12 minute read

Om nog eenigsins de gedagtenis te bewaeren’. Een tekenreis in 1732 door Oost- en Noord-Nederland

Een interview met Peter Paul Hattinga Verschure door Dannie ten Zweege

‘Om nog eenigsins de ge

Een tekenreis in 1732 door Oost- en Noord-Nederland in het spoor van Andries Schoemaker, Abraham de Haen en Cornelis Pronk

Het schetsboekje van Abraham de Haen

Het Stadhuis van Zwolle, getekend in 1732 (Cornelis Pronk) en in 2008, vanuit de Sassenstraat. In de tekening van Pronk staat de zon bijna pal in het noorden. De kerk te Rouveen, op blad 27 van het schetsboekje van Abraham de Haen, getekend op 30 juni 1732 (bovenste schets), en in 2008 vanuit dezelfde richting.

Beeldend kunstenaar en topografisch tekenaar Peter Paul Hattinga Verschure maakte een reis- en tekenproject, dat voor een belangrijk deel in Overijssel was gesitueerd. In het afgelopen najaar wijdde het Stedelijk Museum Zwolle er een tentoonstelling aan. Tegelijk met de tentoonstelling verscheen Een wereld van verschil, een van de genomineerde titels voor het Overijssels Boek van het Jaar 2010.

Een paar jaar geleden las Hattinga Verschure het boek Over de hobbelde bobbelde heyde van de Zwolse archivarissen Gevers en Mensema. Hij raakte direct geïnspireerd door de in dat boek beschreven reis van de Amsterdamse lakenhandelaar en oudheidkundige Andries Schoemaker, samen met de tekenaars Cornelis Pronk en Abraham de Haen, en zijn onafscheidelijke huishoudster Geesje Arens. De reis die zij in de zomer van 1732 maakten, ging voor een groot deel door Overijssel. Deze tocht was te reconstrueren aan de hand van het bewaard gebleven schetsboekje en een aantal losse tekeningen van Abraham de Haen, die overal de plaats en de datum bij had opgeschreven. Het boek van Gevers en Mensema riep bij Hattinga Verschure de vraag op wat er veranderd was tussen toen en nu, 276 jaar later. En daarmee stelde hij zich de vraag hoe het landschap in de komende 276 jaar zal veranderden en hoe het er dus in het jaar 2284 uit zal zien. In welk opzicht, vraagt hij zich in zijn werk als kunstenaar altijd af, zijn deze veranderingen een afspiegeling van veranderingen in de mens, zijn zelfbeeld en zijn verhouding tot zijn leefomgeving? En hoe verhoudt de toekomst zich tot het verleden? Hij besloot daarom in

edagtenis te bewaeren’

Van links naar rechts Andries Schoemaker, Cornelis Pronk, Abraham de Haen en Geesje Arens.

De reis van 26 juni tot 9 juli 1732. Van de gedeelten van en terug naar Amsterdam zijn geen gegevens bekend. Detail uit de kaart Transisalania Provincia vulgo Over-yssel van Nicolaes ten Have uit circa 1650, met de omgeving van Almelo. In Almelo had Andries Schoemaker familie wonen. Daar heeft het gezelschap waarschijnlijk een dag gelogeerd. Een doodlopend slootje in een maisveld bij het huis te Egede is het enige overblijfsel van de gracht die eens het hele erf omsloot.

2008 dezelfde route te volgen en dezelfde plaatsen te tekenen. Met zijn project kon hij zo, tegelijk met een reis door het land van vandaag, ook een reis door de tijd in beeld brengen.

