ruimte voor diverse soorten. Maar over het algemeen gezien hebben heesters wel meer sierwaardes (bloei, bes, blad en bast) dan bijvoorbeeld vaste planten en zijn in dit opzicht wel divers.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


4.3.7 Boom (groot & klein)

Temperatuurregulatie > Schaduw Bomen staan bekend om het schaduwvormende vermogen. Logisch is dat een kleine boom minder schaduw vormt dan een grote boom. > Hitte uitstraling Voor de aanplant van een boom is niet per definitie veel ontharding nodig. Een boomspiegel kan zelfs nog worden afgedekt met een stalen boomrooster. Echter, door het schaduwvormende vermogen van de bomen wordt automatisch ook het hitte uitstralende vermogen van de verharding binnen de slagschaduw beperkt. Dit doordat deze door de schaduw minder onderhevig zijn aan de zon. De bomen hebben een hitte absorberende werking, het zonlicht wordt door de vegetatie verbruikt voor verdamping en fotosynthese, waardoor het niet meer omgezet kan worden in warmte. Waterregulatie > Mate van ontharding Bomen worden beschouwd als een punt vergroeningstype. Dit houdt in dat ze groeien op een plek, en dus in theorie hebben ze niet veel ontharding nodig. (in de prakrijk is dit anders zie aanbevelingen) > Beplantingsdichtheid Het gaat over één boom die in contact staat met de grond. De grond onder bij de stam van de boom is vaak droger doordat de boom zelf vocht ontrekt en de bladmassa het water tegenhoudt en dus verplaatst naar een andere plek. De uitdroging en betere infiltratie onder de boom is op te vangen door bijvoorbeeld vaste planten (zie aanbevelingen).

Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstype Het gaat over één boom dus draagt niet bij aan dit criterium. (wel zorgt een oude boom voor meer microklimaten die de biodiversiteit ten goede komt zie aanbevelingen) > Schuil- en nestelgelegenheid Veel vogels maken gebruik van de schuil- en nestelgelegenheid van bomen en dragen hierin uitermate goed bij. Gebruikswaarde

> Flexibiliteit Een boom als individu heeft minimaal effect op de flexibiliteit van een plek. Wanneer bomen in groepen geplaatst worden zal de Gebruikswaarde ook anders zijn. > Toegankelijkheid Bomen bieden geen beperking in de toegankelijkheid van een gebied.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving Bomen kunnen ruimtelijk worden ingezet om ruimtes te maken en zichtassen te creëren. Hoe groter de boom hoe groter de invloed op de ruimtelijke omgeving. > Diversiteit binnen maatregel Het gaat om één boom, maar met een goede soort keuze kan er wel gezorgd worden voor een divers beeld door de seizoenen heen. (zie aanbevelingen). Maar draagt gezien naar bomen algemeen niet bij aan dit criterium.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

45


4.4 Vergroeningsmiddelen > Grastegels (afb 32.) (open bestratingpatroon) zijn een soort open verharding met grote voegen waartussen gras kan groeien. > Plantenbak (afb 33.) Een bak/pot waarin beplantingen kunnen groeien. > Verticale tuin (afb 34.) Een over het algemeen dure constructie waarin planten groeien.

32. Grastegels

33. Plantenbakken

34. Verticale tuin

35. Groene stapelmuur

36.Vloeiveld

37. Wadi

38. Greppel

39. (WONO)

> Groene stapelmuur (afb 35.) Een muur met veel tussen ruimtes waar planten tussen kunnen groeien en dieren zich kunnen huisvesten. > Vloeiveld (afb 36.) Een verlaagd veld waarin tijdelijk water geborgen kan worden. > Wadi (afb 37.) Een beplante greppel met een doorlatende bodem. De bovenlaag bestaat uit verbeterde grond. Eronder bevindt zich een in geotextiel ingepakte koffer die gevuld is met waterdoorlatende materialen zoals bijv. grind of lavasteen. > Greppel (afb 38.) Verlaagde en begroeide strook waarin voornamelijk bovengronds water in afgevoerd kan worden. > (WONO) (afb 39.) wateroppervlak met natuurvriendelijke oever is een oever die is aangelegd om de ontwikkeling van natuur en ecologie te stimuleren.

46

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


4.5 Beoordeling van de vergroeningsmiddelen De beoordeling van de vergroeningsmiddelen is anders benaderd dan de vergroeningtypes. Een vergroeningsmiddel wordt op de zelfde criteria getoetst als de vergroeningstypes. Echter is de waarde niet altijd vast te stellen zoals dat bij de vergroeningstypes wel het geval is. De uiteindelijke waarde hangt af van de combinatie die wordt gemaakt met vergroeningstype en -middel.

> Schuil- en nestelgelegenheid Er is geen schuil- en nestelgelegenheid mogelijk binnen dit vergroeningsmiddel. Gebruikswaarde

> Flexibiliteit Een open varharding heeft vrijwel de zelfde gebruikswaarde als gesloten verharding. > Toegankelijkheid De toegankelijkheid is echter iets minder dan gesloten verharding. Maar dit is verwaarloosbaar.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving De grastegel op zich draagt niet positief bij aan de belevingswaarde. Zodra het niet intensief gebruikt wordt kan de zelfde waarde als gazon toegekend worden. > Diversiteit binnen maatregel Binnen een grastegel is er weinig diversiteit mogelijk.

4.5.1 Grastegel

Temperatuurregulatie > Schaduw Grastegels dragen niet bij aan schaduw. > Hitte uitstraling Een open verharding kan bijdragen aan de hitte uitstraling. Door de vegetatie tussen de verharding wordt de warmte geabsorbeerd en niet terug gereflecteerd in de ruimte zoals bij gesloten verhardingsvlakken. Maar dit is minimaal en dus verwaarloosbaar. Als de tegel niet intensief gebruikt wordt kan de waarde van gazon aangenomen worden. Waterregulatie > Mate van ontharding Een klein deel wordt met een grastegel onthard en draagt dus bij in de ontharding. > Beplantingsdichtheid De delen waar gras kan groeien hebben de zelfde dichtheid als gazon en zorgen dus voor een positieve bijdrage aan infiltratie. Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningsmiddel Weinig diversiteit mogelijk bij een grastegel. Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

47


4.5.2 Plantenbak

> Toegankelijkheid Toegankelijkheid is afhankelijk hoe de plantenbakken neergezet worden.

Belevingswaarde

Temperatuurregulatie > Schaduw Plantenbakken dragen minimaal bij aan het creĂŤren van schaduw. Daarom is dit verwaarloosbaar. > Hitte uitstraling De mate waarop plantenbakken bijdragen aan hitte uitstraling is afhankelijk van de hoeveelheid aan plantenbakken die worden toegepast en welke vergroeningstypen worden toegepast. Maar over het algemeen is te zeggen dat het effect van planten bakken te verwaarlozen is. Waterregulatie > Mate van ontharding Waar niet onthard kan worden zou juist een plantenbak geplaatst kunnen worden. Helaas draagt de plantenbak hoe dan ook niet bij aan waterregulatie. > Beplantingsdichtheid Beplantingsdichtheid kan hoog zijn in een plantenbak, maar heeft geen positief effect op de waterregulatie. Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningsmiddel Er kan een hoge diversiteit zijn binnen dit vergroeningsmiddel maar dat is afhankelijk van het vergroeningstype, dat er toegepast gaat worden. > Schuil- en nestelgelegenheid Of er schuil- of nestelgelegenheden gecreĂŤerd worden is ook weer afhankelijk van de vergroeningstypen. Gebruikswaarde > Flexibiliteit Doordat plantenbakken in de meeste gevallen verplaatsbaar zijn, is dit vergroeningsmiddel juist flexibel.

48

> Invloed op ruimtelijke omgeving Is afhankelijk van formaat en toegepaste vergroeningstypen. > Diversiteit binnen maatregel Is afhankelijk van formaat en toegepaste vergroeningstypen.

4.5.3 Verticale tuin

Temperatuurregulatie > Schaduw Een verticale tuin geeft niet meer schaduw dan dat de gevel van zich zelf zou doen. > Hitte uitstraling Een verticale tuin zorgt wel dat een complete gevel afgedekt wordt met groen. Hierdoor verminderd het de hitte uitstraling. Waterregulatie > Mate van ontharding Ontharden is in theorie niet nodig. Een verticale tuin is als het ware een losse constructie tegen de muur. > Beplantingsdichtheid Doordat het een verticale tuin is heeft het niet de zelfde werking als een vaste plantenborder en is dit criterium niet van toepassing op een verticale tuin. Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstypen De mate van diversiteit is afhankelijk van het vergroeningstype en soort keuze. > Schuil- en nestelgelegenheid De mogelijke schuil- en nestelgelegen zijn sterk afhankelijk van de beplantingskeuze.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


Gebruikswaarde

> Flexibiliteit De inzetbaarheid van een verticale tuin is flexibel. Dit omdat het niet veel ruimte hoeft in te nemen. > Toegankelijkheid Een verticale tuin biedt bijna geen beperking in de toegankelijkheid van een gebied, dit doordat deze ruimte nu in genomen wordt die anders niet gebruikt wordt.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving Dit is afhankelijk van beplantingskeuze. > Diversiteit binnen maatregel Dit is afhankelijk van vergroeningstype en beplanting keuze

4.5.4 Groene stapelmuren

Temperatuurregulatie > Schaduw Afhankelijk van het vergroeningstype dat er toegepast wordt. > Hitte uitstraling Een stapelmuur heeft door de vegetatie een warmte absorberende werking. De warmte wordt door de vegetatie geabsorbeerd en wordt niet terug weerkaatst. De mate van werking is afhankelijk van vergroeningtype.

Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstypen De vele microklimaten die er gecreĂŤerd worden met de holtes zorgen mogelijk voor een hoge diversiteit flora bij minimaal onderhoud. > Schuil- en nestelgelegenheid De vele holtes zorgen voor schuilplaatsen voor kleine amfibieĂŤn, zoogdieren en insecten. Gebruikswaarde

> Flexibiliteit De flexibiliteit is afhankelijk van de bouwstijl. De groene muur kan ook gedeeltelijk een zit muur zijn, of een keerwand. Een stapelmuur kan ingezet als afscheiding. Op deze manier kunnen hekwerken en schuttingen vervangen. > Toegankelijkheid De toegankelijkheid hangt af van hoe het middel ingezet wordt, maar hangt ook af van het vergroeningstype en soort keuze.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving De invloed op de ruimtelijke omgeving is afhankelijk van hoe het middel ingezet wordt en wel vergroeningstype gebruikt wordt. > Diversiteit binnen maatregel De diversiteit is er afhankelijk van de vergroeningstypen en de soort keuze van zowel dode als levende materialen.

Waterregulatie > Mate van ontharding In theorie hoeft er niet onthard worden en heeft dus ook niet effect op dit criterium > Beplantingsdichtheid De beplanting die in de stapelmuur kan groeien, kan wel een hoge dichtheid vormen. Maar het effect dat bijvoorbeeld vaste planten hebben in een gewone border op infiltratie is anders dan in een stapelmuur. Dus dit criterium is niet echt van toepassing op dit vergroeningsmiddel. Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

49


4.5.5 Vloeiveld/ Wadi/ Greppel/ WONO (wateroppevlak met natuurlijke oever)

Temperatuurregulatie > Schaduw Draagt niet bij aan dit criterium > Hitte uitstraling Er kan gesteld worden dat deze middelen de hitte straling tegen gaan. De mate daarvan is erg afhankelijk van de vergroeningstype die er op toegepast wordt. Maar een WONO zal altijd positief bijdragen aan temperatuurregulatie. Waterregulatie > Mate van ontharding Voor al deze vergroeningsmiddelen zal flink onthard moeten worden. Deze middelen nemen redelijk wat ruimte in. > Beplantingsdichtheid We kunnen wel stellen dat de beplantingsdichtheid hetzelfde is als gazon, vaste plantenborder enz. Door deze grote dichtheid aan vegetatie heeft de zon nauwelijks tot geen invloed op de bodem. Daarnaast zorgen de vele individuele grasplantjes voor een grote opwaartse waterbeweging waardoor de bodem minder snel zal uitdrogen en dus ook minder snel zal dichtslaan bij een zware regenbui. Hierdoor zal de bodem direct in staat zijn om water op te nemen en zal er minder water afvloeien.

Wel kun je stellen dat de natuurlijke oever van een WONO super interessante schuil- en/of nestelplekken biedt voor verschillende diersoorten. En draagt daardoor erg goed bij aan de biodiversiteit. Gebruikswaarde

> Flexibiliteit Afhankelijk van de grote en de vergroeningstypen die erop toegepast worden. Wel kan er gesteld worden dat de flexibiliteit van een WONO minimaal is. > Toegankelijkheid Is afhankelijk van vergroeningtype en doelen die er gesteld worden.

Belevingswaarde

> Invloed op ruimtelijke omgeving Erg afhankelijk van het ontwerp en de vergroeningsmaatregelen. > Diversiteit binnen maatregel Water wordt over het algemeen hoog gewaardeerd. Door toevoeging van water worden er verschillende gradiënten gecreëerd, variërend van nat, tot plasdras en droog. Deze verschillende biotopen hebben een eigen beplanting. De variatie draagt bij aan de belevingswaarde. (Groenblauwe netwerken, 2012)

Biodiversiteit > Diversiteit binnen vergroeningstypen Dit is erg afhankelijk van het vergroeningstype dat er toegepast wordt. > Schuil- en nestelgelegenheid De mate waarin de middelen bijdragen is erg afhankelijk van net vergroeningstypen, dat er toegepast wordt. 50

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


4.6 Matrix Op de volgende pagina wordt de matrix weer gegeven. Alle beoordelingen op de criteria van de factoren zijn samengevoegd in een zogenoemde matrix. Door alle gegevens naast elkaar te zetten in een matrix, kan er in één oogopslag gezien worden welke vergroeningtypen waar goed op scoren en welke twee vergroeningstypen in combinatie met elkaar kunnen worden ingezet om het maximale resultaat te behalen. De matrix bevat naast vergroeningstypen ook vergroeningsmiddelen. De vergroeningsmiddelen kunnen ingezet worden in combinatie met een vergroeningstype. Wanneer één van de beoordelingscriteria afhankelijk is van het vergroeningstype staat er een vraagteken, deze kan dan bepaald worden door de keuze qua type. De matrix biedt een simpel maar volledig overzicht van de beoordelingen.

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

51


4.6 Matrix

52

Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waarden


Klimaatadaptief groen - 4. Vergroeningsmaatregelen en waardes

53


54

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen


5. Conclusies en aanbevelingen

In dit hoofdstuk komen alle conclusies en aanbevelingen aan bod, die zijn voortgekomen uit vijf weken onderzoek. De conclusies geven antwoord op de hoofd- en deelvragen die leidend zijn geweest voor dit onderzoek. Er komen ook nog enkele belangrijke conclusies aanbod, die niet mogen onderbreken in dit rapport. In dit hoofdstuk wordt er ook gekeken of de gestelde hypothese juist is. Vanuit de conclusies zijn er aanbevelingen opgesteld die advies geven over het toepassen van klimaatadaptief groen en wordt advies gegeven voor vervolgonderzoeken.

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

55


5.1 Conclusie deelvragen en hoofdvraag 1. ‘‘Wat speelt er in de stad omtrent klimaatsverandering en biodiversiteit?’’ De grootste problemen binnen het stedelijk milieu zijn luchtkwaliteit, hittestress, wateroverlast en verdroging. Biodiversiteit daarentegen is niet zozeer een probleem binnen het stedelijk milieu, maar meer een landelijk en zelfs wereldwijd probleem. Door het steeds intensiever gebruik van het landelijke gebied en de daarbij komende homogenisatie neemt de biodiversiteit snel af. Het stedelijke milieu kan een belangrijke rol spelen in het tegengaan hiervan. Het stedelijke milieu kent door zijn grote afwisseling aan bebouwing vele (kleine) microklimaten. Deze microklimaten kunnen als vluchtplaats dienen voor de van het homogene platteland verdrongen flora en fauna. 2. ‘‘Wat kan groen bijdragen aan waterregulatie in het stedelijk milieu?’’ Voor het verkrijgen van een goede waterregulatie binnen het stedelijke milieu is de infiltratie van regenwater het belangrijkste aspect. Het is niet zozeer het groen dat dit mogelijk maakt, maar puur het feit dat er voor vrijwel alle vergroeningsmaatregelen onthard moet worden. Groen heeft echter wel een minimale positieve uitwerking op de infiltratiecapaciteit van de grond door de doorworteling ervan. Het benodigde oppervlak voor vlakvormige bodeminfiltratie is afhankelijk van de bodemsoort en grondwaterstand. 3. ‘‘Wat kan groen bijdragen aan temperatuurregulatie in het stedelijk milieu?’’ Stedelijke bouwmaterialen zijn in hoge mate in staat om zonlicht (warmte) op te nemen en uit te stralen en zorgen daardoor dat het stedelijke gebied warmer is dan het landelijke 56

gebied. Groen is over het algemeen in mindere mate hiertoe in staat en kan daarom zorgen voor een geringere opwarming. Een deel van het zonlicht dat op het groen valt, wordt gebruikt voor verdamping in plaats van dat het omgezet wordt in warmte. Ten eerste scheelt dit in opwarming en ten tweede zorgt deze verdamping voor een stijging van de luchtvochtigheid. Een hogere luchtvochtigheid zorgt voor een reductie van de kracht van zonnestralen en dus de mate van opwarming. Hoewel bekend is dat groen daadwerkelijk een koelende werking heeft, is onduidelijk in welke mate er vergroend dient te worden om het effect van het Hitte-eiland effect teniet te doen. 4. ‘‘Wat kan het groen bijdragen aan biodiversiteit in het stedelijk milieu?’’ Simpel gezegd heeft groen binnen het stedelijke gebied, in welke vorm dan ook, altijd een meerwaarde voor de biodiversiteit. Het stedelijke gebied heeft van zichzelf al een groot aantal verschillende microklimaten, die een vluchthaven kunnen bieden voor de daarbij passende soorten flora en fauna. Het stedelijk milieu biedt door deze vele microklimaten een plek aan soorten die door de homogenisatie van het landelijke gebied zijn verdrongen. Naast dat de flora zelf veel diversiteit bevat, vervult de flora ook een belangrijke rol voor de diversiteit qua fauna. Flora zorgt voor schuilen nestgelegenheid maar ook voor voedsel zoals bessen en nectar. Deze laatste wordt door experts beschouwd als basis voor een grote biodiversiteit vandaar dat inheems groen over het algemeen dan ook zorgt voor een grotere biodiversiteit. Aan de hoge biodiversiteit van inheems groen kleeft echter wel één belangrijk nadeel, óók ziektes en plagen behoren tot de

