2015 09 22 24 Matthias Goerne + Alexander Schmalcz

Page 1

di 22+do 24 sep 2015 serie grote zangers dubbelrecital

Matthias Goerne + Alexander Schmalcz Die schöne Müllerin & Schwanengesang


dubbelrecital

di 22 + do 24 sep 2015 serie grote zangers

MATTHIAS GOERNE + ALEXANDER SCHMALCZ DI 22 SEP Franz Schubert (1797-1828) Die schöne Müllerin, D795 (1823) Toelichting pagina 5

DO 24 SEP Alban Berg (1885-1935) Vier Lieder op. 2 (1910) Franz Schubert Schwanengesang (1828) Toelichting pagina 27

Tekst toelichtingen: Katja Reichenfeld


welkom Het Muziekgebouw is tien jaar oud. Eerder deze maand vond een jubileumweekend plaats waarin ook Grote Zangers een afvaardiging had. De bariton Florian Boesch trad op in het slotconcert. Terwijl het gebouw dit tweede lustrum vierde, beleeft Grote Zangers het eerste lustrum. Om hierbij stil te staan geeft Matthias Goerne een dubbelrecital, met twee grote cycli van Schubert. Beide zijn monumenten binnen het liedrepertoire. Een journalist van de Volkskrant vroeg onlangs: ‘Waarom wordt Goerne gezien als de nummer één onder de liedzangers?’ De vraag suggereert dat er ranglijsten bestaan. Dat is gelukkig niet zo, het is kunst, geen sport. Toch zullen weinig insiders betwisten dat Goerne heel goed is, mogelijk de beste. Hoe dat ook zij, een Grote Zanger is Goerne zeker. Interessanter is de vraag van de journalist: waarom is hij dat?

De bas valt op door zijn laagte, de tenor door zijn hoogte, maar eigenlijk zijn die stemsoorten minder naturel. Tenslotte geldt voor baritons uit de beste traditie dat ze dramatische stemmen hebben. Ze zingen met hun hele lichaam, met volle overgave. Alle vezels in hun lichaam spannen zich in om geluid te produceren. Het geluid komt letterlijk uit de tenen.

Er bestaat een illustere traditie van grote baritons. Deze begon na de Tweede Wereldoorlog met Dietrich Fischer-Dieskau en komt via Hermann Prey, Thomas Hampson en Thomas Quasthoff uit bij Matthias Goerne. Al deze heren hebben gemeen dat hun techniek volmaakt is. Ze vertellen verhalen, ze zijn bezig met voordracht en lijken niet gehinderd te worden door zoiets banaals als techniek. Een liedzanger is ook in de eerste plaats een verhalenverteller. De poëzie die zij zingen is dikwijls geschreven vanuit het gezichtspunt van een man, net als bij dit dubbelrecital. Daarmee hebben ze een streepje voor op hun vrouwelijke collega’s. En de bariton is bij mannenstemmen de meest natuurlijke ligging.

En toch zijn dit maar woorden. Er is precies één manier om uit te vinden dat Goerne een Grote Zanger is, en dat is in een live concert. Zoals vanavond. Je moet hem ervaren. Je moet hem ondergaan. De dichter Wilhelm Müller drukt dat uit op een andere manier in het tweede gedicht uit Die schöne Müllerin. Alsof hij zich direct tot Goerne richt: ‘Lass singen, Gesell, lass rauschen’. Theo van den Bogaard Stichting Grote Zangers De serie Grote Zangers wordt georganiseerd i.s.m. Muziekgebouw aan 't IJ

3


PROGRAMMA

di 22 sep 2015 serie grote zangers Grote Zaal / 20.15-21.30 uur

Matthias Goerne + Alexander Schmalcz Die schöne Müllerin

Matthias Goerne bariton Alexander Schmalcz piano

DUUR: ca. 75 minuten zonder pauze

voorprogramma Grote zaal / 19.30-19.45 uur

Franz Schubert (1797-1828) Die schöne Müllerin, D795 (1823) 1 Das Wandern 2 Wohin? 3 Halt! 4 Danksagung an den Bach 5 Am Feierabend 6 Der Neugierige 7 Ungeduld 8 Morgengruss 9 Des Müllers Blumen 10 Tränenregen 11 Mein! 12 Pause 13 Mit dem grünen Lautenbande 14 Der Jäger 15 Eifersucht und Stolz 16 Die liebe Farbe 17 Die böse Farbe 18 Trockne Blumen 19 Der Müller und der Bach 20 Des Baches Wiegenlied

Charlotte Janssen sopraan Nathalie Doucet piano Franz Schubert (1797-1828) Junge Nonne Rastlose Liebe Gretchen am Spinnrade Die Manner sind mechant Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791) Porgi amor uit Le nozze di Figaro (1786) Giacomo Puccini (1858-1924) Tu, che di gel sei cinta uit Turandot (1924)


TOELICHTING Iedereen die oog in oog komt te staan met een groot beeldend kunstwerk zoals Leonardo’s Mona Lisa, Rembrandts Nachtwacht of Het meisje met de parel van Vermeer kent die sensatie: het lijkt of zo’n schilderij uit de hemel is komen vallen. Alles is perfect, precies zoals het moet zijn. Het idee dat hier een mens met een schilderkwast aan die werken heeft gesleuteld en beslissingen heeft genomen lijkt dan ook ronduit bizar. Datzelfde gevoel bevangt ons bij het luisteren naar Schuberts liedcyclus Die schöne Müllerin. De liederen zijn perfect, zij volgen elkaar op met een innerlijke logica, de relatie tussen zangstem en piano is volkomen organisch. Emoties van verlangen, vreugde en woede versmelten met elkaar in een wonderbaarlijke eenheid. Dit alles moet Schubert wel zijn ingegeven door een engel in de functie van muze. Maar zo ging het niet. Het scheppen van een meesterwerk blijft mensenwerk en Schubert heeft nagedacht en beslissingen genomen die tot dit resultaat hebben geleid. Een resultaat dat hij bewust heeft nagestreefd.

werden samengevoegd tot één groot verhaal. Juist met muziek op klein formaat werd hij bekend. Terwijl hij honderden losse liederen componeerde zocht hij intussen naar een geschikt thema voor een ‘cyclus’. Zijn voorbeeld was misschien wel Beethovens An die ferne Geliebte uit 1816, de eerste liedcyclus die ooit werd geschreven. In datzelfde jaar 1816 vond Schubert de liedteksten van Goethe uit diens Wilhelm Meister en schreef de drie Gesänge des Harfners die tien jaar later zouden uitgroeien tot een geheel van vier liederen. Maar daarvóór, in 1822, had hij al een geschikter gegeven voor een echte cyclus gevonden: de Schöne Müllerin, een serie van vijfentwintig gedichten van Wilhem Müller.

Schubert verlangde ernaar iets groots te creëren

Deze gedichten waren in 1821 afgedrukt in een uitgave met in totaal 77 gedichten van Müller onder de romantische titel Sieben und Siebzig Gedichte aus den hintergelassenen Papieren eines reisenden Waldhornisten. Wie was die rondreizende hoornist dan wel? Dat was natuurlijk de dichter zelf. Een vleugje geheimzinnigheid was nu eenmaal in de mode

Müllers romantische molenaarsknecht Zoals iedere romanticus verlangde Schubert ernaar om grenzen te overschrijden. Hij wilde iets groots creëren: opera’s, grote symfonieën met een ‘hemelse lengte’ zoals Schumann het uitdrukte, kamermuziekwerken met de allure van grootschalige symfonieën, en liederen die 5


TOELICHTING dinsdag 22 september

ten tijde van de vroege romantiek. Het idee van de geheimzinnige reiziger alias dichter sloot nauw aan bij de vijfentwintig gedichten over de ‘Schöne Müllerin’ die in deze band waren opgenomen. Hierin gaat een romantische molenaarsknecht op reis en vindt zijn onbereikbare geliefde in de molenaarsdochter. Onmiddelijk nadat Schubert de dichtbundel in handen had gekregen begon hij te componeren. Het was alsof hij erop had gewacht. Ook de dichter had op iemand als Schubert gewacht, want hij schreef: ‘Mijn gedichten leiden maar een half leven, een papieren leven in zwart en wit, totdat muziek hen leven inblaast.’

eeuwig leven blies in de gedichten die zonder hem allang vergeten zouden zijn. Schubert wist vermoedelijk niets van deze voorgeschiedenis toen hij Müllers dichtbundel in handen kreeg, maar hij voelde dat de woorden vroegen om muziek, en wel om zíjn muziek. Hij had gevonden wat hij zocht: een reeks gedichten die hij kon smeden tot een groot geheel. Dat geheel diende zich al aan in het verhaal zelf, maar Schubert verbond de liederen ook met tonale verbanden en steeds terugkerende motieven: het murmelen van de beek (nrs. 2, 4, 6, 10, 15, 19), de draaiende wieken van de molen (nrs. 3, 5, 9, 17) en het hoornsignaal van de jager (nrs. 13, 14, 16, 17, 20).

Van muzikaal toneelstukje naar liedcyclus Müller schreef zijn inzicht in een brief aan componist en pianist Ludwig Berger, destijds een bekende figuur, leerling van Muzio Clementi en op zijn beurt leraar van Felix Mendelssohn. Müller en Berger waren beiden lid van een vriendenclub die in Berlijn bijeenkwam in de salon van de familie Stägemann. Daar voerden zij in 1816 tussen de schuifdeuren een muzikaal toneelstukje op: Rose, die Müllerin, een ‘Liederspiel’ werd het genoemd. Het onderwerp was afgekeken van Goethe die een aantal gedichten publiceerde over molenaar en molenaarsdochter. De tekst van het ‘Liederspiel’ was gedeeltelijk van Müller op muziek van Berger. Hij schreef ze in de ‘volkstoon’ met eenvoudige melodieën die leken op volksliedjes, een stijl die in de Duitse romantiek zo geliefd was. Die liederen van Berger worden ook nu nog als curiositeit wel eens uitgevoerd, maar hoe deze componist ook ‘blies’, veel leven kreeg hij niet in deze poëzie. Die rol was slechts voorbehouden aan Schubert die zelfs een

Ziek en teleurgesteld in de liefde Het is verleidelijk om een lijn te trekken naar Schuberts leven en de situatie waarin hij zich bevond toen hij in 1823 Die schöne Müllerin componeerde. In dat jaar was bij hem syfilis geconstateerd, een infectie die hij waarschijnlijk had opgelopen bij een prostituée. Schuberts verlangen naar een levensgezellin was niet bevredigd en zijn grote liefde, Therese Grob, trouwde in 1820 met een ander. De arme componist was namelijk financieel niet in staat om haar en een eventueel gezin te onderhouden. Daarbij had de grote staatsman Klemens von Metternich, die met zijn repressieve maatregelen het leven van Schubert en zijn vrienden op allerlei manieren moeilijk maakte, er ook nog voor gezorgd dat een dergelijk huwelijk bij de wet was verboden. In voorjaar 1823 was Schubert, ziek en zwaar depressief, opgenomen in een Weens ziekenhuis. Daar ontstonden de eerste liederen 6


TOELICHTING dinsdag 22 september

Vijf aktes, twintig liederen

van de cyclus die hij in het najaar voltooide. Al componerend werd hij zélf de tragisch afgewezen molenaarsknecht die zich in de beek verdronk. In bittere wanhoop schreef hij dit gedichtje: ‘Neem mijn leven, mijn vlees en bloed, Dompel het onder in Lethe’s vloed, Sta me toe, Almachtige, om over te gaan naar een puurder, krachtiger bestaan.’ De woorden zijn inktzwart, maar zijn Müllerinmuziek bleef mild in een zacht ‘clair-obscur’ met vele tussentinten in licht zowel als donker.

Akte 1 (nrs. 1-4) De molenaar gaat op pad, hij komt bij een beekje en laat zich door het ruisende water leiden naar de molen. Daar vindt hij werk voor zijn handen en liefde voor zijn hart. Akte 2 (nrs. 5-9) De molenaar leeft tussen vrees en hoop: houdt de mooie molenaarsdochter ook van hem?

Schubert schrapte uit Müllers tekst de proloog, de epiloog en drie gedichten. Zo ontstond een ‘monodrama’ waarin uitsluitend de molenaarsknecht aan het woord was. Van de twintig liederen zijn de meeste geschreven in coupletvorm en sommige zijn ‘doorgecomponeerd’. De cyclus werd in 1824 uitgegeven in vijf losse bandjes als een drama in vijf aktes. Hij droeg het werk op aan de zanger Carl Freiherr von Schönstein die met zijn hoge bariton en eenvoudige voordracht volgens getuigen een ideale Schubert-zanger was.

Akte 3 (nrs. 10-12) Er is een moment van tederheid, maar al snel voelt hij dat zij hem ontglipt: 'Ach, zo moet ik dus helemaal alleen, onbegrepen in de wereld staan!' Akte 4 (nrs. 13-17) Een jager in een groene jas doet zijn intrede en verovert het hart van de molenaarsdochter. Tegen beter weten in cirkelen de gedachten van de molenaarsknecht rond de kleur groen, symbool van de hoop. Akte 5 (nrs. 18-20) Nu laat hij iedere hoop varen en spreekt met zijn vriend, de beek: 'Ach beekje, je meent het zo goed, maar weet je wel wat de liefde doet?' Tenslotte verdrinkt hij zich in de beek: 'Rust zacht en doe je ogen dicht, jij vermoeide zwerver, nu ben je thuis!' 7


liedteksten Franz Schubert Die schöne Müllerin

Tekst: Wilhem Müller (1794-1827)

Vertaling: Frederik Menning (© 2013)

Das Wandern Das Wandern ist des Müllers Lust, Das Wandern! Das muß ein schlechter Müller sein, Dem niemals fiel das Wandern ein, Das Wandern.

Zwerven Een molenaar van zwerven houdt, van zwerven! Een molenaar waarachtig is, die ‘t zwerven steeds indachtig is, het zwerven!

Vom Wasser haben wir’s gelernt, Vom Wasser! Das hat nicht Rast bei Tag und Nacht, Ist stets auf Wanderschaft bedacht, Das Wasser.

Het water heeft het ons geleerd, het water! Dat kent geen rust bij dag en nacht, is steeds op zwerven maar bedacht, het water!

Das sehn wir auch den Rädern ab, Den Rädern! Die gar nicht gerne stille stehn, Die sich mein Tag nicht müde drehn, Die Räder.

De watermolen laat het zien, die molen! Die molen die niet stil kan staan, ‘t nooit moe is om ten dans te gaan, die molen!

Die Steine selbst, so schwer sie sind, Die Steine! Sie tanzen mit den muntern Reihn Und wollen gar noch schneller sein, Die Steine.

De stenen zelfs, zwaar als zij zijn, de stenen! De stenen grijpen ook hun kans en dansen mee de blijde dans, de stenen!

O Wandern, Wandern, meine Lust, O Wandern! Herr Meister und Frau Meisterin, Laßt mich in Frieden weiterziehn Und wandern.

O zwerven, zwerven heel mijn lust, o zwerven! Mijn heer en meester, zie mij aan, laat mij in vrede verdergaan en zwerven! 8


liedteksten dinsdag 22 september

Wohin? Ich hört’ ein Bächlein rauschen Wohl aus dem Felsenquell, Hinab zum Tale rauschen So frisch und wunderhell.

Waarheen? Ik hoorde ‘n beekje ruisen, vast uit een rots vandaan, het diepe dal in ruisen, zo fris en zo spontaan.

Ich weiß nicht, wie mir wurde, Nicht, wer den Rat mir gab, Ich mußte auch hinunter Mit meinem Wanderstab.

Ik wist niet wat ik voelde, niet wie die raad mij gaf, maar ik moest naar beneden naast jou, mijn wandelstaf.

Hinunter und immer weiter Und immer dem Bache nach, Und immer frischer rauschte Und immer heller der Bach.

Stroomafwaarts en almaar verder, het beekje maar achterna. En almaar frisser ruiste het beekje dat ‘k volgen ga.

Ist das denn meine Straße? O Bächlein, sprich, wohin? Du hast mit deinem Rauschen Mir ganz berauscht den Sinn.

Zijn dit aldus mijn wegen? O beekje, zeg, waarheen? Jij hebt mij met jouw ruisen verrukt van top tot teen.

Was sag ich denn vom Rauschen? Das kann kein Rauschen sein: Es singen wohl die Nixen Tief unten ihren Reihn.

Wat spreek ik toch van ruisen? Dat kan geen ruisen zijn; het zijn de waternimfen, die zingen hun refrein.

Laß singen, Gesell, laß rauschen Und wandre fröhlich nach! Es gehn ja Mühlenräder In jedem klaren Bach.

Laat zingen, gezel, laat ruisen, volg vrolijk deze beek! Er malen watermolens in elke klare kreek.

9


liedteksten dinsdag 22 september

Halt! Eine Mühle seh ich blinken Aus den Erlen heraus, Durch Rauschen und Singen Bricht Rädergebraus.

Halt ‘k Zie een molen naar mij wenken tussen d’ elzen zo struis. Naast ruisen en zingen klinkt radergedruis.

Ei willkommen, ei willkommen, Süßer Mühlengesang! Und das Haus, wie so traulich! Und die Fenster, wie blank!

O wees welkom, o wees welkom, jij zoet molengezang! En het huis, hoe behaaglijk, en zijn vensters, hoe blank!

Und die Sonne, wie helle Vom Himmel sie scheint! Ei, Bächlein, liebes Bächlein, War es also gemeint?

En wat staat ook de zon toch zo stralend aan ‘t zwerk! O beekje, mijn lief beekje, is dit alles jouw werk?

Danksagung an den Bach War es also gemeint, Mein rauschender Freund? Dein Singen, dein Klingen, War es also gemeint?

Dank aan de beek Was het zó uitgekiend, mijn ruisende vriend? Jouw blinken, jouw klinken, was het zó uitgekiend?

Zur Müllerin hin! So lautet der Sinn. Gelt, hab’ ich’s verstanden? Zur Müllerin hin!

Naar ‘t molenaarskind lok jij mij gezwind! Heb ‘k goed jou begrepen? Naar ‘t molenaarskind!

Hat sie dich geschickt? Oder hast mich berückt? Das möcht ich noch wissen, Ob sie dich geschickt.

Heeft zij jou gestuurd? Of word ik verluurd? Dat wil ik nog weten: heeft zij jou gestuurd?

Nun wie’s auch mag sein, Ich gebe mich drein: Was ich such’, hab’ich funden, Wie’s immer mag sein.

Het doet er niet toe. Ik geef eraan toe. Wat ik zocht, heb ‘k gevonden. Het doet er niet toe. 10


liedteksten dinsdag 22 september

Nach Arbeit ich frug, Nun hab ich genug Für die Hände, fürs Herze Vollauf genug!

Naar arbeid ik vroeg. Nu heb ik genoeg, voor mijn handen en hart zelfs meer dan genoeg!

Am Feierabend Hätt ich tausend Arme zu rühren! Könnt ich brausend die Räder führen! Könnt ich wehen durch alle Haine! Könnt ich drehen Alle Steine! Daß die schöne Müllerin Merkte meinen treuen Sinn!

‘s Avonds na het werk Kon ik duizend armen verroeren! Kon ik bruisend de raad’ren roeren! Kon ik waaien door alle bossen! Kon ik draaien steenkolossen! Als het mooie meisje maar werd mijn goede wil gewaar!

Ach, wie ist mein Arm so schwach! Was ich hebe, was ich trage, Was ich schneide, was ich schlage, Jeder Knappe tut mir’s nach.

Ach, mijn armen laten na! Wat ik til ook, wat ik draag ook, wat ik snoei ook, wat ik zaag ook, alle ventjes doen ‘t mij na.

Und da sitz ich in der großen Runde, In der stillen kühlen Feierstunde, Und der Meister spricht zu allen: Euer Werk hat mir gefallen; Und das liebe Mädchen sagt Allen eine gute Nacht.

En daar zit ik in de grote ronde, in de stille koele avondstonde, en mijn meester spreekt tot allen: ‘Jullie werk is mij bevallen.’ En het lieve meisje zegt goedenacht aan elke knecht.

11


liedteksten dinsdag 22 september

Der Neugierige Ich frage keine Blume, Ich frage keinen Stern, Sie können mir alle nicht sagen, Was ich erführ so gern.

De nieuwsgierige Ik vraag het niet de bloemen, de sterren ik ‘t niet vraag; zij kunnen mij alle niet zeggen wat ‘k horen wil zo graag.

Ich bin ja auch kein Gärtner, Die Sterne stehn zu hoch; Mein Bächlein will ich fragen, Ob mich mein Herz belog.

Ik ben dan ook geen tuinman en sterren staan te hoog. Mijn beekje zal ik vragen, of mij mijn hart beloog.

O Bächlein meiner Liebe, Wie bist du heut so stumm? Will ja nur eines wissen, Ein Wörtchen um und um.

O beekje van mijn liefde, waarom vandaag zo stil? ‘k Wil één ding maar toch weten, één woordje maar ik wil.

Ja heißt das eine Wörtchen, Das andre heißet Nein, Die beiden Wörtchen Schließen die ganze Welt mir ein.

‘Ja’ heet dat ene woordje en anders heet het ‘nee’. Die beide woordjes dragen mijn hele wereld mee.

O Bächlein meiner Liebe, Was bist du wunderlich! Will’s ja nicht weitersagen, Sag, Bächlein, liebt sie mich?

O beekje van mijn liefde, waarom doe jij zo raar? ‘k Zal ‘t heus niet doorvertellen. Zij houdt van mij, nietwaar?

12


liedteksten dinsdag 22 september

Ungeduld Ich schnitt es gern in alle Rinden ein, Ich grüb es gern in jeden Kieselstein, Ich möcht es sä’n auf jedes frische Beet Mit Kressensamen, der es schnell verrät, Auf jeden weißen Zettel möcht ich’s schreiben: Dein ist mein Herz und soll es ewig bleiben.

Ongeduld Ik kerfde ‘t graag in elke schors bijeen, ik kraste ‘t graag in elke kiezelsteen, ik wilde ‘t zaaien in alle verse grond, het tuinkerszaad, zodat het snel er stond, op alle blanco bladen wilde ik ‘t schrijven: ‘De jouwe ik ben en zal ik eeuwig blijven.’

Ich möcht mir ziehen einen jungen Star, Bis daß er spräch die Worte rein und klar, Bis er sie spräch mit meines Mundes Klang, Mit meines Herzens vollem, heißem Drang; Dann säng er hell durch ihre Fensterscheiben: Dein ist mein Herz und soll es ewig bleiben.

Kon ik een jonge spreeuw toch leren maar te spreken deze woorden klip en klaar, alsof zij klonken uit mijn eigen mond, als zij mijn liefdesdrang maar goed verstond, als het maar doordrong in haar woonverblijven: ‘De jouwe ik ben en zal ik eeuwig blijven.’

Den Morgenwinden möcht ich’s hauchen ein, Ich möcht es säuseln durch den regen Hain; Oh, leuchtet’ es aus jedem Blumenstern! Trüg es der Duft zu ihr von nah und fern! Ihr Wogen, könnt ihr nichts als Räder treiben? Dein ist mein Herz und soll es ewig bleiben.

De ochtendbriesjes wilde ‘k ‘t aad’men in, de wakk’re wouden wilde ‘k ‘t fluist’ren in. O straalde het uit elke bloemenster en geurde het haar toe van heind’ en ver! Gij golven, kunt gij niets dan raad’ren drijven? ‘De jouwe ik ben en zal ik eeuwig blijven.’

Ich meint, es müßt in meinen Augen stehn, Auf meinen Wangen müßt man’s brennen sehn, Zu lesen wär’s auf meinem stummen Mund, Ein jeder Atemzug gäb’s laut ihr kund, Und sie merkt nichts von all dem bangen Treiben: Dein ist mein Herz und soll es ewig bleiben.

Ik dacht, het is mijn ogen aan te zien, ik dacht, mijn wangen geven blijk van dien, en houd ik al gesloten ook mijn mond, met elke ademtocht doe ‘k luide kond, en toch mag niets ervan bij haar beklijven: ‘De jouwe ik ben en zal ik eeuwig blijven!’

13


liedteksten dinsdag 22 september

Morgengruß Guten Morgen, schöne Müllerin! Wo steckst du gleich das Köpfchen hin, Als wär dir was geschehen? Verdrießt dich denn mein Gruß so schwer? Verstört dich denn mein Blick so sehr? So muß ich wieder gehen.

Morgengroet Goedemorgen, mooie molenmeid! Wat is ‘r, dat jij mijn blik ontwijkt? Is jou iets overkomen? Verdriet jou dan mijn groet zozeer? Of stoort jou soms mijn blik nog meer? Dan ben ‘k voor niets gekomen.

O laß mich nur von ferne stehn, Nach deinem lieben Fenster sehn, Von ferne, ganz von ferne! Du blondes Köpfchen, komm hervor! Hervor aus eurem runden Tor, Ihr blauen Morgensterne!

O laat mij dan op afstand maar verlangend naar jouw venster staar’n, van verre, ja van verre! Jij blondgelokte, laat je zien! Laat mij aanschouwen bovendien jouw blauwe morgensterren!

Ihr schlummertrunknen Äugelein, Ihr taubetrübten Blümelein, Was scheuet ihr die Sonne? Hat es die Nacht so gut gemeint, Daß ihr euch schließt und bückt und weint Nach ihrer stillen Wonne?

Gij sluimerdronken oogjes klein, gij dauwbedrupte bloempjes fijn, vreest gij de zon zijn werklust? Of had de nacht ‘t zo goed gemeend, dat u zich sluit, zich bukt en weent na al haar stille wellust?

Nun schüttelt ab der Träume Flor Und hebt euch frisch und frei empor In Gottes hellen Morgen! Die Lerche wirbelt in der Luft, Und aus dem tiefen Herzen ruft Die Liebe Leid und Sorgen.

Nu wees niet langer zo omfloerst, wees vrank en vrij nu weer gekoerst naar Godes held’re morgen! En zingt een leeuw’rik in de lucht, slaak ik alleen een diepe zucht van liefdesleed en zorgen.

14


liedteksten dinsdag 22 september

Des Müllers Blumen Am Bach viel kleine Blumen stehn, Aus hellen blauen Augen sehn; Der Bach, der ist des Müllers Freund, Und hellblau Liebchens Auge scheint, Drum sind es meine Blumen.

Bloempjes van de molenaar Langs ‘t beekje vele bloempjes staan met blauwe oogjes, kijk eens aan. Die beek, mijn beste vriend is hij en blauw ook liefjes ogen zijn. Dus zeg ik ‘t met die bloempjes.

Dicht unter ihrem Fensterlein, Da will ich pflanzen die Blumen ein, Da ruft ihr zu, wenn alles schweigt, Wenn sich ihr Haupt zum Schlummer neigt, Ihr wißt ja, was ich meine.

Vlak onder liefjes vensterbank, daar ga ‘k planten u bloempjes rank. Dan roep haar toe, als alles zwijgt en zij tot sluim’ren is geneigd, u weet wat ik wil zeggen.

Und wenn sie tät die Äuglein zu Und schläft in süßer, süßer Ruh, Dann lispelt als ein Traumgesicht Ihr zu: Vergiß, vergiß mein nicht! Das ist es, was ich meine.

En als zij is aan slapen toe en rustig doet haar ogen toe, dan fluistert u dit dromenlied naar haar: ‘Vergeet, vergeet mij niet!’ Dat is wat ik wil zeggen.

Und schließt sie früh die Laden auf, Dann schaut mit Liebesblick hinauf: Der Tau in euren Äugelein, Das sollen meine Tränen sein, Die will ich auf euch weinen.

En kijkt zij ‘s ochtends uit het raam, dan ziet zij lieve bloempjes staan. De dauw zij in uw oogjes ziet, zijn dan de tranen van verdriet, die ik op u ga wenen.

15


liedteksten dinsdag 22 september

Tränenregen Wir saßen so traulich beisammen Im kühlen Erlendach, Wir schauten so traulich zusammen Hinab in den rieselnden Bach.

Tranenregen Wij zaten zo knus naast elkander − een sprookje wel het leek − en keken zo knus met elkander alleen in de kabb’lende beek.

Der Mond war auch gekommen, Die Sternlein hinterdrein, Und schauten so traulich zusammen In den silbernen Spiegel hinein.

De maan was opgekomen en sterren ‘r achteraan. Zij keken zo knus met zijn allen in de zilveren spiegel ons aan.

Ich sah nach keinem Monde, Nach keinem Sternenschein, Ich schaute nach ihrem Bilde, Nach ihren Augen allein.

Ik had geen oog voor sterren, voor mij de maan niet scheen. Ik staarde alleen naar haar maar, naar haar twee ogen alleen.

Und sahe sie nicken und blicken Herauf aus dem seligen Bach, Die Blümlein am Ufer, die blauen, Sie nickten und blickten ihr nach.

Ik zag ook knikken en kijken, vanuit die zo zalige beek, de bloempjes aan d’ oever, die blauwe, zoals zij ook knikte en keek.

Und in den Bach versunken Der ganze Himmel schien Und wollte mich mit hinunter In seine Tiefe ziehn.

En in de beek verzonken de hele hemel leek, als wilde mij tot zich nemen de diepte van deze beek.

Und über den Wolken und Sternen, Da rieselte munter der Bach Und rief mit Singen und Klingen: Geselle, Geselle, mir nach!

En boven de wolken en sterren, daar kabbelde ‘t beekje zo blij en riep, het leek wel gezongen: ‘Gezel toch, gezel toch, volg mij!’ Toen schoten mijn ogen vol tranen, toen was ‘t in de spiegel niet pluis. Zij sprak: ‘Er komt zo regen. Adé, ik ga naar huis.’

Da gingen die Augen mir über, Da ward es im Spiegel so kraus; Sie sprach: Es kommt ein Regen, Ade, ich geh nach Haus.

16


liedteksten dinsdag 22 september

Mein! Bächlein, laß dein Rauschen sein! Räder, stellt euer Brausen ein! All ihr muntern Waldvögelein, Groß und klein, Endet eure Melodein! Durch den Hain, Aus und ein Schalle heut ein Reim allein: Die geliebte Müllerin ist mein! Mein, mein!

Mijn! Ruisend beekje, ga opzij! Raad’ren, ‘t bruisen is voorbij! Vogels alle in ‘t bos zo blij, groot en klein, staak nu jullie melodij’n! Door het woud en de wei schalle slechts één poëzij: ‘Het geliefde molenkind is mijn, mijn!’

Frühling, sind das alle deine Blümelein? Sonne, hast du keinen hellern Schein? Ach, so muß ich ganz allein Mit dem seligen Worte mein Unverstanden in der weiten Schöpfung sein!

Lente, zijn dat alle bloemen die er zijn? Zonlicht, heb jij dan geen fell›re schijn? Ach, dan moet ik dus terzij met het zalige woordje ‘mijn’ onbegrepen in het universum zijn!

Bächlein, laß dein Rauschen sein! Räder, stellt euer Brausen ein! All ihr muntern Waldvögelein, Groß und klein, Endet eure Melodein! Durch den Hain, Aus und ein Schalle heut ein Reim allein: Die geliebte Müllerin ist mein! Mein, ist mein!

Ruisend beekje, ga opzij! Raad’ren, ‘t bruisen is voorbij! Vogels alle in ‘t bos zo blij, groot en klein, staak nu jullie melodij’n! Door het woud en de wei schalle slechts één poëzij: ‘Het geliefde molenkind is mijn, mijn!’

17


liedteksten dinsdag 22 september

Pause Meine Laute hab ich gehängt an die Wand, Hab sie umschlungen mit einem grünen Band − Ich kann nicht mehr singen, mein Herz ist zu voll, Weiß nicht, wie ich’s in Reime zwingen soll. Meiner Sehnsucht allerheißesten Schmerz Durft ich aushauchen in Liederscherz, Und wie ich klagte so süß und fein, Glaubt ich doch, mein Leiden wär’ nicht klein. Ei, wie groß ist wohl meines Glückes Last, Daß kein Klang auf Erden es in sich faßt?

Pauze Mijn gitaartje hangt nu weer stil aan de wand. ‘k Heb het omstrengeld met ene groene band. Ik kan niet meer zingen − te vol mijn gemoed − ‘k weet niet hoe ik ‘t in rijm bedwingen moet. Mijn verlangens allergloeiendste pijn mocht ik uitzingen in liederrijm. Toen ik nog klaagde zo fijnbesnaard, meende ‘k toch, mijn leed was groot van aard. Ach, moet ik mijn vreugde nu zo verstaan, dat geen aardse klanken ervoor bestaan?

Nun, liebe Laute, ruh an dem Nagel hier! Und weht ein Lüftchen über die Saiten dir, Und streift eine Biene mit ihren Flügeln dich, Da wird mir so bange, und es durchschauert mich. Warum ließ ich das Band auch hängen so lang? Oft fliegt’s um die Saiten mit seufzendem Klang. Ist es der Nachklang meiner Liebespein? Soll es das Vorspiel neuer Lieder sein?

Nu, lief gitaartje, rust aan die spijker maar! En waait een briesje over jouw snaren daar, of raakt eens een bijtje ze met haar vleugels aan, dan word ik zo angstig, hoor ik jou huiv’rend aan. Waarom laat ik die band ook hangen zo lang? Vaak streelt hij jouw snaren met zuchtende zang. Is het de naklank van mijn liefdespijn? Zou het het voorspel tot een lied soms zijn?

18


liedteksten dinsdag 22 september

Mit dem grünen Lautenbande 'Schad um das schöne grüne Band, Daß es verbleicht hier an der Wand, Ich hab das Grün so gern!' So sprachst du, Liebchen, heut zu mir; Gleich knüpf ich’s ab und send es dir: Nun hab das Grüne gern!

De groene band ‘Zond’ van die mooie groene band, dat hij verbleekt hier aan de wand; ik houd toch zo van groen!’ Zo sprak jij, liefje, tegen mij. Dus geef ‘k ‘m jou, die band van zij. Geniet maar van zijn groen!

Ist auch dein ganzer Liebster weiß, Soll Grün doch haben seinen Preis, Und ich auch hab es gern. Weil unsre Lieb ist immergrün, Weil grün der Hoffnung Fernen blühn, Drum haben wir es gern.

Al ga ik dan niet groen gekleed, wat groen verbeeldt, ik heus wel weet. Ook ik houd wel van groen. Als in de verte hoop opbloeit, dan onze liefde telkens groeit. Dus houden wij van groen.

Nun schlinge in die Locken dein Das grüne Band gefällig ein, Du hast ja’s Grün so gern. Dann weiß ich, wo die Hoffnung wohnt, Dann weiß ich, wo die Liebe thront, Dann hab ich’s Grün erst gern.

Kom, vlecht nu door je blonde haar die groene band bevallig maar. Jij mag die kleur zo graag. Dan weet ik waar verlangen woont, dan weet ik waar de liefde troont, dan mag ik groen pas graag.

Wilhelm Müller 19


liedteksten dinsdag 22 september

Der Jäger Was sucht denn der Jäger am Mühlbach hier? Bleib, trotziger Jäger, in deinem Revier! Hier gibt es kein Wild zu jagen für dich, Hier wohnt nur ein Rehlein, ein zahmes, für mich,

De jager Wat zoekt toch die jager bij ‘t beekje hier? Jij protsende jager, blijf in je revier! Hier vind je geen wild voor jagers als jij; hier huist maar een hinde die mak is voor mij.

Und willst du das zärtliche Rehlein sehn, So laß deine Büchsen im Walde stehn, Und laß deine klaffenden Hunde zu Haus, Und laß auf dem Horne den Saus und Braus, Und schere vom Kinne das struppige Haar, Sonst scheut sich im Garten das Rehlein fürwahr.

En als je die tedere hinde wil zien, kom zonder je buksen en al van dien, laat dan ook je keffende honden maar thuis, ‘t lawaai van je hoorn is net zo abuis, en scheer van je kaken dat borstelig haar; die hinde wordt anders nog schuw, reken maar!

Doch besser, du bliebest im Walde dazu Und ließest die Mühlen und Müller in Ruh. Was taugen die Fischlein im grünen Gezweig? Was will den das Eichhorn im bläulichen Teich? Drum bleibe, du trotziger Jäger, im Hain, Und laß mich mit meinen drei Rädern allein; Und willst meinem Schätzchen dich machen beliebt, So wisse, mein Freund, was ihr Herzchen betrübt: Die Eber, die kommen zur Nacht aus dem Hain Und brechen in ihren Kohlgarten ein Und treten und wühlen herum in dem Feld: Die Eber, die schieß, du Jägerheld!

Maar beter bleef jij in het woud waar je hoort, zodat je geen molens en molenaars stoort. Er klimt toch geen vis in het groene struweel? Of zwemmen er eekhoorns in ‘t water zoveel? Dus rep je, jij stoer doende jager, daarheen en laat mij met ‘s molenaars dochter alleen! En mocht je soms willen dat zij van je houdt,

Eifersucht und Stolz Wohin so schnell, so kraus und wild, mein lieber Bach? Eilst du voll Zorn dem frechen Bruder Jäger nach? Kehr um, kehr um, und schilt erst deine Müllerin

Jaloezie en trots Mijn lieve beek, waar ga jij heen zo snel en luid?

besef dan, mijn vriend, wat haar hartje benauwt: de zwijnen, die komen des nachts uit het bos en woelen dan steeds haar kooltuintje los; die wroeten maar rond en vertrappen het veld. Die zwijnen ga schieten, jij jagersheld!

Zit jij vertoornd die brute jager op de huid? Keer om, keer om, kastijd eerst eens jouw molenmeid voor haar lichtzinnigheid en wispelturigheid!

Für ihren leichten, losen, kleinen Flattersinn.

20


liedteksten dinsdag 22 september

Sahst du sie gestern abend nicht am Tore stehn, Mit langem Halse nach der großen Straße sehn? Wenn vom den Fang der Jäger lustig zieht nach Haus, Da steckt kein sittsam Kind den Kopf zum Fenster ‘naus.

Zag jij haar gisteravond niet bij ‘t poortje dan reikhalzend uitzien naar meneer de jagersman? Als na de jacht een jager vrolijk keert met buit,

Geh, Bächlein, hin und sag ihr das; doch sag ihr nicht, Hörst du, kein Wort von meinem traurigen Gesicht. Sag ihr: Er schnitzt bei mir sich eine Pfeif’ aus Rohr Und bläst den Kindern schöne Tänz’ und Lieder vor.

Ga, beekje, heen en zeg haar dat, maar zeg haar niet, hoor je, geen woord van het verdriet je aan mij ziet! Zeg haar: ‘Hij sneed uit mijn oever een rieten fluit en blaast voor kind’ren mooie dansmuziek eruit!’

Die liebe Farbe In Grün will ich mich kleiden, In grüne Tränenweiden: Mein Schatz hat’s Grün so gern. Will suchen einen Zypressenhain, Eine Heide von grünen Rosmarein: Mein Schatz hat’s Grün so gern.

Die lieve kleur ‘k Ga groene kleren dragen, van treurwilgen gewagen. Mijn schat mag groen zo graag. ‘k Ga zoeken naar waar cypressen zijn, naar een heide vol groene roosmarijn. Mijn schat mag groen zo graag.

Wohlauf zum fröhlichen Jagen! Wohlauf durch Heid’ und Hagen! Mein Schatz hat’s Jagen so gern. Das Wild, das ich jage, das ist der Tod; Die Heide, die heiß ich die Liebesnot: Mein Schatz hat’s Jagen so gern.

Vooruit met ‘t vrolijke jagen, vooruit langs heid’ en hagen! Mijn schat mag jagen zo graag. Het wild dat ik najaag, dat is de dood; de heide zie ik als mijn liefdesnood. Mijn schat mag jagen zo graag.

Grabt mir ein Grab im Wasen, Deckt mich mit grünem Rasen: Mein Schatz hat’s Grün so gern. Kein Kreuzlein schwarz, kein Blümlein bunt, Grün, alles grün so rings und rund! Mein Schatz hat’s Grün so gern.

Dek mij met groene zoden, zoals men doet met doden! Mijn schat mag groen zo graag. Geen kruisje zwart, geen bloempje bont, groen, alles groen rondom die grond! Mijn schat mag groen zo graag.

steekt geen fatsoenlijk kind haar nek het venster uit.

21


liedteksten dinsdag 22 september

Die böse Farbe Ich möchte ziehn in die Welt hinaus, Hinaus in die weite Welt; Wenn’s nur so grün, so grün nicht wär, Da draußen in Wald und Feld!

Die nare kleur De wijde wereld wilde ‘k trekken in, wel weg bij de molenarij, als ‘t maar zo groen, zo groen niet was daarbuiten in woud en wei.

Ich möchte die grünen Blätter all Pflücken von jedem Zweig, Ich möchte die grünen Gräser all Weinen ganz totenbleich.

Ik wilde de groene blaadjes wel rukken van elke loot, ik wilde de groene zoden wel wit wenen als de dood.

Ach Grün, du böse Farbe du, Was siehst mich immer an So stolz, so keck, so schadenfroh, Mich armen weißen Mann? Ich möchte liegen vor ihrer Tür Im Sturm und Regen und Schnee. Und singen ganz leise bei Tag und Nacht Das eine Wörtchen: Ade!

Ach groen, jij nare, nare kleur, wat kijk jij mij steeds aan, zo trots, brutaal, vol leedvermaak, mij arme bleke man? Ik wilde liggen daar voor haar deur, in storm en regen en sneeuw, en zingen heel zachtjes bij dag en nacht dat ene woordje: ‘Adé’.

Horch, wenn im Wald ein Jagdhorn schallt, Da klingt ihr Fensterlein! Und schaut sie auch nach mir nicht aus, Darf ich doch schauen hinein.

Hoor, als in ‘t woud een jachthoorn schalt, haar raampje opengaan! En kijkt zij dan naar mij niet uit, kan ik haar wel zien staan.

O binde von der Stirn dir ab Das grüne, grüne Band; Ade, ade! Und reiche mir Zum Abschied deine Hand!

O doe toch van je voorhoofd af die groene, groene band! Adé, adé, en reik mij nog als afscheidsgroet je hand!

Trockne Blumen Ihr Blümlein alle, Die sie mir gab, Euch soll man legen Mit mir ins Grab.

Verdroogde bloemen U bloempjes alle die zij mij gaf, u moet men leggen bij mij in ‘t graf. 22


liedteksten dinsdag 22 september

Wie seht ihr alle Mich an so weh, Als ob ihr wüßtet, Wie mir gescheh?

Wat kijkt u alle mij droevig aan, als wist u al hoe ‘t mij zal vergaan?

Ihr Blümlein alle, Wie welk, wie blaß? Ihr Blümlein alle, Wovon so naß?

U bloempjes alle, waarom zo mat? U bloempjes alle, waarvan zo nat?

Ach, Tränen machen Nicht maiengrün, Machen tote Liebe Nicht wieder blühn.

Ach, tranen brengen geen lentegroei, brengen dode liefde niet weer tot bloei.

Und Lenz wird kommen, Und Winter wird gehn, Und Blümlein werden Im Grase stehn.

De mei zal komen, de winter zal gaan en bloempjes zullen in ‘t gras weer staan.

Und Blümlein liegen In meinem Grab, Die Blümlein alle, Die sie mir gab.

En bloempjes liggen dan in mijn graf, die bloempjes alle die zij mij gaf.

Und wenn sie wandelt Am Hügel vorbei Und denkt im Herzen: Der meint’ es treu!

Maar als zij wandelt die heuvel voorbij en denkt van harte: ‘Hij hield van mij’,

Dann, Blümlein alle, Heraus, heraus! Der Mai ist kommen, Der Winter ist aus.

dan bloempjes alle, eruit, ga staan! De mei gekomen, de winter gegaan.

23


liedteksten dinsdag 22 september

Der Müller und der Bach Der Müller: Wo ein treues Herze in Liebe vergeht, Da welken die Lilien auf jedem Beet; Da muß in die Wolken der Vollmond gehn, Damit seine Tränen die Menschen nicht sehn; Da halten die Englein die Augen sich zu Und schluchzen und singen die Seele zur Ruh’.

De molenaar en de beek De molenaar: Waar een trouwe ziel van de liefde vergaat, verwelkt elke lelie zodra zij er staat. Daar is ‘t waar de maan achter wolken schuilt, als niemand maar ziet hoeveel tranen hij huilt. Daar knijpen de eng’len hun oogleden toe en snikken die ziel zacht een slaapliedje toe.

Der Bach: Und wenn sich die Liebe dem Schmerz entringt, Ein Sternlein, ein neues, am Himmel erblinkt;

De beek: Maar als met de liefde diens smart ook kwijnt, een ster dan, een nieuwe, aan d’ hemel verschijnt. Dan spruiten drie rozen, half wit en half rood, die nooit gaan verwelken, uit ‘s dorens loot. En de engelen knippen hun vleugels dan af en dalen des morgens naar d’ aarde weer af.

Da springen drei Rosen, halb rot und halb weiß, Die welken nicht wieder, aus Dornenreis. Und die Engelein schneiden die Flügel sich ab Und gehn alle Morgen zur Erde herab. Der Müller: Ach Bächlein, liebes Bächlein, du meinst es so gut: Ach Bächlein, aber weißt du, wie Liebe tut? Ach unten, da unten die kühle Ruh! Ach Bächlein, liebes Bächlein, so singe nur zu.

De molenaar: Jij beekje, mijn lief beekje, bedoelt het zo goed.

Des Baches Wiegenlied Gute Ruh, gute Ruh! Tu die Augen zu! Wandrer, du müder, du bist zu Haus. Die Treu’ ist hier, Sollst liegen bei mir, Bis das Meer will trinken die Bächlein aus!

‘s Beekjes wiegelied Goedenacht, goedenacht! Sluit je ogen zacht! Zwerver, vermoeide, een thuis je kreeg. Ik blijf je trouw, ‘k zal houden van jou tot de zee zal drinken de beekjes leeg.

Hoe, beekje, kun jij weten wat liefde doet? Jouw bodem, jouw bodem, die koele rust! Ach beekje, mijn lief beekje, zing daar mij tot rust!

24


liedteksten dinsdag 22 september

Will betten dich kühl Auf weichem Pfühl In dem blauen kristallenen Kämmerlein. Heran, heran, Was wiegen kann, Woget und wieget den Knaben mir ein!

‘k Zal dekken jou toe met lakens koel in mijn kleine kristalheld’re bedstee blauw. Dan kom, kom dán, wat wiegen kan, wiegen en wiegen die jongen maar gauw!

Wenn ein Jagdhorn schallt Aus dem grünen Wald, Will ich sausen und brausen wohl um dich her. Blickt nicht herein, Blaue Blümelein! Ihr macht meinem Schläfer die Träume so schwer.

Als een jachthoorn schalt, die jouw rust vergalt, zal ik ruisen en bruisen totdat hij zwijgt. Kijk niet in mij, blauwe bloempjes blij, want anders mijn slaper een nachtmerrie krijgt!

Hinweg, hinweg Von dem Mühlensteg, Hinweg, hinweg, Böses Mägdelein! Daß ihn dein Schatten, dein Schatten nicht weckt! Wirf mir herein Dein Tüchlein fein, Daß ich die Augen ihm halte bedeckt!

Blijf weg, blijf weg van de molenweg, Blijf weg, blijf weg slechte molenmeid, voordat jouw schaduw hem wekt! Werp in mij neer jouw zakdoek teer, opdat ‘k zijn ogen kan houden bedekt!

Gute Nacht, gute Nacht! Bis alles wacht, Schlaf aus deine Freude, schlaf aus dein Leid! Der Vollmond steigt, Der Nebel weicht, Und der Himmel da oben, wie ist er so weit!

Goedenacht, goedenacht! Jij wordt verwacht. Slaap uit maar je vreugde, slaap uit maar je leed! De maan verschijnt, de mist verdwijnt. En de hemel daar boven, wat is hij toch breed!

25


PROGRAMMA

do 24 sep 2015 serie grote zangers Grote Zaal / 20.15-21.45 uur

Matthias Goerne + Alexander Schmalcz

DUUR: ca. 40 minuten voor de pauze ca 30 minuten na de pauze

Matthias Goerne bariton Alexander Schmalcz piano

voorprogramma

Alban Berg (1885-1935) Vier Lieder op. 2 (1910) Dem Schmerz sein Recht Schlafend trägt man mich Nun ich der Riesen Stärksten überwand Warm die Lüfte

Grote zaal / 19.30-19.45 uur

Schwanengesang

Franz Schubert Schwanengesang (1828) Liederen op tekst van Ludwig Rellstab Liebesbotschaft Kriegers Ahnung Frühlingssehnsucht Ständchen Aufenthalt Herbst (D945) In der Ferne Abschied PAUZE Schwanengesang Liederen op tekst van Heinrich Heine Der Atlas Ihr Bild Das Fischermädchen Die Stadt Am Meer Der Doppelgänger

Charlotte Janssen sopraan Nathalie Doucet piano Jules Massenet (1842-1912) Il est doux, il est bon uit Herodiade (1881) Giacomo Puccini (1858-1924) Donde lieta usci uit La bohème (1895) Sergej Rachmaninov (18731943) Vesenniye vodi (Spring waters) Ne poy, krasavitsa, pri mne (Oh, never sing to me again) Zdes’ khorosho (How fair this spot)


toelichting De twee collecties Vier liederen van Alban Berg en Schwanengesang van Schubert zijn allebei geschreven door jonge componisten: Berg was 25 jaar, Schubert 31. Zij bevonden zich echter op een totaal ander punt in hun ontwikkeling. Berg had net zijn opleiding voltooid en begon zich zelfstandig te manifesteren. Schubert was echter tegen het einde van zijn korte leven op het hoogtepunt van zijn kunnen. De melodie in de zangpartij is geënt op gesproken declamatie en soms noteert Berg ‘toonloos’ in de partituur. De harmonieën zweven in een niemandsland, meestal zonder een ‘thuiskomen’ in de grondtoonsoort. Berg gebruikt ongebruikelijke toonsoorten (bijvoorbeeld es klein en Ces groot) tot hij in het laatste lied helemaal afziet van de beperkende regels van de toonsoorten. Dit lied, zijn eerste ‘atonale’ werk, eindigt met de verontrustende tekst: ‘Sterf! De een sterft terwijl de ander leeft. Dat maakt de wereld zo oneindig mooi.’ Deze woorden zouden vier jaar later bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog een extra lading krijgen.

