Wo 30 nov 2016 Grote Zaal 20.15 uur
Serie Grote Zangers
Florian Boesch + Christian Koch Reisebuch aus den österreichischen Alpen
Programma
Serie Grote Zangers Wo 30 nov 2016 Grote Zaal 20.15 - 21.45 uur
Florian Boesch + Christian Koch Reisebuch aus den österreichischen Alpen Florian Boesch bariton Christian Koch piano
ca. 25 minuten voor de pauze ca. 45 minuten na de pauze
Voorprogramma Grote Zaal 19.30 - 19.45 uur Nina van Essen mezzosopraan Michelle Chow piano Hugo Wolf (1860 - 1903) Uit Italienisches Liederbuch (1891, 1896) ·· Auch kleine Dinge können uns entzücken ·· Mir ward gesagt, du reisest in die Ferne ·· wär dein Haus durchsichtig wie ein Glas Uit Mörike-Lieder ·· Nimmersatte Liebe ·· Verborgenheit Uit Eichendorff-Lieder (1889) ·· Verschwiegene Liebe Uit Spanisches Liederbuch (1890) ·· Mögen alle bösen Zungen Dit concert wordt live uitgezonden door Omroep MAX op NPO Radio 4
2
Programma
Franz Schubert (1797 - 1828) Der Wanderer D649 Der Pilgrim D794 Der Wanderer an den Mond D870 Drei Gesänge D902 ·· L’incanto degli occhi ·· Il traditor delusco ·· Il modo di prender moglie
Na afloop Grote Zaal 22.00 - 22.30 uur Muzikale lezing door Florian Boesch
PAUZE Ernst Krenek (1900 - 1991) Reisebuch aus den österreichischen Alpen op. 62 (1929) Deel I ·· Motiv ·· Verkehr ·· Kloster in den Alpen ·· Wetter ·· Traurige Stunde ·· Friedhof im Gebirgsdorf Deel II ·· Regentag ·· Unser Wein (Dem Andenken Franz Schuberts) ·· Rückblick ·· Auf und ab ·· Alpenbewohner (Folkloristisches Potpourri) Deel III ·· Politik ·· Gewitter ·· Heimweh ·· Heisser Tag am See Deel IV ·· Kleine Stadt in den südlichen Alpen ·· Ausblick nach Süden ·· Entscheidung ·· Heimkehr ·· Epilog 3
Welkom Bevoorrechte families bestaan, ook in de muziek. De families Stotijn, Jansen (Janine), Viersen en Horsch hebben al generaties lang dominante posities in het muziekleven in handen. Met zo’n achternaam heb je grote kans het concertpodium te halen. Dat is misschien niet eerlijk, maar als iedereen op familiefeestjes muziek maakt en over niets anders praat dan muziek, dan bouw je op jonge leeftijd soms al een beslissende voorsprong op. vaste begeleider komt, maar met pianist In Oostenrijk is de ‘muzikale adel’ Christian Koch, die gespecialiseerd is in deze nog krachtiger. De begeerde stoel wat in de vergetelheid geraakte Weense van concertmeester van de Wiener Philharmoniker ging generaties lang over van muziektaal van de twintigste eeuw. vader op zoon Küchl. Ook de Grote Zanger Een hoogtepunt in de geschiedenis van van dienst van vanavond is hooggeboren. Grote Zangers was de muzikale lezing die Boesch sr. is de beroemdste Papageno (vogelvanger uit Mozarts Die Zauberflöte) uit Florian Boesch hield na afloop van zijn de geschiedenis van de Salzburger Festspiele optreden van Die schöne Müllerin. Vanavond terwijl oma Ruthilde ‘Kammersängerin’ is. Dat zal Boesch, samen met Koch, opnieuw de gespeelde werken toelichten en met u in is de hoogste staatsonderscheiding nog uit de Habsburgse tijd die Oostenrijk een zanger gesprek gaan. Misschien kunt u tijdens het concert alvast een interessante vraag verlenen kan. Oma Boesch gaf Florian en verzinnen. Ik verheug me er hoe dan ook op, passant nog zangles. en hoop dat het gesprek net zo onvergetelijk wordt als de vorige keer. Florian Boesch ademt Oostenrijkse muziekcultuur. Je moet wel Oostenrijker zijn om op het idee te komen de onbekende Theo van den Bogaard cyclus Reisebuch aus den österreichischen Stichting Grote Zangers Alpen van Ernst Krenek uit te voeren. Zoals Schuberts Winterreise gaat over De serie Grote Zangers wordt georganiseerd i.s.m. een man die door een winters landschap Muziekgebouw aan ’t IJ zwerft, zo zal Florian Boesch ons vanavond aan de hand nemen op een reis door de Oostenrijkse Alpen. Ondanks dat de cycli honderd jaar verschillen, gaan ze in essentie over hetzelfde: over een zoektocht naar een ‘Heimat’, een thuisland, metafoor voor de zoektocht naar het zelf. De stijl van Krenek is zo specifiek, met jazzelementen en volksmelodieën, dat Boesch niet met zijn 4
Toelichting Aan het eind van zijn leven, in 1827, schreef Franz Schubert de liederencyclus Winterreise. Een jaar later stierf hij op eenendertig jarige leeftijd. Honderd jaar later componeerde Ernst Krenek een ‘Sommerreise’: de cyclus Reisebuch aus den österreichischen Alpen. Krenek was toen bijna even oud als Schubert toen die stierf, maar in tegenstelling tot Schubert stond hij aan het begin van een lang en rijk leven. De indirecte aanleiding voor Kreneks liederencyclus zal waarschijnlijk het Schubertjaar 1928 zijn geweest toen men in Wenen de beroemde stadgenoot herdacht. De directe aanleiding was een reis door de Oostenrijkse bergen in de zomer van 1929. Toen Krenek in Wenen terugkwam schreef hij binnen een maand tijd de twintig liederen van de cyclus, op eigen teksten. Terwijl de liederen van Schubert – zowel de cycli als de losse liederen – doortrokken zijn van weemoed en verlangen naar een ideale wereld in de onbereikbare verte, het ‘Jenseits’, was Krenek een realist. Hij ging op reis als onderzoeker en zocht naar zijn eigen identiteit in een wereld die bezig was ineen te storten. Hij zag het gevaar van de opkomende nazipartij onder leiding van ‘de bloedige hansworst’ zoals hij Hitler noemt in het lied Politik. Ook was hij zich bewust van het gevaar van het opkomende toerisme met de oppervlakkige reizigers die luidruchtig inbraken in een tot dan toe onaangetaste wereld. Heimwee naar die pure wereld speelde Krenek zeker parten, maar met open vizier trad hij de veranderingen en de dreiging tegemoet. Zo luidt de tekst van het laatste lied Entscheidung: ‘Het verlangen zal altijd blijven knagen, want daar houden wij van! Verlangen waarnaar? Naar een ander leven,
een andere tijd. [...] Dat zal ik altijd verlangen, maar het is onmogelijk! Houd van de wereld zoals zij is! Houd van jezelf zoals je bent! [...] Ik wil leven in de vrijheid van mijn geest die ik zelf bestuur, ik wil mijn lot omarmen en altijd naar het nieuwe verlangen, zolang mijn lampje blijft branden!’ En dat deed Krenek: hij omarmde zijn lot. Nadat het naziregime vanaf 1933 uitvoeringen van zijn werk en dat van vele andere ‘entartete Künstler’ had verboden, en toen in 1938 Oostenrijk door de nazi’s werd geannexeerd, emigreerde hij naar de Verenigde Staten. Daar leefde en werkte hij door en bleef openstaan voor elke vernieuwing in de muziekwereld. Zijn vaak wisselende muziekstijlen leverden hem het predicaat van ‘eclecticus’ op.