500 kilometer

In zijn woonkamer annex atelier liggen tekeningen, oude kaarten, atlassen en schetsen op tafel, en zijn eigen boek natuurlijk. Heb je kunnen reconstrueren hoe die reis in 1732 verliep? ‘Die reis was al beschreven in het boek van Gevers en Mensema. Het gezelschap vertrok uit Amsterdam op donderdag 26 juni 1732. Hun reisroute liep over de Veluwe, en twee dagen later bereikten de reizigers Overijssel, waar op 28 juni al werd getekend in de omgeving van Olst.Op zondag 29 juni verbleef het viertal in Zwolle, waar schetsen werden gemaakt van onder meer de Markt, het Stadhuis en de Diezerpoort. Vanuit Zwolle ging de reis noordwaarts, via Genemuiden en Hasselt naar Staphorst. Nadat ze op 1 juli hadden getekend in Meppel deden ze op 2 juli Steenwijk aan. Van daaruit maakten ze een hele omzwerving door Friesland en Drente, waarbij onder meer Oranjewoud, Joure en Dwingeloo werden bezocht. Op 5 juli kwam het gezelschap over de “hobbelde bobbelde heyde”, zoals ze deze zelf noemden, bij de Ommerschans weer in Overijssel. Via Ommen reisden ze door naar Almelo, waar een dag rust werd genomen. Vervolgens ging de tocht verder via Goor en Diepenheim naar het zuiden, en op 9 juli werd de grens met Gelderland overschreden. Ze legden met hun rijtuig in die twee weken een afstand van 500 kilometer af. En vanuit Gelderland naar Amsterdam terug kwam daar nog eens 150 kilometer bij. Geen sinecure, als we de toestand van het toenmalige wegennet in aanmerking nemen.’ Hebben ze tijdens die reis veel tekeningen gemaakt? ‘ ‘In Overijssel maakten ze ongeveer zestig schetsen. Het precieze aantal weten we niet, omdat een aantal werken door de jaren heen verloren kunnen zijn gegaan. In totaal maakten zij onderweg meer dan honderd schetsen “na ‘t leeven getekent”, zoals dat toen genoemd werd.’ Hoe ging jouw reis in 2008 en hoe lang heb je er over gedaan? ‘In het wagenspoor van het gezelschap Schoemaker, Pronk, De Haen en Arens heb ik, verspreid over een half jaar, per auto rondgereisd met aquarelbloc en tekenspullen. Mijn bedoeling was om van alle plaatsen waarvan bekend is dat zij er op hun reis hebben getekend, opnieuw een topografische tekening te maken. Maar dan zoals het er op die plek vandaag de dag uitziet. Ik had heel wat betere oriëntatiemiddelen tot mijn beschikking dan mijn vroegere collega’s. Voordat ik op weg ging verkende ik de plaats waar ik moest zijn zorgvuldig op het satellietbeeld van Google Earth. Naast de in hun tijd gangbare zeventiende-eeuwse kaarten die door het gezelschap werden gebruikt, legde ik achttiende-eeuwse en moderne topografische kaarten. Zo kon ik hun reisroute redelijk nauwkeurig vaststellen, en bepalen waar precies zich hun tekenposities bevonden.’

Hattinga Verschure maakte niet alleen een tekening op de locaties, maar legde ook vast wat hij ter plaatse tegenkwam, zoals ontmoetingen met eigenaars of voorbijgangers. Vaak wisten die hem meer te vertellen over de recentere geschiedenis, of over vondsten die zij hadden gedaan bij verbouwingen of graafwerkzaamheden. Al deze bevindingen zijn beschreven bij de tekeningen in Een wereld van verschil.

Havezate Weldam, voorzijde, getekend in 1734 (naar schets uit 1732), door Abraham de Haen, en in 2008 vanuit dezelfde positie. Havezate Rhaan, getekend op 6 juli 1732 door Abraham de Haen, en tekening vanuit dezelfde positie in 2008. Overblijfsel van de havezate Arendshorst, getekend in 1732 (Cornelis Pronk) en in 2008.

Hoogspanningsmast

Wat trof je aan? ‘Ik was verbaasd hoeveel er soms nog te herkennen was uit de tekeningen van 1732. Zo heeft bijvoorbeeld de havezate Weldam, vlak onder Goor, de tijd wonderbaarlijk goed doorstaan. Het front van het zeventiende-eeuwse gebouw is nog hetzelfde als in de tekening die Abraham de Haen ervan maakte. Helemaal onveranderd is het niet, want Weldam draagt de sporen van de negentiende-eeuwse mode om aan landhuizen “kasteel-achtige” uitbreidingen toe te voegen. Aan de noordzijde zijn tegen het einde van die negentiende eeuw twee zware torens aangebouwd. Nog niet te zien in de tekeningen van De Haen, maar natuurlijk wel in de tekeningen van 2008. Daarentegen wist ik niet wat ik zag toen ik op de plaats arriveerde van de eens trotse havezate Rhaan, bij Hellendoorn. Van gebouw noch gracht zag ik er nog enig spoor in het landschap. Zelfs nergens een bordje met “Hier stond ooit …” Op de plaats waar eens het huis stond staat nu een kolossale hoogspanningsmast. Van de havezate Arendshorst bij Varsen, iets ten westen van Ommen, was al in de tijd van Pronk en De Haen niet veel meer over. In de aantekeningen van Andries Schoemaker lezen we: “tis tegenwoodig een Ruïnen gelegen dicht bij Ommen: men vint er de graght noch die om het huys gelopen heeft. ” En Abraham de Haen besloot zijn korte notitie dat hij er had getekend met de opmerking “... om nog eenigsins de gedagtenis te bewaeren.” Van die gracht en de huisplaats van Arendshorst kon ik in 2008 helemaal niets meer terugvinden, maar de buitengracht kon ik nog vaag in het landschap onderscheiden. Zo trof ik alle denkbare gradaties van herkenbaarheid aan, van volledig verdwenen tot nog helemaal herkenbaar. De havezate Eerde is zelfs praktisch onveranderd gebleven.’

Licht en schaduw

In zijn boek schenkt de tekenaar en auteur veel aandacht aan de werking van het licht in het werk van Pronk en De Haen.

Wat is er zo bijzonder aan die werking van het licht? ‘Wel, zo nauwgezet als de tekenaars waren in het weergeven van de objecten, zo vrij gingen zij om met de werking van het licht in hun nettekeningen. Pronk en De Haen maakten binnen hun doopsgezinde kring kennis met het werk van de Engelse fysicus Sir Isaac Newton, die vooral bekend is geworden met zijn algemene gravitatiewet. In 1704 verscheen Opticks, or a treatise on the reflexion, refractions, inflexions and colours of light, waarin Newton onder meer zijn ontdekking openbaarde dat wit licht is opgebouwd uit de kleuren van de regenboog. De tekenaars moeten zo geboeid zijn geraakt door de nieuwe inzichten in de aard van het licht dat zij er in hun werk mee gingen spelen. Met Pronk en De Haen ontstond in Nederland een nieuwe school van topografisch tekenaars, die zich kenmerkte door nauwkeurige weergave van de getekende gebouwen en grote aandacht voor de werking van licht en schaduw.’

Overblijfselen van het kloostercomplex te Dickninge, getekend in 1732 (Cornelis Pronk). Het zonlicht valt vanuit verschillende invalshoeken op de gebouwen. De auteur aan het werk aan een van de tekeningen uit de serie voor Een wereld van verschil.

Maar je zei dat ze heel vrij omgingen met de lichtwerking in hun tekeningen. Waaruit blijkt dat dan? ‘Ik dacht aanvankelijk dat die nadrukkelijke lichtweergave in de tekeningen uit 1732 wel eens een aanwijzing kon zijn voor het moment van de dag waarop ze waren gemaakt. Maar al snel kwam ik tot de ontdekking dat in diverse tekeningen een lichtval is aangebracht die in werkelijkheid helemaal niet mogelijk is. Het licht komt er uit verschillende richtingen, of de zon schijnt er vanuit het noorden. De lichtwerking in de tekeningen van Pronk en De Haen blijkt in dit opzicht geen waarde te hebben als topografische parameter.’ Hechtten ze daar dan geen belang aan? ‘Jawel, maar kennelijk speelde de achttiende-eeuwse kunstenaar met het licht, waarbij artistieke overwegingen als compositie en benadrukking van contrast en ruimtelijkheid prevaleerden boven een fysisch juiste weergave. Hij permitteerde zich in dit opzicht een opmerkelijke vrijheid binnen het topografische genre, waarin het documentaire aspect primair is. De lichtwerking werd naar believen zó geregisseerd dat de getekende objecten optimaal tot hun recht kwamen. We moeten daarbij bedenken dat van de zomer schetsjes soms pas maanden later, in het atelier, tekeningen in het net werden gemaakt.’ Hoe is dat met de lichtweergave in jouw tekeningenserie? ‘Ik heb in de tekeningen in 2008 juist wél de nadruk gelegd op de lichtval en weersgesteldheid van het moment, zoals die tijdens mijn tekensessies ook werkelijk waren. Daarmee heb ik in de tekeningen een element toegevoegd dat in de achttiende-eeuwse werken ontbreekt: het in de topografie betrekken van de natuurlijke omstandigheden op het moment van waarneming als grijze wolken, vliegtuigsporen, kale bomen en regenplassen. Kijk maar op mijn tekeningen.’