Alban Berg schreef als schooljongen vele liederen in een laatromantisch idioom. Op zijn negentiende, de leeftijd waarop Schubert al vele meesterwerken had gecomponeerd, begon hij compositie te studeren onder leiding van Schönberg. Pas vanaf dat moment ontwikkelde hij zich tot een belangrijke, avantgardistische componist. De band met zijn leraar was nogal problematisch. Ondanks zijn grenzeloze bewondering voor de elf jaar oudere Schönberg leed hij onder de hem toebedeelde ondergeschikte positie. Als een soort persoonlijke bediende van zijn leraar werd hij overladen met taken en klusjes die hem van zijn werk af hielden. ‘Componeert u nog weleens iets?’, vroeg Schönberg brutaalweg wanneer de arme Alban Berg geen nieuw werk kon laten zien.

Geen liedcyclus De liederen van Schwanengesang dateren uit Schuberts laatste levensjaar 1828. Het is geen liedcyclus zoals de Winterreise, en Die schöne Müllerin die op 22 september werd uitgevoerd. Nee, Schwanengesang is een verzameling van op zichzelf staande liederen op teksten van drie verschillende dichters: Seidl, Heine en Rellstab. De drie dichters sloegen ieder een andere toon aan, en dat deed ook Schubert in zijn composities. Zo’n twee maanden na Schuberts

Huiveringwekkende sfeer De Vier liederen op. 2 ontstonden in 1910, kort nadat hij zich van Schönberg had losgemaakt, hoewel de band tussen leraar en leerling levenslang bleef bestaan. De liederen roepen een huiveringwekkende sfeer op die balanceert tussen waken en slapen, leven en dood. In het eerste lied lijken de doodsklokken al te luiden in de monotone bas van de pianopartij. 27


toelichting donderdag 24 september

dood verschenen de liederen bij uitgever Tobias Haslinger onder de titel Schwanengesang. Naamgeving en bundeling waren een actie van de uitgever samen met Schuberts broer Ferdinand die de nalatenschap van zijn broer beheerde. Schubert zelf was van plan geweest om drie aparte bandjes te laten uitgeven, één met de acht Seidl-liederen, één met de zes Heine‑liederen en één met de acht Rellstab‑liederen. In de oorspronkelijke uitgave was Taubenpost het enige Seidl-lied: dit wordt vanavond niet uitgevoerd. Eén lied op tekst van Rellstab, Herbst, is toegevoegd omdat het er eigenlijk bij hoort maar door de uitgever over het hoofd werd gezien.

waaien zachte voorjaarswinden, en altijd weer worden we diep getroffen door het lichtdonker effect wanneer Schubert plotseling overschakelt van majeurakkoorden naar mineur en terug van mineur naar majeur. De dood stond dan wel voor Schuberts deur, maar binnen leefde en werkte de componist. Het is pijnlijk om te beseffen hoeveel geweldige muziek de éénendertigjarige componist nog had kunnen schrijven.

De dood stond dan wel voor Schuberts deur, maar binnen leefde en werkte de componist

Variatie De zeven teksten van Rellstab die Schubert uitkoos schijnen dezelfde te zijn die Beethoven eerder had aangestreept voor eigen liedcomposities. Van Beethovens liederen is het niet meer gekomen, maar Schubert trad in zijn voetsporen en schreef op diezelfde teksten zeven heel verschillende liederen: coupletliederen zoals Frühlingssehnsucht, het toegevoegde lied Herbst en Ständchen waarover Schubert zelf verbaasd was toen hij een uitvoering bijwoonde: ‘Ik wist niet dat het zó mooi was!’ Dan zijn er een aantal liederen geschreven als lyrische scènes met een terugkerend refrein zoals Liebesbotschaft en Aufenthalt, en één doorgecomponeerd lied: Kriegers Ahnung, een hoogtepunt in Schuberts liedoeuvre. Vaak is een streng ritme gebruikt om de eenheid te handhaven in de verschillende gevoelsnuances, door Schubert zo meesterlijk geschilderd met het rijke palet van zijn harmonieën. In de beweeglijke pianopartij stromen de beekjes en

Uitersten De teksten van de zes Heine-liederen komen uit de band Buch der Lieder die kort tevoren was uitgegeven. Heine gaf zijn gedichten geen titels mee en de liedtitels zijn dan ook van Schubert zelf. Een maand voor hij stierf heeft Schubert de Heine-liederen aangeboden aan uitgeverij Probst in Leipzig, samen met de drie laatste Pianosonates en het Strijkkwintet. Het is duidelijk dat hij veel waarde hechtte aan deze groep waarin hij zijn muzikale uitdrukkingskracht tot het uiterste dreef. Hij deed dat onder andere via extremen in de dynamiek: van ppp (pianissimo possibile, zo zacht mogelijk) tot fff (fortissimo possibile, zo luid of sterk mogelijk), zoals te horen is in de Doppelgänger. Ook zoekt Schubert de grens in het opdrijven van de zanglijn tot onverwachte toonhoogte – aan het slot van het huiveringwekkende lied Der Atlas –, en met gebruik van kale eenstemmigheid in 28


toelichting donderdag 24 september

contrast met het opbloeien van akkoorden in de pianopartij in Ihr Bild. Uniek in Schuberts oeuvre is ook de vluchtige impressie van Die Stadt gehuld in nevelflarden en vochtige windvlagen die in de piano worden verbeeld door opflitsende gebroken septiemakkoorden waarmee het lied ook eindigt. Septiemakkoorden vragen om een ‘oplossing’, een thuiskomen in de grondtoonsoort. Maar in dit lied is geen oplossing en geen thuiskomst: verloren is de geliefde die in de stad woonde.

Ludwig Rellstab

Heinrich Heine 29


liedteksten Alban Berg

Nun ich der Riesen Stärksten überwand

Vier Lieder op. 2

Tekst: Alfred Mombert

Dem Schmerz sein Recht

Nun ich der Riesen Stärksten überwand, Mich aus dem dunkelsten Land heimfand an einer weißen Märchenhand Hallen schwer die Glocken. Und ich wanke durch die Straßen schlafbefangen.

Tekst: Friedrich Hebbel (1813-1863)

Schlafen, Schlafen, nichts als Schlafen! Kein Erwachen, keinen Traum! Jener Wehen, die mich trafen, Leisestes Erinnern kaum, Daß ich, wenn des Lebens Fülle Niederklingt in meine Ruh‘, Nur noch tiefer mich verhülle, Fester zu die Augen tu!

Warm die Lüfte Tekst: Alfred Mombert

Warm die Lüfte, es sprießt Gras auf sonnigen Wiesen. Horch! Horch, es flötet die Nachtigall... Ich will singen: Droben hoch im düstern Bergforst, es schmilzt und glitzert kalter Schnee, ein Mädchen im grauen Kleide lehnt am feuchten Eichstamm, krank sind ihre zarten Wangen, die grauen Augen fiebern durch Düsterriesenstämme. ‘Er kommt noch nicht. Er läßt mich warten...’ Stirb! Der Eine stirbt, daneben der Andere lebt: Das macht die Welt so tiefschön.

Schlafend trägt man mich Tekst: Alfred Mombert (1872-1942)

Schlafend trägt man mich in mein Heimatland! Ferne komm ich her, über Gipfel, über Schlünde, über ein dunkles Meer in mein Heimatland.

30


liedteksten donderdag 24 september

Franz Schubert

Neigt sich die Sonne Mit rötlichem Schein, Wiege das Liebchen In Schlummer ein. Rausche sie murmelnd In süße Ruh, Flüstre ihr Träume Der Liebe zu.

Schwanengesang

Liederen op tekst van Ludwig Rellstab (1799-1860)

Liebesbotschaft Rauschendes Bächlein, So silbern und hell, Eilst zur Geliebten So munter und schnell? Ach, trautes Bächlein, Mein Bote sei du; Bringe die Grüße Des Fernen ihr zu.

Kriegers Ahnung In tiefer Ruh liegt um mich her Der Waffenbrüder Kreis; Mir ist das Herz so bang und schwer, Von Sehnsucht mir so heiß.

All ihre Blumen, Im Garten gepflegt, Die sie so lieblich Am Busen trägt, Und ihre Rosen In purpurner Glut, Bächlein, erquicke Mit kühlender Flut.

Wie hab ich oft so süß geträumt An ihrem Busen warm! Wie freundlich schien des Herdes Glut, Lag sie in meinem Arm! Hier, wo der Flammen düst‘rer Schein Ach nur auf Waffen spielt, Hier fühlt die Brust sich ganz allein, Der Wehmut Träne quillt.

Wenn sie am Ufer, In Träume versenkt, Meiner gedenkend Das Köpfchen hängt, Tröste die Süße Mit freundlichem Blick, Denn der Geliebte Kehrt bald zurück.

Herz! daß der Trost dich nicht verläßt! Es ruft noch manche Schlacht. Bald ruh ich wohl und schlafe fest, Herzliebste – gute Nacht!

31


liedteksten donderdag 24 september

Frühlingssehnsucht Säuselnde Lüfte wehend so mild Blumiger Düfte atmend erfüllt! Wie haucht ihr mich wonnig begrüßend an! Wie habt ihr dem pochenden Herzen getan? Es möchte euch folgen auf luftiger Bahn! Wohin?

Sie verstehn des Busens Sehnen, Kennen Liebesschmerz, Rühren mit den Silbertönen Jedes weiche Herz. Laß auch dir die Brust bewegen, Liebchen, höre mich! Bebend harr‘ ich dir entgegen! Komm, beglücke mich!

Bächlein, so munter rauschend zumal, Wollen hinunter silbern ins Tal. Die schwebende Welle, dort eilt sie dahin! Tief spiegeln sich Fluren und Himmel darin. Was ziehst du mich, sehnend verlangender Sinn, Hinab?

Aufenthalt Rauschender Strom, Brausender Wald, Starrender Fels Mein Aufenthalt.

Rastloses Sehnen! Wünschendes Herz, Immer nur Tränen, Klage und Schmerz? Auch ich bin mir schwellender Triebe bewußt! Wer stillet mir endlich die drängende Lust? Nur du befreist den Lenz in der Brust, Nur du!

Wie sich die Welle An Welle reiht, Fließen die Tränen Mir ewig erneut. Hoch in den Kronen Wogend sich‘s regt, So unaufhörlich Mein Herze schlägt.

Ständchen Leise flehen meine Lieder Durch die Nacht zu dir; In den stillen Hain hernieder, Liebchen, komm zu mir!

Und wie des Felsen Uraltes Erz, Ewig derselbe Bleibet mein Schmerz.

Flüsternd schlanke Wipfel rauschen In des Mondes Licht; Des Verräters feindlich Lauschen Fürchte, Holde, nicht. Hörst die Nachtigallen schlagen? Ach! sie flehen dich, Mit der Töne süßen Klagen Flehen sie für mich. 32


liedteksten donderdag 24 september

Herbst, D945 Es rauschen die Winde So herbstlich und kalt; Verödet die Fluren, Entblättert der Wald. Ihr blumigen Auen! Du sonniges Grün! So welken die Blüten Des Lebens dahin.

In der Ferne Wehe dem Fliehenden, Welt hinaus ziehenden! – Fremde durchmessenden, Heimat vergessenden, Mutterhaus hassenden, Freunde verlassenden Folget kein Segen, ach! Auf ihren Wegen nach!

Es ziehen die Wolken So finster und grau; Verschwunden die Sterne Am himmlischen Blau! Ach, wie die Gestirne Am Himmel entflieh‘n, So sinket die Hoffnung Des Lebens dahin!

Herze, das sehnende, Auge, das tränende, Sehnsucht, nie endende, Heimwärts sich wendende! Busen, der wallende, Klage, verhallende, Abendstern, blinkender, Hoffnungslos sinkender!

Ihr Tage des Lenzes Mit Rosen geschmückt, Wo ich [den Geliebten]1 Ans Herze gedrückt! Kalt über den Hügel Rauscht, Winde, dahin! So sterben die Rosen Der Liebe dahin.

Lüfte, ihr säuselnden, Wellen sanft kräuselnden, Sonnenstrahl, eilender, Nirgend verweilender: Die mir mit Schmerze, ach! Dies treue Herze brach – Grüßt von dem Fliehenden, Welt hinaus ziehenden!

33


liedteksten donderdag 24 september

Abschied Ade! du muntre, du fröhliche Stadt, ade! Schon scharret mein Rößlein mit lustigen Fuß; Jetzt nimm noch den letzten, den scheidenden Gruß. Du hast mich wohl niemals noch traurig gesehn, So kann es auch jetzt nicht beim Abschied geschehn.

Liederen op tekst van Heinrich Heine (1797-1856)

Der Atlas Ich unglücksel‘ger Atlas! Eine Welt, Die ganze Welt der Schmerzen muß ich tragen, Ich trage Unerträgliches, und brechen Will mir das Herz im Leibe. Du stolzes Herz, du hast es ja gewollt! Du wolltest glücklich sein, unendlich glücklich, Oder unendlich elend, stolzes Herz, Und jetzo bist du elend.

Ade, ihr Bäume, ihr Gärten so grün, ade! Nun reit ich am silbernen Strome entlang. Weit schallend ertönet mein Abschiedsgesang; Nie habt ihr ein trauriges Lied gehört, So wird euch auch keines beim Scheiden beschert!

Ihr Bild Ich stand in dunkeln Träumen und starrte ihr Bildnis an, und das geliebte Antlitz Heimlich zu leben begann.

Ade, ihr freundlichen Mägdlein dort, ade! Was schaut ihr aus blumenumduftetem Haus Mit schelmischen, lockenden Blicken heraus? Wie sonst, so grüß ich und schaue mich um, Doch nimmer wend ich mein Rößlein um.

Um ihre Lippen zog sich Ein Lächeln wunderbar, Und wie von Wehmutstränen Erglänzte ihr Augenpaar.

Ade, ihr Sterne, verhüllet euch grau! Ade! Des Fensterlein trübes, verschimmerndes Licht Ersetzt ihr unzähligen Sterne mir nicht, Darf ich hier nicht weilen, muß hier vorbei, Was hilft es, folgt ihr mir noch so treu!

Auch meine Tränen flossen Mir von den Wangen herab Und ach, ich kann‘s nicht glauben, Daß ich dich verloren hab!

34


liedteksten donderdag 24 september

Das Fischermädchen Du schönes Fischermädchen, Treibe den Kahn ans Land; Komm zu mir und setze dich nieder, Wir kosen Hand in Hand.

Am Meer Das Meer erglänzte weit hinaus Im letzten Abendscheine; Wir saßen am einsamen Fischerhaus, Wir saßen stumm und alleine.

Leg an mein Herz dein Köpfchen Und fürchte dich nicht zu sehr; Vertraust du dich doch sorglos Täglich dem wilden Meer.

Der Nebel stieg, das Wasser schwoll, Die Möwe flog hin und wieder; Aus deinen Augen liebevoll Fielen die Tränen nieder.

Mein Herz gleicht ganz dem Meere, Hat Sturm und Ebb‘ und Flut, Und manche schöne Perle In seiner Tiefe ruht.

Ich sah sie fallen auf deine Hand Und bin aufs Knie gesunken; Ich hab von deiner weißen Hand Die Tränen fortgetrunken.

Die Stadt Am fernen Horizonte Erscheint, wie ein Nebelbild, Die Stadt mit ihren Türmen, In Abenddämmrung gehüllt.

Seit jener Stunde verzehrt sich mein Leib, Die Seele stirbt vor Sehnen; Mich hat das unglücksel‘ge Weib Vergiftet mit ihren Tränen.

Ein feuchter Windzug kräuselt Die graue Wasserbahn; Mit traurigem Takte rudert Der Schiffer in meinem Kahn.

Der Doppelgänger Still ist die Nacht, es ruhen die Gassen, In diesem Hause wohnte mein Schatz; Sie hat schon längst die Stadt verlassen, Doch steht noch das Haus auf demselben Platz.

Die Sonne hebt sich noch einmal Leuchtend vom Boden empor Und zeigt mir jene Stelle, Wo ich das Liebste verlor.

Da steht auch ein Mensch und starrt in die Höhe Und ringt die Hände vor Schmerzensgewalt; Mir graust es, wenn ich sein Antlitz sehe Der Mond zeigt mir meine eigne Gestalt. Du Doppelgänger, du bleicher Geselle! Was äffst du nach mein Liebesleid, Das mich gequält auf dieser Stelle So manche Nacht, in alter Zeit?

35


BIOGRAFIEËN componisten Alban Berg

Het had weinig gescheeld of Alban Berg (1885-1935) was na de plotselinge dood van zijn vader speelgoedhandelaar geworden in New York bij de firma van zijn broer die later de eerste Steiff teddyberen op de markt bracht. Zijn hart had hij echter verpand aan de muziek en als jongen was hij een fervent bewonderaar van Mahler. In de Weense opera schijnt hij zelfs Mahlers kleedkamer te

zijn binnengedrongen om zijn dirigeerstok te stelen. Een tante behoedde hem voor een carrière als zakenman en maakte zijn studie bij Schönberg financiëel mogelijk. Als jongen had hij vele liederen geschreven en bij Schönberg leerde hij voor het eerst ook instrumentaal te componeren. Met zijn medeleerling Anton Webern maakte hij van dichtbij mee hoe Schönberg zijn idioom ontwikkelde van ‘atonaliteit’ naar het systematische ‘twaalftoonsysteem’. Zelf liet hij ook de tonaliteit los maar zijn twaalftoons composities zijn altijd doordrenkt van lyriek en hartstocht, met een vleugje zwoele erotiek. Na zijn ‘leertijd’ ontstonden zijn eerste orkestwerken en zijn twee opera’s. Liederen zou hij niet meer schrijven. Berg had een zwakke gezondheid, hij leed aan astma en liep een gemene infectie op door een insectenbeet. Hij stierf op vijftigjarige leeftijd, midden in zijn werk aan de opera Lulu.

36

Franz Schubert

Franz Schubert (1797-1828) was de zoon van een muzikale schoolmeester die hem leerde vioolspelen. Pianoles kreeg hij van zijn oudste broer Ignaz, en ook leerde hij zingen. Met zijn mooie jongensopraan werd hij op zijn elfde aangenomen als koorknaapje in de keizerlijke hofkapel die verbonden was met het Stadskonvikt, de beste onderwijsinstelling van Wenen. Hier kreeg hij onder anderen les van Antonio Salieri. Op zijn dertiende begon hij liederen te componeren en


op zijn zeventiende schreef hij Gretchen am Spinnrade, zijn eerste meesterwerk in dit genre. De liederen ‘vloeiden’ uit zijn pen en alleen al in het jaar 1815 waren dat er ca. 150. Zijn orkestwerken, religieuze muziek, opera’s en kamermuziek werden tijdens zijn leven nauwelijks uitgevoerd maar met zijn liederen – totaal zo’n 600 – wist hij bij een select publiek grote naam te maken. Door zijn vrienden, regelmatig bijeen in ‘Schubertiades’, leerde hij steeds nieuwe dichters kennen die hem inspireerden tot zijn liedcomposities. Aan erkenning in de salons van zijn vrienden heeft het Schubert niet ontbroken, maar tijdens zijn leven vond slechts éénmaal, acht maanden voor zijn dood, een avondvullend, openbaar concert met zijn muziek plaats. Schubert stierf op 31-jarige leeftijd aan de gevolgen van syfilis en buiktyfus.

foto: Marco Borggreve voor Harmonia Mundi

biografieën

UITVOERENDEN Matthias Goerne Bariton

Matthias Goerne (Weimar 1967) was leerling van onder anderen Hans-Joachim Beyer, Elisabeth Schwarzkopf en Dietrich Fischer-Dieskau. Hij is een van de grootste liedzangers van deze tijd die overal ter wereld wordt bejubeld. Steeds weet hij nieuwe betekenislagen bloot te leggen in het romantische 37

liedrepertoire, en, anders dan Fischer-Dieskau, legt hij geen nadruk op de medeklinkers in de tekst aangezien die het legato van de frases kunnen verstoren. Op alle belangrijke podia ter wereld treedt hij op, samen met verschillende pianopartners zoals Christoph Eschenbach, Elisabeth Leonskaja, Eric Schneider en Alexander Schmalcz. Met hen werkt hij aan een Schubertuitgave voor Harmonia Mundi. Van de geplande negen cd’s zijn inmiddels zeven uitgebracht. Goerne treedt ook regelmatig op in de opera sinds zijn debuut in 1997


biografieën

bij de Salzburger Festspiele als Papageno in Mozarts Zauberflöte. Nu vertolkt hij rollen in opera’s van Wagner, Strauss, Alban Berg en Bartók. Tijdens het Holland Festival 2014 was hij hier te horen in Schuberts Winterreise, geënsceneerd door de Zuid Afrikaanse kunstenaar William Kentridge.

Alexander Schmalcz Piano

Alexander Schmalcz is een gerenommeerde liedbegeleider. Hij werkte samen met zangers als Peter Schreier, Christiane Oelze en Matthias Goerne. Met Goerne nam hij Schubertliederen op voor Harmonia Mundi onder de titel Nacht und Träume, een veel bejubelde cd. Schmalcz was als jongen lid van het Dresdner Kreuzchor, en studeerde piano aan het conservatorium van Dresden. Hij zette zijn studie voort

38

in Utrecht bij Alexander Warenberg en in Londen bij Ian Burnside en Graham Johnson. Met zijn pianotrio won hij in Nederland een kamermuziek prijs, en hij speelde met instrumentalisten als hoboïst Albrecht Mayer en klarinettist Dimitri Askenazy. Vanachter de piano is hij echter vooral een specialist in het romantische liedrepertoire en geeft concerten op vele belangrijke podia in Europa, Amerika en Azië.


biografieën

Charlotte Janssen Sopraan

Nederland. Als soliste verleende zij medewerking aan diverse oratoria in binnen- en buitenland. Onder andere in het Concertgebouw in Amsterdam zong Charlotte de sopraansolo in de Vierde symfonie van Mahler en orkestliederen van Schönberg. Daarnaast zong zij diverse operarollen. Komende projecten zijn onder andere een Schubertiade met Lucas en Arthur Jussen en de rol van Mimi in Puccini’s La Bohème in België. www.charlottejanssen.com

In 2008 startte Charlotte Janssen de opleiding Klassiek Solozang bij Xenia Meijer aan het Fontys Conservatorium te Tilburg en studeerde in 2014 summa cum laude af aan Dutch National Opera Academy te Amsterdam en Den Haag bij onder anderen Peter Nilsson en Ira Siff. In 2013 nam zij deel aan de IVC Wagner Academy in ‘s-Hertogenbosch, waar ze werkte met Nadine Secunde en Wolfgang Brendel. Voor de zomer van 2015 is haar het prestigieuze Stipendium voor de Bayreuther Festspiele toegekend door het Wagnergenootschap

Nathalie Doucet Piano

De Canadese pianiste Nathalie Doucet is een gewild begeleidster en vocal coach. Na het behalen van haar 39

master aan de Université de Montréal werkte zij voor enkele van de beste scholen en operagezelschappen in Noord Amerika en Europa. Als staflid was ze verbonden aan York University en was tevens pianiste, coach en docent bij de University of Toronto. Nathalie Doucet woont sinds september 2009 in Nederland. Zij was Head Coach en pianiste bij Opera Studio Nederland en als opera coach en repetitor is ze actief bij de Dutch National Opera Academy (D.N.O.A), Opera Spanga, de Nationale Reisopera, Radio 4-NTR Zaterdagmatinee, de IVC concours, Neue Stimmen en de International Hans Gabor Belevere Singing Competition.


Grote Zangers

Colofon Stichting Grote Zangers De serie Grote Zangers is een samenwerking tussen Muziekgebouw aan ’t IJ en de Stichting Grote Zangers.

Stichting Grote Zangers Theo van den Bogaard, directeur Lia van der Steen, communicatie Marian Lases, voorprogramma Leo Spigt, mecenaat Partners Muziekgebouw aan ’t IJ Alferink Artists Management Contact Stichting Grote Zangers Herengracht 458 1017 CA Amsterdam 020 664 3151 info@grotezangers.nl Volg ons op www.grotezangers.nl

40


VERWACHT

di 10 nov 2015 serie Grote zangers grote zaal / 20.15 uur voorprogramma / 19.30 uur

Annette Dasch + Rudolf Jansen Schumann en Mendelssohn

Annette Dasch is zeer gewild bij de grote operahuizen. Eind vorig jaar bracht ze volgens de New York Times nog een ‘betoverende’ Eva in Wagners Die Meistersinger von Nürnberg onder leiding van James Levine in de Metropolitan Opera. Met dit liedrecital is ze eindelijk weer eens in Nederland te horen.

41

foto: Manfred Baumann

Met intieme liederen van Schumann en Mendelssohn presenteert de Duitse sopraan Annette Dasch zich op Nederlandse bodem als liedzangeres. In korte tijd is ze uitgegroeid tot een van de grootste jonge internationale sterren aan het operafirmament. Vorig voorjaar zou ze al in de titelrol van Strauss’ opera Arabella te horen zijn geweest bij De Nationale Opera, maar haar zwangerschap verhinderde dat. Dit recital is een buitenkans om haar nu live te horen.

Annette Dasch


VERWACHT

September

Oktober

do 24 sep / 12.30 uur

do 1 okt / 20.15 uur

Tim de Vries + Sergio Abdoelrahman + Olivier van Niekerk Lunchconcert ism Prinses Christina Concours

Asko|Schönberg Goebaidoelina en Oestvolskaja

za 26 sep / 20.15 uur

Jazz Orchestra of the Concertgebouw o.l.v. Rob Horsting met Gideon van Gelder en Simin Tander Rhythm Changes

do 8 okt / 20.15 uur

vr 9 okt / 19.00 uur college + 20.15 uur concert

vr 2 okt / 20.30 uur

The Rest Is Noise: Xiu Xiu Twin Peaks za 3 okt / 15.00 uur

De IJ-Salon De kaiser uit het kamp zo 4 okt / 15.00 uur

Nederlandse Bachvereniging Virtuoze Solocantates

Nora Fischer (8+) Wat is het geheim van de stem?

zo 27 sep / 20.15 uur

di 6 okt / 20.30 uur / Kleine Zaal

LUDWIG Met hakkebord en psalmenpomp

The Rest Is Noise: Micachu & The Shapes Good Sad Happy Bad

wo 30 sep / 20.15 uur

wo 7 okt / 20.15 uur

Daria van den Bercken + Dudok Kwartet Much Ado About A Menuet

Pygmalion Van Schütz tot Bach

zo 27 sep / 16.00 uur / Waalse Kerk

Collegium Vocale Gent + I Solisti de Vento Stravinsky en Brewaeys

wo 7 okt / 20.30 uur / Klankspeeltuin

The Rest Is Noise: Laraaji Laraaji presenteert the Peace Garden 42

Combattimento + Liza Ferschtman Grosso Mogul Unieke jubileumwandeling Muziekgebouw met app Curvices Speciaal voor ons 10-jarig bestaan maakte componiste Rosalie Hirs de poëzie- en klankinstallatie Curvices Amsterdam. Een unieke muzikale rondwandeling waarvoor u de gratis Curvicesapp kunt downloaden via de App Store, Google Play of iTunes. De app schakelt in zodra u rondom het gebouw een van de wandelzones betreedt. Een cadeautje van de componist waarvan u het hele jubileumseizoen kunt profiteren! Meer info: muziekgebouw.nl/ festival/10jaar Geheimtips Bijzondere concerten die je niet mag missen


Muziekgebouw aan ‘t IJ / foto: Erik van Gurp

MUZIEKGEBOUW AAN ’T IJ Piet Heinkade 1 / 1019 BR Postbus 1122 / 1000 BC Amsterdam Kaartverkoop T 020 788 2000 ma t/m za 12.00 -18.00 uur Kantoor T 020 788 2010 F 020 788 2020 E post@muziekgebouw.nl Zakelijke evenementen T 020 788 2023

Restaurant Zouthaven bevindt zich op de begane grond van het Muziekgebouw. Voor een heerlijke start van uw concertavond. Openingstijden en reserveren www.zouthaven.nl of T 020 788 2090 WORD VRIEND Steun het Muziekgebouw al vanaf € 75 per jaar. Lees meer op : muziekgebouw.nl/steunons

PARTNERS De activiteiten van het Muziekgebouw aan ’t IJ komen tot stand door steun van:

Gelieve te zorgen dat uw mobiele telefoon uit staat tijdens het concert. Camerabeeld- en geluidsopnamen alleen toegestaan met toestemming vooraf.

Mediapartner:

Pauzedrankje (indien inbe­grepen) serveren wij op tafels bij de uitgang van de zaal.

Druk binnenwerk:

EARLY BIRD TICKETS Voor jongeren tot 30 jaar, bijna alle concerten € 10. Wees snel: hoe eerder, hoe meer kans. Lees meer op: www.muziekgebouw.nl/earlybirds

Reserveren en openingstijden restaurant Zouthaven: www.zouthaven.nl. Centraal Station (10-15 min lopen) is met tram 26 bereikbaar tot 00.00 uur. Taxicentrale Amsterdam: T 020 677 7777. De Piet Heinparkeergarage onder Muziekgebouw aan ’t IJ is 24 uur per dag open. Informatie + online kaarten bestellen www.muziekgebouw.nl. Ook voor onze nieuwsbrief.


XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.