3 minute read
Prof. Dr. K.H. Heeroma (1909-1972) en de ‘Westfaalse expansie’
DOOR HARRIE SCHOLTMEIJER
Op 21 november zal het precies een halve eeuw geleden zijn dat de taalkundige en dichter K.H. Heeroma in een Gronings ziekenhuis overleed. Vanwege de grote betekenis die hij heeft gehad voor de Overijsselse dialectologie is dat een passende gelegenheid om aandacht te besteden aan deze bijzondere geleerde en zijn band met Overijssel.
Klaas Heeroma werd niet in Overijssel geboren, maar groeide er wel op, in Zwolle om precies te zijn. Vader Heeroma werd in 1910 leraar aan de toen net opgerichte Christelijke Kweekschool (de voorloper van de Windesheim-PABO), en zo verhuisde het gezin van Hoorn op Terschelling naar Zwolle. Daar werd toen nog volop dialect gesproken; zo stevig, dat Heeroma later in een van zijn gedichten onbekommerd gieteling zou schrijven, zonder zich te realiseren dat die vogel in het Nederlands 'merel' heet. In zijn jeugd had Klaas nooit een ander woord voor de turdus merula gehoord.
Die gedichten schreef Heeroma overigens onder het pseudoniem Muus Jacobse, de naam van een van zijn voorvaderen die visser op Marken was. Hij schreef mee aan het Liedboek van de Kerken (1973) en vooral zijn gezang Geest van hierboven zal bij de protestantse lezers van dit blad wel een gevoel van herkenning oproepen.
Na de middelbare school verliet Klaas Heeroma Zwolle om in Leiden Nederlands te studeren. Daar werd hij na zijn studie eerst leraar en daarna redacteur van het Woordenboek van de Nederlandsche Taal. In 1949 werd hij hoogleraar in Djakarta, maar vanwege de soevereiniteitsoverdracht moest hij in 1952 alweer vertrekken. Gelukkig kwam het jaar daarna het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen tot stand, en kon Heeroma er de eerste hoogleraar in het Nedersaksisch worden - een post die hij tot zijn dood is blijven bekleden.
Op het Instituut begon hij dialectkaarten te tekenen voor de Taalatlas van Oost-Nederland en Aangrenzende Gebieden (TONAG). Hoe logisch het ook klinkt om je bij het tekenen van dialectkaarten niet te beperken tot de grenzen van het (Standaard)Nederlandse taalgebied – dialecten trekken zich immers van staatsgrenzen niets aan –, het was voor die tijd volkomen nieuw.
Bij het tekenen van die kaarten deed Heeroma een bijzondere ontdekking. De verspreidingspatronen van een aantal woorden lieten zien dat die langs de Vecht en de Schipbeek naar onze provincie waren gekomen. Niet langs de IJssel, zoals altijd werd aangenomen, en dus niet vanuit het zuiden, maar vanuit het oosten. Het brongebied van de vernieuwingen lag in Westfalen, en Heeroma noemde deze vernieuwing dan ook de Westfaalse expansie. Hij dateerde die rond 1200.
Het was allemaal wel speculatief, en Heeroma, die ook op andere terreinen duizelingwekkend productief was, hield daar wel van. Daardoor vonden zijn ideeën bij collega-wetenschappers lange tijd weinig weerklank. Maar in de letterkunde is zijn niet minder speculatieve idee over het auteurschap van het middeleeuwse Gruuthuse-handschrift na consciëntieus onderzoek later wel bevestigd. En ook in de dialectologie komt hoe langer hoe meer de bevestiging over de juistheid van Heeroma’s inzicht ten aanzien van die Westfaalse expansie.