2019 02 13 Christoph Prégardien + Michael Gees

Page 1

Wo 13 feb 2019 Grote Zaal 20.15 uur

Serie Grote Zangers

Christoph PrĂŠgardien +Â Michael Gees De ballades van Schubert en Loewe Het gratis beschikbaar stellen van dit digitale programmaboekje is een extra service ter voorbereiding op het concert. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling deze versie tijdens het concert te raadplegen via uw mobiele telefoon. Dit is namelijk zeer storend voor de andere concertbezoekers. Bij voorbaat dank.


Programma

Serie Grote Zangers Wo 13 feb 2019 Grote Zaal 20.15 - 22.00 uur

Christoph Prégardien + Michael Gees De ballades van Schubert en Loewe Christoph Prégardien tenor Michael Gees piano

ca. 45 minuten voor de pauze ca. 40 minuten na de pauze

Voorprogramma Grote Zaal / 19.30 - 19.50 uur Stefan Kennedy tenor Thijn Vermeulen piano Benjamin Britten (1913 - 1976) Winter Words op. 52 (1953) 1. At Day-Close in November 2. Midnight on the Great Western Or The Journeying Boy 3. Wagtail and Baby (A Satire) 4. The Little Old Table 5. The Choirmaster’s Burial Or The Tenor Man’s Story 6. Proud Songsters, Thrushes, Finches and Nightingales 7. At the Railway Station, Upway Or The Convict and Boy with the Violin 8. Before Life and After

Bent u niet vergeten uw mobiele telefoon uit te zetten? Dank u wel.

2


Programma

Carl Loewe (1796 - 1869) Der Nöck op. 129 nr. 2 (1860/1861) Erlkönig op. 1 nr. 3 (1818) Tom der Reimer op. 135a Robert Schumann (1810 - 1856) Belsazar ‘Ballade’ op. 57 (1840) Franz Liszt (1811 - 1886) Loreley S. 273 nr. 1 (1841) Gustav Mahler (1860 - 1911) Lieder eines fahrenden Gesellen (1884/1896) 1. Wenn mein Schatz Hochzeit macht 2. Ging heut’morgen übers Feld 3. Ich hab ein glühend Messer 4. Die zwei blauen Augen Pauze Franz Schubert (1797 - 1828) Versunken D. 715 (1821) Willkommen und Abschied D 767 (1822) Nachtstück D 672 (1819) Abschied D 475 (1816) An mein Herz D 860 (1825) Der Einsame D 800 (1825) Aufenthalt D 957 nr. 5 (1828) Die Mutter Erde D 788 (1823) An den Mond D 259 (1815) Rastlose Liebe D 138 (1815) Abschied D 957 nr. 7 (1828)

Dit concert wordt opgenomen door Concertzender voor uitzending op een later moment.

3


Welkom Twee tenoren op het podium vanavond! Stefan Kennedy verzorgt het voorprogramma, Christoph Prégardien is de Grote Zanger van dienst. Dat is bijzonder, want tenoren zijn moeilijk te vinden. Operagezelschappen beconcurreren elkaar het hevigst om tenoren. Dat is ook de reden dat u de opera Otello van Rossini, een van de prachtigste opera’s die er bestaan, zelden hoort; drie uitstekende tenoren zijn ervoor nodig op één avond. Niet te vinden! De Britse Kennedy zingt vanavond in zijn moedertaal, de Duitse Prégardien doet hetzelfde. Dat is niet toevallig: zangers zingen dikwijls bij voorkeur in de moedertaal. Bovendien zijn beide stemmen direct herkenbaar als een ‘typisch Britse tenor’ en een ‘typisch Duitse tenor’. Luister maar naar opnames uit voorbije tijden van Peter Pears en Fritz Wunderlich, twee legendarische tenoren van na de Tweede Wereldoorlog. Typischer ‘Brits’ respectievelijk ‘Duits’ bestaat haast niet. Het is interessant dat verschillende culturen zulke verschillende stemmen produceren. Het is te makkelijk om alles aan taal toe te schrijven: als Pears Duits zong, klonk hij nog steeds oer-Brits. Het heeft er vast mee te maken, dat er verschillende schoonheidsidealen bestaan en zangers opgeleid worden om dat ideaal zoveel mogelijk te benaderen. Zingen betekent vooral doorgeven van traditie en die is lokaal bepaald. Misschien is het verschil tussen zangculturen makkelijker in te zien als we Italië met Nederland vergelijken. Opera is geboren in Italië, jonge zangers leren er Verdi en Puccini te zingen. Warmbloedig, met snikkende tenoren; dat vinden we in Nederland ordinair. Bij ons is het Bach: protestants en oratorium zingen. Hun heldin aller tijden heet Maria 4

Callas, die van ons Aafje Heynis. Overigens is het wel zo dat in de Nederlandse zangcultuur door globalisering een verschuiving plaatsvindt. Terug naar Prégardien: we zijn blij hem voor de derde keer te mogen ontvangen in Grote Zangers. Sinds begin jaren 80 staat hij al op het podium en het zou me niet verbazen als hij inmiddels bijna duizend recitals heeft gezongen. En een goed voorbeeld doet goed volgen: zijn zoon is ook tenor en op weg richting internationale carrière. Het kan maar zo dat Prégardien jr. op een dag dit podium haalt. Theo van den Bogaard Stichting Grote Zangers De serie Grote Zangers wordt georganiseerd i.s.m. het Muziekgebouw


Toelichting Tal van vreemde wezens bevolken de wereld in de vroeg-romantische liedkunst. Zo ontmoeten we in het programma van vanavond naast een kwaadaardige elfenkoning en een schuwe watergeest ook een prachtige, maar verderfelijke blonde vrouw, die zich met de naam ‘Loreley’ tooit; verder schrijft een spookachtige hand waarschuwingen op de wand van een koninklijk paleis.

Carl Loewe Veel hebben al deze verschijningen uit een andere dimensie de levenden niet te bieden: onder hun invloed sterft een kind in zijn vaders armen, een schipper verdrinkt in de golven van de Rijn en een koning wordt door zijn knechten vermoord. Alleen de watergeest heeft geen kwaad in de zin – hij blijkt een schuchtere schoonheidsminnende ziel die zich gauw verstopt om in huilen uit te barsten als hij ‘gespot’ wordt door een groepje jongeren. Pas na veel aandringen durft hij weer tevoorschijn te komen om zijn harpgezang bij de waterval voort te zetten. En het hoeft ook niet per se verkeerd af te lopen: neem nu Tom de Rijmelaar uit Loewes Tom der Reimer. Hij gaat het risico aan, kust de elfenkoningin en tekent daarmee voor zeven jaar knechtschap. Dat deert hem echter allerminst, ook al heeft ze hem waarschuwend voorgehouden dat ze niet Maria, de koningin van de hemel, maar slechts een koningin van elfjes is. Op een wit paard zag en hoorde Tom haar naderen bij het kasteel van Huntly en dat is geen toeval: dergelijke verhalende gedichten – vaak met een dialoog erin verwerkt – kwamen juist vanuit Engeland en Schotland overwaaien naar Duitsland. Ze staan bekend als ‘ballades’ en werden razend

populair in een tijd dat de Duitse elite als een blok viel voor de duistere middeleeuwen. Romans met ridders van het kaliber van Walter Scotts Ivanhoe deden het geweldig. En ook de avonturen van de meer eigentijdse Childe Harold van Lord Byron werden verslonden. Byrons boek was zo populair dat het op vrijwel elk nachtkastje te vinden was.

De piano kan ook een illustratieve rol spelen in verhalende liederen Goethes ballade over de elfenkoning ‘Erlkönig’ biedt de zanger de mogelijkheid een huiveringwekkende dialoog tussen vader en zoon te ensceneren. Zijn tekst werd op geniale wijze getoonzet door de zeventienjarige Franz Schubert, maar ook de toonzetting uit 1823 van zijn tijdgenoot Carl Loewe mag er zijn. Ook die begreep, dat de piano naast het pure begeleiden, best een dramaturgische en illustratieve rol kon spelen in dit soort verhalende liederen. Zo horen we klaterend water in het verhaal van Der Nöck en klinkende belletjes aan het paard van de blonde elfenkoningin, die de dromerige Tom weet weg te voeren. De galop van het alsmaar doordravende paard in Erlkönig draagt sterk bij aan de dramatiek. 5


Toelichting

Robert Schumann Zo’n ballade kan zich overigens ook buiten Engeland afspelen, zelfs in de Oriënt. Neem nu de bijbelse vertelling van de Babylonische koning Belsazar, waaraan Rembrandt een groots schilderij wijdde. Heine beschrijft in zo’n twintig distichons (tweeregelige strofes) het verhaal van diens overmoed: met kelken van goud, geroofd uit de tempel in Jeruzalem, dacht hij wel even een feestje te kunnen bouwen. Robert Schumann voorzag Heines tekst in een dag van passende muziek en gaf het lied een eigen opusnummer mee. Met stilte componeert hij hier nóg beter dan met noten, zoals blijkt wanneer een spookhand het ‘mene tekel’ aan de wand schrijft en een noodlottig einde zich begint af te tekenen, dat Heine overigens met de nodige ironie omkleedt.

Franz Liszt Ook Franz Liszt voelde zich aangetrokken tot de grimlachjes in de poëzie van Heinrich Heine, zozeer zelfs dat hij zijn eerste liedbundel naar Heine een Buch der Lieder noemde. Dat weerhield hem er niet van deze zes liederen later ook voor piano solo te transcriberen – want ‘pianovirtuoos zijn’ was toch zijn eigenlijke metier. De bekendste aller Heine-regels ‘Ich weiss nicht, was soll es bedeuten’ gaat over de Loreley en de Rijn. Liszt componeerde het lied in 1841 in Kassel voor zijn geliefde Marie d’Agoult 6

die voor hem man en kinderen in de steek had gelaten. ‘Das hat mit ihrem Singen die Loreley getan’ lijkt hij zijn vriendin aan het eind van het lied persoonlijk onder de neus te willen wrijven, zo vaak herhaalt hij deze frase obstinaat. Dit ‘vrije’ huwelijk hield dan ook na 1841 niet lang meer stand en verkeerde zelfs in vijandschap.

Gustav Mahler Liefdesperikelen schijnen ook ten grondslag te liggen aan de Lieder eines fahrenden Gesellen die Gustav Mahler componeerde toen hij, vierentwintig jaar oud, aangesteld was als ‘Kapellmeister’ aan het stedelijk theater in Kassel. Deze plaats moet Mahler met pijn in het hart achter zich hebben gelaten. Hij was er verliefd geraakt op een jonge sopraan met blauwe ogen, die in het huis van zijn chef woonde. De affaire eindigde niet gelukkig, al had Mahler zes zelfgeschreven gedichten aan deze Johanna Richter opgedragen. De inhoud ervan voorspelde al niet veel goeds: ‘Die zwei blauen Augen von meinem Schatz, die haben mich in die weite Welt geschickt’ begint het laatste lied. Op oudejaarsavond 1884 schreef Mahler: ‘Nameloze smart was tussen ons beiden opgerezen als een eeuwige scheidingswand en ik kon niets anders doen dan haar hand drukken en weggaan.’ De affaire sudderde nochtans een tijdje door en pas in de zomer van 1885 komt het tot een moeilijk, maar definitief afscheid: Mahler vertrekt naar Praag, Johanna naar Rotterdam.