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen


biodiversiteit. 5. ‘‘Welke vergroeningstypen en -middelen zijn er te onderscheiden en wat kunnen deze bijdragen aan temperatuurregulatie, waterregulatie en biodiversiteit in relatie tot belevingswaarde?’’ Er zijn veertien vergroeningstypen te onderscheiden en acht vergroeningsmiddelen, deze zijn terug te vinden in hoofdstuk 4.4. Daar komen ook de keuze voor de vergroeningstypen en middelen aanbod inclusief de definitie van het type of middel. Er kan over het algemeen gesteld worden, dat elk vergroeningstype bijdraagt aan de temperatuurregulatie. Ook kan er gesteld worden, dat vlak groen (gazon, heestergroep, enz.) goed bijdraagt aan waterregulatie. Vergroeningstypen die goed bijdragen aan biodiversiteit zijn typen die minder onderhouden hoeven te worden. Vanzelfsprekend is dat alle waterinfiltratie/ waterbuffering middelen goed zijn voor de waterregulatie. Uit deze middelen draagt de WONO (wateroppervlak natuurlijke oever) bij aan alle thema’s (klimaatadaptatie en biodiversiteit). In de matrix in hoofdstuk 4.6 is duidelijk te zien wat de vergroeningstypen en –middelen bijdragen aan de thema’s. De mate waarin de vergroeningstypen en middelen bijdragen is een benadering. 6. ‘‘Binnen welk tijdsbestek hebben de vergroeningstypen en -middelen hun streefbeeld bereikt?’’ Wanneer er globaal gekeken wordt naar de ontwikkelingsperiode die de vergroeningstypen nodig hebben om tot hun streefbeeld te komen, kan er gezegd worden hoe groter het vergroeningstype, hoe langer de ontwikkelingsperiode. Bijvoorbeeld grassen, kruiden en vaste planten

kunnen zich binnen een tijdsbestek van een aantal maanden ontwikkelen; bomen daarentegen doen er minimaal tien jaar over. Uit deze verschillende tijdsbestekken valt ook te concluderen dat met name vergroeningstypen die een korte ontwikkelingsperiode nodig hebben, zoals gazon, een groot positief effect hebben op de waterregulatie en in mindere mate hitteregulatie. Doordat dit vergroeningstype snel zijn streefbeeld bereikt, heeft het ook snel zijn maximale waarde voor de biodiversiteit. Vergroeningstypen met een langere ontwikkelingsperiode, zoals heesters en bomen, hebben over het algemeen een groter effect op hitteregulatie en in mindere mate waterregulatie. Hoewel deze vergroeningstypen bij aanplant gelijk al betekenis hebben voor de biodiversiteit, wordt deze waarde alsmaar groter naarmate de tijd en dus de grootte van de boom of heester toeneemt. 7. ‘‘Welke vergroeningstypen en –middelen passen binnen welk type straatprofiel (smal, middel, breed)?’’ > Smal: (paragraaf 5.4.1/ 5.4.2) Vergroeningstypen die erg veel ruimte innemen of vaak in grote vlakken gebruikt worden, passen niet in een smal straatprofiel. Voorbeelden zijn gazon, bloemenweide, heggen of hoge heestervakken, omdat deze veel ruimte innemen, hetgeen een negatief effect heeft op de gebruikswaarde. Bomenrijen zie je regelmatig wel terug in kleine straatprofielen, maar blijken een negatief effect te hebben op de luchtkwaliteit (pagina 24.). Daarom past dit vergroeningstype niet binnen een smal straatprofiel, echter zijn smalle bomen die geen gesloten bladerdek vormen wel mogelijk. Natuurlijke waterinfiltratie en -buffering systemen zoals wadi’s passen niet in een smal

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

57


straatprofiel. Dit omdat deze principes veel ruimte innemen. Kleine vakken met vaste planten (bijv. geveltuinen) passen perfect binnen een smal straatprofiel, evenals het vergroenen van muren met klimplanten die je inzet op een grote blinde gevel (vlak) of op een regenpijp (punt). > Middel: ( paragraaf 5.4.3/ 5.4.4) Over het algemeen passen ruig gras en een bloemenweide niet binnen een middel straatprofiel. Dit door de grote inperking van de gebruikersruimte. Alle andere ver- groeningstypen die onderscheiden zijn, passen wel binnen dit profiel. De vergroeningsmiddelen wadi en sloot passen niet binnen een middelprofiel, dit vanwege de omvang dat het middel nodig heeft om zijn werking te vervullen. > Breed : (paragraaf 5.4.5/ 5.4.6) Alle vergroeningstypen en –middelen passen over het algemeen binnen een breed straatprofiel. Het brede straatprofiel heeft na de infiltratie en/of buffering van zijn ‘eigen’ deel van het regenwater, capaciteit over om water van externe plekken, bijvoorbeeld het smalle profiel, te infiltreren of te bufferen.

Hoofdvraag: ‘‘Welke groene maatregelen zijn er mogelijk in buitenruimtes van beperkte omvang die binnen een kort tijdsbestek een meerwaarde bieden voor klimaatadaptatie en biodiversiteit in relatie tot Gebruikswaarde en belevingswaarde?’’ De vergroeningstypen die binnen vijf jaar (in de matrix <1 en <5) hun eindbeeld bereikt hebben, zijn de volgende: <1 jaar; gazon, bloemetjes gazon, bloemenweide, ruig gras, < 5 jaar; vaste plantenborder, hagen, heggen, klimplanen (punt en vlak), heestergroep (laag), Gezien naar klimaatadaptatie, wateren hitteregulatie, is de waterregulatie een aspect dat binnen de beperkte omvang en een kort tijdsbestek de meeste potentie heeft. Het belangrijkste aspect voor waterregulatie is de infiltratie van regenwater in de ondergrond. Door te ontharden en te vergroenen, wordt er niet alleen infiltratie mogelijk gemaakt, maar wordt er ook voor temperatuurregulatie gezorgd. Twee vliegen in één klap. Voor de temperatuurregulatie geldt eveneens hoe meer bladmassa hoe meer schaduw. De toepasbare vergroeningstypen scoren hier in verhouding dan ook slecht op, omdat deze meestal langere tijd nodig hebben. Hoewel alle vergroeningstypen verschillende scores hebben, dragen ze echter allemaal bij aan een vorm van klimaatadaptatie. Voor biodiversiteit geldt precies hetzelfde. Iedere toevoeging qua groen zorgt voor een verrijking van de biodiversiteit, de soortkeuze van het desbetreffende vergroeningstypen bepaalt de exacte waarde voor de biodiversiteit. Met name de vergroeningstypen waarbij

58

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen


5.2 Conclusies hypothese de natuurlijke ontwikkeling van soorten een mate van vrijheid heeft, scoren hoog. Vergroeningstype ruig gras bijvoorbeeld kent een laag onderhoudsniveau en zal dus uiteindelijk gaan bestaan uit soorten die het van nature goed doen in de desbetreffende groeiomstandigheden. Qua gebruikswaarde heeft de huidige stenige situatie de voorkeur, een volledige verhard oppervlak kan namelijk te allen tijde voor vele doeleinden gebruikt worden. Iedere ingreep in het oppervlak zal de gebruikswaarde van de ruimte dan ook benadelen, tenzij er gekozen wordt voor gazon. En wat betreft de belevingswaarde, deze zal toenemen naar mate de variatie toeneemt. Een gevarieerde beplanting als een bloemenweide of vaste plantenborder zal daarom dan ook qua belevingswaarde het meeste toevoegen. De uiteindelijke beplantingskeuze is hierbij echter wel een belangrijk aspect.

“Het vergroenen van de stedelijke buitenruimte kan dienen als oplossing voor de toenemende problematiek omtrent klimaatsverandering (waterregulatie en hitteregulatie) in het stedelijke milieu en de teruglopende biodiversiteit in Nederland.” De hypothese is deels juist. Doordat groen leeft, is het nagenoeg niet mogelijk om vast te stellen of het daadwerkelijk als algehele oplossing kan dienen. Wel is duidelijk dat de vergroeningsmaatregelen wel degelijk een bijdrage kunnen leveren tot het klimaatbestendig maken van het stedelijke milieu en wat betreft biodiversiteit is het stedelijke milieu in de huidige situatie nagenoeg een ‘woestijn’. Iedere toevoeging van groen zal hierop dan ook een positieve uitwerking hebben. “Ook in buitenruimtes van beperkte omvang en tijdelijke situaties is vergroening mogelijk” De hypothese is juist. Zelfs in het door ons benoemde ‘smalle’ profiel zijn er zelfs een aantal vergroeningsmaatregelen mogelijk zonder dat deze de functionaliteit aantasten. Zelfs wanneer er in het vlak geen ruimte vrijgemaakt kan worden voor groen, lenen de gevels zich in de meeste gevallen wel voor vergroening. En wat betreft de tijdelijkheid, er zijn ook vergroeningstypen die binnen een tijdsbestek van een aantal maanden het streefbeeld bereikt hebben en dus uitermate geschikt zijn voor tijdelijke situaties.

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

59


Beginsituatie, profiel breed

Vergroening voor periode van 5 jaar

Vergroening voor periode van 10 jaar of langer

40. Sfeerimpressie vergroening

60

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen


5.3 Ontwerp aanbevelingen klimaatadaptatie, biodiversiteit, belevingswaarde: > Ruimte voor groen Wegen, trottoirs, fietspaden en parkeerplaatsen hebben allemaal door het NEN bepaalde eisen qua afmeting (bijlage V, eisen inrichting buitenruimte). Daar waar in de huidige situatie zogenaamd geen ruimte voor groen is, kan ruimte gemaakt worden door wegen en andere verharde oppervlakken niet groter te maken dan strikt noodzakelijk (paragraaf 5.4). > Temperatuurregulatie bevorderen: 1. Wegnemen of maskeren (gevelgroen) van stenige materialen en vergroenen van de grondvlakken en (blinde) wanden van bebouwing (paragraaf 5.4).