Subjectiviteit

Hattinga Verschure vertelt dat in de achttiende eeuw veel topografisch tekenaars er elke zomer op uit gingen. En dat het maken van kiekjes van landschappen en mooie gebouwen niet voorbehouden is aan onze tijd. De belangstelling voor geschiedenis en historische plaatsen in ons land kwam al vierhonderd jaar geleden op. Reeds lang voordat het fototoestel werd uitgevonden, wilden de mensen natuurgetrouwe afbeeldingen hebben van bijzondere plaatsen in ons land. Die werden gemaakt door tekenaars die er in de zomers op uit trokken met schetsboekje en tekenstift. Onderweg ‘portretteerden’ zij landschappen en markante bouwwerken. Eenmaal weer thuis werkten zij hun schetsen uit tot fraaie gedetailleerde nettekeningen. Hun schetsboekjes vervulden dezelfde rol als onze geheugenkaartjes uit het fototoestel. Vakbekwame graveurs zorgden er vervolgens voor dat veel van die tekeningen ‘in ‘t kooper’ werden gebracht. Dat wil zeggen dat er kopergravures van werden gemaakt die konden worden meegedrukt in boeken over ‘outheden’ in het vaderland. Heeft een topografische tekening in onze tijd dan nog wel betekenis, nu we foto’s kunnen nemen? ‘De fotografie heeft de traditionele rol van de topografische tekenkunst helemaal overgenomen. Toen ik in Zwolle voor dit project op straat aan het tekenen was, stond iemand een tijdje mee te kijken en die vroeg toen ook “Waarom maakt u geen foto? Dat gaat toch veel vlugger?” ‘Een fotocamera kan dan wel een topografisch nauwkeurige weergave van het landschap leveren en in dat opzicht de tekenkunst vervangen, maar een foto blijft nu eenmaal een andersoortig beelddocument dan een tekening, zowel in techniek als in de wijze van vastleggen. Met een fototoestel “vang” je alles binnen het zoekerbeeld in één keer op de afbeelding. In een tekening wordt het beeld stukje bij beetje opgebouwd. Een camera legt het beeld vast via een lens, een tekenaar registreert het via zijn brein. Bij elk te zetten lijntje stuurt de intuïtie van de tekenaar bij wat er in de tekening toe doet. Wat wil hij van het onderwerp laten zien, wat kan er weggelaten worden? Een tekening wordt zo een afspiegeling van de blik van de kunstenaar op zijn omgeving, waarmee aan de fotografische benadering een subjectieve, intuïtieve en tijdsgerelateerde component is toegevoegd. Juist omdat de fotografie er is wordt de topografische tekening nu relevant, en krijgt die een nieuwe betekenis als autonoom kunstwerk: niet als afbeelding maar als uitbeelding van het waargenomene, en als een in situ, ter plaatse, ontstaan werk. Dat was voor mij het belangrijkste motief om in het spoor van mijn achttiende-eeuwse voorgangers geen foto’s te maken, maar te tekenen, precies zoals zij deden. Ik ben ervan overtuigd dat je de landschappen in hun tekeningen beter kunt “aanvoelen” met een tekening van de eigentijdse toestand ernaast dan met een foto. Tussen foto en tekening blijft in mijn optiek een wereld van verschil.’ ■

Peter Paul Hattinga Verschure is beeldend kunstenaar te Deventer en schrijver van het boek Een wereld van verschil. De topografische tekenkunst vormt een belangrijk onderdeel van zijn werk. Hij heeft vele historische en industriële plaatsen in binnen- en buitenland in tekening gebracht. Daarnaast maakt hij in opdracht van archeologische instellingen tekeningen die een beeld geven van het dagelijkse leven in vroegere eeuwen.Tevens geeft hij lezingen op het gebied van beeldende kunst, kunsthistorische onderwerpen en natuurverschijnselen in het vrije veld. Ook over het hier beschreven project heeft hij een presentatie in zijn programma. Informatie: 0570-625710, pphv@home.nl, www.pphv.eu.

This article is from: