Het industriële verleden van het POLS-werkgebied

Page 1

FACTory Het kenniscentrum van het MIAT

Digitale publicatie MIAT | juni 2014

Het industriële verleden van het POLS-werkgebied Manuel Van den Abeele Erfgoedcel Leie Schelde/POLS •1•


Voorwoord Erfgoedcel Leie Schelde is de 22ste en jongste erfgoedcel in Vlaanderen, opgericht in 2013 en sinds najaar 2013 in volle werking. De erfgoedcel opereert onder de koepel van projectvereniging POLS, Platform Omgeving Leie Schelde, een intergemeentelijk samenwerkingsverband tussen de gemeenten Deinze, De Pinte, Gavere, Nazareth, Sint-Martens-Latem en Zulte. POLS sloot een erfgoedconvenant met de Vlaamse Overheid met als doel een cultureel erfgoedbeleid uit te bouwen in haar regio voor de periode 2013-2014. In 2014 werd een aanvraag ingediend om de convenant te verlengen voor de periode 2015-2020. De erfgoedcel heeft momenteel nog haar kantoor op de Markt in Deinze, bij de cultuurdienst van de stad, maar verhuist in het najaar van 2014 naar een art deco-pand in de Tolpoortstraat waar een heus Erfgoedhuis zal worden uitgebouwd, met antennewerkingen in de andere 5 gemeenten. De focus van de werking zal liggen op industrieel en artistiek erfgoed en diverse noemenswaardige historische gebeurtenissen zoals de beide Wereldoorlogen. De website van POLS/Erfgoedcel Leie Schelde, www.polsregio.be, is in aanbouw, maar zal na de zomer raadpleegbaar zijn. De medewerkers van de erfgoedcel zijn te bereiken via info@egcleieschelde.be of 09/386 78 86.

De industriële revolutie in België

Zijde geeft het startschot

Rond 1750 barstte de Industriële Revolutie los in Engeland. De overwegend agrarische samenleving moest plaats ruimen voor een maatschappij waarin de industrie de boventoon had. Het kleine België volgde als tweede land. In de laatste jaren van de 18de eeuw kreeg de Industriële Revolutie hier voet aan wal. Door de bevolkingsgroei waren de boerderijen te klein geworden om alle monden te voeden. Landbouwersgezinnen zochten naar een extra inkomen. Ze vonden dat in de huisnijverheid, maar deze sector kon na verloop van tijd niet meer concurreren met de opkomende fabrieken en stond bovendien synoniem voor uitbuiting. Talloze kleine boeren – die toch niet meer konden overleven op hun bedrijfjes - werden fabrieksarbeider. Anderen trachtten nieuwe activiteiten uit te bouwen. In het POLS-gebied zag men vanaf dan ook verschillende economische veranderingen. De agrarische samenleving was zijn overwicht kwijt.

In Deinze werd de textielsector eveneens het eerst geïndustrialiseerd. Het verhaal begon met de Fransman Ricard. Jean Ricard was afkomstig uit Lyon, waar er zijderupsen gekweekt werden die voor een bloeiende zijdenijverheid zorgden. In 1848 richtte hij een zijdefabriek op in Deinze met subsidies van de Belgische Staat. De overheid wou immers de economie stimuleren op plaatsen waar armoede en hongersnood hard hadden toegeslagen. De ‘Ateliers de Deynze’ gingen echter overkop en Ricard vluchtte voor zijn schuldeisers. Hij liet gelukkig wel heel wat kennis na en legde de basis voor de goed uitgebouwde zijdenijverheid in de stad. Het Ricardplein langs de Deinse Peter Benoîtlaan is trouwens genoemd naar deze illustere Fransman. De familie Lagrange trad in de voetsporen van Jean Ricard en stortte zich vanaf 1851 op de zijdenijverheid. In het begin werd nog een belangrijk deel van de productie uitbesteed aan de thuisarbeid(st)ers. Vanaf 1866 werd de eerste zijdeweverij van de Lagranges uitgerust met een stoommachine. In het zog van de familie Lagrange werden er nog andere zijdeweverijen geopend. Men mag immers niet vergeten dat Ricard veel bekwame arbeiders had ‘nagelaten’. Deinze was even het centrum van de zijdenijverheid in ons land, al moet gezegd worden dat deze sector een

Aan het begin van de 19de eeuw groeide Gent uit tot het epicentrum van de industrie in Vlaanderen. De textielnijverheid was de eerste sector die werd geïndustrialiseerd. De Gentse textielindustrie was dankzij figuren zoals Lieven Bauwens een tijdlang wereldvermaard. Maar niet enkel in Gent werd er textiel geproduceerd op industriële schaal. •2•