2. Zorg voor schaduwwerking d.m.v. groen op verharde oppervlakken en muren die niet vergroend kunnen worden (paragraaf 5.4). > Waterregulatie bevorderen: 1. Ontharden om infiltratie mogelijk te maken (voor eisen infiltratie zie bijlage III regenwaterafvoer)

2. Vergroenen van de ontharde oppervlakken 3. Verwijderen trottoirbanden om afvloeiing naar groenvlakken mogelijk te maken 4. Afvloeiing regenwater naar riool bij voorkeur als overloop vanuit groenvlakken 5. Vergroten infiltratie en buffercapaciteit door toepassing wadi’s, greppels, waterpartijen etc.

> Biodiversiteit bevorderen: 1. Voedselarm = soortenrijk. Daar waar mogelijk schrale omstandigheden behouden of juist verschralen. 2. Inheemse soorten hebben voorrang op uitheemse. 3. Gebruik een divers sortiment met veel bloei en/of besdracht. 4. Daar waar mogelijk extensief onderhouden. Minder verzorging resulteert in meer soortendiversiteit 5. CreĂŤer diverse biotopen met groen, water en stenen. Voorbeelden zijn bloemenweides, sloten en stapelmuren. > Belevingswaarde bevorderen: 1. Plekken met minder gebruikswaardes/functies kunnen vergroend worden om direct de belevingswaarde te verhogen (afb 40.). Zorg voor diversiteit en voor samenhang binnen een straat en zorg voor een duidelijke samenhang of contrast met de context zodat het past bij de identiteit van de omgeving of juist een eigen identiteit krijgt. (afb 40) 2. Zorg voor veel variatie en afwisseling binnen de vergroeningstypen. Met name seizoensbeleving (herfstkleur etc.) is een belangrijk aspect voor het verhogen van de belevingswaarde (afb 40). > Klimaatadaptatie, biodiversiteit en belevingswaarde bevorderen: 1. Ontharden + vergroenen ontharde delen en muren met een divers assortiment aan groen; houd rekening met Gebruikswaarde. 2. Zorgen voor schaduwwerking op de nog verharde delen en kale muren, dit met groen wat bestaat uit een divers sortiment met bloeiende/ vruchtdragende beplantingen met zo licht mogelijk blad (hoger weerkaatsing zon).

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

61


> Integraal/contextueel ontwerpen bevordert belevingswaarde (advies laten onwerpen door landschaparchitect of –ontwerper niet door bewoners) Zorg dat de vergroeningsmaatregelen en typen passen in de omgeving. Hierbij moeten er op verschillende schaalniveaus naar de omgeving gekeken worden, op stads-, wijk, buurtniveau en zelfs wel op straatniveau. Op deze plekken moet gekeken worden naar de identiteit, problemen en kansen. Voor de één is natuur in de stad verrommeling en voor de ander is het een verrijking, zoek uit waar de bewoners behoefte aan hebben (plaatselijke energie). > Luchtkwaliteit bevorderen Hoe meer bladmassa des te beter het is voor de temperatuurregulatie. Echter, zorg in een straatprofiel niet voor een gesloten bladerendek boven de gehele straat. Schadelijke stoffen blijven langer in de straat hangen, doordat de smerige lucht niet gemengd kan worden met schone lucht (afb 8.). Kies bij voorkeur voor half transparante bomen. > Alle kleine beetjes helpen Wil je bijdragen aan temperatuurregulatie maar kun je geen gevels laten begroeien of bomen aanplanten, laat dan bijvoorbeeld lantaarnpalen volgroeien met groen (afb 40). (alleen handig in tijdelijke situaties). Bijdragen aan waterinfiltratie kan ook op een minimale manier met bijvoorbeeld grastegels. Elk extra stukje groen is goed voor de biodiversiteit. Gebruik boomspiegels, haagvoeten of maak verticale tuinen. Zoek het ook in vergroeningstypen die je kunt opwaarderen zoals een gazon. Een gazon kun je namelijk verrijken met kruiden die in een gazon kunnen overleven, zoals klaver, paardenbloem 62

en madelief. Dit heeft ook nog eens een positief effect op de belevingswaarde. > Wees creatief Met name in tijdelijke situaties dient men zich niet te veel te laten beperken door het feit dat het situatie tijdelijk is. Tijdelijkheid biedt juist een hele mooie gelegenheid om te experimenteren met verschillende beplantingstypen. Wanneer een experiment mislukt, is het toch maar tijdelijk en blijven de gevolgen beperkt. Door het toepassen van experimentele projecten in een tijdelijke situatie kan ook de reactie van omwonenden of gebruikers getoetst worden, waardoor er achterhaald kan worden wat mensen juist wel of juist niet waarderen. Tot slot kan er wat betreft groot groen (bomen etc.) ook gezocht worden naar mogelijkheden. Mogelijkheden als het tijdelijk aanplanten van bomen van een bomen depot of bomen in opkweek. Maar ook goedkope snelgroeiende bomen kunnen in een tijdelijke situatie worden toegepast. Wanneer er al een nieuw plan voor de desbetreffende locatie is, kan er ook voor gekozen worden om de bomen voor het nieuwe plan al vast aan te planten binnen de oude situatie. > Juiste beplanting op de juiste plaats Zorg bij de keuze van beplanting binnen het stedelijke milieu ervoor dat deze geschikt zijn voor de desbetreffende groeiomstandigheden. Met name de keuze qua bomen is, gezien de ondergrondse groeiomstandigheden, een belangrijk aspect. Tracht niet koste wat kost een specifiek vergroeningstype toe te passen, maar wees realistisch in wat wel of niet kan op de desbetreffende plek.

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen


> Daken vergroenen Het vergroenen van daken is net zo belangrijk als het vergroenen van gevels. Daken hebben nog als bijkomstigheid dat ze het water vertragen waardoor dit een positieve invloed heeft op de waterregulatie. Het toepassen van dakvergroening is dan ook een belangrijk aspect voor het klimaatbestendig maken van het stedelijke milieu. > Voorkomen is beter dan genezen Zorg bij nieuwe ontwikkelingen voor genoeg groen binnen een stad om deze leefbaarder te maken. Dus zorg voor groen dat de temperatuurregulatie, waterregulatie, biodiversiteit en de belevingswaarde ten goede komt, wat indirect veel positieve gevolgen heeft. Via de teebstad.nl kan je de financiĂŤle baten uitrekenen van groen en krijg je een andere denkwijze omtrent groen in de openbare ruimte. Deze tool is gebaseerd op de internationale studie van de Verenigde Naties naar the Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB). > Vuistregel infiltratievlak Het benodigde oppervlak voor vlakvormige bodem infiltratie is ongeveer 50% van het aangesloten verharde oppervlak. (Geiger et al.,2009)  

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

63


5.4 Ontwerp- en vergroeningsinpassingen 5.4.1 Vergroening periode tot 5 jaar

> Beginsituatie

> Beschikbare ruimte

> Vergroening

2 1

3

2

2

3 3

1. Klimplanten (vlak)

64

2. Klimplanten (punt)

3. Vaste plantenborder

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen


5.4.2 Vergroening periode 10 jaar of langer, profiel: smal

> Beginsituatie

> Beschikbare ruimte

> Vergroening

1

3

1. Klimplanten (vlak)

2. Klimplanten (punt)

5

2 2 3

4

3. Vaste plantenborder 4. Grastegels

3

5. Boom groot

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

65


5.4.3 Vergroening periode tot 5 jaar, profiel: middel

> Beginsituatie

> Beschikbare ruimte

> Vergroening

2

2

1 3

2

3

3

3 3

1. Klimplanten (vlak)

66

2. Klimplanten (punt)

3. Vaste plantenborder

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen


5.4.4 Vergroening periode 10 jaar of langer, profiel: middel

> Beginsituatie

> Beschikbare ruimte

> Vergroening

5

2

1

2

2

3 3

1. Klimplanten (vlak)

3

2. Klimplanten (punt)

4

4

3 3

3. Vaste plantenborder 4. Grastegels

5. Boom groot

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

67


5.4.5 Vergroening periode tot 5 jaar, profiel: breed

> Beginsituatie

> Beschikbare ruimte

> Vergroening 2 2 2 2

3

2 3

68

3

3 3

3

1. Klimplanten (vlak)

1

2. Klimplanten (punt)

3. Vaste plantenborder

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

3 3


5.4.6 Vergroening periode 10 jaar of langer, profiel: breed

> Beginsituatie

> Beschikbare ruimte

> Vergroening

2 2

2 3

2

2

1 5

3 3

1. Klimplanten (vlak)

2. Klimplanten (punt)

3 3

4

4

3. Vaste plantenborder 4. Grastegels

3 3

5. Boom groot

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

69


5.5 Aanbevelingen vervolgonderzoek Tijdens de uitvoering van het onderzoek is er ondervonden dat er nog de nodige knelpunten zijn die nader onderzoek behoeven. Vooral het ontbreken van concrete en toetsbare informatie en cijfers over bepaalde onderwerpen, was een belemmerend aspect. Dit heeft tot gevolg dat dit onderzoek op een aantal fronten een vervolgonderzoek nodig heeft om ook deze aspecten concreet te kunnen onderbouwen. Simpel gezegd was er van diverse aspecten duidelijk dat deze effect hadden op bijvoorbeeld waterregulatie. Een concrete onderbouwing voor deze aanname ontbrak vervolgens en maakt het dan ook discutabel. Een goed voorbeeld hiervan is, dat bekend is dat een gevarieerde vegetatie een positieve uitwerking heeft op de infiltratiecapaciteit van de bodem. Concrete onderzoeksuitslagen en cijfers die deze stelling aantonen, ontbreken echter. Er wordt gehoopt dat er door middel van deze aanbevelingen aanvullend onderzoek gedaan kan worden, op basis waarvan concretere keuzes en onderbouwingen gedaan kunnen worden. > Verdampingseffect van groen op de temperatuur Het effect van verdamping van vaste planten, ruigras, bloemenweide, bomen en heesters op de gevoelstemperatuur of absolute temperatuur in een hoog stedelijk milieu. > Mate van vergroening Zoals eerder gezegd, kan er uit geen enkel eerder gedaan onderzoek gehaald worden in welke mate een hoog stedelijk gebied vergroend dient te worden om het UHI effect teniet te doen. Bekend is dat meer bladgroen meer verkoeling brengt, maar in welke mate of percentages is onbekend. Met de huidige gegevens 70

Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen


omtrent de verkoelende werking kan alleen op grote schaal een keuze gemaakt worden (een boom heeft meer bladgroen dan gras) maar niet op kleine schaal. > Infiltratie en mate van doorworteling In vrijwel alle literatuur staat het positieve effect van de doorworteling van de grond op de infiltratiecapaciteit omschreven. Maar in welke mate draagt deze doorworteling nu precies bij aan de infiltratiecapaciteit van de bodem; is deze het grootst bij kruidachtige beplanting of juist bij heesterachtige beplanting. De nu beschikbare informatie beschrijft, zoals genoemd, alleen het positieve effect van de doorworteling, maar geeft daarbij niet voldoende onderbouwende informatie op basis waarvan een concrete keuze gemaakt kan worden omtrent de in te zetten vergroeningstypen. > Financiële aspect Het onderzoek heeft aangetoond dat vergroenen een goede verzachting kan zijn voor de klimaat gerelateerde problematiek binnen het stedelijke milieu, maar is het ook financieel haalbaar? Wat kost het precies qua aanleg en onderhoud en is het duurder of juist goedkoper dan verharding? En misschien nog wel belangrijker, zijn vergroeningsoplossingen duurder of juist goedkoper dan technische oplossingen en wegen de baten op tegen de kosten? Allemaal aspecten die het vergroenen van de buitenruimte extra kracht bij kunnen zetten.

aspect, echter niet minder belangrijk. Wanneer er bijvoorbeeld voor rioolvergroting gereserveerde gelden geïnvesteerd worden in vergroening in plaats van in riool ,dient er wel aangetoond te worden dat de infiltratie en/of –bufferingscapaciteit voldoende is om het riool niet te hoeven verruimen. Hiervoor zijn, hoe lastig het ook is, wel berekeningen nodig. > Belevingswaarde De belevingswaarde is een complex geheel van allerlei aspecten die de kwaliteit aangeven van een ruimte. In dit onderzoek zijn er twee onderscheiden, zoals ruimtelijke beleving en diversiteit. De gebruikswaarde heeft ook invloed op de belevingswaarde, maar die zijn in dit onderzoek gescheiden. Voor dit onderzoek zijn dit de belangrijkste aspecten. Maar zijn dit wel de belangrijkste aspecten? Of is bijvoorbeeld sociale veiligheid of samenhang veel belangrijker? Zijn er waarde criteria per cultuur te noemen? Deze vragen kunnen een aanleiding zijn voor vervolg onderzoeken.

> Berekeningen Het voordeel van technische oplossingen is dat deze tot achter de komma kunnen worden uitgerekend door experts. Omdat er bij vergroeningsingrepen veel meer aspecten komen kijken, is dit een lastig Klimaatadaptief groen - 5. Conclusies en aanbevelingen

71


Nawoord > De auteurs over het vergroenen van het stedelijke milieu Het klimaat verandert. Ook in Nederland zijn de gevolgen van de klimaatsverandering een item dat steeds vaker op de agenda staat. Niet alleen stijgt de zeespiegel, ook wordt het warmer en regent het steeds vaker en harder. Twee van deze problemen hebben binnen het stedelijke milieu een nog grotere impact dan dat ze al hebben op het platteland. Het feit dat wij Nederlanders uit een bepaalde mate van traditie steden zeer compact opgezet hebben, heeft er in geresulteerd dat er hierbij nauwelijks ruimte gelaten is om soms letterlijk en figuurlijk even adem te halen. Iedere vierkante meter stedelijke ruimte is zo optimaal mogelijk ingericht, waarbij er, in onze ogen, alleen maar aandacht is voor het functionele en niet voor dat wat prettig of mooi is. Groen is daarbij, op een enkele boom na, weggelaten en geconcentreerd in parken, daar ondervinden we nu de gevolgen van. Werd groen in het verleden vooral ingezet vanwege zijn esthetische aspecten, tegenwoordig zijn er vanuit Wageningen tientallen onderzoeken die aantonen dat groen in het stedelijke milieu veel meer positieve aspecten kan hebben dan alleen esthetische. Met groen in het stedelijke milieu kunnen we vijf vliegen in een klap slaan, namelijk: klimaatadaptatie, verzachten hittestress, verbeteren biodiversiteit, verbeteren luchtkwaliteit en verbeteren leefkwaliteit. Wij zijn dan ook van mening dat het zoeken naar creatieve oplossingen voor het inpassen van groen niet alleen de klimatologische druk op het stedelijke milieu kan reduceren, maar ook kan zorgen voor algehele verbetering van het leven in de stad. Hieruit concluderen we dan ook dat de gedachte dat groen duur is, veel onderhoud nodig heeft en niks oplevert, een achterhaalde gedachte is. Een volledige straat asfalteren en vervolgens het riool moeten vergroten omdat er bij elke zware regen bui wateroverlast is, dat is pas duur. Bepaalde groentoepassingen zijn inderdaad moeilijk, duur en vergen veel onderhoud. Kwekers zijn zich er echter ook van bewust, dat er minder geld beschikbaar komt en dat er dus gezocht moet worden naar onderhoudsarme mogelijkheden; dit hebben ze dan ook massaal gedaan. Er zijn legio mogelijkheden met vaste planten die slechts ĂŠĂŠn keer in het jaar onderhoud nodig hebben en ook nog eens goedkoop in aanleg zijn. Het niet toepassen van groen, omdat het zogenaamd duur zou zijn, is in onze ogen dan ook geen excuus. Ook het niet toepassen van groen omdat er zogenaamd geen ruimte zou zijn, is naar onze mening niet waar. Zoals er in dit onderzoek geconcludeerd is, is er zelfs in het door ons bestempelde smalste profiel een groene ingreep mogelijk. Het gaat hier dan weliswaar om kleine ingrepen met betrekking tot gevelgroen, maar een boel kleine beetjes hebben uiteindelijk ook een groot resultaat.

72

Klimaatadaptief groen - Nawoord


Omdat het budget voor groen in veel gemeenten minimaal is, moet er creatief gezocht worden naar alternatieve financieringsmogelijkheden. Om even in het voorgenoemde voorbeeld te blijven: er kan dus ook voor gekozen worden de verharding te reduceren tot een minimum en zo waterinfiltratie mogelijk maken. Het water dat ge誰nfiltreerd wordt, hoeft vervolgens niet via het riool afgevoerd te worden, in het meest gunstige geval hoeft hierdoor het riool niet vergroot te worden en kan het hiervoor gereserveerde geld ge誰nvesteerd worden in het ontharden en vergroenen van de buitenruimte. We blijven nog even in de regenwaterinfiltratie. We zien om ons heen dat er wel gemeenten zijn die een stap in de goed richting zetten m.b.t. ontharding, maar dat ze daarbij gebruik blijven maken van traditionele inrichtingselementen als trottoirbanden etc. Wij zijn van mening dat zulke ingrepen integraal ontworpen moeten worden en dat, wanneer er ingezet wordt op waterinfiltratie, hier ook naar ontworpen moet worden. Door het weghalen van trottoirbanden kan water vrij afvloeien naar groenstroken en wanneer de infiltratiecapaciteit van deze strook niet voldoende is, kan er vanuit de strook zelf d.m.v. een kolk ontwaterd worden. Durf afstand te doen van de traditionele methoden. Voorkomen is beter dan genezen. Zorg dat toekomstige nieuwbouw dermate ruim opgezet wordt, dat er voldoende ruimte is voor groen, op deze wijze kan er een belangrijke slag geslagen worden in het opvangen van de klimaatverandering omtrent water- en temperatuurregulatie door groen. Groen kan zoveel toevoegen aan het stedelijke gebied, dat het eigenlijk van de zotte is dat men zich verschuilt achter het excuus dat er geen plek is of dat het te duur is. Iets dat volledig onwaar is. Velp, 2 mei 2014 Eelco Kooistra Danny de Vries Jorrit Jager

Klimaatadaptief groen - Nawoord

73


74

Klimaatadaptief groen - Bijlagen


Bijlagen

Klimaatadaptief groen - Bijlagen

75


Bijlage: I Ondezoeksopzet

Literatuurstudie > Verkenning onderwerp > Onderzoek problematiek klimaatsverandering en biodiversiteit > Onderzoek algemene waardes van groen i.r.t. klimaatadaptatie en biodiversiteit

Vergroeningstypen en -middelen

> Waardes per vergroeningstypen en -middelen > Waterregulatie > Temperatuurregulatie > Biodiversiteit > Gebruikswaarde > Belevingswaarde > Tijd tot streefbeeld

Matrix vergroeningstypen en -middelen > Keuze vergroeningstypen en -middelen op basis van waarden > Tijd tot streefbeeld (1/ 5/ 10 jaar) > Toepasbaarheid in openbare ruimte (3 type buitenruimtes: smal, middel en breed)

Ontwerp- en vergroeningsinpassingen > Adviesen eenvoudige en optimale ingreep voor de 3 types buitenruimte: smal, middel en breed profiel. > Praktijkvoorbeelden op basis van de 3 types buitenruimte

