Zelfbeeld & Zelfvertrouwen

Page 1

Psychologie

Opdracht Sociale- en ontwikkelingspsychologie - FHK ABV - Leerjaar 3

Marieke Steegh

Zelfbeeld & Zelfvertrouwen 1


Psychologie

Opdracht Sociale- en ontwikkelingspsychologie - FHK ABV - Leerjaar 3

Marieke Steegh

Zelfbeeld & Zelfvertrouwen Inleiding Aan de hand van de onderdelen zelfbeeldontwikkeling, attributieprocessen, effectief leerkrachtgedrag en de cognitieve ontwikkeling heb ik het thema ‘Zelfbeeld en Zelfvertrouwen’ behandeld. Aangevuld met persoonlijke voorbeelden uit mijn kinder-, puber- en adolescenten tijd en de fase waarin ik nu verkeer. Zelfvertrouwen & Zelfbeeld Ontwikkeling van het zelfbeeld Het zelfbeeld is volgens Van der Werf (1988) ‘het beeld waarin het individu de volgens hemzelf kenmerkende hoedanigheden van de eigen persoon samenbrengt’. In andere woorden is het zelfbeeld het beeld dat iemand van zichzelf heeft. Maar wat houdt dit dan precies in? Het is het beeld dat je over jezelf hebt; hoe je jezelf ziet als mens, de eigenschappen die jij kenmerkend van jezelf vindt, waar je vindt dat goed in bent, hoe je omgaat met problemen, hoe je omgaat met anderen, hoe je vindt dat je er zelf uitziet, hoe je denkt over je leerprestaties. Het is het beeld dat je zelf in je hoofd vormt over wie je bent. Dit zelfbeeld bepaalt voor een groot deel hoe je je voelt en hoe je handelt. Als je over jezelf denkt: ‘ik ben een aardig persoon en de moeite waard’ zal je een positief gevoel over jezelf hebben. Ook wel een positief zelfbeeld genoemd. Maar als je over jezelf denkt: ‘ik stel niks voor in deze wereld en ben niet de moeite waard’ heb je een negatief zelfbeeld. Het hebben van zelfwaardering en zelfrespect zijn een belangrijk onderdeel voor een positief zelfbeeld. Maar hoe kom je aan zelfwaardering en zelfrespect? Al op jonge leeftijd krijg je dit mee in je gezin of in de peergroup. Een peergroup is een groep van mensen die een vergelijkbare leeftijd, status of interesse hebben. Je kunt daarbij denken aan je vriendengroep, klasgenoten of bijvoorbeeld sportmaatjes. Als je een positief zelfbeeld hebt ten opzichte van je eigen vaardigheden zorgt dat voor self-efficacy. Door dit geloof in jezelf zal je meer gemotiveerd zijn om handelingen goed uit te voeren. Self-efficacy (zelf-effectiviteit) is kortweg de motivatie die ontstaat door het geloof in eigen kunnen. Zoals hieronder in een voorbeeld wordt omschreven.

Mijn start aan de Lager Agrarische School (tegenwoordig VMBO-kader) was niet al te best. Bij de meeste vakken haalde ik matige cijfers. Maar ineens veranderde er iets. De leerstof begon door te dringen en de cijfers werden hoger. Het elke dag huiswerk maken in de afgelopen jaren, zonder al te glorieus resultaat, was ik gewend. Maar nu schoten de cijfers omhoog. In plaats van minder huiswerk te maken ging ik harder studeren en mijn stinkende best doe. Dit werd beloond met prachtige cijfers op mijn eindlijst. En zelfs tot het verkozen worden tot ‘vakvrouw van het jaar 1996’. (Marieke Steegh - ervaringen middelbare school)

2


Psychologie

Opdracht Sociale- en ontwikkelingspsychologie - FHK ABV - Leerjaar 3

Marieke Steegh

Vorming van het zelfbeeld Welke factoren hebben invloed in het vormen van ons zelfbeeld? Hieronder wordt in een schema weergegeven hoe een zelfbeeld tot stand komt. Factoren die van invloed zijn op de vorming van het zelfbeeld Zelfwaarneming

Zelfbeeld

Reacties van anderen (looking-glass self) Sociale vergelijking

Attributie (bron: G. Alblas e.a., Praktische psychologie voor leren en onderwijzen, Vorming van het zelfbeeld)

In de eerste jaren van ons leven kijken we als een soort observator naar ons eigen gedrag, gedachten en gevoelens. Dit noemen we zelfwaarneming. Aan de hand van deze zelfwaarneming kunnen we zelf vaststellen dat we bijvoorbeeld graag ‘knutselen’. Ook wordt ons zelfbeeld gevormd door anderen die reageren op ons doen of laten. Anderen die ons een spiegel voorhouden, dit noemen we looking-glass self. Een moeder die bijvoorbeeld opmerkt dat je graag en goed knutselt. Als we dan doorhebben dat we goed en graag knutselen kunnen we door vergelijking, met anderen in je peergroup zoals klasgenootjes, kijken hoe goed we zelf in dat knutselen zijn. Sociale vergelijking wordt veelvuldig gebruikt bij de vorming van het zelfbeeld. Bij sociale vergelijking is de persoon of groep waarmee je vergelijkt van belang. Je kunt namelijk neerwaarts of opwaarts vergelijken. Bij neerwaartse vergelijking nemen we een ander, die slechter is in knutselen dan jijzelf als voorbeeld. Als je jouw eigen knutselkwaliteiten vergelijkt met die van je 4 jaar jongere zusje kom je er zeer waarschijnlijk goed vanaf. Je eigen prestaties lijken hierdoor beter. Vergelijk je daarentegen jouw knutselkwaliteiten met de allerbeste knutsel-koning van de hele school dan kom je naar alle waarschijnlijkheid slechter uit de bus. Er zit een voordeel aan opwaarts vergelijken. Als je goed bent in knutselen en nog beter wilt worden is het goed om opwaarts te vergelijken maar zorg ervoor dat het doel altijd haalbaar is. Als er op de basisschool zoiets als een meervoudige intelligentie test was gedaan had ik het allerlaagst gescoord op de intelligentie: verbaal-linguïstisch. Het niet goed zijn in taal betekende op onze basisschool dat je in bijna alle theoretische vakken begon met een achterstand. Jarenlang heb ik dagelijks huiswerk gemaakt om de stof bij te kunnen benen. Door bijna altijd de slechtste te zijn in de meeste theoretische vakken was mijn zelfvertrouwen niet groot. Toen ik ook nog eens naast de slimste jongen van de klas werd gezet was het drama compleet. Het idee van de leerkracht was dat ik me zou kunnen optrekken aan zijn niveau maar het maakte me alleen maar nog onzekerder. Wat hij kon zou ik nooit in mijn hele leven voor elkaar kunnen krijgen, dacht ik op die leeftijd. (Marieke Steegh - ervaringen basisschool 1) (meer informatie over meervoudige intelligentie is te vinden op: www.migent.be)