^ Beluikhuisjes van de zijdeweverij Lagrange op de Markt Manuel Van den Abeele

kleine speler was binnen de Belgische textielproductie. Vanaf de 2de helft van de 20ste eeuw ging de Deinse zijdesector ten onder. De veranderingen in de mode en de concurrentie met de lageloonlanden lagen aan de basis van de teloorgang. In Deinze herinneren nog enkele zaken aan de bloeiperiode van de zijdeweverijen. De oude fabrieksgebouwen en de beluikhuisjes aan de Meulenstraat maakten vroeger deel uit van het bedrijf van Jan-Frans Lagrange. Het is moeilijker zichtbaar, maar de Deinse Academie voor Schone Kunsten en de Muziekacademie zijn gevestigd op de voormalige site van zijdeweverij Vincent. De statige woning aan het einde van de Stationsstraat was vroeger de directeurswoning van een andere tak van de familie Lagrange, namelijk van Jean en Ferdinand Lagrange. Het Museum van Deinze en Leiestreek heeft bvb. nog een authentiek handweefgetouw voor zijden stoffen. In dit museum wordt eveneens een bobijnmolen bewaard die gebruikt werd in de fabriek van de Lagranges op de Markt. De Deinse textielsector had echter meer te bieden dan enkel zijde.

^ Directeurswoning Jean en Ferdinand Lagrange Manuel Van den Abeele

In Petegem-aan-de-Leie was jarenlang het bedrijf van Leon Declercq gevestigd. Declercq startte als zijdenijveraar, maar met de crisis ging hij zich meer en meer toespitsen op kunstzijde en ook katoen. In 1974 gingen de ‘Weverijen Leon Declercq’ deel uitmaken van de eens zo machtige Gentse UCO-groep. In 2004 werd het bedrijf gesloten. Vandaag is de site volledig verkaveld.

•3•


Bretellen uit Meigem Anno 2013 is de textielsector in Deinze zeker niet volledig van de kaart geveegd. Veel is te danken aan de bretellennijverheid. In de regio was Meigem de bakermat van deze nijverheid. De Brussels-Joodse zakenman Jacob Moresco richtte er in 1848 een atelier voor de fabricatie van elastische weefsels op. De keuze voor Meigem was eerder toevallig, maar het dorp had wel de troef dat er onder de inwoners veel linnenwevers waren. De onderneming van Moresco ging na enkele jaren failliet, maar de kennis waaide over naar Deinze en Petegem-aan-deLeie. De bandweverij ‘N.V. ETS Marcel Liebaert’ werd in 1886 opgericht in de Deinse Stationsstraat. De firma produceerde bretellen en kousenbanden. In de periode 1926-1928 werd een nieuwe fabriek geopend aan de Gentsesteenweg in Petegem-aan-de-Leie. Deze fabrieksgebouwen werden doorheen de jaren gestaag uitgebreid en zijn vandaag nog steeds in gebruik. De oude herenwoning en de restanten van de huiskapel geven nog een idee van hoe het er vroeger uitzag. De firma overleefde de concurrentieslag door in te zetten op wetenschappelijk onderzoek en innovaties te introduceren. Zo maakt het bedrijf stoffen voor de medische wereld en speciale sportkledij. Momenteel heeft de firma Liebaert wereldwijd vestigingen. De familie Liebaert leverde bovendien de bekendste politicus van Deinze. Marcels zoon Henri Liebaert (18951977) schopte het tot voorzitter van de Liberale Partij. Later bekleedde hij de ministerposten van Financiën en Economie. Hij is voorlopig de enige Deinzenaar die ooit een ministerfunctie uitoefende.

^ Gebouwen voormalige Zultse wolspinnerij Manuel Van den Abeele

Naast Liebaert is ook bandweverij Gevaert blijven bestaan. Dit bedrijf zag het levenslicht in 1899 onder impuls van Jean-Baptist Gevaert. De gebouwen waren aan de Deinse markt gelegen. Gevaert liet zijn personeel deels thuis werken. Men ging de grondstoffen halen of ze werden thuis afgeleverd en daar verwerkt. De lonen waren niet hoog, maar van uitbuiting zoals in de traditionele 19de-eeuwse huisnijverheid was geen sprake. Het bedrijf hield vast aan dit systeem tot de jaren 1970, wat haast uniek was. In de jaren 1980 verhuisde de firma Gevaert naar Petegem-aan-de-Leie. De bandweverij bleef voortdurend inzetten op vernieuwing. Daardoor vinden hun producten nog altijd afnemers in heel Europa. De textielindustrie in de streek bleef niet enkel beperkt tot Deinze. In Zulte was de textielsector ook een zeer belangrijke werkgever. De ‘Zultse Wolspinnerij’ (vroeger ‘L’Anac’) werd gesticht in 1937 en vervaardigde breiwol en meubelstoffen. Op het hoogtepunt werkten 449 mensen in het bedrijf. Dit maakte de firma de grootste werkgever van Zulte, maar vanaf de jaren 1980 begon het minder te gaan. In 2011 ging de wolspinnerij definitief failliet na een lange doodsstrijd. In datzelfde jaar ging ook de Zultse garenproducent Lys Yarns op de fles. Destijds verschafte de firma werk aan meer dan 200 arbeiders, maar ook hier was de doodsstrijd al een tijd aan de gang. De concurrentie met producten uit China was te groot. Nazareth beschikte destijds over weinig industrie, maar in 1895 waren er toch vier weverijen in het dorp aanwezig. Veel relicten van de Nazarethse textielnijverheid zijn er niet meer, maar het gebouw van de in 1905 gestichte weverij ‘Tissus filtrants Schaubroeck’ langs de ’s Gravenstraat is niet verdwenen. De firma vervaardigde filterdoek voor de suiker- en zeepindustrie. De weverij is gestopt, maar het voormalig industriegebouw met mooie decoratieve gevel werd omgevormd tot een loft en is een unieke herinnering aan de vroegere textielbedrijvigheid in de gemeente.

^ Complex bandweverij Liebaert Manuel Van den Abeele

•4•


^ Fabrieksgebouw weverij Schaubroeck Manuel Van den Abeele

Door de opkomst van de textielfabrieken werd de productie van textiel in de huisnijverheid op termijn volledig verdrongen. In Sint-Martens-Latem ging de langs de Kortrijksesteenweg gelegen thuisweverij Veegaete de concurrentie met de fabrieken wel aan. Veegaete leverde aan Gentse winkels en was in de jaren 1920 nog zeer actief.

De gouden rivier voor vlas

Ook vandaag is het ambachtelijke niet volledig uit de textielsector verdwenen. Een goed voorbeeld daarvan is leerlooierij Altan op de grens tussen Zulte en Waregem. Dit bedrijf werd gesticht in 1945 door Adolf Lefevre en gaf in de topjaren werk aan twaalf mensen. Enkele jaren geleden was de lederfabriek op sterven na dood, maar toen werd een nieuwe weg ingeslagen. De nadruk ligt niet langer louter op het afleveren van lederwaren. Men wil de mensen ook informeren over het ambachtelijk looien van leer. Aan de looierij is een wijnhandel en een charmante cafetaria verbonden.

Als men spreekt over textiel in onze regio, kan men onmogelijk de vlasindustrie links laten liggen. De Leiestreek ‘ademde’ vlas. Een groot deel van de inwoners van de Leiedorpen verdiende zijn brood in deze industrie. Een dorpje zoals Gottem was haast volledig geënt op het vlas en draagt nu nog steeds met fierheid de titel ‘Vlasdorp’. Vanaf de 19de eeuw verwierf het Leievlas wereldfaam. Het vlas dat gekweekt werd aan de oevers van die rivier stond bekend als zeer kwaliteitsvol. Door de grote vraag naar het product werden rond 1880 de eerste industriële vlasverwerkingsbedrijfjes opgericht. De Leie bleef een grote rol spelen in het proces, want de rivier werd gebruikt voor het roten van het vlas. Bij het roten wordt de vlasvezel door middel van bacteriën losgemaakt van de stengel. Het kalk- en ijzerarme water van de Leie was uitermate geschikt voor dit proces. •5•


Tijdens het roten kreeg de rivier een goudkleurige glans, vandaar dat de Leie vaak werd aangeduid als ‘the golden river’. Die benaming kwam er dus niet enkel door het economisch belang van de rivier. Vanaf 1943 kwam er echter een verbod op het roten in de Leie, want het was te milieuvervuilend. Na de Eerste Wereldoorlog raakten betonnen rootputten goed ingeburgerd. Door deze putten waren de vlassers niet langer afhankelijk van de klimatologische omstandigheden om te kunnen roten. In Gottem zijn er langs de Oude Heirbaan en de Pelsestraat oude rootputten bewaard gebleven. In Grammene kan men ze nog vinden in de Kerkstraat. De rootputten worden vandaag niet meer gebruikt, want de eeuwenoude techniek van het dauwroten wordt opnieuw toegepast. Hierbij laat men het vlas op het veld liggen en roten onder invloed van dauw, regen en zonneschijn. De vlasindustrie in de Leiestreek heeft gedurende de 20ste eeuw een hele evolutie doorgemaakt. De omzet was aan het begin van de 20ste eeuw zodanig groot dat een mechanisatie zich opdrong. Het meest ingrijpende was het motoriseren van de zwingelarijen. Bij het zwingelen wordt de bast van de vlasvezel verwijderd. In het enige nog bestaande vlasbedrijf in Grammene beschikt men nog over een zwingelmachine met dieselmotor.

^ Vlasser Daniël Claeys (1940-2002) Stefaan De Groote

De opkomst van de kunstvezels zorgde voor het terugdringen van de vlasnijverheid. Desalniettemin kon het Leievlas zich lang staande houden. In een dorp zoals Machelen-aan-de-Leie was er tot 1950 nog een zeer intensieve vlasverwerking. Men beschikte over 273 m³ rootcapaciteit, wat op Belgisch niveau niet gering was. In de jaren 1960 verdween de vlasnijverheid grotendeels uit Vlaanderen. Enkel de Leiestreek kon overleven. De meeste bedrijfjes werden opgedoekt, maar de moderne firma’s hadden en hebben nog steeds een bestaansreden. Met de traditionele manier van werken hebben hedendaagse bedrijven zoals het Gottemse Warlop en Delinco uit Olsene weinig meer te maken. Het aantal vlaschaarden is doorheen de jaren sterk teruggelopen, maar de overgebleven velden kleuren in juni nog altijd prachtig blauw. De Vlasroute die door Toerisme Leiestreek werd uitgewerkt voor fietsers, zorgt er ook voor dat het vlas en de bijbehorende geschiedenis onder de aandacht blijft.

^ Rootputten aan de Gottemse Pelsestraat Manuel Van den Abeele

•6•


Speelgoed en kinderwagens Als men de industrie in het POLS-gebied onder de loep neemt, kan men onmogelijk voorbij gaan aan de speelgoedindustrie. Deze concentreerde zich in Deinze en ook nog een stukje in buurgemeente Petegem-aan-de-Leie. Deze industrie zou op termijn wereldfaam verwerven. In 1887 opende de kinderwagenfabrikant Torck de deuren. In de beginperiode assembleerde de firma kinderwagens met onderdelen die werden ingevoerd uit Engeland. Later ging men eigen kinderwagens produceren. Geleidelijk aan werd het assortiment uitgebreid met speelgoed, tuinartikelen en bureaumeubelen. De komst van Torck zorgde ervoor dat nog andere Deinzenaren heil begonnen zien in de industrie van het speelgoed en de kinderwagens. In 1888 werd ook La Carrosserie Enfantine-Pèricles opgericht. Een heel aantal firma’s volgden: Stilt Bird (1892), Plus Bovie (Puls-Bovie (1898), Swan (1910), Beeusaert (1921), l’Américaine (1924), Forbel (1925), La Parfaite (1927), Souplex I (1928) en Souplex II (1965).

^ Poort fabriek Torck met kenmerkend logo Manuel Van den Abeele

De kleine provinciestad Deinze groeide aan het begin van de 20ste eeuw uit tot het centrum van de Belgische speelgoed- en kinderwagenindustrie. Men sprak terecht van het ‘Nürnberg aan de Leie’. Feit is dat Deinse bedrijven de concurrentie met het buitenland konden aangaan. De afgeleverde producten waren zeer goed van kwaliteit en tevens tot in de puntjes afgewerkt. Wie vandaag de trapautootjes van Torck ziet, zal ongetwijfeld gecharmeerd zijn door de fijne afwerkingsgraad. Er was eveneens ruimte voor innovatie. De firma van Nazaire Beeusaert werd voor de Tweede Wereldoorlog groot met kartonnen speelgoedpaardjes, maar daarna werd het assortiment gevoelig verbreed en werd nieuw speelgoed ontwikkeld.

^ Zicht op complex Torck Manuel Van den Abeele

De BATIMA-bouwdozen van Beeusaert worden als de voorloper van de populaire Lego-blokjes beschouwd. De firma Torck bleef wel het kroonjuweel van de Deinse speelgoedindustrie. In de topperiode had de firma bijhuizen in Rotterdam en Keulen en bijna 1000 werknemers in dienst. Vanaf de jaren 1960 begon het slechter te gaan met de kinderwagen- en speelgoedindustrie in Deinze. De afgeleverde producten waren zeer degelijk van kwaliteit, maar bijgevolg ook duur. De introductie van plastic bij de vervaardiging van kinderwagens en speelgoed zorgde ervoor dat de Deinse speelgoedindustrie langzaam terrein verloor. Plastic goederen zijn immers niet zo stevig, maar wel een pak goedkoper. Te laat deed men pogingen om zich aan te passen. Deinze speelde zijn sterke positie in de industrie van het speelgoed en de kinderwagens onherroepelijk kwijt.

^ Trapauto’s van Torck Katrien Lingier

•7•


De kwaliteitsproducten die destijds werden gemaakt in Deinze hebben vandaag een tweede leven gekregen bij verzamelaars. Bekende privé-collecties zijn die van de familie Lingier-Van Veirdegem en de familie Van Assche. In het Museum van Deinze en Leiestreek kan men nog heel wat pareltjes uit de Deinse kinderwagen- en speelgoedindustrie vinden. In speelgoedmusea nemen de Deinse fabricaten eveneens een prominente plaats in.

Aan het eind van 2013 werd een heus hoofdstuk afgesloten, want Periclès verliet toen de gebouwen aan de Gentsesteenweg. Het grootste deel van de productie was al lang verhuisd, maar hier werden nog stoffen gestikt en was het herstellingsatelier gevestigd. Deze overgebleven activiteiten zijn overgebracht naar Heusden. De laatste vertegenwoordiger van de eens zo bloeiende industrie verdween uit de stad. Tijdens Open Monumentendag 2013 waren de oude fabrieksgebouwen van Torck in de Ommegangstraat (grens tussen Petegem-aan-de-Leie en Deinze) een echte publiekstrekker. De gebouwen verdwijnen jammer genoeg onder de sloophamer, maar de grote belangstelling toont aan dat de Deinse kinderwagen- en speelgoedindustrie nog steeds leeft bij de mensen. De modernistische gebouwen van de firma Souplex uit 1945 zijn na het faillissement niet afgebroken, maar omgevormd tot woongelegenheden. Dit toont nogmaals aan dat een herbestemming van industrieel erfgoed perfect mogelijk is.

^ Gebouwen Pericles Manuel Van den Abeele

^ Voormalige gebouwen firma Souplex Manuel Van den Abeele

•8•


Stokerijen en brouwerijen Aan het begin van de 19de eeuw worden veel stokerijen en brouwerijen opgericht op boerderijen. Sommige boeren trachtten op die manier hun inkomen aan te dikken. In die periode wordt ook de grondslag gelegd van de nu nog bestaande stokerij Filliers in Bachte-Maria-Leerne. De Gaverse brouwerij Contreras dateert uit dezelfde periode. In 1818 startte de familie Latte een brouwerij op hun boerderij. In 1898 werd het bedrijfje verkocht aan Réne Contreras en sindsdien is het in handen van die familie gebleven. Tot 1850 was er een overwicht van stokerijen in onze streek, maar daarna krijgen de brouwerijen de bovenhand. Aan de bekendste brouwerij uit het POLS-gebied, namelijk het Zultse Anglo-Belge (gesticht in 1891) was in de beginfase ook een stokerij annex azijnleggerij verbonden.

^ Fles als herdenking aan de Anglo Belge Manuel Van den Abeele

De overgrote meerderheid van de brouwerijen uit de streek hadden maar een beperkt afzetgebied. Er werd vooral geleverd aan cafés uit het eigen dorp. De Eekse brouwerij Ide (niet te verwarren met de Zultse naamgenoot) was eigenaar van bijna alle cafés uit het dorp, dus het was logisch dat zij de drank leverden. Brouwerij Anglo-Belge was een uitzondering in de regio. De producten van Anglo-Belge sloegen ook aan in het buitenland, vooral in Duitsland en Frankrijk. In de ‘golden sixties’ was de brouwerij goed voor meer dan 400 arbeidsplaatsen. Naast bier brouwde de firma frisdranken. Vanaf de jaren 1970 begon het echter slechter te gaan met de plaatselijke brouwerijen. Het werd steeds moeilijker om te wedijveren met de grote concerns. De cafés waren ook niet meer zo talrijk als vroeger. Veel kleine brouwerijen moesten in de loop van de jaren 1970-1980 de boeken neerleggen. Anglo-Belge ging verschillende fusies aan. In 1988 besloot NV Brouwerijen Alken-Maes (de groep waartoe Anglo-Belge behoorde) om de productie in Zulte stop te zetten. In 2004 werden de gebouwen afgebroken en het vrijgekomen terrein verkaveld. Een grote fles in de woonwijk herinnert nog aan het verleden, maar er zijn nog andere tastbare herinneringen aan de Zultse brouwerij. De gekende feestzaal Fiertelhof werd destijds opgericht onder impuls van Anglo-Belge. Flesjes, bierkaartjes, uithangborden, … van Anglo-Belge zijn bovendien zeer gewild bij verzamelaars.

^ Brouwerij Contreras Manuel Van den Abeele

Een brouwerij als Contreras heeft de woelige jaren overleefd. Hun productie bleef altijd kleinschalig, maar men ging zich meer toeleggen op het brouwen van kwaliteitsbieren. Volgens de Amerikaanse bierkenner Michael Jackson brouwde Contreras het beste streekbier. De man was ook niet de eerste de beste. De overleden bierkenner stond bekend om zijn rake analyses. Door het feit dat Contreras dergelijke kwaliteit aflevert heeft de brouwerij een beperkte afzetmarkt in het buitenland verkregen. Stokerij Filliers is een ander bedrijf dat de tand des tijds heeft doorstaan. De firma is uitgegroeid tot één van de bekendste stokerijen van het land. Jan en wijlen Bernard Filliers gaven het bedrijf in de jaren 1980 een nieuw elan. Het assortiment werd gevoelig uitgebreid en sindsdien wordt er voortdurend gesleuteld aan de oude producten. In 2007 bracht de stokerij zijn whisky op de markt onder de naam ‘Goldlys’. Eind 2013 lanceerde de firma ook de eerste gin met chicorei. Door deze innovatieve aanpak is Filliers uitgegroeid tot een modern en bloeiend bedrijf.

^ Stokerij Filliers Manuel Van den Abeele

•9•


Van vermicelli tot molens Er waren in de 19de eeuw niet enkel vernieuwingen in de drankenindustrie. In de Deinse Tolpoortstraat werd in 1875 een vermicellifabriek geopend die uitgerust was met een stoommachine. De fabriek werd later omgevormd tot ‘De Molens van Deinze’. De oorspronkelijke bedrijfsgebouwen en de mooie directeurswoning in eclectische stijl zijn goed bewaard gebleven. De gebouwen van de bloemmolens zijn een typisch voorbeeld van baksteenarchitectuur. Momenteel is Dossche Mills nog op de site gevestigd, maar in 2017 zou er een bouwproject met moderne woningen en een park komen. De maalderij aan de Kortrijksesteenweg in Petegem was lange tijd een afdeling van deze firma. Het bedrijf stond lang gekend onder de naam ‘Moulins de Flandre’. De oude industriële gebouwen worden gebruikt door veevoederbedrijf De Brabandere. Maalderijen worden immers ook gebruikt bij de productie van veevoeder. Op het gebied van veevoeder speelde de streek een belangrijk rol. In Astene richtte de familie Versele een bedrijf op dat voeding voor dieren produceerde en nu onder de naam ‘Quartes’ een speler op de Europese markt is.

^ Maalderij ‘Moulins de Flandre’ Manuel Van den Abeele

De opkomst van de mechanische maalderijen ging jammer genoeg gepaard met het verval van de windmolens. In onze streek was dit niet anders. De molens die decennia lang mee het landschapsbeeld bepaalden (zo waren er in het kleine Vinkt al drie) zijn bijna allemaal verdwenen. Vandaag zijn er slechts twee molens in vrij intacte staat overgebleven. Het gaat om de Baaigemse Prinsenmolen en de Koutermolen van Sint-Martens-Latem. Doorheen de jaren is de houding tegenover deze constructies veranderd. Er wordt nu veel meer moeite gedaan om de bestaande molens te behouden.

^ Directeurswoning Molens van Deinze Manuel Van den Abeele

^ Latemse Koutermolen Manuel Van den Abeele

• 10 •


Seizoensarbeid in de steenbakkerijen In de 15de eeuw wordt een eerste melding gemaakt van een steenbakkerij in onze streek. Deze bevond zich langs de Leie in Sint-Martens-Latem. Hoewel er langs de Leie steenbakkerijen waren, was vooral het Scheldegebied – en dan vooral de Bovenschelde- bekend om zijn steenbakkersnijverheid. In dorpen zoals Zevergem, Eke en Semmerzake was het zowat de enige industrie. Het werk in de steenbakkerij was seizoensarbeid, want er werd van april tot oktober gewerkt. In het tussenseizoen werkten de steenbakkers op hun kleine boerderijtjes of trokken ze naar de suikerfabriek. Het steenbakken was niet zelden een familiaal gebeuren. De steenbakkers waren vaak familie van de baas van het bedrijf. Het is een fabeltje dat alleen mannen in die sector actief waren. Vrouwen kookten voor de arbeiders of hielpen bij het ‘afdragen’ van de voorgevormde steen. Deze voorgevormde steen bestond uit een mengsel van klei en water. De afdragers verwijderden voorzichtig de vorm en lieten de klei in de zon eerst voordrogen. De stenen lagen op een eenvoudige plankenvloer in de ‘lagerhuizen’ (soort afdaken). Na een tijd werden de stenen gestapeld zodat ze aan de wind werden blootgesteld en goed konden

^ Poserende steenbakkers op Eekse of Gaverse steenbakkerij in 1929 Erick Benoot

Fragment Steenbakkersmonument met steenvormmachine Manuel Van den Abeele

• 11 •


Na de Tweede Wereldoorlog was de sector over het hoogtepunt heen. In de jaren 1970 werd de Schelde rechtgetrokken en bleef er maar één belangrijke steenbakkerij meer over. De steenbakkerij van de Eekse gebroeders Danneels ging nog enkele decennia door. Pas in 2003 werden bij Danneels de laatste stenen gebakken. De rol van de steenbakkers werd overgenomen door fabrieken zoals Vandemoortele in Eine. Deze firma startte aanvankelijk als eenvoudige steenbakkerij (ze hebben ook nog in Eke klei gewonnen), maar is uitgegroeid tot een modern bedrijf. De stenen die men in de steenbakkerij bakte, konden soms zeer wisselvallig van kwaliteit zijn. Een steenbakker moest veel op het gevoel doen en beschikte niet over de moderne technologie. Zo was het haast onmogelijk om iedere plek in de veldoven op de juiste temperatuur te houden. De ‘fabriekssteen’ mist echter de charme van het oude steenbakkersproduct.

drogen. Als er genoeg stenen waren ‘klaargemaakt’ begon men met de bouw van de veldoven. Dit was precisiewerk, want de stenen moesten goed en allemaal gelijkmatig gebakken worden. In een goede veldoven kon de temperatuur gemakkelijk oplopen tot 1000 °C. In de 19de eeuw kende de steenbakkersindustrie een grote groei door de toename van het aantal stenen gebouwen. De alluviale vlakte langs de Schelde en de oude Scheldearmen was het ideale werkterrein voor de steenbakkers, want daar lag er echte dikke kleigrond. Een betere grondstof kon men niet vinden. Men groef de klei af tot ongeveer anderhalve meter. Om dit te mogen doen had men een vergunning nodig, want de steenbakkersnijverheid had een invloed op het landschap. Vandaag treft men langs de Schelde nog verschillende ‘uitgebakken’ weides aan. Door de steenbakkers ontstonden er eveneens enkele echte kleiputten. De oude kleiputten zijn omgevormd tot visvijvers of stortplaatsen van recyclagegrond. In de bloeiperiode konden de steenbakkers hun dorst lessen in de talrijke herbergen langs de Schelde. Café ‘Het Sluis’ te Eke is één van die overgebleven etablissementen. De steenbakkersindustrie in de Scheldevallei bereikte vlak voor de Eerste Wereldoorlog vermoedelijk het hoogtepunt. Van de grens met Asper tot de grens met Zevergem waren er waarschijnlijk veertien steenbakkerijen actief. Eén van de innovatiefste steenbakkerijen uit de streek was die van de familie Vande Steene. Deze Zevergemse steenbakkerij zette de eerste stap richting automatisatie, maar miste jammer genoeg toch finaal de boot.

Doorheen de jaren was de steenbakkersindustrie in de regio in de vergeethoek geraakt. V.V.V. ’t Gaverland heeft in de voorbije jaren een unieke fotocollectie samengebracht omtrent de steenbakkerijen. Ze waren ook de drijvende kracht achter de oprichting van het steenbakkersmonument op het pleintje aan de Grotenbroek en Louis De Meestersstraat in Semmerzake. Het monument werd onthuld in 2010 en bevat fragmenten van een steenoven, een steenvormmachine en een droogplaats. Aan het geheel is ook een educatief luik verbonden. Dergelijke initiatieven laten het steenbakkersambacht in het collectief geheugen voortleven.

Bloemen voor de koning! De Pinte was in onze streek de bloemengemeente bij uitstek. De bloemenkweek startte hier als liefhebberij. Enkele liefhebbers zouden volwaardige bloemisterijen uitbouwen. Vanaf de jaren 1880 startte Jules Verhoost een bedrijf op voor de kweek van planten en bloemen. De terreinen van Verhoost lagen vlakbij het station. Dit deel van De Pinte zou uitgroeien tot het centrum van de bloementeelt. Dit is niet toevallig, want via het spoor kon men gemakkelijk kolen aanbrengen en verkochte goederen laten vervoeren. De wereld van de Pintse bloemisten was vrij klein. Augustin Dhondt was één van pioniers van de Pintse sierteelt en had eigen serres, maar werkte eveneens als hulphovenier bij Verhoost. In dit wereldje kende iedereen elkaar. De stamvader van de gekende bloemistenfamilie Van Speybrouck was knecht geweest bij bloementeler Julien Anthierens. Anthierens was diegene die startte met de kweek van begoniabollen in De Pinte. De mooie villa in de Florastraat met de naam ‘Pintema-

kerslust’ werd in 1895 door hem gekocht Hij doopte de villa om tot ‘Villa des Hortensias’. In 1912 liet de bloemist een linker torenvleugel en loggia bijbouwen (momenteel feestzaal ‘Sanderling’). Dit maakt duidelijk dat sommige Pintenaren zeer goede zaken deden met hun bloemen. De bloemen hebben mee het gezicht van De Pinte bepaald. Na de Eerste Wereldoorlog vestigde de vennootschap Van Houtte zich ook op de gemeente, op de terreinen van de innovatieve en bekende bloemist Charles Pynaert. Van Houtte had wereldfaam op het vlak van bloementeelt. In 1927 kwam de Egyptische koning Foead I hoogstpersoonlijk naar de Pinte om de bloemisterij te bezoeken. Een betere reclame voor de bloementeelt in de streek bestond er niet en dat deed het aantal bloemisterijen toenemen. In 1951 verkocht Louis Van Houtte het bedrijf aan de stad Gent die er hun bloemen en planten kweekten. Van Houtte was niet de enige die koninklijk bezoek over de vloer kreeg. Koning Albert I en zijn vrouw koningin Elizabeth bezochten de bloemisterij van de familie Van • 12 •


Speybrouck in 1929, nadat ze op de Floraliën van 1928 in bewondering hadden gestaan voor de producten van de familie. Dergelijke bezoeken waren telkens grote evenementen voor het dorp. De meeste planten, bloemen en knollen die in De Pinte gekweekt werden, waren niet bestemd voor verkoop in de eigen streek. Ze werden geëxporteerd. Het is niet toevallig dat de begoniaknollen een belangrijk deel van de teelt vormden, want de regio rond Gent was het mekka van de begonia. Ook de azalea was geliefd bij de siertelers uit De Pinte. Beide soorten bloemen zouden het uithangbord vormen van het dorp. Naar de normen van toen waren de bloemisterijen zeer modern uitgerust. Er werd niet enkel geteeld in openlucht, men maakte ook gebruik van koude en warme kassen. Charles Pynaert liet al in 1913 een liggende stoomketel met twee inwendige gegolfde vuurhaarden plaatsen op zijn bedrijf. In die periode was dergelijke installatie innoverend.

^ Voormalige villa bloemist Julien Anthierens Manuel Van den Abeele

De liefde voor bloemen was ook aanwezig in de kleine buurgemeente Zevergem (nu fusiegemeente van De Pinte). De velden met bloemen gingen daar eveneens deel uitmaken van het straatbeeld. In de gloriejaren waren er in De Pinte en Zevergem samen meer dan dertig bloemisterijen. Ondanks het feit dat de bloemisten in de streek mee waren met hun tijd, ging het vanaf de jaren 1990 achteruit met de bloementeelt. Niet enkel in De Pinte, maar in heel de regio rond Gent. In Europa worden niet meer zoveel bloemen afgenomen als vroeger. De voorkeur van de mensen is veranderd. Men opteert nu voor planten die men minder moet onderhouden. Dit is echter niet de enige reden voor de achteruitgang. Tot in de jaren 1990 werd er ook veel uitgevoerd naar landen zoals China, maar die hebben de teelt nu zelf in handen genomen. Zo is een belangrijke afzetmarkt verdwenen.

^ Koningin Elizabeth tijdens een bezoek aan bloemisterij Speybroeck in 1929 Johan Van Twembeke

De bloementeelt in De Pinte en Zevergem is anno 2013 niet helemaal verdwenen, maar is nog slechts een schijntje van vroeger. Enkele families zoals Goossens, De Meulemeester en Dhaenens (in deelgemeente Zevergem) houden de eer van de gemeente als bloemendorp hoog. Ook schaalvergroting heeft het verdwijnen van kleine bloemisterijen in de hand gewerkt. Waarschijnlijk zullen op termijn slechts enkele grote firma’s overleven. In het kielzog van De Pinte werden in Sint-Martens-Latem en Deurle ook bloemisterijen geopend, zij het niet op dezelfde schaal als in de buurgemeente. In Deurle was de gekende bloemistenfamilie Coryn gevestigd. August Coryn en zijn zonen verwierven faam als siertelers. In 1929 kwamen Albert I en Elizabeth hier ook de begonia’s bewonderen. De gouden jaren van de sierteelt liggen vandaag al decennia achter de rug, maar de bekende bloemenmarkt van Sint-Martens-Latem houdt de herinnering aan de bloementeelt in het dorp levendig.

^ Bloemisterij Goossens Manuel Van den Abeele

• 13 •


Nawoord

Bibliografie

Het is opvallend dat veel economische activiteiten van vroeger nu verdwenen zijn of gereduceerd zijn tot slechts een fractie van wat ze ooit betekenden. België is meer en meer een dienstverlenend land geworden. Dat is in de regio Leie Schelde ook te merken. De oude industrietakken maken echter deel uit van ons verleden en onze identiteit. Om die reden is het vrijwaren van de nog bestaande relicten belangrijk.

Publicaties De Groote Stefaan en Pieters Denis, Groot-Deinze in oude foto’s, Eeklo, Uitgeverij Taptoe, 1998-2003, 4 delen De Smet Antoine, Kongs Paul en Vertenten Alex, Archiefbeelden Gavere, Brussel, Sutton, 2001, 128 p. Dewilde Bert, 20 eeuwen vlas in Vlaanderen, Tielt, Lannoo, 1983, 439 p. Leclercq Albert, Kroniek van Nazareth, Nazareth, Davidsfonds, 2000, 191 p.

Over de auteur

Lootens Peter, Van de Ponte tot De Pinte, Nazareth, Smeets, 1984, 265 p. PREVENIER WALTER en VAN EENO ROMAIN, (red.), Geschiedenis van Deinze Deinze, Stadsbestuur Deinze, 2003-2007, 3 delen

Manuel Van den Abeele (°1984) is Master Geschiedenis en Kunstwetenschappen. Sinds 2013 werkt hij als projectmedewerker voor de Erfgoedcel Leie Schelde (POLS).

TAELMAN MARC, Gulderoute: wandelroute, fietsroute Machelen Zulte, Machelen, Feest- en Kultuurkomitee, 1995, 22 p. VAN DEN ABEELE HUGO, Handel: Deinze, nijverheidscentrum der Goldenrivier-streek, in Deinze en het Land aan Leie en Schelde, lees- en reisboek, Deinze, Kunst- en Oudheidkundige Kring Deinze, 1939, pp. 67-95 VAN DEN ABEELE RAF (inleiding), Sint-Martens-Latem 824-1974. Schetsen uit 1150 jaar Geschiedenis, Sint-Martens-Latem, Heemkring Scheldevelde, 1974, 453 p. VAN TWEMBEKE JOHAN, Sierteelt in De Pinte en Zevergem, deel 1: bedrijven gestart tussen midden 19de eeuw en 1910, in jaarboek Heemkring Scheldeveld, jaargang XLII, pp. 73-147 Van Twembeke Juliaan, De Pinte, bloemen- en villadorp, Antwerpen, VTB, ,1968, 16 p. Van Wanzeele Luc, Speelgoed Nazaire Beeusaert: geschiedenis van een speelgoedfabriek, Ekeren, Van Wanzeele, 2009, 161 p. VERMEEREN ROBERT, Handel en Diensten, Ambachten en Nijverheid na 1918, in Bijdrage tot de Geschiedenis van Zulte, Zulte, Geschied- en Heemkundige Kring van Zulte, 1976, pp. 94-98 Vlerick Christiaan, Open Monumentendag 12 september 2010: de steenbakkerijen van Eke, Nazareth, gemeente Nazareth, 2010, 23 p.

Internetbronnen https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/relict/zoeken http://www.etwie.be/kennisbank http://users.telenet.be/anglobelge/ab/

• 14 •


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.