Toelichting

De toon voor die zes aan Johanna opgedragen gedichten had Mahler gevonden in de verzameling volksliederen die Achim von Arnim al in het aan het begin van de negentiende eeuw onder de naam Des Knaben Wunderhorn had doen verschijnen. Enkele regels had hij zelfs – al dan niet bewust – rechtstreeks geplagiëerd. Maar ook met eigen woorden wist Mahler precies de toon te treffen die hem in deze volkslyriek zo aansprak: jeugdigheid, liefde voor de wonderen van de natuur, eenvoud en een soort naïeve heroïek. Vier van de zes gedichten zette hij nog in zijn Kasseler tijd op muziek, maar het duurde tot 1897 – Mahlers eerste jaar als chef aan de opera in Wenen – tot hij ze publiceerde, waarschijnlijk eerst de versie met pianobegeleiding en later die met orkest. Opvallend is, dat Mahler melodieën uit deze vroege cyclus nog voor deze druklegging had gebruikt in zijn Eerste symfonie. De Lieder eines fahrenden Gesellen betekenden zonder meer een startpunt in Mahlers componistencarrière. Ze wortelen nog diep in de Duitse romantiek met hun referenties aan het Schubert-lied en het vrije ‘Wanderleben’, zoals Joseph von Eichendorff dat bijvoorbeeld schetste in zijn vrolijke novelle Aus dem Leben eines Taugenichts.

Franz Schubert Met Franz Schubert zijn we bij de eigenlijke bron van de Duitse romantische liedkunst aangeland. Meer dan zeshonderd liederen

schreef hij in zijn zo korte leven en hij kreeg er maar weinig gepubliceerd. Goethe stuurde de hem door Schubert toegezonden toonzettingen van zijn teksten, waaronder het geniale Erlkönig, per ommegaande ongelezen terug. De oude man was meer geïnteresseerd in Mozart dan in een jonge nieuwlichter. Toch bleef Schubert zijn hele leven trouw teksten van Goethe toonzetten.

De ware romanticus wil overal zijn, behalve in het hier en nu Versunken gaat over het genot om vrijelijk in de haren van de geliefde te mogen woelen. Mozartachtig behandelt Schubert het coupletlied Wilkommen und Abschied. In deze veel oudere tekst lijkt het om een heimelijk nachtelijk avontuurtje te gaan met het onontkoombare afscheid als de dageraad kriekt. Ook in An den Mond en Rastlose Liebe vormen teksten van Goethe het onderliggende materiaal. Ze gaan over beweging, verandering, vergankelijkheid en ‘achter zich laten’. Klassiek- romantisch wordt het in Nachststück en Mutter Erde waarin het romantische doodsverlangen als een spook opdoemt. De ware romanticus wil nu eenmaal overal zijn, behalve in het hier en nu, ook al doet afscheidnemen pijn. ‘Fernweh’ is een mooi Duits woord voor dit zinderende verlangen naar de horizon. Dat bijzondere gevoel klinkt effectief door in het zachte hoorngeschal dat uit de piano opstijgt in het lied Abschied op tekst van Mayrhofer 7


Toelichting

– de posthoorn was in die tijd immers rechtstreeks verbonden met aankomst en vertrek. In An mein Herz en Der Einsame regeert andermaal de onrust – bij droefheid én vrolijkheid. Ze gaan namelijk over het lijden aan, maar ook het genieten van de eenzaamheid. Schrijver Ludwig Rellstab was de inspiratie van Schuberts laatste liederen, posthuum gepubliceerd in de bundel Schwanengesang. Hieruit komen de liederen Aufenthalt en Abschied. Onrust en natuurverheerlijking spreken uit Aufenthalt, waarin Schubert de pianist weer ongeduldig op de toetsen laat trommelen, zoals hij deed in Erlkönig, nota bene zijn eerste opus. Vrolijker gaat het er aan toe in het tweede lied Abschied: de dichter heeft zich verzoend met zijn vertrek en treedt vrolijk nieuwe horizonten tegemoet. Tekst toelichting: Kees Arntzen

8


Liedteksten Carl Loewe Der Nöck Tekst: August Kopisch (1799 - 1853)

De harp van de watergeest klinkt in de waterval. Nöck, waarom zing je? Je bent toch niet gezegend. Hij kijkt naar de kleintjes, huilt en verdwijnt in het water. Kom terug, Nöck. Met jouw gezang bereik je het paradijs. Daar is de waterval weer en de watergeest speelt en zingt. Zijn liedjes maken ons aan het lachen en zalig huilen. Hij zingt tot laat in de sterrennacht.

Da rauscht und braust der Wasserfall, Hoch fliegt hinweg die Nachtigall, Die Bäume heben mächtig Die Häupter grün und prächtig. O weh, es haben Die wilden Knaben Der Nöck betrübt im Wasserfall! ‘Komm wieder, Nöck, du singst so schön! Wer singt, kann in den Himmel gehn! Du wirst mit deinem Klingen Zum Paradiese dringen! O komm, es haben Gescherzt die Knaben: Komm wieder, Nöck, und singe schön!’

Es tönt des Nöcken Harfenschall: Da steht der wilde Wasserfall, Umschwebt mit Schaum und Wogen Den Nöck im Regenbogen. Die Bäume neigen Sich tief und schweigen, Und atmend horcht die Nachtigall. -

Da tönt des Nöcken Harfenschall, Und wieder steht der Wasserfall, Umschwebt mit Schaum und Wogen Den Nöck im Regenbogen. Die Bäume neigen Sich tief und schweigen, Und atmend horcht die Nachtigall. –

‘O Nöck, was hilft das Singen dein? Du kannst ja doch nicht selig sein! Wie kann dein Singen taugen?’ Der Nöck erhebt die Augen, Sieht an die Kleinen, Beginnt zu weinen... Und senkt sich in die Flut hinein.

Es spielt der Nöck und singt mit Macht Von Meer und Erd und Himmelspracht. Mit Singen kann er lachen Und selig weinen machen! Der Wald erbebet, Die Sonn entschwebet... Er singt bis in die Sternennacht!

9


Liedteksten

Erlkönig Tekst: Johann Wolfgang von Goethe (1749 - 1832)

De vader rijdt door nacht en wind en houdt zijn zoon stevig vast. ‘Vader, zie je de elfenkoning niet? Hoor je dan niet, wat hij mij zachtjes belooft?’ ‘Wees kalm, mijn kind; in de dorre bladeren ritselt de wind.’ ‘Mijn lieve kind, ga met me mee. En wil je niet, dan gebruik ik geweld!’ ‘Vader, nu raakt hij me aan!’ Vader huivert en bereikt eindelijk het huis. Het kind in zijn armen is dood. Wer reitet so spät durch Nacht und Wind? Es ist der Vater mit seinem Kind; Er hat den Knaben wohl in dem Arm, Er faßt ihn sicher, er hält ihn warm. Mein Sohn, was birgst du so bang dein Gesicht? Siehst, Vater, du den Erlkönig nicht? Den Erlenkönig mit Kron’ und Schweif? Mein Sohn, es ist ein Nebelstreif. ‘Du liebes Kind, komm, geh mit mir! Gar schöne Spiele spiel’ ich mit dir; Manch’ bunte Blumen sind an dem Strand; Meine Mutter hat manch’ gülden Gewand.’ Mein Vater, mein Vater, und hörest du nicht, Was Erlenkönig mir leise verspricht? Sey ruhig, bleibe ruhig, mein Kind; In dürren Blättern säuselt der Wind. – ‘Willst, feiner Knabe, du mit mir gehn? Meine Töchter sollen dich warten schön; Meine Töchter führen den nächtlichen Reihn, Und wiegen und tanzen und singen dich ein.’ 10

Mein Vater, mein Vater, und siehst du nicht dort Erlkönigs Töchter am düstern Ort? – Mein Sohn, mein Sohn, ich seh’ es genau; Es scheinen die alten Weiden so grau. – ‘Ich liebe dich, mich reizt deine schöne Gestalt; Und bist du nicht willig, so brauch’ ich Gewalt.’ – Mein Vater, mein Vater, jetzt faßt er mich an! Erlkönig hat mir ein Leids gethan! – Dem Vater grauset’s, er reitet geschwind, Er hält in Armen das ächzende Kind, Erreicht den Hof mit Mühe und Noth; In seinen Armen das Kind war todt.


Liedteksten

Tom der Reimer Tekst: Theodor Fontane (1819 - 1898)

Tom de Rijmelaar lag bij de beek bij Huntly Castle. Daar zag hij een blonde vrouw op een wit paard met gevlochten manen, in elke vlecht een zilveren bel. Hij viel op zijn knieën en zei: ‘U bent de Koningin van de Hemel!’ De vrouw stopte en zei: ‘Ik ben de Koningin van de Elven. Kus je mij, dan ben je zeven jaar de mijne.’ Hij kuste haar en zij kuste hem en samen reden ze weg door de groene bossen. Wat was de Rijmelaar blij! En telkens als ze de teugels aantrok, klingelden de belletjes.

‘Wohl! sieben Jahr, o Königin, Zu dienen dir, es schreckt mich kaum!’ Er küßte sie, sie küßte ihn, Ein Vogel sang im Eschenbaum. ‘Nun bist du mein, nun zieh mit mir, Nun bist du mein auf sieben Jahr.’ Sie ritten durch den grünen Wald, Wie glücklich da der Reimer war! Sie ritten durch den grünen Wald Bei Vogelsang und Sonnenschein, Und wenn sie leicht am Zügel zog, So klangen hell die Glöckelein.

Der Reimer Thomas lag am Bach, Am Kieselbach bei Huntly Schloß. Da sah er eine blonde Frau, Die saß auf einem weißen Roß. Sie saß auf einem weißen Roß, Die Mähne war geflochten fein, Und hell an jeder Flechte hing Ein silberblankes Glöckelein. Und Tom der Reimer zog den Hut Und fiel auf’s Knie, er grüßt und spricht: ‘Du bist die Himmelskönigin! Du bist von dieser Erde nicht!’ Die blonde Frau hät an ihr Roß: ‘Ich will dir sagen, wer ich bin; Ich bin die Himmelsjungfrau nicht, Ich bin die Elfenkönigin! Nimm deine Harf und spiel und sing Und laß dein bestes Lied erschalln! Doch wenn du meine Lippe küßt, Bist du mir sieben Jahr verfalln!’ 11


Liedteksten

Robert Schumann Belsazar Tekst: Heinrich Heine (1797 - 1856)

Middernacht kwam dichterbij en Babylon was in rust. Slechts in het koningsslot was lawaai. Belsazar zat aan het koningsmaal en dronk samen met zijn dienaren. De wijn gaf hem overmoed. Hij dronk uit een heilige beker, geroofd uit Jehova’s tempel, en riep: ‘Jehova, ik bespot jou, ik ben de koning van Babylon’. Plots werd het ijselijk stil en er verscheen iets als een mensenhand, schrijvend met brandende letters op het witte steen. De koning zat daar dodelijk bleek, de dienaren gaven geen kik. De magiërs konden het schrift niet duiden en Belsazar werd nog in dezelfde nacht door zijn knechten omgebracht.

