10 minute read
Aardappelen en de geur van rotte eieren
In sommige veendorpen staan ze er nog: aardappelmeelfabrieken. Jarenlang vormden ze daar een zeer belangrijke bron van werkgelegenheid, maar tegenwoordig dienen ze vooral als boegbeeld van een verloren verleden. De kenmerkende schoorsteen staat er nog, maar de ‘periodieke’ vertrouwde geur is verdwenen. Niet dat veel mensen daarom malen. ‘Het stonk enorm naar rotte eieren,’ vertelt Gerrit-Jan Hutten, oud-medewerker van aardappelmeelfabriek ‘Onder Ons’ uit het veenkoloniale streekdorp De Krim.
De herinnering aan de aardappelmeelfabriek leeft in De Krim niet alleen vanwege de stank, maar vooral vanwege de enorme bijdrage die Onder Ons in de twintigste eeuw heeft geleverd aan de ontwikkeling van het dorp. Niet voor niets wordt wel gesteld dat de aardappel de redding is geweest van deze op een gegeven moment doodarme landstreek. Toen namelijk rond 1900 in het noordoostelijke deel van de provincie de turfstekerij niet meer lonend was, moest men op zoek naar nieuwe middelen van bestaan. In Groningen wist men al lang dat de vermenging van de bovenste laag met de onderste laag zand, de dalgrond, perfect was voor het verbouwen van fabrieksaardappelen. Toen ze hoorden dat in De Krim een soortgelijke ontwikkeling op komst was, kwamen tientallen Groningse boeren naar de Overijssels-Drentse grensstreek. De dalgronden werden bemest en volgezet met aardappelplanten. Zo was er rond 1900 al snel sprake van intensieve aardappellandbouw.
Boeren grijpen de macht
De boeren waren echter niet tevreden. Ze konden wel veel produceren, maar de particuliere ondernemers van ‘Inter Nos’, zoals de in 1906 opgerichte fabriek aanvankelijk heette, waren de enige afnemers van de aardappels. Zij konden daarom ook zelf de prijs bepalen: die bleef erg laag. In 1911, toen de oogst mislukte en het hele gebied in een depressie geraakte, barstte de bom. Enkele boeren in De Krim kwamen bij elkaar en besloten de fabriek, die geen lang leven meer beschoren leek, ‘over te kopen’. Het overnamebod moest echter in het grootste geheim worden voorbereid. Zo geheim zelfs, ‘dat zelfs hun vrouwen er onwetend van bleven. Als ze vergaderden ’s avonds laat en zich naar hun punt van samenkomst spoedden, ontweken ze de schaarse petroleumlampen, waarmee de wegen verlicht waren’, aldus een jubileumboek. Het plan slaagde. Een onbekende man die als stroman werd gebruikt, zodat de tegenpartij niet wist dat de fabriek in de handen van de boeren zou komen, deed het hoogste bod op een openbare veiling op 8 maart 1912: 71.692,50 gulden. De fabriek en het terrein kwamen in handen van de boeren en ze vertaalden de Latijnse naam direct naar NV Aardappelmeel- en Derivatenfabriek ‘Onder Ons’. Directeur werd de 23-jarige R. Groeneveld. In eerste instantie was deze overname voer voor sceptici, maar de coöperatieve fabriek zou de streek een grote welvaart brengen.
Crackfree
Het succes hing nauw samen met de ontwikkeling van het edelstijfsel Crackfree in de jaren dertig. Juist in de crisisjaren, de prijs voor aardappelmeel was gedaald tot zes gulden voor een kilo, ontstond dit middel in het eigen laboratorium van ‘Onder Ons’. Directeur Groeneveld stelde dat de fabriek zich meer toe moest leggen op het maken van producten die van aardappelmeel konden worden afgeleid. In het laboratorium kwam men tot een soort stijfsel die zeer bijzonder
Aanvoer van aardappelen per vrachtwagen en afvoer per schip naar de aardappelmeelfabriek in De Krim, ca. 1960.
was. De kleuren van de textiel bleven helder en de textieldraad werd in plaats van verzwakt juist steviger. De draad bleek bij gebruik van dit ‘edelstijfsel’ niet te breken. Naar het Engelse ‘crack’ voor ‘breken’ ontstond de naam ‘Crackfree’. De eerste partij ging naar de lokale kruidenier H.G. Kuiper, maar al snel werd het product verkocht door heel Nederland, vervolgens in heel Europa en later over de hele wereld. De reclame met daarin ‘mevrouw Kraakhelder’ werd een begrip en met recht werd Crackfree dan ook ‘het troetelkindje van Onder Ons’ genoemd. Nog vandaag de dag wordt het product in veel verschillende landen gebruikt.