3


Psychologie

Opdracht Sociale- en ontwikkelingspsychologie - FHK ABV - Leerjaar 3

Marieke Steegh

De Russische psycholoog L. Vygotsky (1896-1934) beschrijft in zijn ontwikkelingstheorie dat leren plaats vindt in een zone van naaste ontwikkeling. Dit wil zeggen dat de stappen in ontwikkeling niet in een te grote afstand van elkaar mogen liggen. Als de stappen te groot zijn kun je namelijk ‘bevriezen’ omdat je bang bent de stap niet te kunnen halen. Dit kan de ontwikkeling in de weg staan zoals in het voorbeeld hierboven te lezen is. Ook de psychologen R. Nadler en J. Luckner benaderen ontwikkeling en groei op een zelfde soort wijze als Vygotsky. In de theorie van Nadler en Luckner gebeurd het doorgroeien vanuit de randen van de comfortzone, een veilige en vertrouwde zone, zie afbeelding 2. Deze komt redelijk overeen met de door Vygotsky zone van naaste ontwikkeling. Vanuit deze comfortzone kun je in kleine overzichtelijke stappen haalbare doelen bereiken. Als de stappen te groot zijn is er grote kans dat we in een verdedigingsmechanisme schieten. Dit gebeurd uit een bescherming tegen angst. Angst om het te leren doel niet te halen waardoor pijn, afwijzing, schaamte, hulpeloosheid of eenzaamheid kan ontstaan. Als er een toestand van ‘paniek’ ontstaat is er een te grote stap genomen in de ontwikkeling of is het vertrouwen in het haalbare doel kwijt. Paniek is een toestand van waaruit niet geleerd kan worden volgens Nadler en Luckner. Je schiet dan terug in je veilige comfortzone zonder een ontwikkeling door te maken. Voorwaarden tot groei zijn: - Hoop en perspectief, het geloof om jezelf te kunnen ontwikkelen. - Bereidheid om risico’s te nemen, de situatie aan durven gaan. - Vertrouwen, vertrouwen in jezelf en de support vanuit de omgeving (docent/begeleider). - Opbouw programma, een goed programma opgebouwd uit haalbare stappen is erg belangrijk in elk ontwikkelingsproces. Processing at the edge, zoals de theorie van Nadler en Luckner is genaamd, is een balancerend spel tussen leerling en docent. De docent houdt de kaders nauwlettend in de gaten en als leerling geef je duidelijk aan waar de ‘paniek’ zou kunnen ontstaan om samen tot een fundamentele doorbraak te komen in de ontwikkeling of het groeiproces.

Afbeelding 1

Afbeelding 2

Processing at the edge

(bron: K. Vermeylen Groeicirkels, Processing at edge, gebaseerd op: R. Nadler & J. Luckner (1997) Processing the experience)

Een docent of coach kan een belangrijke rol spelen in het bepalen van de ontwikkelingsstappen. Als leerling zal je niet gemotiveerd zijn om je best te doen, als je het idee hebt dat die inspanning alleen maar laat zien dat je toch niet goed bent. Als je vaak iets niet kunt kan dat leiden tot een lage zelfwaardering. Deze lage zelfwaardering zal alleen nog maar lager worden als de docent door woorden en gebaren laat blijken dat hij niet zoveel van je verwacht. Hoe kan een docent ervoor zorgen dat je als leerling succes zal ervaren en daardoor meer zelfvertrouwen krijgt?

4


Psychologie

Opdracht Sociale- en ontwikkelingspsychologie - FHK ABV - Leerjaar 3

Marieke Steegh

Middelen docent: • De leerling zelf laten bepalen welke stappen er gezet gaan worden. Er zal een grote kans zijn dat de leerling dan stappen kiest die haalbaar zijn. • De docent geeft duidelijke instructies, hierbij rekening houdend met de intelligentie van de leerling (theorie meervoudige intelligenties, Howard Gardner). Maar laat je als leerling zelf verantwoordelijk voor de uitvoering hiervan. • De docent laat mislukkingen nooit zwaar wegen. Als er voldoende vertrouwen wordt gegeven in het eigen kunnen wordt de uitdaging vaak een stuk makkelijker bereikbaar. Maar niet alleen de docent heeft een rol in dit proces ook jijzelf neemt een groot deel voor je rekening. Zelfvertrouwen is hierin van groot belang. Als we het geen we bereikt hebben toekennen aan ons eigen kunnen geeft dat een ander effect dan dat we dit toekennen aan omstandigheden. Het zoeken naar de oorzaak van hetgeen we hebben bereikt, noemen we attributie. Er zijn twee vormen van attributie, interne en externe. Bij interne attributie ken je het resultaat toe aan je eigen kunnen. Bij externe attributie ken je het resultaat toe aan omgevingsfactoren. In het ‘Model van het systeem van zelfbevestiging in taaksituaties’ (De Bruyn en Bergen, 1976), zie bijlage, is het attributie proces schematisch in kaart gebracht. Voor het ontwikkelen van een positief zelfbeeld zijn zowel interne als externe attributie erg belangrijk. Als je goede dingen intern toekent (attribueert) en slechte dingen vooral aan de omstandigheden toeschrijft levert dit over het algemeen een positief zelfbeeld op. Deze manier van attribueren noemen we ook wel een zelfverdienende vertekening. Ken je positieve resultaten echter extern en negatieve resultaten intern toe dan ontstaat er een negatief zelfbeeld. Als we eenmaal een negatief zelfbeeld hebben en daarin gaan geloven is het moeilijk om dat beeld te wijzigen. Het wordt nog lastiger als dit zelfbeeld wordt onderstreept door ouders of docenten. Door het etiket ‘dom’ opgeplakt te hebben gekregen zal je geneigd zijn om daarin te gaan geloven, dit noemen we Selffulfilling prophecy. Ook zullen anderen in je omgeving geneigd zijn je daarnaar te behandelen. Er kan echter nog ontzettend veel veranderen tijdens de ontwikkeling van kinderen en adolescenten. Het is daarom van groot belang, voor docenten en ouders, om regelmatig met een frisse blik te kijken naar de leerling/zoon of dochter. Blij als een kind kwam ik thuis en vertelde mijn moeder dat dit een van de leukste toetsen was die ik ooit had gedaan. Het ging om de CITO-toets. Waar ik (en zo ook mijn moeder) ontzettend tegenop had gezien bleek een hele prettige ervaring te zijn. De vragen en opdrachten in de CITO-toets waren leuk en uitdagend. En het allerbelangrijkste, ik had hele pagina’s vol inzichtelijke opdrachten voor mijn neus gehad, die ik allemaal begreep en moeiteloos op kon lossen. Na een tijdje belde de leerkracht van groep 8 met mijn ouders om de resultaten van de CITO-toets te bespreken. De vraag of ik had afgekeken zal voor altijd bij me blijven. De vraag werd namelijk gesteld omdat ik Havoniveau had gescoord en dat kon niet voor iemand die veel moeite zou hebben om het LBO (tegenwoordig VMBO-basis) überhaupt te halen. Ik had het dus supergoed gedaan en was de koning te rijk. (Marieke Steegh - ervaringen basisschool 2)

Zelfvertrouwen Zelfvertrouwen bouw je op maar kan ook snel weer afbreken. In de eerste jaren van je leven vinden je ouders alles wat je doet lief, schattig en fantastisch. Het kan niet op. Maar dan begint de rol van opvoeden, langzaam ervaar je dat niet alles wat je doet lief, schattig en fantastisch is. Waar je ouders je eerst alleen maar complimenten gaven, hebben ze nu ook kritiek. Waarom worden je ouders strenger en zijn ze niet meer boordevol positiviteit over dat wat je doet? Het antwoord is eenvoudig, ze zijn aan je aan het opvoeden! Na de kindertijd volgt je adolescententijd. Een tijd van fysieke en cognitieve veranderingen. Je lijf en je hersenen 5


