5 minute read
Militairen tijdens de coronacrisis
Verhalen van de werkvloer
Tijdens de eerste en tweede golf van de COVID-19-pandemie liepen de besmettings- en sterftecijfers hoog op en viel overal zorgpersoneel uit. Vanuit zorginstellingen en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport kwamen verzoeken om militaire bijstand. Twee militair verpleegkundigen vertellen over hun ervaringen.
Advertisement
Sergeant-1 Carmen
‘Ik werk als algemeen militair verpleegkundige en verleen traumazorg aan militairen. Ook geef ik eerstelijns consulten, zogezegd huisartsenzorg, en ben daarmee de verlengde arm van de arts tijdens oefeningen en uitzendingen. In maart 2020 zat ik in een opwerktraject voor de eFP-oefening in Litouwen. Het was eerst onzeker of we wel konden gaan, zelfs tijdens onze quarantaine, maar uiteindelijk zijn we er drie maanden op oefening geweest en kwam ik in juli terug. ‘Tijdens de tweede golf ben ik wel in Nederland ingezet. In september hoorden we dat het UMC Utrecht om steun had gevraagd. Het UMC zou een opvangziekenhuis worden om andere locaties in de regio te ontlasten. Er is dus een cohortafdeling geopend met een gelijke verdeling van militaire en burgerverpleegkundigen. ‘Mijn eerste indruk van deze burgeromgeving was “even wennen”, maar als AMV’er werken we elk jaar in elk geval drie maanden in een civiel ziekenhuis om onze BIG-registratie te behouden. Nu sta ik ineens al vijf maanden achter elkaar op dezelfde locatie. Het gaat me nu wel makkelijker af dan in het begin en ik heb me de protocollen en werkwijzen van het UMC helemaal eigen gemaakt. Waarschijnlijk zijn we hier tot 1 mei, maar dat is nog onzeker. ‘Ondanks dat het heel zinvol werk is wat ik nu doe, word ik er wel aan herinnerd waarom ik voor militair verpleegkundige heb gekozen. Dat is afwisselender in locaties en situaties. Ik werk als individueel verpleegkundige bij een peloton met een chauffeur op een ziekenauto, waarna we samen worden “aangeklikt” bij een eenheid. Je komt dus altijd bij een andere groep mensen terecht, waar je meer verantwoordelijkheden hebt (want ik ben de enige met medische kennis) en waar ze je vertrouwen. Ik ben gewend keuzes zelfstandig te maken, natuurlijk op basis van van tevoren gemaakte afspraken, want de arts blijft altijd eindverantwoordelijke. In het ziekenhuis moet ik alles wat ik bij een patiënt wil doen, eerst overlegd hebben met een arts. Dus dat voelt als een belemmering. ‘Een ander verschil is dat je op een verpleegafdeling veel meer bezig bent met de langdurige zorg voor mensen en dat je meer moet klinisch redeneren. Wat is de beste behandeling? Bij Defensie ben je korte zorgperiodes van pakweg een kwartier gewend, daarna laat je ze alweer los.
‘Eerst was er wel een groot cultuurverschil in het UMC. Militairen zijn duidelijker in communicatie. Toch gaat de combinatie met de burgercollega’s heel goed. Vanuit beide kanten wordt er veel geleerd. Wat wij militairen op de afdeling inbrengen is humor, ik heb het idee dat er meer gelachen wordt nu. Er wordt heel goed samengewerkt. ‘Het meest indrukwekkende is dat coronapatiënten in heel korte tijd kunnen omslaan en verslechteren. Zo denk je dat iemand goed is en het volgende moment breng je hem naar de intensive care. Ik heb daar ook even gekeken en het voelde “onmenselijk”, er zit weinig leven meer in. Achter het bed hangen foto’s en posters die vertellen hoe en wie de patiënt is. Indrukwekkende beelden. Het is belangrijk om tegen de patiënten te blijven praten, ook al zeggen ze niets terug. Misschien horen ze je toch. Zo houd je de menselijkheid en het leven erin.’
Sergeant Yuri
‘Ik werk normaal gezien als militair verpleegkundige bij een hospitaalcompagnie van het 400 Geneeskundig Bataljon in Ermelo. In maart 2020 waren we bezig met de voorbereiding van oefeningen. Toen kwam het bericht dat iedereen stand-by moest staan voor eventuele inzet in een ziekenhuis. Ik werd met ongeveer tien collega’s naar het Erasmus MC in Rotterdam gestuurd. ‘Het was er geen chaos, wel zagen we dat er veel verpleegkundigen van andere afdelingen aanwezig waren, omdat het weekend ervoor een nieuwe cohortafdeling geopend was. Iedereen moest zoeken naar een soepele werkwijze. Daar werkten we onder burgergezag met ervaren verpleegkundigen als dagoudsten. De managers waren laagdrempelig te benaderen, ook bij hen kon je terecht voor vragen. ‘Er was een vaste dagindeling in de zin van dat je eerst hoort voor welke patiënten je die dag zorgt en welke werkzaamheden belangrijk waren. Je leest je natuurlijk in hun medische voorgeschiedenis in. In het ziekenhuis was een buddysysteem ingevoerd, waarbij een militair gekoppeld was aan een burgerverpleegkundige. Je zorgt samen voor de patiënt: wassen, aankleden, medicijnen geven, infuuspalen gereed maken. ‘Het ziekenhuisleven was voor mij vrij nieuw, ik heb nog niet vaak in een civiel ziekenhuis gewerkt. Hier komt de militaire flexibiliteit om de hoek kijken: “go with the flow” en jezelf de routines eigen maken. Ik heb tot mei in het Erasmus gewerkt, toen nam het patiëntenaanbod af en werd de reguliere zorg weer opgepakt. ‘Het indrukwekkendste aan die tijd was het hele proces: je begint ergens aan en na enkele weken ben je helemaal opgenomen in de werkzaamheden en routine. Ook had het Erasmus mooie apparatuur. De samenwerking met burgercollega’s was erg prettig. In het begin tast je elkaar af: wat heb je aan elkaar? Maar we hebben een mooi beeld neergezet: Defensie beschikt ook over geneeskundige kracht. Met sommige collega’s van toen heb ik nog contact: hoe gaat het er nu mee? ‘In de tweede golf ben ik vanaf oktober ook ingezet, nu in het UMC Utrecht. Daar werken momenteel 160 defensiecollega’s. Toen wist ik iets beter wat te verwachten op de verpleegafdeling. Je merkt dat mensen die vanaf de intensive care komen, behoorlijk verzwakt zijn. Ze hebben een delier, zijn lang onder narcose en aan de beademing geweest. Ze kunnen nauwelijks hun arm optillen. Soms loopt het gek, want dan heeft de ene collega controles gedaan en daarna tref jij plotseling een patiënt aan die plotseling aan het zuurstof moet en/of overlijdt. Maar doodgaan is onderdeel van ons vak. Je werkt met zieke mensen en er zijn altijd overlijdens.’