7 minute read

Overijsselse beelden van geuren en kleuren in de negentiende eeuw

In de negentiende eeuw namen veel kunstenaars het landschap als onderwerp van hun tekening of schilderij. Tegenwoordig trekken mensen er op uit om al wandelend, fietsend of anderszins van het landschap en de rust te genieten én een frisse geur op te snuiven. Allerlei milieumaatregelen zorgen er nu voor dat de uitstoot van geuren en geluiden aan banden wordt gelegd. In de negentiende eeuw was dat wel anders, zoals ook blijkt uit verslagen van reizigers. Zij ergerden zich vaak aan de nare lucht die er rondhing, bijvoorbeeld van vlas dat lag te rotten. Wat zagen kunstenaars die in de eerste helft van de negentiende eeuw, de tijd van de romantiek, rondtrokken door het Overijsselse landschap, wat roken zij en wat is van het laatste terug te zien in hun werk? Het Stedelijk Museum Zwolle heeft voorbeelden.

Rond 1850 waren er in Salland gebieden waar grote armoede heerste en waar op verschillende plaatsen een verzameling hutten te zien was. Honderd jaar eerder klaagde een reiziger over de mest die in Rijssen in hopen langs de straat lag. In Oldenzaal was de markt ruim en waren ‘de groote straten net,’ maar lag in de achterbuurten ook de mest op de straat. Dit was natuurlijk het gevolg van de trekpaarden voor boerenwagens en koetsen. In verschillende steden en dorpen lagen boerderijen binnen de bebouwde kom. De armoede is af te lezen van een anonieme tekening getiteld ‘Bij Rijssen’ (onder op pag. 21). Een aantal mensen warmt zich aan een vuurtje in een verder verlaten winters landschap met wat bomen. Door de

Een Overijssels landschap op een schilderij uit 1852 van C.H. Hein en J.D. Koelman. Geheel onder: ‘Bij Rijssen’. Wintergezicht van een anonieme schilder uit het eind van de achttiende eeuw.

Onder: Gezicht te Holten bij de Hessenwegen, op een aquarel uit 1830 van G.H. Göbell.

vorst zullen degenen die een vuur stookten alleen de kou en het brandende hout hebben geroken. Geen vogel te zien, alleen de knapperende takken maakten geluid.

Hein en Koelman

Een geheel ander beeld van het Overijsselse landschap is in 1852 geschilderd door de Haagse kunstenaar Johan Daniël Koelman (1831-1857) en zijn Kamper collega Christianus Hendricus Hein (1815-1879) (zie hierboven). Hein schilderde het landschap en Koelman nam de mensen en dieren voor zijn rekening. Het is een zonovergoten heuvellandschap met een poel op de voorgrond waarin een koe staat te drinken. Op de zandweg naar de poel zitten een boer en een boerin met een hond en nog twee koeien en enkele schapen. De twee personen op dit schilderij zullen hier genoten hebben van de stilte en de frisse buitenlucht, al hadden de dieren natuurlijk ook hun eigen geur.

Göbell

Ook de Deventer kunstenaar Gerrit Hendrik Göbell heeft Overijsselse landschappen getekend en geschilderd. Göbell, begonnen als leerling van zijn vader die huisschilder van beroep was, heeft de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam gevolgd. Hij werd in 1786 in Raalte geboren en overleed op 47-jarige leeftijd in Deventer. Een aquarel uit 1830 geeft een mooi beeld van het landschap bij Holten langs de Hessenwegen (zie hieronder). Er staan geërodeerde zandduinen op, een boerderij en een huifkar met enkele mensen. Rondom de boerderij lopen wat schapen waarop een herder toezicht houdt. De huifkar met twee vrouwen erin rijdt op een slingerende zandweg. De koetsier staat ernaast met de teugels in zijn hand en praat met een man met een mand aan de arm. Voor de wagen staat een hond die braaf naar het paard omkijkt. Ook hier zal de geur van het boerenbedrijf de neus van de voorbijgangers het sterkst hebben geprikkeld. Göbell heeft ook een ander aspect van een boerenbedrijf getekend: een landschap met korenschoven in De Lutte bij Oldenzaal (zie pag. 20). Behalve twee boerderijen en wat bomen is op deze tekening een akker te zien met opgebonden korenschoven. Een vrouw en twee kinderen zijn de enige personen die worden afgebeeld. Zij zullen het stro en de geur die de aren in de zon afgaven, vaker hebben geroken. Het was ten slotte hun dagelijkse omgeving. In 2011 kúnnen we dit niet eens meer ruiken: het komt praktisch niet meer voor dat graan zo wordt geoogst.

De Holterberg op een schilderij van J.W. Meijer, omstreeks 1900. omgeving en in Overijssel richting Dalfsen en de Sallandse heuvelrug. De tekeningen en schetsboeken die van hem bewaard zijn gebleven, laten vooral het landelijk gebied zien. Op zijn schilderij van de Holterberg is geen enkel levend wezen te zien. Schapen onderhielden de heide. Ook tegenwoordig zijn er nog enkele schaapskuddes in Overijssel. Ontginningen en uitbreidingen van dorpen en steden hebben ervoor gezorgd dat van de woeste gronden nauwelijks nog iets resteert. Ook hoe mensen over heide denken is geheel anders dan in de negentiende eeuw. Nu trekken ze er juist vanaf half augustus heen om te genieten van de bloeiende heide, die vooral als ze wat vochtig is een heerlijke geur afgeeft. Schapen komt men er af en toe tegen. Een ander werk vol stilte en eenzaamheid laat een kleine boerderij aan een smal zandpad zien, zonder aparte schuur; de dieren verbleven dus ook in dit gebouw (zie pag. 23 boven). De bezoeker zou hier zowel het graan naast de boerderij als de geuren van mest en veevoer kunnen opsnuiven. Ook schilderde Meijer een landschap met een riviertje, mogelijk een zijarm van de Vecht (zie hieronder). Langs de oevers van dit kronkelende stroompje staan een paar plukken wuivend riet. De achtergrond wordt gevormd door een rij bomen. Tussen de bomen en het riviertje staan twee koeien. Door de wind waren de koeien waarschijnlijk niet te

Een landschap in Overijssel door J.W. Meijer, omstreeks 1900.

Bovendien wordt er tegenwoordig veel minder tarwe, gerst of rogge verbouwd. Veel boeren zijn deels overgegaan op de verbouw van mais. Er was in de negentiende eeuw nog veel woeste grond in Overijssel, met vooral uitgestrekte heide- en veengebieden. De meeste reizigers hadden er een hartgrondige hekel aan over de heide te moeten gaan. Zij vonden dit vreselijk eentonig en waren blij wanneer de heide werd afgewisseld door korenakkers en heerlijke bloeiende boekweitvelden. Dat was natuurlijk niet alleen een verandering van de omgeving, maar ook een verandering van de geur die van de omgeving kwam. Ook Jacob van Lennep die in 1823 met Dirk van Hogendorp door Nederland trok, klaagde over de heidevelden tussen Hardenberg en Ootmarsum: ‘Weldra kwamen wij op allerslechtste wegen door onafzienbare heiden, reden over bergen en dalen bij de vijf uren …’ De slechte wegen waar Van Lennep over klaagt zijn onder andere te zien op Göbells tekening van de Hessenwegen bij Holten. Op het smalle zandpad kon net een koets of huifkar rijden.

Meijer

Op een schilderij van Joan Willem Meijer (1840-1928) komt de verlatenheid van de zandgronden en de heidevelden op de Holterberg duidelijk naar voren (zie hierboven). Meijer woonde zijn hele leven in Zwolle en tekende en schilderde vooral stadsgezichten. Maar hij trok ook wel eens over de IJssel naar Hattem en

Een landschap met boerderij op een schilderij van J.W. Meijer, omstreeks 1900.

‘Tuin van Nederland’

Van al die geuren en geluiden in de negentiende eeuw zijn er veel verloren gegaan. Niet voor niets roept de geur van het oogsten van graan nostalgische gevoelens op. Andere geuren en landschappen is men meer gaan waarderen, zoals de heide. Ook omdat deze met de huidige vervoersmiddelen beter bereikbaar zijn. De provincie Overijssel afficheert zich tegenwoordig als ‘De Tuin van Nederland’; ook, en misschien onbedoeld, als een herinnering aan de negentiende eeuw. ■

ruiken, maar mogelijk zaten hier op een rustige zomeravond met windstil weer veel kikkers te kwaken.

Reizigers

Gijsbert Karel van Hogendorp – de staatsman en vader van Dirk van Hogendorp die met Jacob van Lennep door Nederland reisde – maakte in de nazomer van het jaar 1819 een tocht naar Twente. Jacobus Craandijk schrijft in zijn Wandelingen door Nederland dat Van Hogendorp grote veranderingen zou zien, wanneer hij in 1876 diezelfde reis zou maken.‘Hij zou ook tusschen Raalte en Wierden nog altijd een onmetelijke heide vinden, als van ouds afgewisseld door het digte boschgewas van Hellendoorn en van de havezathe Eversberg, maar met welgevallen en belangstelling zou hij de belangrijke fabrieken van het Nijverdal begroeten en bij Wierden den schoorsteen eener bontweverij zien oprijzen. Tal van kolossale fabriekgebouwen zou hij op zijn’ verderen togt ontmoeten.’ Het landschap bij de dorpen en steden veranderde in de tweede helft van de negentiende eeuw. De indu strialisatie zette door. Fabrieken verrezen, spoorwegen werden aangelegd. Dat wil dus zeggen dat op sommige plekken van Overijssel de geur van de streek veranderde door stoommachines en stoomtreinen en dat er ook meer geluid werd gehoord (zie hieronder). Een nieuw genre in de kunst diende zich aan, want ook dit werd geschilderd, maar kunstenaars gingen ook door met het weergeven van rustige, fraaie landschappen. Bij de kopers bestond daarvoor nog steeds voldoende belangstelling.

This article is from: