13 minute read
Liefde en devotie
liefde en devotie gezongen en gepreveld, aards en hemels: de vele facetten van het gruuthusehandschrift
1 Gruuthusehandschrift: het Egidiuslied met zijn muzieknotatie, ca. 1400, Den Haag, Koninklijke Bibliotheek (Egidius op notenbalk staat rechts onderaan op rechterpagina)
Advertisement
Of de naam Gruuthusehandschrift bij velen een belletje doet rinkelen, is misschien nog niet zo zeker. De kans is groter wanneer de regel 'Egidus waer bestu bleven' valt. Dit lied uit het Gruuthusehandschrift heeft immers heel wat bloemlezingen van Nederlandstalige literatuur gehaald. En ook scholieren kwamen de tekst tijdens hun lessen tegen. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat journalisten Egidius ten tonele voerden toen zij in 2007 berichtten over de verkoop van het Gruuthusehandschrift aan de Koninklijke Bibliotheek van Nederland. Voor de tentoonstelling 'Liefde en Devotie' keert het handschrift terug naar zijn plaats van ontstaan. Door Inge Geysen
Het Gruuthusehandschrift is rond 1400 in Brugge samengesteld. Analyse van de teksten, historisch, technisch en archiefonderzoek staven deze stelling. Toch blijven er nog heel wat vragen over het handschrift bestaan, onder andere over zijn herkomst. Tot 2007 was het handschrift in Brugs privébezit. Pas in het midden van de 19de eeuw is het weer van onder het stof gehaald - tot dan leidde het 'een verborgen bestaan'. Het was Charles-Louis Carton die de teksten uit het handschrift voor het eerst publiceerde, in 1848-1849. Deze kannunik, oprichter van het Doven- en Blindeninstituut Spermalie in Brugge, was bibliofiel en had een grote interesse in geschiedenis en literatuur, vooral van de middeleeuwen. Het was als lid van de Maetschappij der Vlaemsche Bibliophilen dat hij de Gruuthuseteksten publiceerde, onder de titel 'Oudvlaemsche liederen'. Sindsdien groeide de faam van het handschrift gestaag. In 1966 volgde een tweede uitgave van de hand van Klaas Hanzen Heeroma. De inleiding op deze uitgave oogste echter veel kritiek en werd zelfs als onwetenschappelijk bestempeld. Sindsdien leken wetenschappers een beetje koudwatervrees te hebben en focusten ze zich vooral op tekstonderzoek. Tot enkelen de ban als het ware doorbraken en men het handschrift weer ruimer ging bestuderen. Tot op vandaag loopt dit onderzoek voort.
Het Gruuthsehandschrift komt nu naar voren als een rijke bron die ons een inkijk geeft in talrijke aspecten van de laat-middeleeuwse samenleving in Brugge, meer bepaald van de stedelijke burgerij.
wel of niet in het bezit van lodewijk? Even terugkeren naar de herkomst van het handschrift. Het kreeg zijn naam rond 1940 van Willem De Vreese, een filoloog die een editie van het handschrift voorbereidde. Hij verwees ermee naar het wapenschildje van Lodewijk van Gruuthuse dat op folio 2 van het handschrift prijkt. Het is bekend dat deze Brugse edelman een rijk gevulde bibliotheek had. Toch twijfelen sommige onderzoekers aan de echtheid van dit schildje. Ze wijzen op de wat onhandige uitvoering ervan, stippen aan dat in Lodewijks bibliotheek hoofdzakelijk Franse manuscripten zaten en benadrukken het standenverschil tussen de edelman Lodewijk en het rijke maar toch burgerlijke milieu waarin het handschrift duidelijk ontstaan is. Bovendien vinden ze het vreemd dat het handschrift niet, samen met de rest van Lodewijks bibliotheek, aan de Franse koning is geschonken. In januari 2013 voerde de Koninklijke Bibliotheek een onderzoek uit op het wapenschild uit het Gruuthusehandschrift en een gelijkaardig geschilderd wapenschild uit een ander handschrift waarvan men zeker weet dat het in Lodewijks bezit is geweest. Hieruit bleek dat de samenstelling van de verf, die voor beide wapenschildjes gebruikt is, overeenkomt en dat beide dus waarschijnlijk uit dezelfde periode stammen. Daarom durft men nu stelliger beweren dat het Gruuthusehandschrift wel degelijk in het bezit is geweest van Lodewijk van Gruuthuse.
burgerlijk milieu Hoe het handschrift dan in de bibliotheek van Lodewijk van Gruuthuse is gekomen, blijft een vraagteken. Het is inderdaad zo dat er heel wat aanwijzingen zijn dat het handschrift in een rijk, erudiet maar niet-adellijk milieu is ontstaan. Een belangrijk element daarbij zijn de twee auteurs die we bij naam kennen, Jan van Hulst en Jan Moritoen, en...Egidius. Alle drie zijn ze terug te vinden in de archieven die in Brugge worden bewaard. Jan Moritoen (gestorven omstreeks 1418) was van beroep bont- of grauwwerker en werkte dus met kostbaar materiaal: uit het noorden geïmporteerd wit en grijs bont afkomstig van de Russische eekhoorn. Samen met zijn vrouw staat hij genoteerd als lid van het Gilde van Onze Lieve Vrouw van Hulsterlo, de religieuze broederschap van de Brugse bontwerkers. Hij bezat naast een huis in de Gouden Handstraat nog
1
1 Jan van Hulst, eigenhandig geschre- ven en bezegelde kwitantie,1394, Brugge, Stadsarchief foto: Dominique Provost
2 Lubert Hautscilt overhandigt de oor- konde betreffende Jean de Berry’s lidmaatschap van de fratres ad suc- currendum aan deze laatste, 1402, Parijs, Archives nationales
3 Minnebrief op rijm, ca. 1400, Leiden Universiteitsbibliotheek
andere huizen en renten. Hij was ook actief in het stadsbestuur en in zijn parochie, Sint-Gillis. Moritoen is de dichter van, onder andere, het dertiende gedicht uit het Gruuthusehandschrift, 'O O overvloiende fonteine'. Jan Van Hulst (gestorven omstreeks 1433) was gehuwd met een rijke vrouw die verwant was aan een belangrijke makelaars- en bankiersfamilie. Zelf was hij ook niet onbemiddeld. Hij kon beleggen in een rente op de stad en dat leverde hem jaarlijks een belangrijk bedrag op, zoals blijkt uit een door hem geschreven kwitantie die in het Brugse Stadsarchief wordt bewaard. Hij werkte in dienst van het stadsbestuur maar daarnaast organiseerde hij ook opvoeringen in opdracht van het stadsbestuur, zoals blijkt uit de stadsrekeningen. Mogelijk was hij ook lid van de lekenbroederschap van de Brugse Eekhoutabdij, de Fratres ad succurrendum. De dichter van het kunstige 'Sonder smette zalicherose'-gebed was dus een man die zowel professioneel als cultureel zijn plaats gevonden had. Maar Egidius? Hoe kan een literair personage een aanwijzing zijn voor het herkomstmilieu van een handschrift? Ook hier heeft archiefonderzoek nieuw licht op de zaak geworpen. Egidius is naar alle waarschijnlijkheid geen fictief personage maar een man die in Brugge gewoond en gewerkt heeft en luisterde naar de naam Gillis (in het Latijn: Egidius) Honin. Hij overleed plots in 1385. Uit de archieven komt hij naar voren als een rijk man. Hij was hostelier en verleende dus onderdak aan buitenlandse handelaars en bracht deze ook in contact met kooplieden. Verder was hij kerkmeester van de Sint-Walburgakerk en raadslid van de stad. In 1385 zou hij schepen worden maar dit wordt verhinderd door zijn plotse dood. Hij liet vele schulden na en de afwikkeling van zijn erfenis zou nog jaren aanslepen.
inhoud van het handschrift Het was deze Egidius voor wie het bekendste lied in het Gruuthusehandschrift geschreven werd. Inderdaad een lied: boven de bekende
tekst staat een notenbalk genoteerd. En zo omvat het handschrift nog 146 liederen. Zij vormen de kern van het handschrift en maken het handschrift vandaag zo belangwekkend. Het is immers de oudste en meest omvangrijke collectie wereldlijke liederen met muzieknotatie in het Middelnederlands. Het gaat vooral om hoofse minneliederen waarin de verteller meestal een man is en zijn verlangen naar een volmaakte vrouw uitspreekt. Opvallend daarbij is het grote belang dat men hecht aan wederzijdse trouw en het nastreven van dezelfde deugden. Daarnaast bevat het Gruuthusehandschrift ook een aantal scabreuze liederen waarin de expliciete seksualiteit niet wordt geschuwd. Een broeder en zuster die van bil gaan in het hooi, een vrouw die op zoek is naar een naald die in haar kokertje past…: deze teksten laten weinig aan de verbeelding over. Verder staan in het liederengedeelte ook enkele Marialiederen en een pelgrimslied. In zijn huidige samenstelling opent het Gruuthusehandschrift met zeven gebeden. Deze richten zich tot God, Maria en Johannes de Doper. In dit deel is het gebed ‘Sonder smette zaliche rose’, geschreven door Jan Van Hulst, terug te vinden. Het is een literair hoogstandje: de tekst 3
is een parafrase in het Middelnederlands van het 'Salve Regina’, maar via een acrostichon kan men dit ‘Salve Regina’ ook in het Latijn lezen. Het handschrift sluit af met achttien gedichten die onderling sterk variëren. De twee eerste gedichten zijn bijvoorbeeld lange allegorieën waarin verschillende thema’s verweven zitten: de liefde maar ook de kunstopvatting. In een ander gedicht spreekt een kluizenaar de koning van het Brugse toernooigezelschap De Witte Beer toe en koppelt de letters van de stadsnaam ‘Brugge’ aan de stadspoorten en aan een aantal waarden en kwaliteiten. Daarnaast bevat dit deel ook minnegroeten, een nieuwjaarsgroet en teksten van religieuze aard. De inhoud van het handschrift is dus zeer divers, vanuit verschillende hoeken bij elkaar gebracht en door verschillende handen neergeschreven. Het Gruuthusehandschrift is een verzamelhandschrift. Het past daarmee in een rijtje van andere middeleeuwse (contemporaine) handschriften, die even belangwekkend zijn geweest voor het bewaren van de Middelnederlandse letterkunde. Denk aan het handschrift van Hulthem (bewaard in de KB Brussel) dat de enige bewaarde afschriften van de abele spelen bevat
maar ook teksten van Van Maerlant, anonieme gedichten en liederen. Of aan het Comburgse handschrift (bewaard in de Würtembergische Landesbibliothek, Stuttgart) waarin naast de hele Van den vos Reynaerde ook een vertaling van de Roman de la Rose en een geschiedenis van Vlaanderen op rijm terug te vinden is.
van handschrift naar tentoonstelling Kort na de aankoop van het handschrift nam de Koninklijk Bibliotheek contact op met Musea Brugge en stelde voor samen een tentoonstelling rond het handschrift te organiseren op de plek van zijn ontstaan. Een wetenschappelijk comité werd samengesteld en zocht naar een antwoord op de moeilijke vraag: hoe één handschrift, dat er (laten we eerlijk zijn) eerder onooglijk uitziet, tot leven wekken en het belang ervan aantonen? Het antwoord lag besloten in de inhoud van het handschrift, met zijn vrolijke en smachtende liederen, zijn gebeden tot Maria en zijn soms kunstig gewrochte teksten die ons samen een beeld geven van het sociale, culturele en religieuze leven van een bemiddelde stedelijke elite in de internationale handelsstad Brugge rond 1400. Vijf thema's werden uit het handschrift gedistilleerd: muziek, liefde, 'const', gezelschap en devotie. Rond deze thema's werden objecten samengebracht uit de periode rond 1400. Zij verbeelden de thema's soms letterlijk, wat aangeeft dat de beeldspraak die men in het Gruuthusehandschrift aantreft ook daarbuiten 'functioneerde' en wortelde in een soms internationale traditie of stroming.
hemelse en aardse klanken De 147 eenstemmige liederen vormen de kern van het Gruuthusehandschrift. Alle zijn ze voorzien van een muzieknotatie, de zogenaamde streepjesnotatie, die in zijn eenvoud echter heel wat vragen oproept. De notatie staat los van de tekst en bestaat enkel uit noten in de vorm van streepjes, zonder sleutels en met nauwelijks ritmische aanduidingen. Voor uitvoerders vandaag is het dus niet duidelijk hoe deze muziek gebracht moet worden. Ook rijst de vraag waarom de samenstellers van het handschrift precies voor deze vorm van muzieknotatie kozen. Rond 1400 bestonden immers al meer 'gesofisticeerde' vormen, zoals de neumen en de mensurale notatie waarbij toonhoogte en ritme goed afgelezen kunnen worden. Mogelijk noteerde men met deze notatie omdat men ervan uit ging dat de gebruikers van het handschrift de melodie kenden en slechts een geheugensteuntje nodig hadden. Of misschien vond men deze eenvoudige notatie passend voor liederen in de volkstaal. De houding tegenover de muziek was niet eenduidig in de middeleeuwen. Van vocale muziek zonder instrumentale begeleiding zei men dat die het dichtste aansloot bij de goddelijke klanken. Tegen deze muziek kon dan ook geen moreel bezwaar geformuleerd worden. Daarbij aansluitend zijn ook poëzie en het voordragen van gedichten te verantwoorden. 'Gevaarlijker' wordt het echter als er muziekinstrumenten in het spel zijn. Zij zouden verleiding en losbandigheid kunnen opwekken. Teksten uit het Gruuthusehandschrift gebruiken de beeldspraak van muziekinstrumenten in deze zin. Maar we vinden deze beeldspraak ook terug in insignes, onverbloemd erotisch met een vedelspelende vrouw op een fallusdier of op het eerste zicht neutraal in de vorm van een vedel of doedelzak.
van doorboorde harten en beurzen De liefde vormt het belangrijkste onderwerp in de liederen in het Gruuthusehandschrift. Zij wordt in verschillende toonaarden bezongen: zowel verheven als platvloers. De meeste liederen passen in de hoofse traditie, die haar wortels heeft in Frankrijk, enkele eeuwen vroeger. De minnaar aanbidt zijn jonkvrouw en stelt zich in haar dienst. Wat daarbij wel opvalt, is dat de teksten van het Gruuthusehandschrift wederzijdse trouw en door beide partners nagestreefde deugden als voorwaarden voor een mooie liefde naar voren schuiven. Bij de hoofse liefde horen allerlei rituelen, zoals het aanbieden van geschenken. Scènes die dit verbeelden, vindt men vaak terug op geschenken die geliefden ook in het echte leven uitwisselden zoals kistjes, kammen of spiegels.
Hoofse liederen schrijven, uitvoeren en kunnen smaken bewijst dat men tot een gecultiveerde laag van de maatschappij behoort. De platvloerse, boertige liederen die ook in het Gruuthusehandschrift terug te vinden zijn, zijn hiervan als het ware een omgedraaide bevestiging. Het zijn de lagere klassen die de liefde reduceren tot pure vleselijke lust. Een verfijnd burger weet beter - al zal hij ongetwijfeld ook plezier gevonden hebben in het zingen van dergelijke liederen. Soms houden deze liederen nog bijkomende kritiek in, bijvoorbeeld op de Kerk in de liederen waarin religieuzen de kuisheidsgelofte aan hun laars lappen. De liefdessymbool van het doorboorde hart of het erotische symbool van de met een klotendolk doorstoken beurs vinden we niet enkel in teksten terug. De symboliek van hart, ook vandaag nog steeds populair, is zowel in de vorm van schitterende gouden juwelen als in goedkope loodtinnen broches terug te vinden. Op een schoorsteenwang draagt een man een klotendolk door zijn beurs. Wie geen geld had voor dergelijke decoratie in huis, kon wel een insigne met een gelijkaardige voorstelling opspelden.
const, cracht, wille In de eerste minneallegorie, een lang gedicht uit het Gruuthusehandschrift dat barst van de symboliek en allusies op andere teksten, wil de (onbekende) auteur zijn lezers in de minne inwijden. Tegelijkertijd geeft hij echter ook een heel andere boodschap mee, namelijk die van het onderscheid tussen een vakman en een kunstenaar. Deze laatste is een zelfbewust persoon, die doordenkt over zijn werk en het puur ambachtelijke, kundige overstijgt. Hij geeft zijn product iets 'constigs' mee, een esthetische finishing touch die door zijn publiek gesmaakt kan worden. Dat product kan heel verschillende vormen aannemen. Het kan eerder intellectueel zijn zoals de voorspelling van Lubert Hautscilt, abt van de
3 Dubbele kam in ivoor met hoofse taferelen, ca. 1350, Londen, Victoria and Albert Museum © VA Images
Broche in hartvorm (Fishpool Hoard), eerste helft 15de eeuw, Londen, British Museum © The Trustees of the British Museum
Insigne, gekroond hart met pijl doorboord, 1350-1450, Valenciennes, Musée des Beaux-Arts foto: Hugo Maertens
1 Antependium met de Annunciatie, 1400-1410, Rijsel, Palais des BeauxArts foto: Hugo Maertens
2 Talbotcasket, ca. 1400, Londen, British Museum, © The Trustees of the British Museum
Eekhoutabdij, over de toekomst van het graafschap Vlaanderen waarin wiskunde, astrologie en politiek inzicht samenkomen. Of het kan een verbluffend uitgewerkt antependium zijn waarin de maker verschillende soorten textiel gebruikt om verschillende elementen van de voorstelling weer te geven: fijne goud- en zilverdraad voor de figuren van Maria en de engel Gabriël, ruwer weefsel voor vloer waarop zij knielen.
maria boven alle vrouwen Zoals een minnaar zijn jonkvrouw aanbidt, zo wordt ook Maria aanbeden. Soms zelfs met dezelfde metaforen. Sommige teksten uit het Gruuthusehandschrift kan men beginnen lezen als een hoofs liefdeslied maar blijken uiteindelijk om een aanbidding van de Maagd Maria te gaan. Ook in objecten vindt men dit dubbele gegeven terug. Zo ziet het Vlaamse of Noordfranse Talbotcasket er vanbuiten zeer hoofs uit, met de afbeelding van koppeltjes die met elkaar praten en elkaar omhelzen. Opent men het kistje, dan verschijnt een afbeelding van de annunciatie en de calvarie... De devotie tot Maria is de belangrijkste in het Gruuthusehandschrift. Dit mag niet verbazen in een periode waarin de Mariaverering ongekende hoogten bereikt. Maria en de haar toegedichte symbolen vinden we terug in sculpturen, paxtafels en miniaturen zowel in Vlaanderen als daarbuiten. Een populair mirakelbeeld was het Mariabeeld van Hulsterlo. Een kopie ervan bevond zich in Damme. Het was naar deze Maria dat de pelgrims uit het vierde Gruuthusegebed op bedevaart trokken. Deze pelgrims waren lid van de gelijknamige broederschap. Onder de leden bevond zich Jan Moritoen, één van de Gruuthusedichters. Dit laatste voorbeeld mag duidelijk maken hoezeer het Gruuthusehandschrift ons toegang geeft tot de leefwereld van een rijke burger in Brugge rond 1400. Het Gruuthusehandschrift is de sleutel die de deur voor ons openmaakt. Daarin ligt zijn onschatbare waarde.