76

Klimaatadaptief groen - Bijlagen


Bijlage II Belevingswaarde wat is het en hoe kan het beoordeeld worden?: > Grip op ruimtelijke kwaliteit Voor de bepaling van het kwaliteitsbegrip gebruikt de rijksoverheid ook wel de uitgangspunten van Vitruvius uit de eerste eeuw vóór Christus: Bruikbaarheid, schoonheid en degelijkheid. (anonymus 1990) Deze hebben zij vertaald als gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Ook gebruikt worden: ruimtelijke diversiteit, economische en maatschappelijke functionaliteit, culturele diversiteit, sociale rechtvaardigheid, duurzaamheid, aantrekkelijkheid en menselijke maat. Deze termen zijn uitgewerkt in de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. (Anonymus 2001; Hidding 2002)

> Belevingswaarde in ‘beeld’ In het onderzoek worden de vergroeningsmaatregelen in relatie gebracht met belevingswaarde. Bij belevingswaarde heeft iedereen wel een beetje een beeld. Maar het begrip is complexer dan dat er in eerste instantie gedacht wordt. Wat betekenen beleven en waarde nou eigenlijk?; > Beleven is ‘‘Ondervinden, bijwonen, innerlijk ervaren in geest en gemoed, deelhebben aan het genoemde.’’ (van Dale) Beleving is gebaseerd op drie psychische functies: Denken, voelen en willen. > De definitie van het woord waarde is; Waarden bestrijken tal van menselijke sferen: de morele, esthetische, economische, sociale, religieuze, ecologische, enzovoorts. (Lexicon) Waarden zijn in te delen in twee categorieën: Objectieve en normatieve. Objectieve waarde zegt iets over het praktisch nut, de gebruikswaarde van iets. Deze is meestal kwantificeerbaar,

meetbaar. Ze kan uitgedrukt worden in hoeveelheden, in oppervlakte, in geld. Een andere benaming is toeeigeningswaarde die wordt bepaald door bezit, belang, identificatie. Ontwerpen voor gebouwen en buitenruimten worden mede gebaseerd op dergelijke uitgangspunten. (Rowe 1991) Normatieve waarden zijn ethisch en morele waarden. (kane 1997/2) Waarden zijn dus geen kenmerken of eigenschappen van dingen of ruimten, ze worden toegekend door mensen. (Maslow 1959) Daarom is het bepalen van landschapswaarden en belevingswaarden – vooral via metingen een kwantificerende in zo’n landschap- een hachelijke zaak (lexicon). Verschillende culturen hebben uiteenlopende waarden. (Mooij 1987) Die waarden kunnen in de loop van de tijd veranderen. Zo is de waardering in de Nederlandse samenleving voor activiteiten als ruilverkaveling en land inrichting sterk veranderd. Waar vroeger als hoogste ideaal sociaaleconomische doelmatigheid gold, geldt dat nu veelzijdigheid in gebruik en sfeer. (Andela 2000) > Belevingsonderzoeken door de overheid De overheid hecht groot belang aan onderzoek naar de belevingswaarde van landschappen. Via wetenschappelijke methoden zouden aan het Nederlandse landschap en delen daarvan objectief bepaalde, vaste waarden toe te kennen zijn die verbonden zijn aan kenmerken van het landschap en tegelijk ook aan het gevoel van welzijn van de mensen. Het doel is om te kunnen beoordelen in hoeverre en op welke wijze voorgenomen ingrepen positief of negatief uitpakken, mede in het kader van het Mileueffect Rapportage. (Coeterier 1997)

Klimaatadaptief groen - Bijlagen

77


Toch laat in veel gevallen een natuurwetenschapelijke methode bij waarde bepaling (vooral bij de toepassing van algemene milieu vraagstukken) ruimte voor twijfel over de exactheid van de uitkomst: berekeningen en tellingen kunnen onzekerheden bevatten. Deze twijfel wordt mede veroorzaakt doordat ook de wetenschappelijke methode een bepaalde kijk op de werkelijkheid vertegenwoordigt: (lexicon) “Ik zie de feiten als een vrijwel oneindig landschap van details en vergezichten, waarop we slechts zeer gedeeltelijk zicht hebben via grillig gevormd venster, dat wetenschap heet. De objecten in het landschap staan vast, maar het venster, dat door mensen wordt gemaakt, bepaalt ons zicht.” (Plasterk 2000)

Bronnen > Ruimtelijke kwaliteit: Anonymus.1990. Naar Ruimtelijke Kwaliteit. Raad advies voor Ruimtelijke Ordening. SDU Den Haag Anonymus. 2001. Vijfde Nota Ruimtelijke Ordenong. Ruimtelijke Verkenningen. Minesterie van volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Den Haag.Blz. 008 > Belevingswaarde in beeld: Rowe P.G. 1991. ‘Normative positions that guide design thinking’. In: Design Thinking. MIT Press Cambridge. Blz.115. e.v. Kane R. 1997/2 ‘Four dimensions of Value: from experience to Worth’In: Benedikt M. (ed). Architecture en design in America. The University of Texas Press Austin. Blz. 9-15 Maslow A.H. (ed).1959. New knowledge in human values.Harper & Row New York. Blz 19. Mooij J.J.A. 1987. De wereld de waarden. Essays over cultuur en samenleving. Meulenhoff Amsterdam.Blz. 9 e.v. Andela G. 2000. Kneedbaar landschap, kneedbaar volk. De heroïsche jaren van de ruilverkaveling. Thorh Bussum. Coeterier F. 1997.Een meetinstrument voor de belevingswaarde van landschappen. Onderzoeksreeks Nota Landschap nt.9 Rapport 559 Staringcentrum Wageningen. Plassterk R. 2000. ‘Bach en het buideldier’. In: Leven uit het lab. Prometheus Amsterdam.

78

Klimaatadaptief groen - Bijlagen


Bijlage III Regenwaterafvoer Bij regenval bergt een gemengd rioolstelsel circa 9 tot 13 mm neerslag, voert het circa 0,5 tot 1,0 mm/h af naar de zuivering en circa 24 tot 32 mm/h naar de overstorten. Dit betekent dat het riool tussen de 33,5 en 46 mm/h kan verwerken zonder overlast te veroorzaken, iets dat gemiddeld eens in de 25 jaar voorkomt (m.u.v. riool overstorten, dat ook gezien kan worden als overlast). Als het harder regent, komt er onvermijdelijk water op straat te staan. Dit is meestal tijdelijk omdat de afvoercapaciteit naar de overstorten relatief groot is (J. Kluck & H. van Luijtelaar, 2010). Voornamelijk lage punten in een helend gebied, waar water vanuit een groot gebied zich verzamelt op een klein oppervlak hebben hier last van. Problematiek verkleinen door water niet af te voeren naar riool maar te bufferen of te infiltreren. Bufferen en/of infiltreren > Is de grondwatertafel voldoende diep (> 100 cm)? > Mag er geĂŻnfiltreerd worden? (zie milieueisen) > Heeft de bodem voldoende infiltratiecapaciteit? Nee Ja

> Bufferen > Infiltreren

normale omstandigheden al moeite om hun eigen regenwater te infiltreren, laat staan extra regenwater dat afkomstig is van o.a. verharding. De grondsoort in veel stedelijke gebieden is door eeuwen ophoging en vergraving niet meer hetzelfde als dat het van geologische oorsprong is. Op een bodemkaart is qua stedelijk gebied dan ook niet af te lezen welke samenstelling de bodem heeft en uit welke grondsoort deze bestaat. Aannemelijk is dat voor het ophogen zand (grof of fijn) gebruikt is. Een boring is echter aanbevolen voor een correcte inschatting qua infiltratiecapaciteit.

De helft van alle grondsoorten in Nederland lenen zich voor infiltratie, te noemen grof zand, fijn zand, leemachtig fijn zand, lichte zavel en lĂśss. Slechts twee daarvan, grof zand en fijn zand, hebben een infiltratiecapaciteit die even groot is als de richtlijn voor rioolcapaciteit. De gemiddelde neerslagintensiteit in Nederland ligt tussen de 2 en 5mm/h. Veen, leem, lichte en matig zware klei en kleiige leem hebben zelfs tijdens Klimaatadaptief groen - Bijlagen

79


> Milieueisen infiltratie van hemelwater Geen infiltratie van hemelwater: > bij routes gevaarlijke stoffen; > bij marktplaatsen en bushaltes; > bij wegen met meer dan 1000 voertuigen per etmaal; > in grondwaterwingebied; > bij verontreinigde grond; Nadere beoordeling: verontreinigde locaties conform Wet Bodembescherming Geen ondergrondse infiltratie van hemelwater: > in grondwaterbeschermingsgebied.

