3 minute read
Geschiedenis van de taal in Overijssel
Schuurmans en het Giethoorns
DOOR: HARRIE SCHOLTMEIJER
Zondag 27 maart waren we in de Doopsgezinde kerk van Giethoorn, die dan wel niet de mooiste kerk van Overijssel is, maar wel de kerk met de fraaiste locatie: aan de Gieterse dorpsgracht. Aanleiding was het honderdvijftigjarige bestaan van deze kerk, en ter ere van dat jubileum werd het boek Giethoorn rond 1900 door de ogen van een jonge predikant gepresenteerd. Die jonge predikant was Harmannus Schuurmans, die deze gemeente diende van 1894 tot 1910. In dat laatste jaar verscheen zijn verhalenbundel Van de oude garde en van een jong predikant, en het boek dat dit voorjaar werd gepresenteerd was een hertaalde uitgave van dit ruim honderd jaar oude werk.
Giethoorn was Schuurmans’ eerste gemeente. Hij was in 1867 in Winschoten geboren, in een onderwijzersgezin. In zijn Giethoornse periode trouwde hij met Jansje Siebrig Wieringa, een onderwijzeres uit Groningen, wier ongetrouwde zuster onderwijzeres was in Dwarsgracht en in de pastorie inwoonde. In die pastorie werden de drie kinderen van het gezin Schuurmans geboren. Na Giethoorn volgden Den Horn en Sneek, waar zijn vrouw op 33-jarige leeftijd overleed. Harmannus Schuurmans zelf overleed in 1942 te Den Haag, 75 jaar oud.
De bundel bevat tien verhalen over de belevenissen van een jonge predikant in zijn gemeente. De verhalen zelf zijn in het Nederlands geschreven, maar de dorpelingen spraken dialect. Dat idee was toen al niet meer nieuw. In 1883 had Pieter Heering, die de predikant was geweest in de Hervormde gemeente te Steenwijkerwold, de bundel Overijsselsche vertellingen gepubliceerd, en die bundel (waarvan overigens bij dezelfde uitgever als die van Schuurmans’ heruitgave in 2018 een hertaling verscheen) had een behoorlijk succes gehad. Maar in 1910 was de kritiek wel een beetje klaar met de domineesverhalen die, half-komisch en half-romantisch, een stereotype beeld neerzetten van de eenvoudige gemeenteleden als nobele wilden van wie de hoogopgeleide maar soms onnozele beginnende dominee toch nog heel wat kon leren.
Inderdaad spreken de verhalen van Schuurmans wat minder tot de verbeelding dan die van Heering, die niet alleen pionierde in het genre, maar ook echt literatuur schreef. Die pretentie hebben
de eenvoudige verhaaltjes van Schuurmans niet. Maar taalkundig is het juist andersom. Waar Heering zich veel vrijheid veroorloofde in de weergave van het Steenwijkerswolds, is het Giethoorns door Schuurmans nauwgezet opgetekend. Heering moest zich die vrijheid ook wel veroorloven: geboren in Enkhuizen, was hij met het Oost-Nederlands niet van huis uit vertrouwd. Hij schreef zijn verhalen bovendien toen hij in Nederlands-Indië woonde, en had geen mogelijkheden om bij twijfel navraag te doen. Schuurmans kende het Nedersaksisch al vanuit zijn jeugd in Winschoten, en hoefde bij twijfel over de juiste uitspraak maar het pad van zijn pastorie af te lopen om een native speaker van het Gieterse dialect te treffen.
Zo komen we in zijn verhalen mooie Gieterse woorden tegen als kraak voor de galerij (een onomatopee; de vloer kraakte als je erover liep) of smok voor een (klap) zoen, ook een onomatopee. Het Gieterse woord böppe ‘grootvader’ is op dezelfde manier ontstaan als het Friese beppe ‘grootmoeder’ en het Turkse baba ‘vader’: het is wat de taalkunde een Naturlaut noemt, een woord dat kinderen spontaan vormen.