Werkgelegenheid
Door de ontdekking van Crackfree nam de productie van de fabriek een enorme vlucht. Nieuwe machines zorgden voor de noodzakelijke snellere productie. Vanaf het moment dat de aardappelen de fabriek binnenkwamen gingen ze van machine naar machine. Zo werden ze gewassen, gewogen en geraspt. De schilloze aardappelen werden weer gescheiden in zetmeelkorrels, vezels en vruchtwater en vervolgens werd het meel gedroogd en opgeslagen. Toch was ook bedienend personeel nog erg belangrijk, vooral om de wisselende kwaliteit van het natuurproduct in de gaten te houden. ‘Onder Ons’ bleef voor de werkgelegenheid in De Krim en omgeving van groot belang. Op de mechanische afdeling werkten tientallen mensen, net als op het kantoor en in het laboratorium, dat in de jaren vijftig compleet werd vernieuwd. Tijdens de campagnetijd werden ongeveer honderd mensen aan het werk gezet. grote problemen met het milieu en al in 1908 werd een speciale staatscommissie ingesteld. Deze commissie-Talma moest onderzoeken hoe de vervuiling en de overlast door het afvalwater konden worden beperkt. De commissie hield zich met name bezig met de vervuiling van de Overijsselse Vecht, de Dedemsvaart en het Zwarte Water, rivieren in de buurt van de fabriek ‘Onder Ons’. Zij constateerde dat het water uit Duitsland redelijk schoon binnenkwam, maar dat de Vecht tijdens de aardappelcampagne veranderde in een dode rivier. Vissers uit Zwartsluis vertelden, dat zij na de start van de campagne op de brug in Hasselt gingen kijken. Zodra de eerste dode vis daar arriveerde haalden zij nog gauw hun netten leeg, waarna ze een tijdlang werkloos moesten toekijken hoe de zwarte zuurstofloze stroom voorbijkwam. Met de uitbreiding van de fabriek nam ook de vervuiling toe. In veel veenkoloniën werd het afvalwater bijna rechtstreeks in de kanalen afgevoerd. Water om de aardappelen te wassen werd alleen over een modderbassin geleid, om het zand te laten bezinken. De rest van het afvalwater werd, met het eiwit en de andere reststoffen, rechtstreeks geloosd. Het gevolg was dat alle zuurstof uit het water verdween, vissen stierven en er allerlei stoffen vrijkwamen. In de loop van de jaren zestig klonken steeds meer bezorgde geluiden over de aantasting van de natuur en het milieu. De vervuiling zorgde ook voor de stanklucht. Gerrit-Jan Hutten (69) uit De Krim werkte van 1960 tot de sluiting van de fabriek in 1993 op het laboratorium: ‘Er hing in de omgeving van de fabriek en bij de kanalen een sterke rotte eierengeur’, herinnert hij zich. Het hing van het weer af, maar op kilometers afstand kon je het wel ruiken, we kregen dan ook vaak klachten uit Hardenberg.’
Maatregelen
In 1970 werd de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO) van kracht en in dat verband werd ook het Zuiverschap West-Overijssel opgericht. Er ontstonden zuiveringsplannen en ‘Onder Ons’ ondernam enkele stappen om aan waterzuivering te doen. Zo kwamen er net als bij andere aardappelmeelfabrieken vloeivelden, om het afvalwater te zuiveren. Echt succesvol was dit niet. Hutten: ‘Toen begon het daarnaast pas echt goed te stinken! Die vloeivelden dienden als buffer, het afvalwater werd daar opgeslagen en vervolgens afgevoerd naar de Vecht, via de Dommelsvaart.’ ‘Onder Ons’ begon uit het aardappelvruchtwater ook eiwitten te winnen en het aardappelwaswater werd gezuiverd door middel van biogas. Men probeerde zo min mogelijk water te gebruiken en het water ook na te zuiveren, waardoor de vervuiling werd geminimaliseerd. Moeilijk afbreekbare stoffen bleven er echter altijd in zitten. De problemen werden nooit echt opgelost en de milieukwestie bleef nog jarenlang doorsudderen.
Het einde
‘Onder Ons’ kreeg het in de jaren tachtig steeds moeilijker. Deels door de maatregelen die vanuit milieuoogpunt moesten worden genomen, maar vooral door de veranderende economische situatie. In de loop der jaren waren veel aardappelmeelfabrieken gaan samenwerken, wat uiteindelijk leidde tot twee grote concerns leide: Avebe (Aardappelzetmeel Verkoop Bureau) en KSH (Koninklijke ScholtenHonig). ‘Door de mechanisatie en de aangepaste productie waren er steeds minder bedrijven nodig. Het was een kwestie van tijd voordat ‘Onder Ons’ overgenomen zou worden’, aldus Hutten. In 1975 was het zover en werd KSH de eigenaar van de fabriek. Maar KSH ging in 1978 failliet en alle bedrijven werden vervolgens overgenomen door Avebe. In december 1993 viel definitief het doek voor ‘Onder Ons’. Door verlenging van de campagneperiode en door langere opslag bij de boerenleveranciers werd het mogelijk alle aardappelen te verwerken in de fabrieken in Gasselternijveen in Groningen en Ter Apelkanaal in Drenthe. Hutten bleef toch nog tot 1998 bij het bedrijf werken: ‘De fabriek ging in aangepaste vorm verder. Het is tegenwoordig alleen nog een logistieke onderneming.’ De schoorsteen is nog steeds van verre zichtbaar. De stank is verdwenen, maar de vloeivelden hebben nog wel iets bijzonders nagelaten. Als een soort goedmakertje voor de natuur, is het gebied dat voorheen werd gebruikt om het afvalwater te zuiveren nu een uniek en beschermd vogelnatuurgebied, doordat het afvalwater veel organische stoffen heeft achtergelaten. ■
Max Dendermonde, Hoe wij het rooiden. De veenkoloniale boer en zijn industrie. Veendam 1979. B. de Graaf, Honderd jaar De Krim, Gramsbergen 1962. E.J. van Houten, Anderhalve eeuw aardappelzetmeelindustrie,
Veendam 1994. G. Huiskes, De Visschen Vergeeven: Geschiedenis van de
Watervervuiling en –zuivering in Drenthe. Amsterdam 1995. W.T. Horstra-v.d. Meer en H. Roest, Onder ons gezegd.
De Krim 1987.
DE WC
Ooit konden mensen overal in de vrije natuur probleemloos hun behoefte doen, maar dat veranderde met de komst van dorpen en steden. In Rome, de drukbevolkte hoofdstad van het Romeinse rijk, werden al rond het begin van de jaartelling openbare toiletten gebouwd, die waren aangesloten op een continu stromend riool. Na de Romeinen stond de ontwikkeling van het watercloset echter meer dan duizend jaar stil.
In de Middeleeuwen, tussen 500 en 1500, was de toestand in de steden overal in Europa echt rampzalig. Men deinsde er niet voor terug om de broek op straat te laten zakken. Als je niet oppaste, kreeg je een emmer poep die uit het raam werd gegooid over je heen. De edelen deden hun behoefte in een aan de kasteelmuur bevestigd hokje, waarbij de uitwerpselen in de slotgracht belandden. In de Renaissance, vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw, maakte bij de rijkeren de zogenaamde kak stoel of gemaksstoel zijn opwachting. Onder de stoel met een gat in de zitting kon je een emmer plaatsen die je vervolgens buiten kon lozen. Toen er in Engeland in het midden van de negentiende eeuw tienduizenden choleraslachtoffers vielen, besloten de Britten in hoog tempo een rioleringssysteem aan te leggen. In Nederland werd nadien gestart met het wisseltonnensysteem. Beerwagens reden rond om de ton van tijd tot tijd te komen legen in de ‘boldootkar’; een stuk goedkoper dan de aanleg van riolering en bovendien werden het besmettingsgevaar en de stank flink gereduceerd. Toch viel er nog veel te verbeteren!
Watercloset
Zo’n honderd jaar geleden werd het moderne toilet nog gezien als een grote luxe in huis, hoewel er in Engeland al op grote schaal toiletpotten werden geproduceerd. De Engelsen konden reeds gebruik maken van een kleppenspoelsysteeem, een doortrekmechanisme om de stank tegen te gaan en de sifon. De gebruikelijke voorziening in Nederland was een ‘gemak’ achterin of buiten het huis, een kleine ruimte die met een ouderwets woord ‘beste kamer’ werd genoemd. Het gemak hoorde bij het burgerlijk woonhuis. Bij de lagere klassen heette het vertrekje ‘privaat’ of meer vulgair ‘het schijthuis’ of ‘de poepdoos’. Zittend op een houten bank deden de bewoners daar hun behoefte, in een gat dat in sommige steden boven een ton was aangebracht en in andere naar een beerput leidde. In steden waar het tonnenstelsel werd toegepast, werd de inhoud van de tonnen veelal afgevoerd naar de gemeentelijke stortplaats. In 1873 ging in Zwolle een proefproject met het tonnenstelsel van start. Elke Zwollenaar kon op aanvraag gratis een houten privaatton in huis krijgen; die werd tweemaal per week door de gemeentereiniging gewisseld en schoongemaakt. Het systeem raakte snel in zwang; na zeven jaar was er al één ton op elke veertien inwoners. In 1912 werd het maken van nieuwe privaten met een ton door de gemeente echter verboden, zowel vanuit het oogpunt van hygiëne als ter besparing van de kosten. Waren er in dat jaar nog 6050 tonnen in Zwolle in omloop, in 1940 was dat aantal al bijna gehalveerd. In januari 1950, toen er in Zwolle nog 350 tonnen in gebruik waren, werden de bewoners van 26 straten in de Zwolse binnenstad gedwongen hun exemplaren te vervangen door een watercloset, omdat er in hun straat al geruime tijd een riolering lag. Het zou evenwel nog tot 1973 duren, voordat in Zwolle de laatste 38 tonnen werden opgeruimd. Tegenwoordig is de ouderwetse ‘poepdoos’, en niet alleen in Zwolle, nog slechts een grote zeldzaamheid. ■
’Watercloset met Trekstortbakje’ anno 1907, maar toen nog geen alledaagse werkelijkheid.
‘Ouderwetsch Tonnenvervoer’ (links) en ‘Nieuwerwetsch Tonnenvervoer’ in 1907.