> Infiltratiecapaciteit bodems

> Tot slot: Hondenpoep dient opgeruimd te worden op plaatsen waarvan water via infiltratie afgevoerd wordt. Dit omdat de uitwerpselen de waterkwaliteit aantasten en zorgen voor extra nutriënten in het water. J. Kluck, H. van Luijtelaar (2010) Extreme neerslag in bebouwd gebied, RIONEDnieuws nr 3, juni 2010, www.riool.net Dialoog vzw, VIBE vzw i.s.m. Tandem (2008) Water infiltreren? Zeker proberen! Handleiding voor de afkoppeling van hemelwater van de riolering, Vlaanderen; Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming

Grondsoort Infiltratiecapaciteit in mm/h Grof zand 500 | Fijn zand 20 | Leemachtige fijn zand 11 | Geschikt voor infiltratie Lichte zavel 10 | Löss 6 | Veen 2,2 | Leem 2,1 | Lichte klei 1,5 | Ongeschikt voor nfiltratie Matig zware klei 0,5 | Kleiige leem 0,4 |

80

Klimaatadaptief groen - Bijlagen


Bijlage IV Methoden bevorderen biodiversiteit in de stad: > Aanbevelingen omtrent biodiversiteit Het Land Oberösterreich heeft een beleid gericht op het meer natuurlijk inrichten van stedelijke groengebieden voor het verhogen van de biodiversiteit (Land Oberösterrech, 2008). Hiervoor hanteren ze de volgende regels voor optimalisering: > Voedselarm = soortenrijk. Voedselarme gronden (wat vaak de uitgangssituatie is binnen het stedelijke gebied) hebben kleurige soorten en kosten minder energie, geld en arbeid in het onderhoud. > Wilde planten hebben voorrang. Inheems wilde planten brengen meer dieren in de stad. Hoewel de waarde van inheemse soorten hoger is, dragen uitheemse soorten echter wel bij aan de biodiversiteit (M. Hoffman, 2010). > Groenafval van vandaag is het voedsel voor morgen. Houtsnippers en compost vervangen meststoffen en turf, verbeteren de gezondheid van de planten en zorgen voor minder onderhoud. > Minder verzorging resulteert in meer soortendiversiteit. In veel levensbehoeften van dieren zoals egels kan voorzien worden door de bladeren en oud hout en verdwaalde stenen te laten liggen en wat minder onderhoud te plegen. > Op de natuur afgestemd waterbeheer. Regenwater zou zoveel mogelijk direct moeten kunnen infiltreren; als dat niet mogelijk is kan het opgestuwd worden in wadi’s of greppel en vijvers. Zo komen ook water minnende planten en dieren aan hun trekken.

De basis voor biodiversiteit in de stad volgens Marco Hoffman. ‘’Bestuivers zijn de basis voor biodiversiteit’’ (M. Hoffman, 2010). Zowel voor de mens als natuur zijn bestuivers erg belangrijk, ze zorgen namelijk voor de instandhouding van de botanische biodiversiteit. Veel bestuivende insecten en een rijke flora zorgen op hun beurt voor een voedselbron voor vogels en andere dieren. De bestuiving, voornamelijk gedaan door de bijen, vlinders en hommels, vormt dus een belangrijke schakel in een ecosysteem en is daarmee essentieel voor de biodiversiteit. Een belangrijk aspect om deze bestuivers te krijgen en te houden is om voedselen schuilgelegenheid te creëren. Hierbij kan gedacht worden aan bloeiende struiken en bomen als voedselbron (nectar), dichte hagen en hoge bomen als schuilgelegenheid. Hierbij maakt het niet uit of de beplanting uit inheemse of uitheemse soorten bestaat, beide kunnen bijdragen aan de biodiversiteit. Het feit is wel dat inheemse beplanting meer fauna met zich meebrengt dan uitheemse beplanting (M. Hoffman, 2010).

Klimaatadaptief groen - Bijlagen

81


Bijlage: V Eisen inrichting buitenruimte Voetpaden De belangrijkste eis omtrent voetpaden is dat iedere voordeur aangesloten is op het trottoir. > Een doorlopend voetpad en voetpaden die intensief gebruikt worden of regelmatig door mensen met een rollator, rolstoel of scootmobiel wordt gebruikt, is het voetpad tenminste 1,8 meter breed (exclusief de trottoirband). > Een incidenteel voetpad is tenminste 1,2 meter breed (exclusief de trottoirband). > Bij vernauwingen, zoals boomspiegels, paaltjes en lantaarnpalen dient het voetpad een vrije doorgang hebben van 0,9 m breed (exclusief de trottoirband). Wanneer er een groenvoorziening direct naast het pad is aangebracht geldt dat de vrije doorgang tot het overgroeiende groen tenminste 0,9 m moet zijn. (J.J.M. Haug & F.Schuurman, 2013)

Rijwegen In Nederland is de wegbreedte per rijstrook afhankelijk van de wegcategorie. > Erftoegangswegen: Op erftoegangswegen komen geen rijstroken voor maar een rijloper. Het gedeelte van het verharde dwarsprofiel dat voldoende breed is voor een enkel maatgevend voertuig wordt de rijloper genoemd. De normale breedte van de rijloper bedraagt 3,50 meter. Bij 1x2 varieert de breedte van minimaal 3,50 meter tot maximaal 4,50 meter en bij 2x1 varieert de breedte van minimaal 2,50 meter tot maximaal 4,50 meter. 82

Klimaatadaptief groen - Bijlagen

> Gebiedsontsluitingswegen: Op 2x1 gebiedsontsluitingswegen is een rijstrookbreedte van 2,75 meter gebruikelijk en op 1x2 gebiedsontsluitingswegen een rijstrookbreedte van 3,10 meter. > Stroomwegen: Op 2x1 stroomwegen is een rijstrookbreedte van 3,00 m gebruikelijk en op 1x2 stroomwegen een rijstrookbreedte van 3,25 meter. (SWOV, 2013)

Parkeren Om de juiste afmetingen van een parkeerplaats te weten te komen, moeten we kijken naar de zogenaamde NEN norm. Om precies te zijn naar NEN 2443:2000 nl. > Haaks parkeren en schuin parkeren moet kunnen onder een hoek van 70 graden. De Lengte moet dan minimaal 4,50 meter zijn, en de breedte minimaal 2,40 meter. > De breedte van de rijbaan ter hoogte van haaks parkeren is minimaal 5,65 meter bij eenrichtingsverkeer en 6,00 meter bij tweerichtingsverkeer. > De breedte van de rijbaan ter hoogte van schuin parkeren dient minimaal 4,00 meter te zijn. > Bij langs parkeren is de lengte van de parkeerplek minimaal 6,00 meter en de breedte minimaal 2,50 meter. De breedte van de rijbaan ter hoogte van de parkeerplaats moet minimaal 4,00 meter zijn. Dit zijn overigens richtlijnen (geen verplichtingen) voor betrokkenen bij de totstandkoming van parkeerterreinen, parkeergarages en parkeerplek zoals lokale overheid, projectontwikkelaar, architect, ontwerper, opdrachtgever, beheerder, belegger, etc. (NEN, 2013)


Bomen Richtlijn gemiddelde boom, afstand gemeten vanaf hart van de stam 1e 2e

3e

A) Afstand tot gebouw/gevel, uitgaande van

>10,0 >6,0

B) Breedte straatprofiel voor twee rijen bomen

>26,0 >18,0 >14,0

C) Afstand tot kavelgrens

>3,0

>2,5

D) Afstand tot rijbaan

>1,5

>1 NVT

Boomgrootte 1e grootte 2e grootte 3e grootte (Gemeente De Bilt, 2012)

Hangwaterprofiel 60-80 m3 30-40 m3 15-20 m3

> 4,0

>1,0

Grondwater 30-40 m3 15-20 m3 7-10 m3

 

Klimaatadaptief groen - Bijlagen

83


Bijlage: VI Moeilijke woordenlijst A Albedo Het aandeel van het zonlicht dat door het desbetreffende materiaal wordt gereflecteerd, dit hangt voornamelijk af van hun lichtheid en gladheid. B Belevingswaarde de belevingswaarde van een ruimte heeft betrekking op de mate waarin de gebruiker het verblijf in, of het gebruik van die ruimte als kwalitatief ervaart. Het is dus een kwaliteitscriterium bij de beoordeling van een ruimte (bebouwd of open) of een ruimere omgeving. Bufferen Het tijdelijk opslaan van water voordat het wordt afgevoerd. Biodiversiteit de variatie in organismen uit de gehele wereld en de ecologische verbanden waar ze deel van uitmaken; de diversiteit betreft de variatie binnen soorten, tussen soorten en tussen ecosystemen, aldus het Biodiversiteitsverdrag (Rio de Janeiro, 1992). E Emissiviteit Het vermogen van materialen om opgeslagen warmte aan de lucht af te geven. Evapotranspiratie Simpel gezegd is het de som van evaporatie en van transpiratie door planten. Evaporatie staat voor de beweging van water naar de atmosfeer. Transpiratie staat voor het ontsnappen van water uit planten langs de huidmondjes in de bladeren.

84

Klimaatadaptief groen - Bijlagen


F Fotosynthese proces waarin lichtenergie wordt gebruikt om koolstofdioxide en water om te zetten in glucose en zuurstof. G Gebruikswaarde De som van alle middelen die nodig zijn om een product of dienst in zijn functie te laten vervullen. H Hitte-eilandeffect Het fenomeen waarbij de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijke gebied, dit gebied wordt dan een hitte-eiland genoemd. I Infiltratie Het indringen van water in de grond. K Klimaat het gemiddelde weer over langere tijd: het gemiddelde van meteorologische grootheden zoals temperatuur, neerslag, vochtigheid, zonneschijn en wind. Ook de extremen van dergelijke verschijnselen vallen onder het klimaat. Klimaatverandering De verandering van het gemiddelde weertype of klimaat over een bepaalde periode en is het duidelijkst merkbaar in een stijging of daling van de gemiddelde temperatuur en van de gemiddelde hoeveelheid neerslag.

Luchtvervuiling Het verschijnsel waarbij de ons omringende lucht wordt verontreinigd door stoffen die daar van oorsprong niet in voorkomen. S Sky-view factor De sky-view factor is een indicator die de mate weergeeft waarin het oppervlak blootgesteld is aan de open atmosfeer. T Temperatuurregulatie Het in goede banen leiden van of het aanpassen aan de normale toestand van de stedelijke temperatuurhuishouding. W Waterregulatie Het in goede banen leiden van of het aanpassen aan de normale toestand van de stedelijke waterhuishouding. Warmtegeleiding De mate waarin een materiaal in staat is om door zonlicht gegenereerde warmte op te nemen. Warmtegeleiding De mate waarin een materiaal in staat is om door zonlicht gegenereerde warmte op te nemen.

L Luchtkwaliteit de mate van afwezigheid van luchtvervuiling.

Klimaatadaptief groen - Bijlagen

85


Bijlage: VII Bronnen lijst literatuur A F. van der Hoeven, A. Wandl (2013) Amsterwarm; gebiedtypologie warmteeiland Amsterdam. Delft: TU Delft, Faculty of Architecture Gemeente Amsterdam (2013) Amsterdam; uitgesproken duurzaam, perspectief voor 2040 [Online publicatie] Gedownload op: 17 maart 2014. B Plassterk R. 2000. ‘Bach en het buideldier’. In: Leven uit het lab. Prometheus Amsterdam. Blz. 54. Hoffman, M. (2010). Biodiversiteit in tuin en plantsoen. Boskoop: All-Round Communications. Compendium voor de leefomgeving. (2010) Biodiversiteitsverlies in Nederland, Europa en de wereld, 1700-2010. Geraadpleegd april 2014, van http://www. compendiumvoordeleefomgeving.nl/ indicatoren Baten van de openbare ruimte. Publicatie 312. (2012). CROW D T. Bergevoet, M. van Tuijl (2013) De flexibele stad: oplossingen voor leegstand en krimp. Rotterdam: nai010 uitgevers Mooij J.J.A. 1987. De wereld de waarden. Essays over cultuur en samenleving. Meulenhoff Amsterdam. Blz. 9 e.v. Beerens, A. (2010). De relatie tussen biodiversiteit en openbaar groen in de Gemeente Utrecht. Kennispunt Bètawetenschappen, Universiteit Utrecht.

86

Klimaatadaptief groen - Bijlagen

E Hendrikse, J. & Milligen van, R. & Vries de, D. (2014). Ecosysteemdiensten: de baten van stadsbomen.(onderzoek Minor stedelijke beplanting VHL.) Velp: Repro Van Hall Larenstein. Wetten, J. v. (2010). Een groene gezonde wijk. EMGO+ Instituut (VU Universitair Medisch Centrum), GGD Werkgroep Groen en Gezondheid, Kenniscentrum Recreatie, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Plant Publicity Holland. Coeterier F. 1997.Een meetinstrument voor de belevingswaarde van landschappen. Onderzoeksreeks Nota Landschap nt.9 Rapport 559 Staringcentrum Wageningen. J. Kluck, H. van Luijtelaar (2010) Extreme neerslag in bebouwd gebied, RIONEDnieuws nr 3, juni 2010, www. riool.net F Kane R. 1997/2 ‘Four dimensions of Value: from experience to Worth’In: Benedikt M. (ed). Architecture en design in America. The University of Texas Press Austin. Blz. 9-15 G Pötz, H., Bleuzé, P. (2012). Groenblauwe netwerken: voor duurzame en dynamische steden. Delft: coop for life. Bade, T., Smid, G., & Tonneijck, F. (2010). Groen Loont. Nijmegen: XXLpress. V.H.M. Kuypers, E.A. de Vries (2007) Groen voor lucht; van theorie naar groene praktijk, toepassingen om lucht te zuiveren. Wageningen: Alterra


Roo de, M. (2011). Green City Guidelines. Wormerveer: Zwaan Printmedia. H Lenzholzer, S. (2013). Het weer in de stad: hoe het ontwerp het stadsklimaat bepaalt. Rotterdam: nai010 uitgevers. K Andela G. 2000. Kneedbaar landschap, kneedbaar volk. De heroïsche jaren van de ruilverkaveling. Thorh Bussum. E.M. Dirven-van Breemen, A. Hollander, J.W. Claessens (2011) Klimaatverandering in het stedelijkgebied; groen en waterberging in relatie tot bodem. Den Haag; rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM); Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport L Meto J. Vroom (2010) Lexicon; van de tuin- en landschapsarchitectuur. Wageningen: Blauwdruk en Meto J. Vroom N Maslow A.H. (ed).1959. New knowledge in human values.Harper & Row New York. Blz 19. Rowe P.G. 1991. ‘Normative positions that guide design thinking’. In: Design Thinking. MIT Press Cambridge. Blz.115. e.v. Anonymus.1990. Naar Ruimtelijke Kwaliteit. Raad advies voor Ruimtelijke Ordening. SDU Den Haag O D. Lauwaet, B. Maiheu, J. Aertsen, K. de Ridder (2013) Opmaak van een hittekaart en analyse van het stedelijk hitte-eiland effect voor Antwerpen [online publicatie] gedownload op 24 maart 2014 van http://ecohuis. antwerpen.be/docs/Stad/Bedrijven/ Stadsontwikkeling/SW_Ecohuis/

plannen_presentaties/Hittekaart_ Antwerpen_Eindrapport_v1.1_klein.pdf R L. Klok, H. ten Broeke, T. van Harmelen, H. Verhagen, H. Kok. S. Zwart (2010) Ruimtelijke verdeling en mogelijke oorzaken van het hitte-eiland effect. Utrecht: Milieu en Leefomgeving Rol wilde bestuivers veel belangrijker dan gedacht. (2013). Opgehaald van Naturalis: http://www.naturalis. nl/nl/over-ons/nieuws/onderzoek/rolwilde-bestuivers-veel-belangrijker-dangedacht/ Regiegroen Rotterdam Climate Proof (RCP) & De Urbanisten (2013) Rotterdamse adaptatiestrategie. Rotterdam: Gemeente Rotterdam. S Wageningen Jos Dekker (2013). Stadsecologie. Geraadpleegd 31 maart 2014. http://edepot.wur.nl/190528 T P. J. H. M. Reuver, I. van den Hoven (2001) Tussen beplantingsplan en eindbeeld; het beheer van bosplantsoen. Arnhem: IPC Groene ruimte Chen Y. & N.H. Wong (2006). Thermal benefits of city parks. Peking: onbekend J. van der Zwart (2004) Tussen haard en horizon; landschap architectonische bouwstenen. Amsterdam: Uitgeverij SUN V Anonymus. 2001. Vijfde Nota Ruimtelijke Ordenong. Ruimtelijke Verkenningen. Minesterie van Klimaatadaptief groen - Bijlagen

87


volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu Den Haag.Blz. 008 W Dialoog vzw, VIBE vzw i.s.m. Tandem (2008) Water infiltreren? Zeker proberen! Handleiding voor de afkoppeling van hemelwater van de riolering, Vlaanderen; Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming M. Sliedrecht, A. Molenaar, J. Jacobs, A. van der Vlies, J. Helmer, G. Slooters, M. van de Esschert, B. Vos, J. Kuijpers (2007) Waterplan 2 Rotterdam. Rotterdam: Gemeente Rotterdam. De auteur heeft gepoogd alle rechthebbenden van beeldmateriaal te achterhalen en te vermelden. Eventuele niet-genoemde rechthebbenden kunnen zich bij de uitgever melden; zij zullen in een volgende druk worden vermeld.

88

Klimaatadaptief groen - Bijlagen


VII Bronnenlijst afeeldingen Afb. Bron Afb. Bron 1 Eigen illustratie 27 http://upload.wikimedia. 2 Eigen illustratie org/wikipedia/commons/thum 3 Eigen illustratie b/d/db/Parthenocissus_quin 4 Eigen illustratie quefoliajpg/1024px-Partheno 5 Eigen illustratie cissus_quinquefolia.jpg 6 Eigen illustratie 28 http://3.bp.blogspot. 7 Eigen illustratie com/-a54jVdeobJw/UYWM 8 Eigen illustratie j6FJrII/AAAAAAAAm90/ 9 Eigen illustratie RH9ImdSGlXc/ s1600/_ 10 Eigen illustratie MG_1135.jpg 11 http://www.rtvoost.nl/nieuws/ 29 Jorrit Jager default.aspx?nid=167928 30 http://www.kerperien.nl/ 12 Eigen illustratie Rhododendron%20haag/ 13 http://www.groenblauwenet DSC01432.JPG werken.com/measures/ 31 http://grangegardener.files. bioswales/nature-friend wordpress.com/2010/03/vi ly-bioswales/ burnum-plicatara-2.jpg 14 http://nl.wikipedia.org/wiki/ 32 http://www.grastegels.be/ima Eikenprocessierups ges/gras-beton-tegels.jpg 15 http://www.profile-altena.nl/ 33 http://www.tenhoventuinen. home/informatie-blokken/land nl/images/boomverzorgers/ bouw/ bomen-in-bakken/bomen-hu 16 http://www.compendium ren.jpg voordeleefomgeving.nl/indica 34 http://gardenroyaal.files. toren/nl1440-Ontwikkeling-bio wordpress.com/2012/02/ diversiteit-(MSA).htm l?i=2-76 dsc03881.jpg 17 Jorrit Jager 35 Jorrit Jager 18 Jorrit Jager 36 http://www.projectenbank 19 http://tuintirades.blogspot. cultuurhistorie.nl/sites/default/ nl/2012_03_01_archive.html files/imagecache/2_columns_ 20 Jorrit Jager crop/Lankheet%20vloeiveld. 21 http://upload.wikimedia.org/ jpg wikipedia/commons/5/5a/ Pentwyn_Farm_Meadow,_ 37 http://www.projectenbank Penallt.jpg cultuurhistorie.nl/sites/default/ 22 http://www.koosroggeveld. files/imagecache/2_columns_ nl/uploads/imagecache/full/ crop/Lankheet%20vloeiveld. photos/2010/10/Land jpg schap%20mooie% 38 http://www.natuurgegevens 20 berm%201%20(Large).JPG provincielimburg.nl/site2010/ 23 Jorrit Jager plantpic/big/jg000091.jpg 24 Danny de Vries 39 http://www.ecofyt.nl/images/ 25 Jorrit Jager slide2/323%20baanakkers 26 http://www.marmaamic.dds.nl/ park%201.jpg images/Blauwe%20seringen. 40 Eigen illustratie jpg Klimaatadaptief groen - Bijlagen

89





Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.