Schubert had steun aan zijn vrienden, Krenek miste in Amerika geestverwanten Een eeuw eerder werkte Schubert in Wenen daarentegen gestaag door aan zijn eigen nieuwe idioom. Zijn werk wekte verwondering en afkeuring, maar binnen de intimiteit van zijn vriendenkring en de sympathisanten daarbuiten vond hij bescherming tegen de boze buitenwereld. Wat dat betreft was Krenek in Amerika er veel slechter aan toe 5
Toelichting
want daar miste hij de vertrouwde omgang met geestverwanten. Tegen het einde van zijn leven verzuchtte hij: ‘In Amerika kan je je niet echt thuis voelen. Ik ben nu nergens meer thuis.’ Terwijl Schubert zijn leven lang ‘thuis’ in Wenen bleef, verlangde hij altijd naar een niet bestaande plek waar hij nóg meer thuis zou zijn. Krenek was een realist: hij nam zijn situatie van ontheemde op de koop toe, en werkte aan een vitaal oeuvre waarin hij steeds het nieuwe omarmde.
Liederen van Franz Schubert Talloos zijn de liederen van Schubert waarin een dolende ziel op weg gaat om rust te vinden in de natuur. Zo ook Der Wanderer. Bezield door het licht van de maan trekt hij erop uit, en de natuur geeft hem rust. Hoewel hij alleen is, lijkt de wereld hem goed. Ook Der Pilgrim trekt erop uit in wandeltempo. Maar in plaats van harmonie met zijn omgeving vindt hij leegte. Zijn doel zal hij niet bereiken en in het laatste couplet neemt de muziek een smartelijke wending: het gedroomde ‘daarginds’ zal nooit dichterbij komen. Op zijn allerbest is Schubert echter in Der Wanderer an den Mond. Hierin benijdt de reiziger zelfs de maan om haar eeuwige plaats aan de hemel, terwijl hijzelf steeds zoekend blijft. Het strakke wandelritme, de eenvoud van muziek en tekst, het verlangen dat zich in een paar kleine wendingen losmaakt van het doorgaande ritme, dit alles is omgesmolten tot een perfecte eenheid, door geen enkele overbodige noot ontsierd. 6
Terwijl Schubert in zijn voorlaatste levensjaar werkte aan de liederencyclus Die Winterreise, schreef hij als ‘tussendoortje’ drie liederen op Italiaanse teksten van Pietro Metastasio. Uw wenkbrauwen gaan al omhoog, en terecht: de naam Metastasio is vooral verbonden aan de opera. Mozart schreef wel drie opera’s op zijn teksten. Schubert heeft, met de geur van geld en roem al in de neus, zijn leven lang geprobeerd opera’s op de bühne te krijgen. Toen hij bij een vriend de Italiaanse operazanger Luigi Lablache ontmoette, componeerde hij ijlings drie opera-aria’s D902 voor diens sonore basstem. Net als Krenek was Schubert dus best in staat om uit verschillende vaatjes te tappen. Maar uiteindelijk horen deze liederen tot zijn minst geslaagde en minst uitgevoerde werken: Schubert deed er beter aan, trouw aan zichzelf te blijven.
Kreneks Reisebuch aus den österreichischen Alpen Ernst Kreneks liederencyclus Reisebuch aus den österreichischen Alpen is eigenlijk een monoloog verdeeld over twintig liederen, afwisselend gezongen in ‘Sprechgesang’ en flarden van lyrische melodieën. Het begint onschuldig met een Schubert-achtige melodie die klinkt als een volksliedje: ‘Ik trek erop uit om mijn vaderland te ontdekken’, zo luidt de tekst. Wat hij in de volgende liederen ontdekt, is bedenkelijk en zelfs onheilspellend. Muzikaal past Krenek zich als een kameleon aan de woorden aan: romantische tonale lyriek wordt afgewisseld met Alban Berg-achtige
Toelichting
atonaliteit en in de spraakmelodieën schuift hij aan bij Kurt Weill en Hanns Eisler. In Unser Wein keert hij weer terug naar Schubert, maar dan de lieve romanticus want dát was het beeld dat men in de vroege twintigste eeuw van hem had. De tekst is geen poëzie maar een soort dagboek vol zwartgallige ironie: in het lied Alpenbewohner noemt hij de lawaaierige toeristen ‘wilde Nomaden’ en in Friedhof im Gebirgsdorf merkt hij op dat zelfs de doden hier werken om geld in het laatje te brengen, want tegen betaling kan men op het kerkhof hun resten bezichtigen. Krenek onderzoekt het land en zijn bewoners in het tijdsgewricht waarin alle oude gekoesterde waarden letterlijk op de helling staan: spoedig zou alles afglijden in een verstikkende lawine, ontketend door Hitler en zijn trawanten. Het lied Politik klinkt als een waarschuwing: ‘Broeders, luister naar een ernstig woord, [...] stuur de bloedige hansworst eindelijk weg, beëindig de doodsmaskerade, want het is nu genoeg!’ Het doet denken aan de waarschuwing van Charlie Chaplin, tien jaar later in 1940 uitgesproken aan het eind van zijn film The Great Dictator. In het laatste lied Epilog besluit Krenek echter tegen beter weten in met welluidende en pompeuze akkoorden: ‘Ik ga, en weet niet waarheen, maar toch ben ik niet verbaasd dat ik desondanks vrolijk ben’. Deze vrolijke wending na een schildering van de zwarte tijden die Krenek zag aanbreken, is eigenlijk het enige dat in deze geniale liederencyclus bij ons in het verkeerde keelgat kan schieten. Tekst toelichting: Katja Reichenfeld
7
Liedteksten Franz Schubert Der Wanderer Tekst: Friedrich von Schlegel (1772 - 1829)
Het licht van de maan spoort mij aan tot vertrek. ‘Nieuwe plaatsen moet je ontdekken, weg van elk klagen’. Wie deutlich des Mondes Licht Zu mir spricht, Mich beseelend zu der Reise; ‘Folge treu dem alten Gleise, Wähle keine Heimat nicht. Ew’ge Plage Bringen sonst die schweren Tage; Fort zu andern Sollst du wechseln, sollst du wandern, Leicht entfliehend jeder Klage.’ Sanfte Ebb und hohe Flut, Tief im Mut, Wandr’ ich so im Dunkeln weiter, Steige mutig, singe heiter, Und die Welt erscheint mir gut. Alles reine Seh ich mild im Widerscheine, Nichts verworren In des Tages Glut verdorren: Froh umgeben, doch alleine.
Der Pilgrim Tekst: Friedrich von Schiller (1759 - 1805)
In de lente van mijn leven ging ik op reis. Nimmer stond ik stil, toch bleef altijd verborgen wat ik zoek en wil. Daar is nooit eens hier! Noch in meines Lebens Lenze War ich, und ich wandert‘ aus, Und der Jugend frohe Tänze Ließ ich des Vaters Haus. All mein Erbteil, all mein Habe Warf ich fröhlich glauben hin, Und am leichten Pilgerstabe Zog ich fort mit Kindersinn. Denn mich trieb ein mächtig Hoffen Und ein dunkles Glaubenswort, ‘Wandle,’ rief‘s, ‘der Weg ist offen, Immer nach dem Aufgang fort.’ ‘Bis zu einer goldnen Pforten Du gelangst, da gehst du ein, Denn das Irdische wird dorten Himmlisch, unvergänglich sein.’ Abend ward‘s und wurde Morgen, Nimmer, nimmer stand ich still, Aber immer blieb‘s verborgen, Was ich suche, was ich will. Berge lagen mir im Wege, Ströme hemmten meinen Fuß, Über Schlünde baut ich Stege, Brücken durch den wilden Fluß.
8
Liedteksten
Und zu eines Stroms Gestaden Kam ich, der nach Morgen floß; Froh vertrauend seinem Faden, Warf ich mich in seinen Schoß. Hin zu einem großen Meere Trieb mich seiner Wellen Spiel; Vor mir liegt‘s in weiter Leere, Näher bin ich nicht dem Ziel. Ach, kein Steg will dahin führen, Ach, der Himmel über mir Will die Erde nicht berühen, Und das Dort ist niemals hier!
Der Wanderer an den Mond Tekst: Johann Gabriel Seidl (1804 - 1875)
Ik wandel van land naar land, en voel me ontheemd. Overal waar jij gaat, maan, is jouw thuis. Ich auf der Erd‘, am Himmel du, Wir wandern beide rüstig zu: Ich ernst und trüb, du [hell]2 und rein, Was mag der Unterschied wohl sein? Ich wandre fremd von Land zu Land, So heimatlos, so unbekannt; Berg auf, Berg ab, Wald ein, Wald aus, Doch bin ich nirgend, ach! zu Haus. Du aber wanderst auf und ab Aus Ostens Wieg‘ in Westens Grab, Wallst Länder ein und Länder aus, Und bist doch, wo du bist, zu Haus. Der Himmel, endlos ausgespannt, Ist dein geliebtes Heimatland; O glücklich, wer, wohin er geht, Doch auf der Heimat Boden steht!
9
Liedteksten
Drei Gesänge
Il traditor delusco
Tekst: Pietro Metastasio (1698 - 1782)
L’incanto degli occhi Jullie sterren leiden mij. Als jullie schijnen geven jullie moed, als jullie zijn verduisterd heb ik angst. Da voi, cari lumi, Di pende il mio stato; Voi siete i miei Numi, Voi siete il mio fato. A vostro talento Mi sento cangiar, Ardir m’inspirate, Seliete splendate; Se torbidi siete, Mi fate tremar.
10
Wee mij, ik heb angst en moet hier weg. Waar ben ik? Om mij heen is vuur en de aarde beeft. Duistere krachten voel ik in mij. Recitative: Aimè, io tremo! Io sente tutto in ondarmi Il seno di gelido sudor! Fuga si, ah quale? Qual’ è la via? Chi me l’addita? Oh Dio! che ascoltai? Che m’avvenne? Oh Dio! che ascoltai? Ove son io? Aria: Ah l’aria d’intorno lampeggia, afavilla; Ondeggia, vacilla l’infido terren! Qual notte profonda D’orror mi eiroonda! Che larve funeste, Che smanie son queste! Che fiero spavento Mi sento nel sen!
Liedteksten
Il modo di prender moglie Ik heb besloten: ik neem een vrouw om mijn schulden af te betalen. Or sù! non ei pensiamo, Corraggio e concludiamo, Al fin s’io prendo moglie, Sò ben perché lo fò. Lo fò per pagas i debiti, La prende per contanti, Di dirlo, e di repeterlo, Difficoltà non ho. Fra tanti modi e tanti Di prender moglie al mondo, Un modo più giocondo Del mio trovar non sò. Si prende per affetto, Si prende per rispetto, Si prende per consiglio, Si prende per puntiglio, Si prende per capriccio, È vero, si o nò? Ed io per medicina Di tutti i mali miei Un poco di sposina Prendere non potrò? Ho detto e’l ridico, Lo fò per li contanti, Lo fanno tanti e tanti Anch’ io lo farò.
11
Liedteksten
Ernst Krenek Reisebuch aus den österreichischen Alpen op. 62 Tekst: Ernst Krenek
Deel I Motiv We gaan van hier naar daar, op zoek naar onszelf en ons thuisland. Uiteindelijk komen we bijna overal achter, behalve tot welk land we behoren. Ich reise aus, meine Heimat zu entdecken. So ist’s mit uns: Unglaube gegen uns selbst ist zutiefst in uns verwurzelt, was andern selbstverständlich, ist uns Problem: ob wir daheim sind, wo wir geboren. Zusammengebraut aus verschiedenstem Blut, mit vielem begabt, doch mit Zweifel zumeist, irren wir hin und her, suchend uns selbst und die Heimat, und kennen am Ende fast alles, nur nicht das Land, dem wir gehören. So reis’ ich aus der Stadt in die Berge, die in mein Fenster schauen und den Horizont unsrer Tage freundlich umschliessen, neugierig, ob ich’s finde: mein Vaterland.
12
Verkehr De kabelbaan gaat steeds hoger, zo schoon en mooi. Liever nog ga ik met de auto om het landschap te voelen dat je doorkruist. Maar je ontmoet alleen andere mensen als je met de bus gaat. Alles komt goed, geduld! Mit der Bergbahn geht’s elektrisch immer höher, immer höher durch den Wald, über die frühlingsbunten Wiesen. Hart am Abhang schleicht sie hin, so still und reinlich, als wär’ sie selbst ein Stück Natur und nicht hingesetzt von Menschen. Noch lieber fahr’ ich aber Automobil: das geht schön langsam, und man spürt das durchmessene Land. Doch im Postauto erst lernst du die Menschen kennen. Die Härten des Fahrplans mildert sozialer Sinn der Passagiere, und so steigt immer noch einer auf, immer noch einer, immer noch, immer, mit einem Witz scheuchend die Qual der Enge. Der Chauffeur kann kaum zu seinen Hebeln, und auf der unmöglich steilen, alten Strasse rutscht der Wagen oft bedenklich. Doch es geht, es geht schon, nur Geduld! Und jeder kommt ans Ziel und lächelt freundlich. Unbedankt geschieht so die schwerste Arbeit,
Liedteksten
denn wem soll man es auch rühmen, dass die Strasse wüst und gefahrlich, der Lenker aber kühn und prächtig ist? Der Durchschnitt findet Anwert nur. So aber ist dies Volk, dass es durch Talent den Mangel und die eigne Indolenz besiegt. Kloster in den Alpen Ook al heeft het grote klooster in het dal alle voorzieningen, de bewoners zijn geen slaaf van de technologie zoals wij. De monniken nemen afstand van de menigte en het geheim blijft verborgen. Riesengross liegt das Kloster da im Tal, unverrückt und nicht berührt vom Strom der Zeit. Zwar haben sie auch alles: Wasser, elektrisches Licht, Telefon und den Rest: doch sind sie der Technik Sklaven nicht wie wir. Im ewig stillen Saai, zwischen hunderttausend Büchern, während freundlich die Mittagssonne auf altersgrauen Bänden spielt, erklären elegante Mönche mit wohlberechtigtem Hochmut dem hergelaufnen Pöbel, was zu zeigen sie ihm gut finden. Kühl entfernen sie sich, und unentschleiert bleibt das Geheimnis, das in dem Riesenbau du walten fühlst. Abends dann beim Wein im Klosterkeller magst du nachdenken, was für ein sinnlos Leben du führst.
Wetter Het weer in de Alpen is nooit naar de wens van de reiziger. Het verandert per uur en laat ons nooit vergeten dat we slechts een half leven leiden zonder zon. Unverbindlich ist das Wetter in den Alpen, nicht bequem und nicht dem Wunsch des Reisenden entgegenkommend. Unverlasslich wie ein Lieferant wechselt es von Stunde zu Stunde, von Tal zu Tal. Niemals lasst es uns vergessen, dass wir in einer unwirtlichen Zone hausen, dass unser Leben nur ein halbes Leben ist, weil ihm die ewige Sonne fehlt. Geduld wird hier gelernt, wenn wieder und wieder sich die Berge in die grauen Schleier hüllen, und der stille Regen niedertropft. Dann wird es plötzlich heil des Abends, man ist des schönen Morgens sicher, doch in der Frühe regnet’s wieder ...
13
Liedteksten
Traurige Stunde Soms ben ik bang om te reizen. Welk recht heb ik om binnen te dringen in andermans leven? Wat als alles fout gaat en ze mij willen straffen? Elk afscheid is een stukje dood, het leven onherstelbaar verdwenen. Maar na een korte slaap zijn alle boze geesten verdwenen. Nicht jeder Reisetag ist schön und festlich, manchmal überfallt mich Bangen, grundlose Unrast, und das Herz wird schwer. Ist es nicht vermessen, nur aus Neugierde zu reisen, sich in andrer Menschen Kreis zu drängen, nur um nachzuschauen, wie es da ist? Wie, wenn sie mich fragen: ‚Nun, du Fremder, Zugereister! Was bringst du uns? Was willst du hier? Kein nützliches Geschäft? Kein Grund? Nur Neugier?‘ Was dann? Und wenn daheim zur Strafe alles fehlgeht, Unordnung und Wirrnis meine Heimstätte rasch überwuchern, was geschieht? Nachts im fremden Zimmer lieg’ ich dann und kann nicht schlafen, ringsum die Gespenster wachsen immer höher, wachsen immer höher, wachsen und ersticken mich. Das Wandern bringt uns noch näher dem Tode als die Lebensstunde sonst, und jeder Abschied, sei es vom Geringsten, ist ein Stückchen Tod, dem endgültigen vorgestorben. 14
Wieder ein Ding weg aus dem so engen Kreis! Alles wird heruntergelebt und ist dann fort, unwiederbringlich, unwiederbringlich, unwiederbringlich fort! Das frühe Morgenlicht scheucht die Gespenster. Nach kurzem Schlaf ruft dann vielleicht die Sonne zu der neuen Unternehmung, und das Trübe ist vergessen! Friedhof im Gebirgsdorf Zelfs de doden hebben geen eeuwige rust en worden na tien jaar opgegraven, om ruimte te maken voor een nieuw lijk. Tegen betaling kun je de overblijfselen zien en zo verdienen ook de doden nog geld. Selbst die Toten in dem kleinen Kirchhof müssen noch bergabwärts liegen, weil der karge ebne Boden den Lebenden dienen muss. So ist sogar die letzte Ruh’ ein halbes Stehn, und hart und mühsam wie das saure Leben war. Auf der Gräber dürrer Glatze pieken magre Hühner, an den Kreuzen trocknet Kinderwäsche. Und nicht einmal ‚ewig‘ ist die so gestörte Ruhe, denn nach zehn Jahren wird, was blieb, von neuem ausgescharrt, denn in die Grube drängt der frische Leichnam. Im düstren Beinhaus wird sodann das lockere Skelett zerrissen, die kahlen Schädel liegen oben,
Liedteksten
unten wirr in Haufen das Gebein. Gegen fünfzig Groschen Eintritt könnt ihr euch die Reste anschaun, und so arbeiten auch noch die Toten. Wie muss einst Auferstehung sein in diesem Tal der Schmerzen, wenn all die stumm ertragne Not empor sich reckt und diese Toten ihre Gräber aufsprengen, und die Riesenleichensteine, diese ewigen Alpen einstürzen? Verwirrt stolpert man ins Sonnenlicht und versteht, dass auch die Lebenden hier nicht sehr lustig sind.
Deel II Regentag Sommige regendagen beginnen mooi, maar al snel zakken de wolken en regent het de hele dag. Vandaag is een rustdag en klinkt het vredige tikken van de regen op het dak. Es gibt Regentage, die sehr schön sind. Morgens zwischen acht und neun zeigt sich die Sonne zwischen feuchten Schleiern. Bald entschwindet sie dem Blick, und trüb und trüber senken sich die Wolken. Langsam fängt es an zu regnen und man weiss: nun hört’s bis abends nimmer auf. Unrast, Unternehmungslust und Neugier gehn auf Urlaub, und ein stiller Ruhetag wird heute sein. Das Nahe, Kleine, Einzelne empfiehlt sich der Betrachtung: eine Pfütze auf dem Weg, das wachsende Bächlein im Strassengraben, eine Bäuerin mit einem Parapluie. Nachmittag sitz’ ich dann am Fenster, in der Karaffe glänzt der dunkelrote Wein, den man geruhsam trinkt, nichts als dem Ablauf der Stunden zugewandt. O wunderschöner Ruhetag, friedevolles Plätschern auf dem Dach, und Müssiggang, den man nur hier geniesst!
15
Liedteksten
Unser Wein (Dem Andenken Franz Schuberts) Onze wijn komt uit het zuiden en het oosten van Alpen. Door buitenlanders geminacht, net als bijna alles wat wij hebben. Maar niets is mooier dan door de gaarden te wandelen in de vroege zomer. En heel hoog, door de dennen heen, zoekt een kleine wijnberg zijn weg naar de zon. Von Süd und Ost belagert stürmisch unsre Alpen unser Wein. Da ist der weisse Wein aus Wien und Gumpoldskirchen, der von Krems, aus der Wachau, dann die von Baden, Soos, Pfaffstätten und der rote von Vöslau, und weiter dann im Süden unsrer Steiermark das Hochgewächs von Luttenberg. Zumeist verachtet von den Fremden wie das meiste, das wir haben, weil zu anspruchslos im Äussern ist die Gabe, ist köstlich unser Wein nur dem, der ihn zu finden weiss. Nichts ist so schön als wie im frühen Sommer durch das Weingebirg zu gehn, wo auf unabsehbar schrägen Flächen emsig still und unverdrossen an den grauen Stecken grüne Männlein aufwärtsklimmen. Weisse Rebhäuschen, schmuck und zierlich, unterbrechen ihre holde Pilgerfahrt, und noch ganz oben, wo schon der schwarze Nadelwald herrschen will, drängt sich ein schmaler Weinberg zwischen die Föhren, bietet sich der Sonne dar... 16
Rückblick Ik heb nog geen innerlijke rust gevonden in deze dagen van conflict. Overal in de bergen zien we de onbereikbare bronnen van leven. Waar behoren wij? Was hab’ ich bis jetzt nun gefunden? Innre Ruh hat sich nicht eingestellt. Wir in der Zei ten Zwiespalt haben es schwer. Stadtgeboren, angehängt dem Betrieb der Zeit, sehn wir da draussen in den Bergen überall die unerreichbaren Quellen des Lebens, in jedem Haus das Zeugnis bessrer, noch naturverbundner Zeiten. Ist denn für uns wirklich das Band unknüpfbar zerrissen? Und den Niederbruch des Lebenswerts bejahen, die Verpöbelung des Menschen? Wer gibt Antwort wohin wir gehören? Wohin? Auf und ab Mensen rennen als gekken door de Alpen, alsof ze vervloekt zijn. Elkaar fotograferend en niets ziend, omdat ze postkaarten moeten schrijven. Verveeld bedekken de bergen hun hoofden als het volk op hun tenen trapt. Auf und ab wie die Narren rennen die Menschen den Sommer über auf und ab in diesen Alpen, als ob ein alter Fluch sie hetzte, als ob man Platzpatronen hinter ihnen anbrennte.
Liedteksten
Ungeduldig und beflissen, nach den dürren Weisungen der Reisebücher, Alpenführer, Fahrpläne und Prospekte laufen sie herum, die einen hin, die andern her, mehr leidend als geniessend und versichern: ‚Ach, wie schön! Ach, wie schön!‘ photografieren sich und dahinter auch wohl einen Berg und sehen nichts, weil sie Ansichtskarten schreiben müssen. Ein Geist der Menschenfeindschaft wächst riesig unter ihnen auf, denn jeder, dem man begegnet, ist ein böser Konkurrent für Autoplätze, Gasthaustische, bessres Essen, Aussichtspunkte, Nachtquartier und alles Übrige. Die Sinnlosigkeit der Mühe steht auf den verdrossenen Gesichtern, doch die weiss Gott von welchem Dämon verhängte Pflicht wird stumpfsinnig erfüllt. Gelangweilt verhüllen die grossen alten Berge ihre Häupter, wenn der Pöbel ihnen auf die Füsse tritt. Alpenbewohner (Folkloristisches Potpourri) De Alpen worden bevolkt door wilde nomaden. Op zaterdagavond wordt het berghotel een gekkenhuis. De dorpbewoners zingen een bierdoordrenkt lied. Buiten klinken de motoren als raketten op een slagveld, en de bestuurders vullen de eetkamer met barbaars gebrul: zo moet het einde van de wereld zijn!
Die Alpen werden von wilden Nomaden bewohnt, Mit ungeheurem Larm kommen sie hergebraust, Sommer und Winter spei’n die geduldigen Züge ihre Scharen aus. Heuschrecken gleich bedecken sie das Land. Mit unsäglicher Banalität schreien sie laut und deutlich in die Landschaft, als wollten sie den Berggeist wecken. Selten sieht man Urbewohner stumpf und mürrisch den Greu’l betrachten und im Stillen den Gewinn berechnen, den sie den Fremden aus Norden, die so seltsam sprechen, obgleich es deutsch sein soll, aus der Tasche ziehen werden. Was uns noch fehlt, sind Leute von drüben, mit schwarzen Schiffskoffern, herdenweise, rücksichtlose, furchtbare. Hätten wir ‚English church‘ und ‚golf de haute montagne‘ auch bei uns (mit achtzehn holes), sie würden lieblich sich zum Ganzen fügen. Am Samstagabend wird das Berghotel im Handumdrehn zum Irrenhaus, denn in dem Saale lassen, von dem Bier ermuntert, alle Eingebornen einen desperaten Cantus steigen. Auf der Veranda kräht ein altes Grammophon die neuesten Schlager, draussen aber krachen Motorräder wie Raketen auf dem Schlachtfeld, die von ihnen Abgesessen, schwanken drecküberkrustet, wie Vorweltungetüme in den Speisesaal, der vom Gebrüll der Barbaren dröhnt. So muss Weltuntergang sein! 17
Liedteksten
Deel III Politik Moet politiek alles overheersen in dit land? Denk aan de tijden dat duizenden van ons dagelijks slachtoffer waren. Dat jullie kinderen stierven door honger en kou. Broeders, stuur de bloederige hansworst weg. Kijk naar de vrije mensen van het Westen en leer van hen voordat het te laat is. Ihr Brüder, hort ein ernstes Wort: muss denn in diesem Lande alles, alles Politik sein? Sind wir gestraft für unsre Sünden mit unheilbarem Irrsinn? Habt ihr denn ganz verlernt, zu leben um des Lebens willen? Wir waren ausersehn, Hirten zu sein für die vielen Völker des Ostens und Südens, die mit uns vereint waren. Wir haben die Aufgabe nicht erfüllt, die Prüfung nicht bestanden, von schlechten Lehrern schlecht vorbereitet. Die Strafe war fürchterlich. Oder habt ihr das vergessen? Gedenket, Brüder, der Zeit, da uns Tausende fielen täglich, dem Mutwillen ausgeliefert! Wie der Hunger uns gequalt hat, Elend, Kälte, Finsternis die einzigen Begleiter und Regenten unsres Lebens jahrelang! Wie eure Kinder starben, ausgehungert und erfroren, wie die Greise auf der StraBe helen, wie die Fliegen in der Herbstzeit, 18
wenn sie es nicht vorgezogen, sich an schlechten Stricken aufzuhängen. Gut, wir haben die Peiniger verjagt doch ist euch Peinigung und Lust an Qual so sehr Natur geworden, dass wir uns jetzt gegenseitig zerfleischen müssen? Habt ihr denn alle Lust am Leben ganz verloren, wird kein Tag mehr ohne Galle sein? Ihr Brüder, schickt den blutigen Hanswurst endlich heim, beendet die Todesmaskerade, denn es ist genug jetzt! Oder es kommt noch schlimmer, und wir werden untergehen. Blickt hin gegen Westen, wo ein freies Volk auf freien Bergen wohnt, und lernt von ihm, wenn es auch spät ist, bald ist es allzuspät! Brüder, hört, es ist die höchste Zeit! Und hat das blutige Gespenst sich endlich in die tiefste Höhle dieser Berge verkrochen, so lasst uns einen Stein davor wälzen, gross wie der Dachstein, und an diesem Tag soll dann ein Lied erklingen, wie man’s in diesen Alpen noch nie gehört! Brüder! Es ist höchste Zeit!
Liedteksten
Gewitter
Heimweh
Plotseling kleurt de lucht zwart tussen de witte toppen. De donder walst van berg naar berg. Storm, reinig ons van domheid, boosheid en nare onbeschaamdheid.
Soms heb ik heimwee naar mijn stad. In de Alpen is alles simpel en eerlijk, in de stad is alles nog geheim vol mooie geschiedenis. Ik heb vertrouwen in de oude bodem die tot uiting komt in nieuwe vormen, maar niet in het nieuwe idee.
Plötzlich wird es schwarz zwischen den weissen Gipfeln, Wolken, gelb und gefährlich, brechen herein von allen Seiten. Sturzbäche sendet der Himmel herab, brüllend wälzt sich der Donner von Berg zu Berg. Entsetzt, mit nassen Füssen, wund, mit keinem trockenen Faden am Leib, flieht der lächerliche Stadtfrack talwärts und denkt mit Recht, dass die Natur nicht für ihn gemacht ist. Wetter, komm und reinige uns von Dummheit, Bosheit, schleichender Gemeinheit! Gib uns die Klarheit wieder, dass der Regenbogen des Geistes strahle! Die Bäume brausen gewaltig, dunkelbraun schwellen die Bäche, das schwarze Verderben steht über uns! Doch oben, fern durch den Regenschleier schimmert blauer Himmel, und die höchsten Spitzen ragen wie Gespenster. Jetzt in gewaltigem Sturz braust das Licht nieder, von der funkelnden Spitze auf den Gletscher herab, an ungeheuren Abgründen schwarzen Schattens vorbei, und die Sonne füllt mit unendlichem Glanz das Tal.
Manchmal, in all dem Grossen, gewaltig Schönen empfind’ ich Heimweh nach meiner Stadt. Einfach und grad ist alles, groG und gewaltig auch in diesen Alpen, dort aber ist um alles noch ein Geheimnis, der Zauber dunkler, wirrer, prachtiger Geschichte. In verborgnen kleinen Dingen spiegelt sich noch heute Grösse, Glanz und Trauer alter, lang vergangner Zeiten. Diesem alten Boden, seinem unverwüsteten Duft, der in ewig neuer Gestalt Geist werden lässt, spielend wie ein Gott mit Kostbarkeiten, ihm vertrau’ ich, nicht der neuen Idee. Dies weht mich an, wenn ich durch ihre Strassen gehe, da wo die niedem gelben Hauser stehn, durch das grüne Tor seh’ ich in dem alten Hof den Lindenbaum. Hier verbindet sich das Bild der Lebensfülle dem Gedanken der Weisheit, die im Engen sich erfüllend alle Weite von selber hat. Mag die Weite auch zertrümmert scheinen, unverloren bleibe der Geist! Wer auch immer ihn verleugnet, ich bleib’ ihm treu. Er wird sicher wieder gelten, wenn der Wahn dieser Zeit vorbei. 19
Liedteksten
Heisser Tag am See
Deel IV
Alles hier is mild en zuidelijk en de zon schijnt met een ongebruikelijke warmte. Genade spreidt zijn vleugels uit over het leven. Is dit misschien het Beloofde land, mijn thuisland?
Kleine Stadt in den südlichen Alpen
Hier ist alles weich und südlich, und die Sonne scheint mit ungewohnter Glut. Auf den Bergen schwebt jener leichte Dunst, den nur des Südens Sonne schafft, und macht sie fem und durchsichtig. Etwas wie Sicherheit glaub’ ich hier zu fühlen: Eine Gnade beginnt ihre Flügel auszubreiten über das Leben, und des Menschen Los ist nicht nur Kampf. Irgendwo im Mittagsglast schwebt singend eine Frauenstimme über dem See, sonst regt sich nichts. Nur ein Fischlein springt manchmal mit leisem Schlag über das Wasser. Ist das vielleicht das verheissene Land? Ist das vielleicht die Heimat, die ich suche?
20
Smalle stegen tussen hoge huizen, vol leven. ‘s Avonds speelt de blaaskapel zoals het hoort. Het leven in het Zuiden is het waard geleefd te worden. Geprezen ben je, levendige stad. Schmale Gassen, tief und dunkei, zwischen hohen Häusern steil und weiss, die, seltsam ineinander verwachsen, wie ein Haus sind, und nur abenteuerlich zerklüftet vom Menschen. Dazwischen geht es bunt zu, und man ahnt das andre Blut. Auf dem Platz, der in der Sonne brütet, stehen zierliche Arkaden, liebliche Blumen aus südlichem Samen entsprossen, den ein guter Wind einstens hieher geweht. Und ringsum steigt das breite Tal zu endlosen Höhen auf, und noch am fernsten sanften Hügelrand, der schon ans Hochgebirg zu grenzen scheint, baut sich ein kleines Dörfchen auf, am blauen Himmel heil hingesetzt. Abends dann auf dem Platze spielt die Kapelle feurige Weisen, ein bisschen falsch, ein wenig schnell, ganz wie sich’s gehört, denn wir sind ja im Süden, und das Leben wird wieder lebenswert! Gepriesen seist du, lustige Stadt!
Liedteksten
Ausblick nach Süden
Entscheidung
Van ver voel ik het Italiaanse licht, niet mijn thuisland. Toch lijkt het of ik liever daar zou zijn. Het is ons lot om altijd te denken dat geluk elders is.
We houden van het verlangen. Het verlangen naar een ander leven, een andere tijd. Ik wil leven in de vrijheid van geest, die mij de richting wijst.
Und über den Bergen liegt Welschland, heil und heiter stehn Sonne und Mond über den Höhen, während hier noch Wolken drohn. Und ich ahne von fern das italische Licht, ewige Wahrheit des Lebens, schwebendes Dasein, Gnade des Himmels und der Erde ... Und über den Bergen liegt Welschland — meine Heimat nicht. Und doch ist mir manchmal so, als wär’ ich lieber dort daheim. Uns ist gegeben, dass wir immer meinen, anderswo wäre das Glück, und so beneiden wir alle, die anders sind. Und doch muss die Distel ihr Glück auf ihrem Boden finden, denn in den schönsten Garten verpflanzt, wird doch nie eine Rose aus ihr, und nur wenn wir uns still bescheiden, wird uns jenes Glück vielleicht zuteil.
Die Sehnsucht wird immer weiter bohren, denn wir lieben das! ‚Sehnsucht wonach?‘ Nach einem anderen Leben, nach einer andern Zeit, wo Natur und Mensch eins sind und Gleichklang alles, was geschieht! ‚Glaube, glaube, liebe Seele, das ist nicht gegeben! Nie war es.‘ So will ich es immer wollen, und sei es unmöglich! ‚Liebe die Welt, wie sie ist! Liebe dich selbst, wie du bist!‘ Keine Befreiung? ‚Keine!‘ So will ich also leben in der Freiheit des Geistes der selbst sich die Richtung gibt, ich will mein Schicksal lieben, so wie es mir bestimmt, und nach immer neuem mich sehnen, so lange das Lampchen noch glimmt!
21
Liedteksten
Heimkehr
Epilog
De sneltrein brengt me weer thuis, de reis is ten einde. Laat het mij vergund zijn een thuisland te vinden als ik terugkeer. Lief Vaderland?
Op een poort in een wijndorp ten oosten van de stad staat een spreuk: ‘Ik leef, en weet niet hoe lang. Ik sterf, en weet niet wanneer. Ik ga, en weet niet waarheen, het verbaast mij dat ik nog vrolijk ben’. Ik denk anders: ‘Maar ondanks dat, verwondert het mij niet, ondanks alles, dat ik vrolijk ben.
So trägt der schnelle Zug mich wieder heimwärts, die Reise ist zu End’. Die schnellen Felder fliegen uns vorbei, Wald, Städtchen, Burg und Kapelle, und von neuem empfind’ ich den Schmerz der Verganglichkeit. Bald wird es klar: Jedes Ziel ist ein neuer Anfang, und so werd’ ich wieder reisen und will es gerne tun. Doch möge mir vergönnt sein, eine Heimat dann zu finden, wenn ich wiederkehre. Möchtest du, unser schönes Land mir Heimat sein! Liebes Vaterland?
Am Tag nach meiner Heimkehr geh’ ich durch das Weindorf im Osten der Stadt. Seltsam ist die Strasse, die hinführt. Kein Haus an ihrem Rand, kein Fenster, das dich grüsst — und doch Bauten die ganze lange Strasse hin, niedrig, düster, mit schmalen Pforten wie die Gräber orientalischer Könige. Schlaft auch ein König drin, still hinter den dichten grünen Laden: der Wein. Auf einem Tor steht ein merkwürdiger Spruch, einem Grab so angemessen wie einem Weinkeller auch: Ich lebe, und weiss nicht, wie lang. Ich sterbe, und weiss nicht, wann. Ich geh’, und weiss nicht, wohin, mich wundert’s, dass ich noch fröhlich bin. Betroffen steh’ ich still. Letzte Weisheit alles Reisens, ja des ganzen Lebens? Hier so nahe? Ewiger Zwiespalt der Kreatur! Und doch ist’s anders, denk’ ich drüber nach: Ich lebe, und weiss nicht, wie lang. Ich sterbe, und weiss nicht, wann. Ich geh’, und weiss nicht, wohin, doch mich wundert’s trotzdem nicht, dass ich trotzdem fröhlich bin! © 1929, 1957 Universal Edition A.G., Wenen
22
Biografieën Componisten Franz Schubert
Franz Schubert (1797 1828) was de zoon van een muzikale schoolmeester die hem leerde vioolspelen. Pianoles kreeg hij van zijn oudere broer. Met zijn mooie jongenssopraan werd hij op zijn elfde aangenomen als koorknaapje in de keizerlijke hofkapel die verbonden was met het ‘Konvikt’, de beste onderwijsinstelling van Wenen. Rond zijn dertiende begon hij liederen te componeren en op zijn zeventiende ontstond
zijn eerste meesterwerk in dit genre: Gretchen am Spinnrade. In zijn liederen maakte Schubert zich los van het type ‘zang met begeleiding’ en maakte de zangstem en de piano tot twee gelijkwaardige partners. Zijn orkestwerken, religieuze muziek, opera’s en kamermuziek werden nauwelijks uitgevoerd, maar met zijn vele liederen, in totaal zo’n 600, maakte hij bij een select publiek grote naam. Door zijn vrienden, regelmatig bijeen in ‘Schubertiades’, leerde hij steeds nieuwe dichters kennen die hem tot zijn liedcomposities inspireerden. Aan erkenning in de salons van zijn vrienden heeft het Schubert niet ontbroken, maar tijdens zijn leven vond slechts éénmaal, acht maanden voor zijn dood, een avondvullend, openbaar concert met zijn muziek plaats. Hoewel hij in 1828 doodziek was en leed aan de gevolgen van een syfilisinfectie en bovendien aan buiktyfus, stond hij toch nog op uit zijn ziekbed om contrapuntles te nemen bij Simon Sechter. Zijn grote behoefte aan ordening en
structuur die vooral uit zijn instrumentale muziek spreekt, moet hiertoe zijn drijfveer zijn geweest.
Ernst Krenek
Ernst Krenek (1900 - 1991) groeide op in Wenen tijdens de nadagen van de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. Zijn vader was officier en de familie was katholiek: ook later bleef Krenek trouw aan deze religie. Hij was een ‘wonderkind’ en begon op zijn zesde te componeren. Tien jaar later ging hij naar het Weense conservatorium. 23
Biografieën
In Wenen was zijn leraar Franz Schreker en aanvankelijk componeerde hij onder diens leiding in een laat-romantische stijl waarin hij de tonaliteit nooit helemaal opgaf. Toen Schreker een aanstelling kreeg in Berlijn ging hij mee. Maar al gauw kwam er een breuk: Schreker vond dat zijn leerling te snel in de openbaarheid trad en Krenek vond Schreker te conservatief. Hij ontwikkelde hij een eigen avantgardistische stijl met schrijnende dissonanten, felle ritmes en Bartókachtige accenten. Als dirigent bij verschillende Duitse operahuizen deed hij ondertussen ervaring op met het muziektheater en in totaal zou hij achttien opera’s schrijven waaronder een paar eenakters. In de jaren twintig was hij enige tijd in Parijs waar hij in contact kwam met de muziek van de Groupe des Six en het neoklassicisme van Stravinsky. Hierdoor geïnspireerd schudde hij de zwaarte van de late romantiek definitief van zich af, en terug in Wenen schreef hij zijn jazzy opera 24
Jonny spielt auf met als hoofdpersoon een zwarte saxofonist. De opvoeringen leidden tot enorme rellen maar een groot publiek was razend enthousiast. Jonny werd een hit over de hele wereld met producties in grote steden als Berlijn, Moskou en New York. Er verscheen zelfs een sigarettenmerk Jonny dat in Oostenrijk nog altijd op de markt is. Krenek was in één klap beroemd geworden. In de jaren daarna ging hij zich echter in de muziek van Schubert verdiepen en vervolgens raakte hij betrokken bij de kring rond Schönberg en maakte hij zich de twaalftoonstechniek eigen. Zijn dodecafonische opera Karel V wekte in 1933 de afkeur van de nazi’s, evenals zijn nog steeds succesvolle opera Jonny spielt auf. In zijn nieuwe status als ‘entartete Künstler’ was het zaak om op tijd weg te komen uit Wenen. Hij vluchtte naar de Verenigde Staten waar hij in 1945 Amerikaans staatsburger werd. In 1942 reageerde hij op de tragedie die in Europa plaatsvond met het schrijnende koorwerk
Klaagzangen van de profeet Jeremia. Toch zat hij zelf niet bij de pakken neer maar experimenteerde met nieuwe muzikale technieken zoals elektronica, aleatoriek en serialisme. Tegelijkertijd werkte hij als leraar onder andere in Boston, Minnesota en Chicago. Vanaf 1966 woonde hij samen met zijn vrouw in Californië en bij zijn dood in 1991 liet hij een omvangrijk oeuvre na in heel uiteenlopende stijlen. Elke stijl beheerste hij volkomen en zelf geloofde hij dat die diversiteit diep geworteld was in zijn karakter.
Biografieën
Uitvoerenden Florian Boesch Bariton De Oostenrijkse bariton Florian Boesch (1971) studeerde aanvankelijk bij zijn grootmoeder, de bekende Weense sopraan Ruthilde Boesch, en later bij Robert Holl. In 2002 gaf hij zijn eerste liedrecital in het Schubert Festival in Schwarzenberg (Oostenrijk). In 2003 debuteerde Boesch als operazanger in de rol van Papageno (Mozarts Zauberflöte) in de Opera van Zürich. Inmiddels is zijn repertoire enorm uitgegroeid en omvat belangrijke werken uit de barok tot en met de twintigste eeuw. Als liedzanger treedt Boesch op met verschillende pianisten, waaronder Christian Koch, Roger Vignoles en Malcolm Martineau. Als concert- en operazanger werkte hij met dirigenten als Valery Gergiev, Philippe Herreweghe en Simon Rattle, en met toporkesten
Foto: Lukas Beck | Wiener Konzerthaus
als het Koninklijk Concertgebouworkest, de Wiener en de Berliner Philharmoniker en het Leipziger Gewandhaus Orchester. Nog onlangs was Florian Boesch in Amsterdam te horen: hij vertolkte de rol van Zebul in de uitvoering van Handels oratorium Jephta bij De Nederlandse Opera. In 2015 was hij artist in residence in de Londense Wigmore Hall, en in het huidige seizoen 2016/17 vervult hij dezelfde rol aan het Konzerthaus van
Wenen waar hij ook Křeneks Reisebuch zal uitvoeren. Voor het label Onyx nam hij onlangs Schuberts cycli Winterreise, Die schöne Müllerin en Schwanengesang op, samen met pianist Malcolm Martineau. Zijn vertolking van Křeneks Reisebuch, samen met pianist Roger Vignoles, werd vorig jaar uitgebracht door het label Hyperion.
25
Biografieën
Christian Koch Piano De Weense pianist Christian Koch begon zijn carrière als zanger (tenor) van vooral religieuze muziek. Daarnaast ontwikkelde hij zich als dirigent van het koor en het orkest van de kathedraal van de Oostenrijkse stad Klagenfurt. Ook het Weense operetterepertoire maakte hij zich als dirigent eigen. Op prestigieuze muziekfestivals werd hij veel gevraagd als assistent dirigent van bijvoorbeeld Nikolaus Harnoncourt, René Jacobs en Pierre Boulez. Tegenwoordig is hij een belangrijke zangcoach en piano-partner bij liedrecitals. Christian Koch werkt regelmatig samen met gerenommeerde artiesten als Thomas Hampson, Luca Pisaroni, Annette Dasch, Florian Boesch en Alexandra Reinprecht. Hij doceerde in Wenen aan de Universität für Musik und darstellende Kunst en de Musik und Kunst Privatuniversität. 26
Biografieën
Nina van Essen Mezzosopraan
Nina van Essen (1994) studeerde in mei 2016 aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag summa cum laude af met de onderscheiding: ‘Excellent in alle aspecten van het zingen’. Nina studeerde tijdens haar bachelor bij Rita Dams en Sasja Hunnego. Vanaf september 2016 studeerde ze verder aan De Nederlandse Opera Academie. Hiervoor heeft zij van de stichting Miluška Duffková een studiebeurs ontvangen. In het kader van een Erasmus uitwisseling heeft zij het studiejaar 2014-2015 in Lyon
aan het CNSMD gestudeerd, waar zij heeft samen gewerkt met zangdocenten Isabelle Germain en Francoise Pollet en coach Fabrice Boulanger. Samen met pianist Harimada Kusuma nam zij de cd Maintenant Ici op. Nina heeft onder andere meegezongen in de opera Medee (Cherubini) en zong in zalen als Het Concertgebouw, Tivoli Vredenburg, de Doelen en het Muziekgebouw. In oktober 2016 zong Nina in Manon Lescaut in de Nederlandse Opera.
Conservatory of Music). Toen ze dertien was keerde ze terug naar Nederland en zette haar studie voort aan de School voor Jong Talent aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag. Tot 2012 kreeg ze daar pianoles van Marlies van Gent en sinds haar toelating tot de vakopleiding had zij les van de Ellen Corver. In de zomer van 2016 behaalde Michelle cum laude haar bachelordiploma.
Michelle Chow Piano Michelle Chow (1992) werd geboren in Den Bosch en ging op zesjarige leeftijd naar Guangzhou, China, om Chinees te leren. Ze woonde daar samen met haar grootouders, tante en zusje. Zij begon op zevenjarige leeftijd met pianolessen bij haar tante en bleek zeer begaafd. Daarna studeerde ze bij Li Qi (tegenwoordig hoofd van de piano afdeling van het Xinghai
Ze volgde masterclasses bij Dmitri Bashkirov, David Breitman, Igor Roma, Nino Gvetadze, Geoffrey Madge, wijlen Rian de Waal, Tatiana Zelikman (piano), Bart van Oort en Stanley Hoogland (fortepiano), Rudolf Jansen en Phillys Ferwerda (duo-zang masterclasses allebei met Meinard Kraak). 27
Grote Zangers Colofon stichting Grote Zangers De serie Grote Zangers is een samenwerking tussen Muziekgebouw aan ’t IJ en stichting Grote Zangers.
Stichting Grote Zangers Theo van den Bogaard, directeur Lia van der Steen, communicatie en voorprogramma Rozemarijn Tiben, productie Leo Spigt, mecenaat Partners Muziekgebouw aan ’t IJ Alferink Artists Management Contact Stichting Grote Zangers Herengracht 458 1017 CA Amsterdam 020 664 3151 info@grotezangers.nl Volg ons op www.grotezangers.nl
28
Serie Grote Zangers
Verwacht
Wo 11 jan 2017 Grote Zaal 20.15 uur
Ian Bostridge + Julius Drake Love under the shadow of Death Ian Bostridge treedt op. Meer aanbeveling is eigenlijk niet nodig. Zeker niet als deze Britse tenor, die tot de wereldtop behoort, grotendeels Engels repertoire vertolkt en begeleid wordt door zijn landgenoot Julius Drake. Natuurlijk staat Benjamin Britten op het programma. Maar ook minder bekende Engelse componisten klinken weer dankzij raszanger Bostridge. Bostridge: ‘Als kind had ik al een onnatuurlijke obsessie met liefde en dood, dus wat dat betreft ben ik echt geboren om liederen te zingen’. Inmiddels mag Ian Bostridge Wigmore Hall zijn huiskamer noemen, kreeg hij zowel van Carnegie Hall en Wigmore Hall een carte blanche aangeboden en schrijft hij ook nog aanstekelijk over wat hij zingt.
Ian Bostridgwe Foto: Simon Fowler | licensed to Warner Classics
Programma: Michael Tippett The Heart’s Assurance / Benjamin Britten / Henry Purcell selectie uit de Purcell realizations / Joseph Haydn 5 English Canzonettas / Benjamin Britten The Holy Sonnets of John Donne op.35 29
Verwacht
zo 11 dec / 20.15 uur Ana Moura In concert
December 2016
wo 14 dec / 20.15 uur Cappella Pratensis Kerst met Josquin
do 1 dec / 12.30 uur Lunchconcert Ism Nationaal Muziekinstrumenten Fonds
do 15 dec / 20.15 uur Nederlands Kamerorkest Baltische schoonheid
do 1 dec / 20.15 uur Nieuw Ensemble Dubbelportret Elliott Carter / Franco Donatoni
vr 16 dec / 20.15 uur Fazil Say Improvisaties van Debussy en Say
zo 4 dec / 11.00 uur / Kleine Zaal Ere Lievonen + Harrie Starreveld Van hier tot Tokio
za 17 dec / 20.15 uur St. Lawrence String Quartet Vader en zoon Adams
do 8 dec / 20. 15 uur Asko|Schönberg + Slagwerk Den Haag In Between
zo 18 dec / 15.00 uur Cappella Amsterdam Hodie Christus natus est
vr 9 dec / 20.15 uur Odysseus’ Women + Anaïs Nin Nieuw Amsterdams Peil
wo 21 dec / 18.30 uur college + 19.30 uur concert Liza Ferschtman + Jonathan Cohen Bibers Rozenkranssonates
za 10 dec / 20.15 uur Akademie für Alte Musik Berlin Kerst met Händel, Bach en Telemann
do 22 dec / 19.30 uur Nederlandse Bachvereniging Kerstconcert: Hohe Messe
30
wo 28 dec / 19.30 uur Calefax PAN 13
Januari 2017 vr 6 jan / 20.00 uur / Janssenbeton Muziekgebouw op locatie: Bach & Beton Canto en documentaire vr 6 jan / 20.30 uur FIBER x The Rest is Noise Paul Jebanasam & Tarik Barri - Continuum + Scott Monteith & Rainer Kohlberger - Qawwali Quatsch
Huil van de Wolff Elke 22e van de maand klinkt om 20.00 uur het geluidsmonument Huil van de Wolff. Martijn Padding componeerde deze interactieve geluidsinstallatie ter herinnering aan oprichter van het Muziekgebouw Jan Wolff (1941 - 2012). Zie voor meer informatie muziekgebouw.nl/ huilvandewolff Geheimtips Bijzondere concerten
Foto: Erik van Gurp
Restaurant Zouthaven Kom voor het concert eten in restaurant Zouthaven. Reserveren: 020 788 2090 of zouthaven.nl
Rondom het concert - Na aanvang van het concert heeft u geen toegang meer tot de zaal. - Zet uw mobiele telefoon uit voor aanvang van het concert. - Het maken van beeld- of geluidsopnamen in de zaal alleen met schriftelijke toestemming. - Algemene Bezoekersvoorwaarden zijn na te lezen op muziekgebouw.nl
Bij de prijs inbegrepen Reververingskosten en garderobe zijn bij de kaartprijs inbegrepen. Ook een pauzedrankje, tenzij anders vermeld op uw concertkaartje. Bij concerten zonder pauze staan drankjes klaar na afloop van het concert.
Steun het Muziekgebouw Inkomsten uit kaartverkoop dekken ten dele onze kosten. Word vriend of doneer: met uw extra steun kunnen we concerten op het hoogste niveau blijven organiseren. Meer informatie: muziekgebouw.nl/steunons
Op de hoogte blijven? Blijf op de hoogte van nieuw geboekte concerten of ander nieuws. Volg ons via onze e-nieuwsbrief (aanmelden op muziekgebouw.nl), Facebook, Twitter of Instagram. Dank! Wij kunnen niet zonder de steun van onze vaste subsidiĂŤnten en Vrienden van het Muziekgebouw. Wij zijn hen daarvoor zeer erkentelijk.
Druk binnenwerk
31