vr 17 jan 2014 Serie grote zangers Grote Zaal / 20.15 uur
Florian Boesch + Malcolm Martineau Die schĂśne MĂźllerin
PROGRAMMA
vr 17 jan 2014 Serie Grote zangers Grote Zaal / 20.15-22.15 uur
FLORIAN BOESCH + MALCOLM MARTINEAU Die schöne Müllerin
Florian Boesch bariton Malcolm Martineau piano Franz Schubert (1797-1828) Die schöne Müllerin, D795 (1823) 1 Das Wandern 2 Wohin? 3 Halt! 4 Danksagung an den Bach 5 Am Feierabend 6 Der Neugierige 7 Ungeduld 8 Morgengruss 9 Des Müllers Blumen 10 Tränenregen 11 Mein! 12 Pause
DUUR concert: ca. 70 minuten zonder pauze
na afloop
grote zaal / 21.45 uur duur: ca 30 minuten
Muzikale lezing door Florian Boesch over Die schöne Müllerin
Voorprogramma Grote Zaal / 19.30-19.45 UUR duur: ca. 15 minuten
Anna Traub mezzosopraan David Bollen piano Giuseppe Verdi (1813-1901) Uit: Don Carlos (1872) Nel giardin del bello Georges Bizet (1838-1875) Uit: Carmen (1875) Près des remparts de Séville
13 Mit dem grünen Lautenbande 14 Der Jäger 15 Eifersucht und Stolz 16 Die liebe Farbe 17 Die böse Farbe
Gioacchino Rossini (1792‑1868) Uit: La pietra del paragone (1812) Se l’itale contrade... Se per voi, le care, io torno
18 Trockne Blumen 19 Der Müller und der Bach 20 Des Baches Wiegenlied
Tekst toelichting: Katja Reichenfeld
TOELICHTING Iedereen die oog in oog komt te staan met een groot beeldend kunstwerk zoals Leonardo’s Mona Lisa, Rembrandts Nachtwacht of Het meisje met de parel van Vermeer kent die sensatie: het lijkt of zo’n schilderij uit de hemel is komen vallen. Alles is perfect, precies zoals het moet zijn. Het idee dat hier een mens met een schilderkwast aan die werken heeft gesleuteld en beslissingen heeft genomen lijkt dan ook ronduit bizar. Datzelfde gevoel bevangt ons bij het luisteren naar Schuberts liedcyclus Die schöne Müllerin. De liederen zijn perfect, zij volgen elkaar op met een innerlijke logica, de relatie tussen zangstem en piano is volkomen organisch. Emoties van verlangen, vreugde en woede versmelten met elkaar in een wonderbaarlijke eenheid. Dit alles moet Schubert wel zijn ingegeven door een engel in de functie van muze. Maar zo ging het niet. Het scheppen van een meesterwerk blijft mensenwerk en Schubert heeft nagedacht en beslissingen genomen die tot dit resultaat hebben geleid. Een resultaat dat hij bewust heeft nagestreefd.
Terwijl hij honderden losse liederen componeerde zocht hij intussen naar een geschikt thema voor een ‘cyclus’. Zijn voorbeeld was misschien wel Beethovens An die ferne Geliebte uit 1816, de eerste liedcyclus die ooit werd geschreven. In datzelfde jaar 1816 vond Schubert de liedteksten van Goethe uit diens Wilhelm Meister en schreef de drie Gesänge des Harfners die tien jaar later zouden uitgroeien tot een geheel van vier liederen. Maar daarvóór, in 1822, had hij al een geschikter gegeven voor een echte cyclus gevonden: de Schöne Müllerin, een serie van vijfentwintig gedichten van Wilhem Müller.
Schubert verlangde ernaar iets groots te creëren
Deze gedichten waren in 1821 afgedrukt in een uitgave met in totaal 77 gedichten van Müller onder de romantische titel Sieben und Siebzig Gedichte aus den hintergelassenen Papieren eines reisenden Waldhornisten. Wie was die rondreizende hoornist dan wel? Dat was natuurlijk de dichter zelf. Een vleugje geheimzinnigheid was nu eenmaal in de mode ten tijde van de vroege romantiek. Het idee van de geheimzinnige reiziger alias dichter sloot nauw aan bij de vijfentwintig gedichten over de ‘Schöne Müllerin’ die in
Müllers romantische molenaarsknecht Zoals iedere romanticus verlangde Schubert ernaar om grenzen te overschrijden. Hij wilde iets groots creëren: opera’s, grote symfonieën met een ‘hemelse lengte’ zoals Schumann het uitdrukte, kamermuziekwerken met de allure van grootschalige symfonieën, en liederen die werden samengevoegd tot één groot verhaal. Juist met muziek op klein formaat werd hij bekend. 3
TOELICHTING
deze band waren opgenomen. Hierin gaat een romantische molenaarsknecht op reis en vindt zijn onbereikbare geliefde in de molenaarsdochter. Onmiddelijk nadat Schubert de dichtbundel in handen had gekregen begon hij te componeren. Het was alsof hij erop had gewacht. Ook de dichter had op iemand als Schubert gewacht, want hij schreef: ‘Mijn gedichten leiden maar een half leven, een papieren leven in zwart en wit, totdat muziek hen leven inblaast.’
vroegen om muziek, en wel om zíjn muziek. Hij had gevonden wat hij zocht: een reeks gedichten die hij kon smeden tot een groot geheel. Dat geheel diende zich al aan in het verhaal zelf, maar Schubert verbond de liederen ook met tonale verbanden en steeds terugkerende motieven: het murmelen van de beek (nrs. 2, 4, 6, 10, 15, 19), de draaiende wieken van de molen (nrs. 3, 5, 9, 17) en het hoornsignaal van de jager (nrs. 13, 14, 16, 17, 20).
Van muzikaal toneelstukje naar liedcyclus Müller schreef zijn inzicht in een brief aan componist en pianist Ludwig Berger, destijds een bekende figuur, leerling van Muzio Clementi en op zijn beurt leraar van Felix Mendelssohn. Müller en Berger waren beiden lid van een vriendenclub die in Berlijn bijeenkwam in de salon van de familie Staegemann. Daar voerden zij in 1816 tussen de schuifdeuren een muzikaal toneelstukje op: Rose, die Müllerin, een ‘Liederspiel’ werd het genoemd. Het onderwerp was afgekeken van Goethe die een aantal gedichten publiceerde over molenaar en molenaarsdochter. De tekst van het ‘Liederspiel’ was gedeeltelijk van Müller op muziek van Berger. Hij schreef ze in de ‘volkstoon’ met eenvoudige melodieën die leken op volksliedjes, een stijl die in de Duitse romantiek zo geliefd was. Die liederen van Berger worden ook nu nog als curiositeit wel eens uitgevoerd, maar hoe deze componist ook ‘blies’, veel leven kreeg hij niet in deze poëzie. Die rol was slechts voorbehouden aan Schubert die zelfs een eeuwig leven blies in de gedichten die zonder hem allang vergeten zouden zijn.
Ziek en teleurgesteld in de liefde Het is verleidelijk om een lijn te trekken naar Schubert’s leven en de situatie waarin hij zich bevond toen hij in 1823 Die schöne Müllerin componeerde. In dat jaar was bij hem syfilis geconstateerd, een infectie die hij waarschijnlijk had opgelopen bij een prostituée. Schuberts verlangen naar een levensgezellin was niet bevredigd en zijn grote liefde, Therese Grob, trouwde in 1820 met een ander. De arme componist was namelijk financiëel niet in staat om haar en een eventueel gezin te onderhouden. Daarbij had de grote staatsman Klemens von Metternich, die met zijn repressieve maatregelen het leven van Schubert en zijn vrienden op allerlei manieren moeilijk maakte, er ook nog voor gezorgd dat een dergelijk huwelijk bij de wet was verboden. In voorjaar 1823 was Schubert, ziek en zwaar depressief, opgenomen in een Weens ziekenhuis. Daar ontstonden de eerste liederen van de cyclus die hij in het najaar voltooide. Al componerend werd hij zélf de tragisch afgewezen molenaarsknecht die zich in de beek verdronk. In bittere wanhoop schreef hij dit gedichtje:
Schubert wist vermoedelijk niets van deze voorgeschiedenis toen hij Müllers dichtbundel in handen kreeg, maar hij voelde dat de woorden 4
TOELICHTING
‘Neem mijn leven, mijn vlees en bloed, Dompel het onder in Lethe’s vloed, Sta me toe, Almachtige, om over te gaan naar een puurder, krachtiger bestaan.’
Vijf actes, twintig liederen
De woorden zijn inktzwart, maar zijn Müllerinmuziek bleef mild in een zacht ‘clair-obscur’ met vele tussentinten in licht zowel als donker.
De molenaar gaat op pad, hij komt bij een beekje en laat zich door het ruisende water leiden naar de molen. Daar vindt hij werk voor zijn handen en liefde voor zijn hart.
Acte 1 (nrs. 1-4)
Schubert schrapte uit Müllers tekst de proloog, de epiloog en drie gedichten. Zo ontstond een ‘monodrama’ waarin uitsluitend de molenaarsknecht aan het woord was. Van de twintig liederen zijn de meeste geschreven in coupletvorm en sommige zijn ‘doorgecomponeerd’. De cyclus werd in 1824 uitgegeven in vijf losse bandjes als een drama in vijf actes. Hij droeg het werk op aan de zanger Carl Freiherr von Schönstein die met zijn hoge bariton en eenvoudige voordracht volgens getuigen een ideale Schubert-zanger was.
Acte 2 (nrs. 5-9) De molenaar leeft tussen vrees en hoop: houdt de mooie molenaarsdochter ook van hem? Acte 3 (nrs. 10-12) Er is een moment van tederheid, maar al snel voelt hij dat zij hem ontglipt: 'Ach, zo moet ik dus helemaal alleen, onbegrepen in de wereld staan!' Acte 4 (nrs. 13-17)
Na afloop
Een jager in een groene jas doet zijn intrede en verovert het hart van de molenaarsdochter. Tegen beter weten in cirkelen de gedachten van de molenaarsknecht rond de kleur groen, symbool van de hoop.
Na afloop van het concert, na een korte pauze, zal Florian Boesch op het podium van de Grote Zaal op informele wijze vertellen waar in zijn visie de cyclus over gaat. Samen met pianist Malcolm Martineau laat hij zien en horen waarom ze bepaalde sleutelfragmenten en liederen uitvoeren zoals ze doen. En hoe dit hun kijk op het verhaal versterkt en geloofwaardiger maakt. Alle bezoekers van het concert zijn van harte uitgenodigd om deze lezing bij te wonen.
Acte 5 (nrs. 18-20) Nu laat hij iedere hoop varen en spreekt met zijn vriend, de beek: 'Ach beekje, je meent het zo goed, maar weet je wel wat de liefde doet?' Tenslotte verdrinkt hij zich in de beek: 'Rust zacht en doe je ogen dicht, jij vermoeide zwerver, nu ben je thuis!' 5
liedteksten Franz Schubert Die schöne Müllerin
Tekst: Wilhem Müller (1794-1827)
Vertaling/bewerking: Lau Kanen
Das Wandern Das Wandern ist des Müllers Lust, Das Wandern! Das muß ein schlechter Müller sein, Dem niemals fiel das Wandern ein, Das Wandern.
Het trekken Het trekken zit mij in het bloed, Het trekken! Ik was een slechte molenaar, als ik niet op tijd verlangde naar vertrekken.
Vom Wasser haben wir’s gelernt, Vom Wasser! Das hat nicht Rast bei Tag und Nacht, Ist stets auf Wanderschaft bedacht, Das Wasser.
Het water heeft het ons geleerd, Het water. Dat staat niet stil, stroomt dag en nacht, Is steeds op verdergaan bedacht, Het water.
Das sehn wir auch den Rädern ab, Den Rädern! Die gar nicht gerne stille stehn, Die sich mein Tag nicht müde drehn, Die Räder.
Je ziet het ook de raad’ren aan, De raderen! Die geen seconde stil graag staan En steeds maar in de rondte gaan, De raad’ren.
Die Steine selbst, so schwer sie sind, Die Steine! Sie tanzen mit den muntern Reihn Und wollen gar noch schneller sein, Die Steine.
De stenen ook, al zijn ze zwaar, de stenen! Die dansen over ’t verse graan En willen zelfs nog sneller gaan, De stenen.
O Wandern, Wandern, meine Lust, O Wandern! Herr Meister und Frau Meisterin, Laßt mich in Frieden weiterziehn Und wandern.
O, trekken, trekken is mijn lust, O, ’t trekken! Dag meester en dag meestersvrouw, Laat mij de deur uit nu maar gauw En trekken. 6
liedteksten
Wohin? Ich hört’ ein Bächlein rauschen Wohl aus dem Felsenquell, Hinab zum Tale rauschen So frisch und wunderhell.
Waarheen? Ik hoorde ‘n beekje ruisen vanuit een rotsenbron, omlaag naar ‘t dal toe bruisen, zo fris en wonderschoon.
Ich weiß nicht, wie mir wurde, Nicht, wer den Rat mir gab, Ich mußte auch hinunter Mit meinem Wanderstab.
Ik weet niet hoe ‘t gebeurde, niet wie de raad mij gaf. Ik moest en zou naar onder, afdalen met mijn staf.
Hinunter und immer weiter Und immer dem Bache nach, Und immer frischer rauschte Und immer heller der Bach.
Naar onder en alsmaar verder, het beekje steeds achterna, dat steeds maar luider ruiste, een held’re aria.
Ist das denn meine Straße? O Bächlein, sprich, wohin? Du hast mit deinem Rauschen Mir ganz berauscht den Sinn.
Is dit dan wel mijn route? O beekje, zeg, waarheen? Jij roest met al dat ruisen mijn geest volstrekt dooreen.
Was sag ich denn vom Rauschen? Das kann kein Rauschen sein: Es singen wohl die Nixen Tief unten ihren Reihn.
Wat praat ik toch van ruisen? Dat kan geen ruisen zijn. Daar zingen vast de Nixen, heel diep weg, hun refrein.
Laß singen, Gesell, laß rauschen Und wandre fröhlich nach! Es gehn ja Mühlenräder In jedem klaren Bach.
Laat zingen, gezel, laat ruisen en laat maar in de steek! Er draaien molenraad’ren in iedere klare beek.
7
liedteksten
Halt! Eine Mühle seh ich blinken Aus den Erlen heraus, Durch Rauschen und Singen Bricht Rädergebraus.
Halt! Ja, een molen zie ik blinken Tussen ‘t elzenhout door! Gebruis hoor ik klinken Van raderen in koor.
Ei willkommen, ei willkommen, Süßer Mühlengesang! Und das Haus, wie so traulich! Und die Fenster, wie blank!
O, hoe welkom, o hoe welkom, Heerlijk molengezang! En dat huis, wat gezellig! En die raampjes, hoe blank!
Und die Sonne, wie helle Vom Himmel sie scheint! Ei, Bächlein, liebes Bächlein, War es also gemeint?
En de zon aan de hemel Met stralende schijn! O, beekje, lieflijk beekje, Heeft het zo moeten zijn?
Danksagung an den Bach War es also gemeint, Mein rauschender Freund? Dein Singen, dein Klingen, War es also gemeint?
Dankwoord aan de beek Is het dit wat jou dient, Mijn ruisende vriend? Jouw zingen, jouw dringen, Is het dit wat jou dient?
Zur Müllerin hin! So lautet der Sinn. Gelt, hab’ ich’s verstanden? Zur Müllerin hin!
Op naar de mulderin! Dat geef jij me in. Wel, heb ik ‘t begrepen? Naar de mulderin!
Hat sie dich geschickt? Oder hast mich berückt? Das möcht ich noch wissen, Ob sie dich geschickt.
Zond zij jou naar mij? Of die waan, die schiep jij? Dat wou ik nog weten: Zond zij jou naar mij?
Nun wie’s auch mag sein, Ich gebe mich drein: Was ich such’, hab’ich funden, Wie’s immer mag sein.
Waaraan ‘k ook begin, Ik ga er op in: Wat ik zocht heb ‘k gevonden, Waaraan ‘k ook begin. 8
liedteksten
Nach Arbeit ich frug, Nun hab ich genug Für die Hände, fürs Herze Vollauf genug!
Naar arbeid ik vroeg. Nu heb ik genoeg, Voor het hart, voor de handen, Meer dan genoeg!
Am Feierabend Hätt ich tausend Arme zu rühren! Könnt ich brausend die Räder führen! Könnt ich wehen durch alle Haine! Könnt ich drehen Alle Steine! Daß die schöne Müllerin Merkte meinen treuen Sinn!
Op de vrije avond Had ik duizend armen gekregen, Kon ik bruisend een rad bewegen, Kon ik waaien door bos en venen, Kon ik draaien alle stenen! Dat de mooie mulderin Merkte dat ik haar bemin!
Ach, wie ist mein Arm so schwach! Was ich hebe, was ich trage, Was ich schneide, was ich schlage, Jeder Knappe tut mir’s nach.
Ach, mijn arm is slap als sla, Wat ik optil, wat ‘k wil dragen, Wat ik snij of wat ‘k wil zagen, Elke halfwas doet ’t me na!
Und da sitz ich in der großen Runde, In der stillen kühlen Feierstunde, Und der Meister spricht zu allen: Euer Werk hat mir gefallen; Und das liebe Mädchen sagt Allen eine gute Nacht.
En dan zit ik in dat groot gezelschap, In de koelte van het avondlandschap. En de meester zegt tot allen: Jullie werk is me bevallen. En dan wenst dat schatje zacht Iedereen een goede nacht!
9
liedteksten
Der Neugierige Ich frage keine Blume, Ich frage keinen Stern, Sie können mir alle nicht sagen, Was ich erführ so gern.
De nieuwsgierige Het gaat mij niet om bloemen, Ik vraag niet om een ster, Wat dolgraag ik zou willen horen, Blijft door hen even ver.
Ich bin ja auch kein Gärtner, Die Sterne stehn zu hoch; Mein Bächlein will ich fragen, Ob mich mein Herz belog.
Ik ben dan ook geen tuinder, De sterren staan te hoog. Mijn beekje wil ik vragen, Of mij mijn hart bedroog.
O Bächlein meiner Liebe, Wie bist du heut so stumm? Will ja nur eines wissen, Ein Wörtchen um und um.
O beekje van mijn liefde, Waarom vandaag zo stil? ’t Gaat om een enkel woordje, Eén woordje van verschil.
Ja heißt das eine Wörtchen, Das andre heißet Nein, Die beiden Wörtchen Schließen die ganze Welt mir ein.
‘Ja’ is het ene woordje, Het and’re, dat is ‘nee’. Die beide woordjes bepalen mijn hele wel en wee.
O Bächlein meiner Liebe, Was bist du wunderlich! Will’s ja nicht weitersagen, Sag, Bächlein, liebt sie mich?
O beekje van mijn liefde, Wat wonderlijk ben jij! Ik zal ‘t niet doorvertellen: Zeg, beekje, houdt zij van mij?
10
liedteksten
Ungeduld Ich schnitt es gern in alle Rinden ein, Ich grüb es gern in jeden Kieselstein, Ich möcht es sä’n auf jedes frische Beet Mit Kressensamen, der es schnell verrät, Auf jeden weißen Zettel möcht ich’s schreiben: Dein ist mein Herz und soll es ewig bleiben.
Ongeduld Ik kerfde graag in elke boombast dit, Ik kraste ’t graag in elke kiezel wit, Ik mengde ’t graag met zaad van sterrenkers, Zodat het opschoot als een bloemenvers, Op iedere witte snipper wil ik ’t schrijven: Jou heb ik lief en dat zal eeuwig blijven.
Ich möcht mir ziehen einen jungen Star, Bis daß er spräch die Worte rein und klar, Bis er sie spräch mit meines Mundes Klang, Mit meines Herzens vollem, heißem Drang; Dann säng er hell durch ihre Fensterscheiben: Dein ist mein Herz und soll es ewig bleiben.
Ik zou graag werken met een jonge spreeuw, Totdat ze uitsprak wat ik eigenlijk schreeuw Totdat ze sprak als met mijn eigen stem, Met woorden uit mijn hart, vol drang en klem, Dan zou mijn kreet haar kamer binnendrijven: Jou heb ik lief en dat zal eeuwig blijven.
Den Morgenwinden möcht ich’s hauchen ein, Ich möcht es säuseln durch den regen Hain; Oh, leuchtet’ es aus jedem Blumenstern! Trüg es der Duft zu ihr von nah und fern! Ihr Wogen, könnt ihr nichts als Räder treiben? Dein ist mein Herz und soll es ewig bleiben.
De morgenwinden blies ik ’t graag in ’t oor, Liet ‘t suizen graag de roer’ge bossen door, O, lichtte ’t op uit ieder bloemenhart, En bracht een bries haar hiervan elke flard! O golven, kun je slechts een rad aandrijven? Jou heb ik lief en dat zal eeuwig blijven!
Ich meint, es müßt in meinen Augen stehn, Auf meinen Wangen müßt man’s brennen sehn, Zu lesen wär’s auf meinem stummen Mund, Ein jeder Atemzug gäb’s laut ihr kund, Und sie merkt nichts von all dem bangen Treiben: Dein ist mein Herz und soll es ewig bleiben.
Ik dacht: het moet toch in mijn ogen staan, En op mijn wangen kan ‘t geen mens ontgaan, Al zeg ik niets, toch spreekt mijn dichte mond, En elke ademtocht bazuint het luide rond, Maar zij merkt niets van al dit bange drijven: Jou heb ik lief en dat zal eeuwig blijven.
11
liedteksten
Morgengruß Guten Morgen, schöne Müllerin! Wo steckst du gleich das Köpfchen hin, Als wär dir was geschehen? Verdrießt dich denn mein Gruß so schwer? Verstört dich denn mein Blick so sehr? So muß ich wieder gehen.
Morgengroet Goedemorgen, mooie molenvrouw! Waarom verdwijnt je hoofdje gauw, Alsof je bent geschrokken? Mishaagt je dan mijn groet zozeer En slaat mijn komst je zo terneer? Dan ben ik weer vertrokken.
O laß mich nur von ferne stehn, Nach deinem lieben Fenster sehn, Von ferne, ganz von ferne! Du blondes Köpfchen, komm hervor! Hervor aus eurem runden Tor, Ihr blauen Morgensterne!
O, laat mij slechts van verre staan En op jouw raam mijn blikken slaan, Van verre, van heel verre. Jij, klein lief kopje, laat je zien! Laat zien – of klemt je raam misschien? – Je blauwe morgensterren!
Ihr schlummertrunknen Äugelein, Ihr taubetrübten Blümelein, Was scheuet ihr die Sonne? Hat es die Nacht so gut gemeint, Daß ihr euch schließt und bückt und weint Nach ihrer stillen Wonne?
O sluimerdronken oogjes klein, dauwbedrupte bloempjes fijn, Schuw je de zonnestralen? Heeft je de nacht zo goed gedaan, Dat je je sluit en schreit een traan En voor het licht blijft dralen?
Nun schüttelt ab der Träume Flor Und hebt euch frisch und frei empor In Gottes hellen Morgen! Die Lerche wirbelt in der Luft, Und aus dem tiefen Herzen ruft Die Liebe Leid und Sorgen.
Nu schud maar vlug de dromen af, En pluk het licht dat God ons gaf Op deze hel’dre morgen! De leeuw’rik wervelt in de lucht En voor de roep der liefde vlucht Het schuim van leed en zorgen.
12
liedteksten
Des Müllers Blumen Am Bach viel kleine Blumen stehn, Aus hellen blauen Augen sehn; Der Bach, der ist des Müllers Freund, Und hellblau Liebchens Auge scheint, Drum sind es meine Blumen.
De bloemen van de molenaar Bij ‘t beekje staat een bloemenzee Met hartjes blauw als van een fee. De beek, die heeft de molenaar hoog En lichtblauw straalt mijn liefjes oog, Daarom zijn dat mijn bloemen.
Dicht unter ihrem Fensterlein, Da will ich pflanzen die Blumen ein, Da ruft ihr zu, wenn alles schweigt, Wenn sich ihr Haupt zum Schlummer neigt, Ihr wißt ja, was ich meine.
Daaronder bij haar raampje klein, Daar plant ik menig bloempje fijn. Spreek haar dan toe, als alles zwijgt, Als zich haar hoofd tot sluimer nijgt, Je weet wat ‘k uit wil brengen.
Und wenn sie tät die Äuglein zu Und schläft in süßer, süßer Ruh, Dann lispelt als ein Traumgesicht Ihr zu: Vergiß, vergiß mein nicht! Das ist es, was ich meine.
En doet zij dan haar oogjes dicht En slaapt zij zacht en zoet en licht, Dan fluister in een dromenlied Haar toe: Vergeet, vergeet mij niet! Dat is wat ‘k uit wil brengen.
Und schließt sie früh die Laden auf, Dann schaut mit Liebesblick hinauf: Der Tau in euren Äugelein, Das sollen meine Tränen sein, Die will ich auf euch weinen.
Ontsluit zij ‘s morgens vroeg haar raam, Kijk dan met liefdesblik haar aan. De druppels dauw in jullie hart, Dat worden tranen van mijn smart, Die zal ik op je plengen.
13
liedteksten
Tränenregen Wir saßen so traulich beisammen Im kühlen Erlendach, Wir schauten so traulich zusammen Hinab in den rieselnden Bach.
Tranenregen Wij zaten zo prettig tezamen Koel onder ’t elzendak, Wij keken gezellig naar onder, Naar ’t ruisende watervlak.
Der Mond war auch gekommen, Die Sternlein hinterdrein, Und schauten so traulich zusammen In den silbernen Spiegel hinein.
De maan was opgekomen, De sterren ook op streek. Zij keken gezellig tezamen In de zilveren spiegel der beek.
Ich sah nach keinem Monde, Nach keinem Sternenschein, Ich schaute nach ihrem Bilde, Nach ihren Augen allein.
De maan kon mij niets schelen, Zo min het sterrenlicht. Ik keek slechts naar dat figuurtje, Haar ogen, haar lieve gezicht.
Und sahe sie nicken und blicken Herauf aus dem seligen Bach, Die Blümlein am Ufer, die blauen, Sie nickten und blickten ihr nach.
En zag haar maar knikken en kijken Omhoog uit die lieflijke beek. Het blauw op de oever, de bloempjes, Zij keken precies als zij keek.
Und in den Bach versunken Der ganze Himmel schien Und wollte mich mit hinunter In seine Tiefe ziehn.
En in de beek verzonken Scheen heel de hemel wel. Die trok mij haast mee naar onder In ’t diepe, zacht en snel.
Und über den Wolken und Sternen, Da rieselte munter der Bach Und rief mit Singen und Klingen: Geselle, Geselle, mir nach!
En boven de wolken en sterren, Daar kwebbelde vrolijk de beek. Die riep met zingen en dringen: kom makker, kom makker, verbreek!
Da gingen die Augen mir über, Da ward es im Spiegel so kraus; Sie sprach: Es kommt ein Regen, Ade, ich geh nach Haus.
Toen stroomden de ogen mij over, Het spiegelbeeld brak er tot gruis. Zij sprak: er komt zo regen, Adieu, ik ga naar huis.
14
liedteksten
Mein! Bächlein, laß dein Rauschen sein! Räder, stellt euer Brausen ein! All ihr muntern Waldvögelein, Groß und klein, Endet eure Melodein! Durch den Hain, Aus und ein Schalle heut ein Reim allein: Die geliebte Müllerin ist mein! Mein, mein!
Mijn! Beekje, stop je ruisfestijn, Raderen, stil, nu geen gedein! Vogels, druk met kwett’rende gein, Groot en klein, Houd op met je boslatijn! Hoor, ravijn: Het refrein Moet vandaag een rijmwoord zijn: De beminde molenvrouw is ‘mijn’! Mijn, mijn!
Frühling, sind das alle deine Blümelein? Sonne, hast du keinen hellern Schein? Ach, so muß ich ganz allein Mit dem seligen Worte mein Unverstanden in der weiten Schöpfung sein!
Lente, moet dit heel je voorraad bloemen zijn? Zonlicht, heb je echt geen hellere schijn? Ach, het doet zo vrees’lijk pijn, Met dit zalige woordje ‘mijn’ Onbegrepen in dit groot heelal te zijn!
Bächlein, laß dein Rauschen sein! Räder, stellt euer Brausen ein! All ihr muntern Waldvögelein, Groß und klein, Endet eure Melodein! Durch den Hain, Aus und ein Schalle heut ein Reim allein: Die geliebte Müllerin ist mein! Mein, ist mein!
Beekje, stop je ruisfestijn, Raderen, stil, nu geen gedein! Vogels, druk met kwett’rende gein, Groot en klein, Houd op met je boslatijn! Hoor, ravijn: Het refrein Moet vandaag een rijmwoord zijn: De beminde molenvrouw is ‘mijn’!* Mijn, is mijn!
15
liedteksten
Pause Meine Laute hab ich gehängt an die Wand,
Pauze ‘k Heb mijn luit weggehangen daarginds aan de muur. Heb haar omwonden, mooi met een groene ceintuur. Ik kan niet meer zingen, te vol is mijn hart, Vreemd toch, hoe mijn ontroering ‘t rijmen tart.
Hab sie umschlungen mit einem grünen Band Ich kann nicht mehr singen, mein Herz ist zu voll, Weiß nicht, wie ich’s in Reime zwingen soll. Meiner Sehnsucht allerheißesten Schmerz Durft ich aushauchen in Liederscherz, Und wie ich klagte so süß und fein, Glaubt ich doch, mein Leiden wär’ nicht klein.
Van mijn verlangen, van mijn brandendst verdriet kon ik uitgalmen een grappig lied, En als ik klaagde, zo zoet en fijn, Dacht ik heus: mijn lijden is niet klein.
Ei, wie groß ist wohl meines Glückes Last, Daß kein Klang auf Erden es in sich faßt?
Ai, hoe groot is van dit geluk de last, Dat geen klank op aarde daarbij goed past?
Nun, liebe Laute, ruh an dem Nagel hier! Und weht ein Lüftchen über die Saiten dir, Und streift eine Biene mit ihren Flügeln dich, Da wird mir so bange, und es durchschauert mich.
Dus lieve luit, je blijft aan die spijker daar! Maar streelt een windje even heel zacht je snaar, En raakt je een bijtje met lichte vleugeltjes aan, Dan word ik heel angstig en voel een huiv’ring gaan.
Warum ließ ich das Band auch hängen so lang? Oft fliegt’s um die Saiten mit seufzendem Klang. Ist es der Nachklang meiner Liebespein? Soll es das Vorspiel neuer Lieder sein?
Waarom liet ik dat lint ook hangen zo lang? Het vliegt om de snaren met zuchtende zang. Is het de naklank van mijn liefdespijn? Zal het het voorspel van nieuwe lied’ren zijn?
16
liedteksten
Mit dem grünen Lautenbande 'Schad um das schöne grüne Band, Daß es verbleicht hier an der Wand, Ich hab das Grün so gern!' So sprachst du, Liebchen, heut zu mir; Gleich knüpf ich’s ab und send es dir: Nun hab das Grüne gern!
Met het groende luitenlint ‘Jammer toch van die groene band, Dat hij verbleekt hier aan de wand; Ik ben zo dol op groen!’, Zo sprak vandaag jij, lieve vrouw. Ik knoop hem los en stuur hem jou: Wees nu maar dol op groen!
Ist auch dein ganzer Liebster weiß, Soll Grün doch haben seinen Preis, Und ich auch hab es gern. Weil unsre Lieb ist immergrün, Weil grün der Hoffnung Fernen blühn, Drum haben wir es gern.
Al is je minnaar helemaal wit, Dan nog is ‘t groen waar veel in zit, En ik ook zie het graag. Ja, onze liefd’ is altijd groen, En groen heeft ook met hoop van doen; Daarom zien wij het graag.
Nun schlinge in die Locken dein Das grüne Band gefällig ein, Du hast ja’s Grün so gern. Dann weiß ich, wo die Hoffnung wohnt, Dann weiß ich, wo die Liebe thront, Dann hab ich’s Grün erst gern.
Vlecht nu maar in je haar het lint, Die groene band, zo mooi van tint; Je houdt toch zo van groen. Dan weet ik waar mij toekomst wacht, Dan weet ik, waar de liefde lacht, Pas dan houd ‘k écht van groen.
Wilhelm Müller
17
liedteksten
Der Jäger Was sucht denn der Jäger am Mühlbach hier? Bleib, trotziger Jäger, in deinem Revier! Hier gibt es kein Wild zu jagen für dich, Hier wohnt nur ein Rehlein, ein zahmes, für mich,
De jager Wat voert die hier uit bij de molenbeek? Blijf, pats’rige jager, in eigen streek! Hier komt nooit een haas of een hert voorbij, Hier woont slechts een reetje, een tam ding, voor mij. En wil je bekijken dat reetje teer, Laat dan in de bossen dat grote geweer, En haal ook die gapende hondsmuilen weg, En stop met die herrie, dat hoorngeschal, zeg, En scheer van je kaken dat stopp’lige haar, Want anders verstopt zich het reetje, voorwaar.
Und willst du das zärtliche Rehlein sehn, So laß deine Büchsen im Walde stehn, Und laß deine klaffenden Hunde zu Haus, Und laß auf dem Horne den Saus und Braus, Und schere vom Kinne das struppige Haar, Sonst scheut sich im Garten das Rehlein fürwahr. Doch besser, du bliebest im Walde dazu Und ließest die Mühlen und Müller in Ruh. Was taugen die Fischlein im grünen Gezweig? Was will den das Eichhorn im bläulichen Teich? Drum bleibe, du trotziger Jäger, im Hain, Und laß mich mit meinen drei Rädern allein; Und willst meinem Schätzchen dich machen beliebt, So wisse, mein Freund, was ihr Herzchen betrübt: Die Eber, die kommen zur Nacht aus dem Hain Und brechen in ihren Kohlgarten ein Und treten und wühlen herum in dem Feld: Die Eber, die schieß, du Jägerheld!
Doch beter nog bleef je voorgoed in het woud En lieten je molen en molenaar koud. Een vis zoek je toch in de struiken niet? En vind je een eekhoorn in watergebied? Dus, prachtige jager, naar ’t bos toe, ga heen, En laat met mijn raderen mij alleen; En wil je verwerven de gunst van mijn schat,
Eifersucht und Stolz Wohin so schnell, so kraus und wild, mein lieber Bach? Eilst du voll Zorn dem frechen Bruder Jäger nach? Kehr um, kehr um, und schilt erst deine Müllerin Für ihren leichten, losen, kleinen Flattersinn.
Jaloezie en trots Waarheen zo snel, mijn beste beek, ben je soms kwaad, Dat woest en wild je achterna die jager gaat?
weet dan, beste vriend, wat haar hartje afmat: de evers, die komen des nachts uit het bos en woelen de grond in haar kooltuintje los; zij wroeten maar rond en vernielen het veld: die zwijnen, schiet die maar, jij jagerheld!
Keer om, keer om, kapittel eerst die molenmeid Voor haar lichtzinn’ge, minne wispelturigheid. Keer om!
18
liedteksten
Sahst du sie gestern abend nicht am Tore stehn, Mit langem Halse nach der großen Straße sehn?
Zag je haar gisteravond bij de poort niet staan, Reikhalzend uitzien naar wat over straat zou gaan? Als na de vangst de jagers blij naar huis toe gaan,
Wenn vom den Fang der Jäger lustig zieht nach Haus, Da steckt kein sittsam Kind den Kopf zum Fenster ‘naus.
Dan steekt een nette vrouw haar hoofd niet uit het raam.
Geh, Bächlein, hin und sag ihr das; doch sag ihr nicht, Hörst du, kein Wort von meinem traurigen Gesicht. Sag ihr: Er schnitzt bei mir sich eine Pfeif’ aus Rohr Und bläst den Kindern schöne Tänz’ und Lieder vor.
Ga, beekje, heen en zeg haar dat. Maar mondje dicht Hoor je, geen woord! – over mijn treurige gezicht! Zeg haar: hij sneed zich langs mijn boord een rieten fluit En blaast en danst nu vrolijk voor de kind’ren uit. Zeg dat!
Die liebe Farbe In Grün will ich mich kleiden, In grüne Tränenweiden: Mein Schatz hat’s Grün so gern. Will suchen einen Zypressenhain, Eine Heide von grünen Rosmarein: Mein Schatz hat’s Grün so gern.
De goede kleur In groen wil ik mij kleden, In treurwilggroen rondtreden: Mijn schat is dol op groen. ‘k Ga zoeken waar veel cipressen zijn, Naar een heide met groene rosmarijn: Mijn schat is dol op groen.
Wohlauf zum fröhlichen Jagen! Wohlauf durch Heid’ und Hagen! Mein Schatz hat’s Jagen so gern. Das Wild, das ich jage, das ist der Tod; Die Heide, die heiß ich die Liebesnot: Mein Schatz hat’s Jagen so gern.
Vooruit nu lekker maar jagen! Vooruit door hei en hagen! Mijn schat is op jagen zo dol. Het wild dat ik najaag, dat is de dood; De heide, dat noem ik mijn liefdesnood: Mijn schat is op jagen zo dol.
Grabt mir ein Grab im Wasen, Deckt mich mit grünem Rasen: Mein Schatz hat’s Grün so gern. Kein Kreuzlein schwarz, kein Blümlein bunt, Grün, alles grün so rings und rund! Mein Schatz hat’s Grün so gern.
Begraaf mij tussen de mollen, Bedek mij met groene pollen: Mijn schat is dol op groen. Geen kruisje zwart, geen bloempje bont, Groen, alles groen, tot ver in ’t rond! Mijn schat is dol op groen. 19
Die böse Farbe Ich möchte ziehn in die Welt hinaus, Hinaus in die weite Welt; Wenn’s nur so grün, so grün nicht wär, Da draußen in Wald und Feld!
De kwade kleur Liefst trok ik weg de wereld in, Heel ver weg van wat mij kwelt; Als ‘t maar zo groen, zo groen niet was, Daarbuiten in bos en veld!
Ich möchte die grünen Blätter all Pflücken von jedem Zweig, Ich möchte die grünen Gräser all Weinen ganz totenbleich.
Liefst zou ik het groen van elke boom Afrukken, wáár ik keek, Ik zou graag met tranen ‘t groene gras Witschreien, dood’lijk bleek.
Ach Grün, du böse Farbe du, Was siehst mich immer an So stolz, so keck, so schadenfroh, Mich armen weißen Mann?
Ach groen, jij kwade kleur voor mij! Wat staar je steeds mij aan, Verwaand, brutaal, vol leedvermaak, Mij, arme, witbestoven man!
Ich möchte liegen vor ihrer Tür Im Sturm und Regen und Schnee. Und singen ganz leise bei Tag und Nacht Das eine Wörtchen: Ade!
Liefst zou ‘k gaan liggen vóór haar deur, Al stormde en sneeuwde het fel, En zingen heel zachtjes bij dag en nacht Dat ene woordje: Vaarwel!
Horch, wenn im Wald ein Jagdhorn schallt, Da klingt ihr Fensterlein! Und schaut sie auch nach mir nicht aus, Darf ich doch schauen hinein.
Hoor, als in ’t woud een jachthoorn schalt, Dan piept meteen haar raam! Zij kijkt dan wel naar mij niet uit, Maar ík zie háár daar wel staan.
O binde von der Stirn dir ab Das grüne, grüne Band; Ade, ade! Und reiche mir Zum Abschied deine Hand!
O, doe toch van je voorhoofd af Die groene, groene band; Vaarwel, vaarwel! En reik mij slechts Ten afscheid nog je hand!
Trockne Blumen Ihr Blümlein alle, Die sie mir gab, Euch soll man legen Mit mir ins Grab.
Droge bloemen O lieve bloemen, Die zij mij gaf, Men moet je leggen Bij mij in ’t graf. 20
liedteksten
Wie seht ihr alle Mich an so weh, Als ob ihr wüßtet, Wie mir gescheh?
Wat kijken jullie Mij droevig aan, Of jullie wisten Wat ik heb doorstaan!
Ihr Blümlein alle, Wie welk, wie blaß? Ihr Blümlein alle, Wovon so naß?
Ach, lieve bloemen, Hoe bleek, hoe mat! Ach, lieve bloemen, Waarvan zo nat?
Ach, Tränen machen Nicht maiengrün, Machen tote Liebe Nicht wieder blühn.
Ach, tranen maken De wereld niet groen, Kunnen dode liefde Herbloeien niet doen.
Und Lenz wird kommen, Und Winter wird gehn, Und Blümlein werden Im Grase stehn.
De lente zal komen, De winter zal gaan, En bloemen zullen In ’t gras weer staan.
Und Blümlein liegen In meinem Grab, Die Blümlein alle, Die sie mir gab.
En bloemen liggen Ook in mijn graf, Ja, al de bloemen Die zij mij gaf.
Und wenn sie wandelt Am Hügel vorbei Und denkt im Herzen: Der meint’ es treu!
En als zij wandelt, Die zandhoop voorbij, En in haar hart denkt: Die gaf om mij!
Dann, Blümlein alle, Heraus, heraus! Der Mai ist kommen, Der Winter ist aus.
Dan, bloempjes alle, Te voorschijn, zeg! Dan is de mei daar, De winter is weg!
21
liedteksten
Der Müller und der Bach Der Müller: Wo ein treues Herze In Liebe vergeht, Da welken die Lilien Auf jedem Beet;
De molenaar en de beek De molenaar: Waar een hart vol liefde In eenzaamheid verkwijnt, Daar kwijnen ook lelies, Hun fleur verdwijnt.
Da muß in die Wolken Der Vollmond gehn, Damit seine Tränen Die Menschen nicht sehn;
Dan kruipt achter wolken De maan bovendien, Opdat zo de mensen Haar tranen niet zien.
Da halten die Englein Die Augen sich zu Und schluchzen und singen Die Seele zur Ruh’.
Dan houden de engelen Hun ogen maar dicht En geven, droef zingend, De ziel rust en licht.
Der Bach: Und wenn sich die Liebe Dem Schmerz entringt, Ein Sternlein, ein neues, Am Himmel erblinkt;
De beek: En wanneer de liefde ’t verdriet overwint, dan is ’t of een sterretje zijn loopbaan begint.
Da springen drei Rosen, Halb rot und halb weiß, Die welken nicht wieder, Aus Dornenreis.
Dan spruiten drie rozen, Half wit en half rood, Die nooit meer verwelken, Uit doornenloot.
Und die Engelein schneiden Die Flügel sich ab Und gehn alle Morgen Zur Erde herab.
En de engelen leggen Hun vleugels dan weg En gaan elke morgen Naar mensen op weg.
Der Müller: Ach Bächlein, liebes Bächlein, Du meinst es so gut: Ach Bächlein, aber weißt du, Wie Liebe tut?
De molenaar: Ach beekje, beste beekje, Je meent het zo goed. Ach beekje, maar weet je Wat liefde doet? 22
liedteksten
Ach unten, da unten Die kühle Ruh! Ach Bächlein, liebes Bächlein, So singe nur zu.
Ach onder, daar onder heerst koele rust! Ach beekje, beste beekje, Dus zing maar gerust.
Des Baches Wiegenlied Gute Ruh, gute Ruh! Tu die Augen zu! Wandrer, du müder, du bist zu Haus. Die Treu’ ist hier, Sollst liegen bei mir, Bis das Meer will trinken die Bächlein aus!
Het wiegeliedje van het beekje Je bent moe, je bent moe! Doe de ogen toe! Zwerver, vermoeide, je bent nu aan ’t eind. Hier vind je trouw, Ik koester jou, Tot door dorst van de zee ieder beekje verdwijnt.
Will betten dich kühl Auf weichem Pfühl In dem blauen kristallenen Kämmerlein. Heran, heran, Was wiegen kann, Woget und wieget den Knaben mir ein!
‘k Zal je neerleggen zacht Op koele vacht In een blauw kamertje van helder kristal. Duw aan, duw aan, Wat wiegen kan: Schommel de jongen tot hij slapen zal!
Wenn ein Jagdhorn schallt Aus dem grünen Wald, Will ich sausen und brausen wohl um dich her. Blickt nicht herein, Blaue Blümelein! Ihr macht meinem Schläfer die Träume so schwer.
Als een jachthoorn schalt Of in ’t bos iets knalt, Zal ik ruisen en bruisen met groot misbaar. Blauwe bloempjes, graag, Kijk niet omlaag! Jullie maken mijn slaper het dromen zo zwaar.
Hinweg, hinweg Von dem Mühlensteg, Hinweg, hinweg, Böses Mägdelein! Daß ihn dein Schatten, dein Schatten nicht weckt! Wirf mir herein Dein Tüchlein fein, Daß ich die Augen ihm halte bedeckt!
Vertrek, vertrek! Weg van deze plek! Vertrek, vertrek, Jij, kleine heks! Dat hem jouw schaduw, jouw schaduw niet wekt! Hoor mijn verzoek: Geef mij je fijne doek, Dat ik zijn ogen daarmee houd bedekt!
23
BIOGRAFIEËN COMPONIST Franz Schubert Franz Schubert (1797-1828) was de zoon van een muzikale schoolmeester die hem leerde vioolspelen. Pianoles kreeg hij van zijn oudste broer Ignaz, en ook leerde hij zingen. Met zijn mooie jongensopraan werd hij op zijn elfde aangenomen als koorknaapje in de keizerlijke hofkapel die verbonden was met het Stadskonvikt, de beste onderwijsinstelling van Wenen. Hier kreeg hij onder anderen les van Antonio Salieri. Op zijn dertiende begon hij liederen te componeren en op zijn zeventiende schreef hij Gretchen am Spinnrade, zijn eerste meesterwerk in dit genre. De liederen ‘vloeiden’ uit zijn pen en alleen al in het jaar 1815 waren dat er ca. 150. Zijn orkestwerken, religieuze muziek, opera’s en kamermuziek werden tijdens zijn leven nauwelijks uitgevoerd maar met zijn
liederen – totaal zo’n 600 – wist hij bij een select publiek grote naam te maken. Door zijn vrienden, regelmatig bijeen in ‘Schubertiades’, leerde hij steeds nieuwe dichters kennen die hem inspireerden tot zijn liedcomposities. Aan erkenning in de salons van zijn vrienden 24
heeft het Schubert niet ontbroken, maar tijdens zijn leven vond slechts éénmaal, acht maanden voor zijn dood, een avondvullend, openbaar concert met zijn muziek plaats. Schubert stierf op 31-jarige leeftijd aan de gevolgen van syfilis en buiktyfus.
biografie
UITVOERENDEN Florian Boesch Bariton
Al eerder, in 2002, gaf hij zijn eerste liedrecital in het Schubertfestival in Schwarzenberg (Oostenrijk). Mozart en Schubert stonden sindsdien centraal in zijn repertoire: aan vele belangrijke operahuizen zong hij Mozart-rollen en op vele podia zong hij Schubert. In Amsterdam trad hij al eerder op in de Kleine Zaal van Het Concertgebouw en in Muziekgebouw aan ‘t IJ. Zijn repertoire bevat inmiddels muziek van Bach en Händel, maar ook van romantische componisten zoals Brahms, Schumann, Mahler en Wolf. In 2009 verscheen een cd met Heine-liederen van Schumann (Onyx Classics), opgenomen met pianist Malcolm
foto: Lukas Beck - Wiener Konzerthaus
De Oostenrijkse bariton Florian Boesch studeerde in Wenen bij onder anderen Robert Holl. In 2003 debuteerde hij aan de opera van Zürich in de rol van Papageno uit Mozarts Die Zauberflöte.
Martineau. In mei 2011 kwam op het label Hyperion zijn opname van liederen en balladen van Carl Loewe uit, begeleid door Roger Vignoles. In dat jaar verscheen ook zijn opname van Schuberts Winterreise (Onyx), eveneens met Malcolm Martineau.. 25
biografie
Malcolm Martineau
Anna Traub Mezzosopraan
foto: Russell Duncan
Piano
De Schotse pianist Malcolm Martineau (1960) studeerde eerst in Edinburgh en Cambridge, en vervolgens in Londen. Daar nam hij ook zanglessen en hij ontwikkelde zich tot een superieur liedpianist. Hij trad op met vele gerenommeerde zangers zoals Janet Baker, Simon Keenlyside, Anne Sofie von Otter en Bryn Terfel, en als jonge pianist begeleidde hij deelnemers aan masterclasses van onder anderen Joan Sutherland, Elisabeth Schwarzkopf en Susanne Danco. Inmiddels
is hij met zijn voortreffelijke spel op belangrijke podia overal ter wereld een veel gevraagde pianopartner, zowel van beroemdheden alsook van veelbelovende jonge zangers. Jaarlijks geeft hij vele masterclasses waaronder een eigen cursus in Schotland voor amateurs en professionals van elke leeftijd tussen de tien en de negentig jaar. Martineau is geen analyticus maar hij karakteriseert zichzelf als een ‘instinctieve’ musicus. Zijn grote liefde voor literatuur, poëzie en theater bracht hem tot zijn specialisatie in het liedrepertoire. 26
Anna Traub is geboren en getogen in het Zwitserse Basel. Al op vierjarige leeftijd begon zij met pianoles en tegelijkertijd zette zij haar eerste stappen op het podium als figurante in het Theater Basel, waar zij op haar vijftiende tot het koor toetrad. In diverse jeugdkoren deed zij ervaring op als soliste. Daarnaast studeerde ze acht jaar aan de dansacademie van Theater Basel. Anna’s zangstudie begon aan de Musikhochschule van Luzern waar zij in 2006 haar diploma met onderscheiding behaalde en als meest veelbelovende
biografie
afgestudeerde de Mary und Walter Strebi-Erni-beurs won. Ze vervolgde haar studie aan het Conservatorium van Amsterdam bij ValÊrie Guillorit en Pierre Mak. Op dit moment wordt zij gecoacht door Gemma Visser en Ira Siff. Naast haar veelvuldig optreden als concertzangeres in oratorium, lied en kamermuziek, bouwt ze gestaag aan haar internationale operacarrière. Recent was Anna Traub te zien als Marianna in Il signor Bruschino en als La Marchesa Clarice in La pietra del paragone beide van Gioacchino Rossini. Afgelopen seizoen zong Anna de titelrol in Carmen (Georges Bizet) en Kate Julian in Owen Wingrave (Benjamin Britten) met het Nieuw Ensemble onder leiding van dirigent Ed Spanjaard.
David Bollen Piano
David Bollen werd geboren te Amsterdam en studeerde aanvankelijk viool bij Jan Bor en Bouw Lemkes. Voor zijn pianostudie vertrok hij naar Salzburg, waar hij aan het Mozarteum studeerde en begeleider was bij verscheidene masterclasses tijdens de Internationale Sommerakademie. In Nederland was hij onder andere werkzaam voor De Nederlandse Opera, Opera Zuid, het vocalistenconcours in Den Bosch en het Cristina Deutekomconcours in Enschede. Hij begeleidde masterclasses van 27
gerenommeerde operasterren, liederenzangers en coaches, waaonder Regine Crespin, Mikeal Eliasen, Graig Rutenberg, Jerome Hines, Elly Ameling en Udo Reinemann. David bollen treedt regelmatig op in liederenrecitals, met zangers als Marcel Reijans, Mattijs van de Woerd, Jan Willem Baljet en Udo Reinemann. Als kamermusicus won hij in 1999 met Janine Jansen en Cristian Poltera het Charles Hennenkamermuziekconcours. David Bollen trad op in binnen-en buitenland, voor radio en televisie, onder andere met ensemble Frommermann, waar hij sinds de oprichting in 2005 deel van uitmaakt. Bollen is als docent werkzaam voor de conservatoria van Amsterdam en Utrecht, en voor Opera Studio Nederland.
Grote Zangers
Colofon Stichting Grote Zangers De serie Grote Zangers is een samenwerking tussen Muziekgebouw aan ’t IJ en de Stichting Grote Zangers.
Raad van toezicht Adriaan Krans, voorzitter Sjoerd Schaafsma Leo Spigt Stichting Grote Zangers Theo van den Bogaard, directeur Marian Lases Partners Muziekgebouw aan ’t IJ Alferink Artists Management NRC Handelsblad Contact Stichting Grote Zangers Kloveniersburgwal 50 1012 CX Amsterdam t 020 664 3151 info@grotezangers.nl Volg ons op www.grotezangers.nl
28
VERWACHT
vr 7 mrt 2014 serie grote zangers grote zaal / 20.15 uur voorprogramma / 19.30 uur
BIRGIT REMMERT + STEFAN IRMER Het Duitse Lied
Een prachtig romantisch Duits liederenrecital met de wereldberoemde Birgit Remmert. Zij werkte met dirigenten als Claudio Abbado, Vladimir Ashkenazy en Bernard Haitink, en zong onder meer op de Bayreuther Festspiele en in het Venetiaanse Teatro La Fenice. Vorig seizoen maakte Remmert grote indruk in het Muziekgebouw tijdens de kamermuziekversie van Mahlers Lied von der Erde. Birgit Remmert opent met ‘evergreens’ van Schubert als An die Musik en Gretchen am Spinnrade. Een ontdekking zijn de Lieder vom Tod van de Duitser Stefan Heucke (1959). Tot slot de jonge Mahler. Remmerts pianopartner Stefan Irmer maakte naam als vertolker van zelden gespeelde pianomuziek. Zo won hij de Franse prijs Choc de la Musique voor zijn opname van de pianosonates van Muzio Clementi.
29
Birgit Remmert
VERWACHT
Januari
do 23 jan / 20.15 uur
za 18 jan / 20.15 uur
Sinfonia Rotterdam Rotterdam Concerto III
Veenfabriek Replica
vr 24 jan / 20.15 uur
zo 19 jan
Ives marathon Ives Ensemble
Bohuslav Zola + Hugo van Neck De Kreutzersonate
Februari za 1 feb / 20.15 uur
Lunapark + Ralph van Raat Coming Together zo 2 feb
Bachdag
za 25 jan / 15.00 uur
zo 2 feb / 12.00 uur
Ives in kleine bezetting
De IJ-Salon John Adams’ Family
Lunch met Jos van Veldhoven en Clairy Polak Interview
14.00 uur
za 25 jan / 20.15 uur
The Unanswered Question
Juilliard Quartet Tussen volksmuziek en avant-garde
13.30 uur
zo 26 jan / 15.00 uur
15.30 uur
Cappella Amsterdam Carte blanche voor Gijs Leenaars
Lucile Boulanger + Arnaud De Pasquale Virtuoze gambasonates
do 30 jan / 20.15 uur
20.15 uur
Nederlands Blazers Ensemble + gasten Het NBE in Afrika
Nederlandse Bachvereniging Cantates over afscheid en verlangen
12.00 uur
17.30 uur
Erik Bosgraaf + Cordevento Bachconcert … op blokfluit
Concord Sonate di 21 jan / 12.30 uur
Lunchconcert Ism Conservatorium van Amsterdam di 21 jan / 20.15 uur
Charlotte Riedijk + Ellen Corver + Codarts Dans Harawi wo 22 jan / 20.15 uur
Combattimento Consort Amsterdam Haydn aria’s met Lisa Larsson
vr 31 jan / 20.30 uur
wo 5 feb t/m vr 7 feb
Zapp 4 + Anton Goudsmit + Jan Rokyta Poetic Dynamite
Beethoven Driedaagse Orkest van de Achttiende Eeuw
30
Geheimtips Bijzondere concerten die je niet mag missen
Muziekgebouw aan ‘t IJ / foto: Erik van Gurp
MUZIEKGEBOUW AAN ’T IJ Piet Heinkade 1 / 1019 BR Postbus 1122 / 1000 BC Amsterdam Kaartverkoop T 020 788 2000 ma t/m za 12.00 -18.00 uur Kantoor T 020 788 2010 F 020 788 2020 E post@muziekgebouw.nl Zakelijke evenementen T 020 788 2023
Restaurant Zouthaven bevindt zich op de begane grond van het Muziekgebouw. Voor een heerlijke start van uw concertavond. Openingstijden en reserveren www.zouthaven.nl of T 020 788 2090 WORD VRIEND Steun het Muziekgebouw al vanaf € 50 per jaar. Lees meer op : muziekgebouw.nl/steunons
PARTNERS De activiteiten van het Muziekgebouw aan ’t IJ komen tot stand door steun van:
Gelieve uw mobiele telefoon tijdens het concert uit te schakelen. Camerabeeld- en geluidsopnamen alleen toegestaan met toestemming vooraf.
Mediapartner:
Pauzedrankje (indien inbegrepen) serveren wij op tafels bij de uitgang van de zaal.
Druk binnenwerk:
EARLY BIRD TICKETS Voor jongeren tot 30 jaar, bijna alle concerten € 10. Wees snel: hoe eerder, hoe meer kans. Lees meer op: www.muziekgebouw.nl/earlybirds
Reserveren en openingstijden restaurant Zouthaven: www.zouthaven.nl. Centraal Station (10-15 min lopen) is met tram 26 bereikbaar tot 00.00 uur. Taxicentrale Amsterdam: T 020 677 7777. De Piet Heinparkeergarage onder Muziekgebouw aan ’t IJ is 24 uur per dag open. Informatie + online kaarten bestellen www.muziekgebouw.nl. Ook voor onze nieuwsbrief.