Psychologie

Opdracht Sociale- en ontwikkelingspsychologie - FHK ABV - Leerjaar 3

Marieke Steegh

zijn constant aan het veranderen. Je bevindt je continue in een soort ‘Jetlag’. Door al deze veranderingen kun je niet meer vertrouwen op je lijf of denken. Dit kan een hoop onrust en een gebrek aan zelfvertrouwen opleveren. Wat verandert er allemaal? Om een duidelijk beeld te krijgen wat er fysiek allemaal doorstaan moet worden is het interessant om onderstaand filmpje te bekijken:

www.opkijken.nl/teen-facts-groeipijnen-van-science-center-nemo Zoals je hebt kunnen zien gebeurd er fysiek veel bij jongens en meisjes. De veranderingen gaan niet gelijkmatig en zijn ook niet hetzelfde. Daarbij komt ook nog dat de veranderingen binnen de sekse ook ongelijk kunnen liggen. Je hebt meisjes die vroeg rijp zijn maar ook die laat rijp zijn. Hetzelfde geldt voor jongens. Dit zorgt ervoor dat het lastig is om te vergelijken of je ‘normaal’ bent. Het verschil in ontwikkeling binnen je eigen leeftijdsgroep kan zorgen voor een ontzettende deuk in het zelfvertrouwen. Ook cognitief verandert er veel. De hersenen zijn volop in ontwikkeling en zorgen ervoor dat je soms niet meer weet wie je bent of wat je denkt. Hieronder volgt een overzicht van de verschillende veranderingen. Verschillende hersendelen hebben verschillende pieken in de groei Rond 11-12 jaar: Ontwikkelingspiek voor de frontale kwab (nauw betrokken bij planning en rationaliteit). Je kunt je hier ook orde en organisatie bij voorstellen. Die rommel in je kamer die je maar niet netjes geordend krijgt, zegt genoeg. Dat geldt ook voor de voorstellen die je aan je ouder doet. Het lukt je nog niet iets van A tot Z helemaal uit te pluizen. Je denkt eerst aan wat je graat wilt doen, maar denkt nog niet aan de afloop en de consequenties van je activiteit. Je wilt naar de film en dan vragen je ouder hoe je denkt thuis te komen; daar heb je nog geen seconde bij stilgestaan, dat zie dan wel. Dan vind je dat je ouders maar zeuren. Zij willen het van tevoren weten en jij zegt dat je het dan wel laat weten, dat je wel zult zien. Rond 15-16 jaar: Ontwikkelingspiek temporale kwab (nauw betrokken bij taal en emotionaliteit) Hier gaat het om je nog onevenwichtige emotionaliteit. Je kunt last hebben van hevige emoties, die soms de pan uit rijzen…of van schommelingen in je humeur. Je hebt last van ups en downs. Je kunt soms zo geïrriteerd raken, kwaad en agressief zijn. Soms verlies je alle geduld en ga je echt tekeer. Daar zijn je ouders niet erg blijk mee. ‘Je zou je beter moeten beheersen’ hoor je dan. Gelukkig gaat het over, als die piek eenmaal voorbij is. 16 jaar en ouder:

6


Psychologie

Opdracht Sociale- en ontwikkelingspsychologie - FHK ABV - Leerjaar 3

Marieke Steegh

Uiteindelijk verandert ook je manier van redeneren met het opgroeien. In eerste instantie redeneer je nog een beetje verwarrend, maar je bent er zelf al heel trots op. Je vervalt nog in uitersten, in overdrijvingen en in zwartwitof doemdenken. Deze manier van denken beïnvloedt je manier van kijken naar de wereld. Die is soms wat zwart of wit of je ziet alleen maar één kant van de zaak. Je denkt nog niet met nuances. Je hebt nog geen realistisch beeld van alles, maar wel vaak een idealistisch beeld. Je wordt nog helemaal gedreven door je manier van denken. Je wilt wel van alles overwegen en nuanceren, maar dan komt er zoveel bij kijken en je kunt dan nog niet meteen een juiste oplossing bedenken. (bron: Bisschop, M (2004). Bouwen aan Zelfvertrouwen. P40)

Typische gedachten van de adolescent zijn: • Onophoudelijke twijfels • Overdrijven en in uitersten praten • Generaliseren • Vergelijken, de positieve gedachten zijn voor anderen en de negatieven gedachten zijn voor jezelf. • Verwarrend gedachten • Mystieke gedachten (vooral meisjes) Jouw eigen gedachten bepalen wat je ziet, denkt, wat je voelt en hoe je handelt. De bril die je op zet is hiervoor van essentieel belang. Deze kan van persoon tot persoon verschillen, niemand is hetzelfde. Er zijn mensen die een sombere bril dragen maar er zijn er ook die alles door een gele bril bekijken. Zonnig en opgewekt. In de adolescenten-tijd veranderen de meesten nog een paar keer van bril. Je wordt dus niet alleen beïnvloed door je ouders, vrienden, docenten, de maatschappij of door Tv-reclames, maar vooral door de manier waarop jij deze invloeden waarneemt. Het is dus erg belangrijk wat je doet met hetgeen je waarneemt. Een Tv-reclame doet niets met jou, jij doet wat met de reclame!

(Bisschop, M (2004). Bouwen aan Zelfvertrouwen. P41)

Conclusie Ik ben gestart met deze opleiding omdat ik kinderen graag vertrouwen wil geven in hun eigen kunnen. Ik wil ze laten inzien dat ze mogen vertrouwen op de kwaliteiten die ze in huis hebben, hetgeen ze leuk vinden om te doen, hun dromen na te leven, geloven in het bereiken van hun doelen. Dat het niet erg is om slecht te zijn in bepaalde dingen en dat je vooral energie moet steken in de dingen waar je goed in bent. Dat je door je te richten op je positieve kanten ook beter wordt in je iets minder sterke kanten. Erachter komen wat deze passies zijn. Weten waar je kracht ligt. Je doelen ontdekken in deze wereld, uitzoeken hoe je deze kunt bereiken. Vanuit het ‘kunnen’ werken en niet vanuit de ’beperking’. Uitgaan van het positieve en minder aandacht schenken aan het negatieve zonder dit uit het oog te verliezen. Begeleid en gesteund worden in dit proces is uit eigen ervaring erg belangrijk. Ik wil graag een onderwijzer zijn die zich richt op de bovenstaande uitgangspunten. (Marieke Steegh - student Docent Beeldende Kunst en Vormgeving, december 2013)

Een positief zelfbeeld en zelfvertrouwen zijn belangrijke aspecten om je optimaal te kunnen ontwikkelen. Voor het halen van goede studieresultaten, creëren van een aangenaam sociaal netwerk en een positief toekomstperspectief. De rol die docenten, ouders, je peergroup en jijzelf daarin speelt is van wezenlijk belang!

7


Psychologie

Opdracht Sociale- en ontwikkelingspsychologie - FHK ABV - Leerjaar 3

Marieke Steegh

Bijlagen •

De Bruyn en Bergen (1976). ‘Model van het systeem van zelfbevestiging in taaksituaties’ (te vinden in het boek van Monique Boekaerts, Instructie en leren (hoofdstuk 5, Motivatie)

Bronnen Boeken: • Alblas, G., e.a. (2006). Praktische psychologie voor leren en onderwijzen. Groningen/Houten: WoltersNoordhoff bv • Kohnstamm, R. (2009). Kleine ontwikkelingspsychologie III, de puberjaren. Houten: Springer Uitgeverij b.v. • Bisschop, M (2004). Bouwen aan zelfvertrouwen. Tielt: Uitgeverij Lannoo Websites: • www.ervaringsleren.be/news.asp?lng_iso=NL&nws_id=70&url=Groeicirkels,_Processing_at_edge:_Karine_V ermeylen (Groeicirkel: Nadler, R. & Luckner, J. (1997) Processing the experience. Strategies to enhance and generalize learning.) • www.migent.be (Meervoudige Intelligentie: theorie Howard Gardner), geraadpleegd op 14 januari 2014 • www.opkijken.nl/teen-facts-groeipijnen-van-science-center-nemo , geraadpleegd op 14 januari 2014

8


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.