Des Königs Wangen leuchten Glut; Im Wein erwuchs ihm kecker Mut. Und blindlings reißt der Mut ihn fort; Und er lästert die Gottheit mit sündigem Wort. Und er brüstet sich frech und lästert wild; Die Knechtenschar ihm Beifall brüllt. Der König rief mit stolzem Blick; Der Diener eilt und kehrt zurück. Er trug viel gülden Gerät auf dem Haupt; Das war aus dem Tempel Jehovas geraubt. Und der König ergriff mit frevler Hand Einen heiligen Becher, gefüllt bis am Rand. Und er leert ihn hastig bis auf den Grund Und rufet laut mit schäumendem Mund:

Die Mitternacht zog näher schon; In stummer Ruh’ lag Babylon.

‘Jehova! dir künd’ ich auf ewig Hohn – Ich bin der König von Babylon!’

Nur oben in des Königs Schloß, Da flackert’s, da lärmt des Königs Troß.

Doch kaum das grause Wort verklang, Dem König ward’s heimlich im Busen bang.

Dort oben in dem Königsaal, Belsazar hielt sein Königsmahl.

Das gellende Lachen verstummte zumal; Es wurde leichenstill im Saal.

Die Knechte saßen in schimmernden Reihn, Und leerten die Becher mit funkelndem Wein.

Und sieh! und sieh! an weißer Wand Da kam’s hervor wie Menschenhand;

Es klirrten die Becher, es jauchzten die Knecht’; So klang es dem störrigen Könige recht.

Und schrieb, und schrieb an weißer Wand Buchstaben von Feuer, und schrieb und schwand.

12


Liedteksten

Der König stieren Blicks da saß, Mit schlotternden Knien und totenblaß. Die Knechtenschar saß kalt durchgraut, Und saß gar still, gab keinen Laut. Die Magier kamen, doch keiner verstand Zu deuten die Flammenschrift an der Wand. Belsazar ward aber in selbiger Nacht Von seinen Knechten umgebracht.

Franz Liszt Die Loreley Tekst: Heinrich Heine

Wat betekent het, dat ik zo treurig ben? Ik raak een oud sprookje maar niet kwijt. De mooiste jonkvrouw kamt daarboven haar goudblonde haar met een gouden kam. Zij zingt een lied met een wonderschone melodie. De schipper kijkt omhoog en let niet op de rotsen. Ik geloof dat hij met zijn schip vergaat en dat heeft Lorelei met haar gezang gedaan.

Die schönste Jungfrau sitzet Dort oben wunderbar, Ihr goldnes Geschmeide blitzet Sie kämmt ihr goldenes Haar. Sie kämmt es mit gold’nem Kamme Und singt ein Lied dabei; Das hat eine wundersame Gewaltige Melodei. Den Schiffer im kleinen Schiffe Ergreift es mit wildem Weh, Er schaut nicht die Felsenriffe, Er schaut nur hinauf in die Höh. Ich glaube, die Wellen verschlingen Am Ende Schiffer und Kahn; Und das hat mit ihrem Singen Die Lorelei getan.

Ich weiß nicht, was soll’s bedeuten Daß ich so traurig bin; Ein Märchen aus alten Zeiten Das kommt mir nicht aus dem Sinn. Die Luft ist kühl und es dunkelt, Und ruhig fließt der Rhein; Der Gipfel des Berges funkelt Im Abendsonnenschein. 13


Liedteksten

Gustav Mahler Lieder eines fahrenden Gesellen Tekst: Gustav Mahler

Wenn mein Schatz Hochzeit macht Als mijn schat gaat trouwen, heb ik een treurige dag en huil in mijn donker kamertje. Blauw bloempje, verdor niet, lief vogeltje zing; wat is de wereld mooi. Zing nu niet en bloei nu niet! De lente is voorbij en het zingen is over. Denk aan mijn lijden. Wenn mein Schatz Hochzeit macht, Fröhliche Hochzeit macht, Hab’ ich meinen traurigen Tag! Geh’ ich in mein Kämmerlein, Dunkles Kämmerlein, Weine, wein’ um meinen Schatz, Um meinen lieben Schatz! Blümlein blau! Verdorre nicht! Vöglein süß! Du singst auf grüner Heide. Ach, wie ist die Welt so schön! Ziküth! Ziküth! Singet nicht! Blühet nicht! Lenz ist ja vorbei! Alles Singen ist nun aus. Des Abends, wenn ich schlafen geh’, Denk’ ich an mein Leide. An mein Leide!

Ging heut morgen übers Feld Vanochtend vroeg sprak op het veld een blije vink mij aan. ‘Goedemorgen, knaap, is het geen mooie wereld?’ De akelei klingelde een morgengroet, de zon liet de wereld fonkelen. Bloemen en vogels verkondigden: ‘Is de wereld niet mooi?’ Werd ik daar gelukkig van? Nee, met mijn geluk is het voorgoed gedaan! Ging heut morgen übers Feld, Tau noch auf den Gräsern hing; Sprach zu mir der lust’ge Fink: ‘Ei du! Gelt? Guten Morgen! Ei gelt? Du! Wird’s nicht eine schöne Welt? Zink! Zink! Schön und flink! Wie mir doch die Welt gefällt!’ Auch die Glockenblum’ am Feld Hat mir lustig, guter Ding’, Mit den Glöckchen, klinge, kling, Ihren Morgengruß geschellt: ‘Wird’s nicht eine schöne Welt? Kling, kling! Schönes Ding! Wie mir doch die Welt gefällt! Heia!’ Und da fing im Sonnenschein Gleich die Welt zu funkeln an; Alles Ton und Farbe gewann Im Sonnenschein! Blum’ und Vogel, groß und klein! ‘Guten Tag, ist’s nicht eine schöne Welt? Ei du, gelt? Schöne Welt?’ Nun fängt auch mein Glück wohl an? Nein, nein, das ich mein’, Mir nimmer blühen kann!

14


Liedteksten

Ich hab’ ein glühend Messer

Die zwei blauen Augen von meinem Schatz

Ik heb een gloeiend mes in mijn borst, dat altijd diep in elke vreugde en blijdschap snijdt. In de hemel zie ik twee blauwe ogen, in het veld zie ik haar blonde haar opwaaien en bij het ontwaken uit een droom hoor ik haar lach. Ik wilde dat ik op een zwarte baar lag en nooit meer mijn ogen kon openen!

Ik moest afscheid nemen van de twee blauwe ogen van mijn schat. Nu moet ik eeuwig lijden. Zonder gedag te zeggen ging ik in de stille nacht, vergezeld door lief en leed. Onder de lindenboom rustte ik, terwijl zijn bloesem over mij heen sneeuwde. Was alles, liefde en leed, wereld en droom, maar weer goed.

Ich hab’ ein glühend Messer, Ein Messer in meiner Brust, O weh! Das schneid’t so tief In jede Freud’ und jede Lust. Ach, was ist das für ein böser Gast! Nimmer hält er Ruh’, nimmer hält er Rast, Nicht bei Tag, noch bei Nacht, wenn ich schlief. O Weh!

Die zwei blauen Augen von meinem Schatz, Die haben mich in die weite Welt geschickt. Da mußt ich Abschied nehmen vom allerliebsten Platz! O Augen blau, warum habt ihr mich angeblickt? Nun hab’ ich ewig Leid und Grämen.

Wenn ich in dem Himmel seh’, Seh’ ich zwei blaue Augen stehn. O Weh! Wenn ich im gelben Felde geh’, Seh’ ich von fern das blonde Haar Im Winde wehn. O Weh! Wenn ich aus dem Traum auffahr’ Und höre klingen ihr silbern’ Lachen, O Weh! Ich wollt’, ich läg auf der schwarzen Bahr’, Könnt’ nimmer die Augen aufmachen!

Ich bin ausgegangen in stiller Nacht Wohl über die dunkle Heide. Hat mir niemand Ade gesagt. Ade! Mein Gesell’ war Lieb’ und Leide! Auf der Straße steht ein Lindenbaum, Da hab’ ich zum ersten Mal im Schlaf geruht! Unter dem Lindenbaum, Der hat seine Blüten über mich geschneit, Da wußt’ ich nicht, wie das Leben tut, War alles, alles wieder gut! Alles! Alles, Lieb und Leid Und Welt und Traum!

15


Liedteksten

Franz Schubert Versunken Tekst: Johann Wolfgang von Goethe

Als ik met mijn handen door de volle krullen ga en voorhoofd, ogen en mond kus, dan voel ik mij blij. De vijftandige kam keert telkens terug en ook het oor hoort bij het spel. Men zou voor eeuwig steeds weer heen en weer gaan in zo’n weelderige haardos. Voll Locken kraus ein Haupt so rund! Und darf ich dann in solchen reichen Haaren Mit vollen Händen hin und wieder fahren, Da fühl’ ich mich von Herzensgrund gesund. Und küß ich Stirne, Bogen, Augen, Mund, Dann bin ich frisch und immer wieder wund. Der fünfgezackte Kamm wo soll er stocken? Er kehrt schon wieder zu den Locken. Das Ohr versagt sich nicht dem Spiel, So zart zum Scherz, so liebeviel! Doch wie man auf dem Köpfchen kraut, Man wird in solchen reichen Haaren Für ewig auf und nieder fahren. Willkommen und Abschied Tekst: Johann Wolfgang von Goethe

Mijn hart klopt; snel te paard! De avond wiegde al de aarde, maar ik was vrolijk met vuur in mijn aderen en een gloed in mijn hart. Ik zag je en mijn hart was bij jou. Maar bij het ochtendgloren keek je mij na met een vochtige blik. En toch, wat een geluk bemind te worden! 16

Es schlug mein Herz; geschwind zu Pferde! Es war gethan fast eh’ gedacht; Der Abend wiegte schon die Erde Und an den Bergen hing die Nacht: Schon stand im Nebelkleid die Eiche Ein aufgethürmter Riese da, Wo Finsterniß aus dem Gesträuche Mit hundert schwarzen Augen sah. Der Mond von einem Wolkenhügel Sah kläglich aus dem Duft hervor, Die Winde schwangen leise Flügel, Umsaus’ten schauerlich mein Ohr; Die Nacht schuf tausend Ungeheuer; Doch frisch und fröhlich war mein Muth: In meinen Adern welches Feuer! In meinem Herzen welche Glut! Dich seh ich, und die milde Freude Floß von dem süßen Blick auf mich; Ganz war mein Herz auf deiner Seite Und jeder Athemzug für dich. Ein rosenfarbnes Frühlingswetter Umgab das liebliche Gesicht, Und Zärtlichkeit für mich - Ihr Götter! Ich hofft’ es, ich verdient’ es nicht! Doch ach schon mit der Morgensonne Verengt der Abschied mir das Herz: In deinen Küssen, welche Wonne! In deinem Auge, welcher Schmerz! Ich ging, du standst und sahst zur Erden, Und sahst mir nach mit nassem Blick: Und doch, welch Glück geliebt zu werden! Und lieben, Götter, welch ein Glück!


Liedteksten

Nachtstück

Abschied

Tekst: Johann Baptist Mayrhofer (1787 - 1836)

Tekst: Johann Baptist Mayrhofer

Als over de bergen de nevel zich verspreidt, neemt de oude man zijn harp en zingt: ‘Binnenkort is het volbracht en ben ik verlost van mijn zorgen’. Als hij zwijgt, buigt de dood zich al over hem heen.

Over bergen ga je weg, ik moet alleen teruggaan. Zo gaat het: afscheid nemen en degene achterlaten die je liefhebt, wat maakt dat het hart droef.

Wenn über Berge sich der Nebel breitet, Und Luna mit Gewölken kämpft, So nimmt der Alte seine Harfe, und schreitet, Und singt waldeinwärts und gedämpft: ‘Du heil’ge Nacht! Bald ist’s vollbracht. Bald schlaf ich ihn Den langen Schlummer, Der mich erlöst Von allem Kummer.’ Die grünen Bäume rauschen dann, Schlaf süß du guter alter Mann; Die Gräser lispeln wankend fort, Wir decken seinen Ruheort; Und mancher liebe Vogel ruft, O laß ihn ruh’n in Rasengruft! – Der Alte horcht, der Alte schweigt – Der Tod hat sich zu ihm geneigt.

Über die Berge Zieht ihr fort; Kommt an manchen Grünen Ort, Muß zurücke Ganz allein; Lebet wohl! Es muß so seyn. Scheiden, Meiden, Was man liebt, Ach wie wird Das Herz betrübt! O Seenspiegel, Wald und Hügel, Schwinden all’; Hör’ verschwimmen Eurer Stimmen Wiederhall. Lebt wohl! Klingt klagevoll. Ach wie wird Das Herz betrübt! Scheiden, Meiden, Was man liebt.

17


Liedteksten

An mein Herz Tekst: Ernst Konrad Friedrich Schulze (1789 - 1817)

O hart, kalmeer, het is hemels wil dat je haar moet laten gaan. Ook al heeft ze nooit geweten van jouw liefde en lijden. We moeten het moedig doorstaan en dromen van betere dagen, die al zijn geweest. Zie de bloesem bloeien en klaag niet meer. Kijk naar de eeuwige sterren; die lachen vriendelijk vanuit de verte en denken niet aan ons. O Herz, sey endlich stille! Was schlägst du so unruhvoll? Es ist ja des Himmels Wille, Daß ich sie lassen soll! Und gab auch dein junges Leben Dir nichts als Wahn und Pein; Hat’s ihr nur Freude gegeben, So mag’s verloren seyn! Und wenn sie auch nie dein Lieben Und nie dein Leiden verstand, So bist du doch treu geblieben, Und Gott hat’s droben erkannt. Wir wollen es muthig ertragen, So lang nur die Thräne noch rinnt, Und träumen von schöneren Tagen, Die lange vorüber sind. Und siehst du die Blüthen erscheinen, Und singen die Vögel umher, So magst du wohl heimlich weinen, Doch klagen sollst du nicht mehr.

18

Gehn doch die ewigen Sterne Dort oben mit goldenem Licht Und lächeln so freundlich von ferne, Und denken doch unser nicht. Der Einsame Tekst: Karl Gottlieb Lappe (1773 - 1843)

Als ‘s nachts de krekels sjirpen, kijk ik tevreden in de vlammen. Wat lief en leed heeft gebracht, komt nog een keer langs in gedachten. Als een zorgeloos beeld de ziel vervuld, kan ik me overgeven aan de rust. Wat houd ik van deze stille landelijkheid. Blijf sjirpen, lieve krekels, dan ben ik niet helemaal alleen. Wann meine Grillen schwirren, Bei Nacht, am spät erwärmten Herd, Dann sitz’ ich, mit vergnügtem Sinn, Vertraulich zu der Flamme hin, So leicht, so unbeschwert. Ein trautes, stilles Stündchen Bleibt man noch gern am Feuer wach. Man schürt, wann sich die Lohe senkt, Die Funken auf, und sinnt und denkt: Nun abermal ein Tag! Was Liebes oder Leides Sein Lauf für uns daher gebracht, Es geht noch einmal durch den Sinn; Allein das Böse wirft man hin. Es störe nicht die Nacht.


Liedteksten

Zu einem frohen Traume Bereitet man gemach sich zu. Wann sorgelos ein holdes Bild Mit sanfter Lust die Seele füllt, Ergiebt man sich der Ruh. O wie ich mir gefalle In meiner stillen Ländlichkeit! Was in dem Schwarm der lauten Welt Das irre Herz gefesselt hält, Giebt nicht Zufriedenheit. Zirpt immer, liebe Heimchen, In meiner Klause eng und klein. Ich duld’ euch gern: ihr stört mich nicht. Wann euer Lied das Schweigen bricht, Bin ich nicht ganz allein. Aufenthalt Tekst: Ludwig Rellstab (1799 - 1860)

Stromende beek, ruisend bos, harde rots, mijn verblijf. Als golven stromen mijn tranen, stormachtig gaat mijn hart tekeer en mijn pijn blijft eeuwig dezelfde. Rauschender Strom, Brausender Wald, Starrender Fels Mein Aufenthalt. Wie sich die Welle An Welle reiht, Fließen die Thränen Mir ewig erneut. Hoch in den Kronen Wogend sich’s regt,

So unaufhörlich Mein Herze schlägt. Und wie des Felsen Uraltes Erz, Ewig derselbe Bleibet mein Schmerz. Rauschender Strom, Brausender Wald, Starrender Fels Mein Aufenthalt. Die Mutter Erde Tekst: Friedrich Leopold Stolberg-Stolberg (1750 - 1819)

De levensdag is zwaar en benauwd, de dood ademt licht en koel. Op het graf valt de dauw zachtjes neer, net als de tranen van vrienden. Moeder Aarde verzamelt ons allemaal in haar schoot. Als we haar aan konden kijken, zouden we niet bang zijn voor haar boezem. Des Lebens Tag ist schwer und schwül; Des Todes Athem leicht und kühl: Er wehet freundlich uns hinab, Wie welkes Laub ins stille Grab. Es scheint der Mond, es fällt der Thau, Aufs Grab, wie auf die Blumenau; Auch fällt der Freunde Thrän’ hinein, Erhellt von sanfter Hoffnung Schein. Uns sammelt alle, Klein und Groß, Die Muttererd’ in ihren Schoß. O sähn wir ihr ins Angesicht; Wir scheuten ihren Busen nicht! 19


Liedteksten

An den Mond Tekst: Johann Wolfgang von Goethe

Je vult bos en dal met glanzende nevel en kijkt mild naar mijn lot. Ik dwaal tussen blijdschap en eenzame pijn. Stroom maar, lieve rivier, nooit meer word ik blij; zo vervlogen plezier, kussen en trouw. Ruis zonder rust en kalmte, als je in de winternacht razend overstroomt of de jonge lenteknoppen doet zwellen. Zalig is hij die zonder haat een vriend aan de borst drukt en met hem geniet van wat in het labyrinth van het hart rondzwerft in de nacht. Füllest wieder Busch und Thal Still mit Nebelglanz, Lösest endlich auch einmal Meine Seele ganz; Breitest über mein Gefild Lindernd deinen Blick, Wie des Freundes Auge mild Ueber mein Geschick. Jeden Nachklang fühlt mein Herz Froh- und trüber Zeit, Wandle zwischen Freud’ und Schmerz In der Einsamkeit. Fließe, fließe, lieber Fluß! Nimmer werd’ ich froh, So verrauschte Scherz und Kuß, Und die Treue so. Rausche, Fluß, das Thal entlang, Ohne Rast und Ruh, Rausche, flüstre meinem Sang Melodien zu, 20

Wenn du in der Winternacht Wüthend überschwillst, Oder um die Frühlingspracht Junger Knospen quillst. Selig, wer sich vor der Welt Ohne Haß verschließt, Einen Freund am Busen hält Und mit dem genießt, Was, von Menschen nicht gewußt Oder nicht bedacht, Durch das Labyrinth der Brust Wandelt in der Nacht. Rastlose Liebe Tekst: Johann Wolfgang von Goethe

Door sneeuw, regen en wind; altijd maar door! Liever tegen het lijden zou ik willen vechten dan zo veel vreugden van het leven te verdragen. Door het hunkeren van hart naar hart komt enkel pijn. Geluk zonder rust, liefde, ben jij! Dem Schnee, dem Regen, Dem Wind entgegen, Im Dampf der Klüfte, Durch Nebeldüfte, Immer zu! Immer zu! Ohne Rast und Ruh! Lieber durch Leiden Wollt ich mich schlagen, Als so viel Freuden Des Lebens ertragen. Alle das Neigen Von Herzen zu Herzen,


Liedteksten

Ach wie so eigen Schaffet es Schmerzen! Wie soll ich flieh’n? Wälderwärts zieh’n? Alles, alles vergebens! Krone des Lebens, Glück ohne Ruh, Liebe, bist du! Abschied Tekst: Ludwig Rellstab

Dag vrolijke stad, dag bomen en tuinen, hoor mijn afscheidslied. Dag aardige meisjes, die zo lonkend uit jullie huisjes kijken. Nooit kom ik hier terug. Dag zon, nu schittert het goud van de sterren, die mij overal over de wereld volgen. Dag klein lichtgevend venstertje. Zo vaak reed ik jou voorbij, is het dan echt de laatste keer? Dag sterren, jullie kunnen niet het licht van het raampje vervangen, ook al volgen jullie mij nog zo trouw. Ade, Du muntre, Du fröhliche Stadt, Ade! Schon scharret mein Rösslein mit lustigem Fuß; Jetzt nimm noch den letzten, den scheidenden Gruß. Du hast mich wohl niemals noch traurig gesehn, So kann es auch jetzt nicht beim Abschied geschehn. Ade, Du muntre, Du fröhliche Stadt, Ade! Ade, Ihr Bäume, Ihr Gärten so grün, Ade! Nun reit’ ich am silbernen Strome entlang, Weit schallend ertönet mein

Abschiedsgesang; Nie habt Ihr ein trauriges Lied gehört, So wird Euch auch keines beim Scheiden beschert. Ade, Ihr Bäume, Ihr Gärten so grün, Ade! Ade, Ihr freundlichen Mägdlein dort, Ade! Was schaut Ihr aus blumenumduftetem Haus Mit schelmischen, lockenden Blicken heraus? Wie sonst, so grüß’ ich und schaue mich um, Doch nimmer wend’ ich mein Rösslein um. Ade, Ihr freundlichen Mägdlein dort, Ade! Ade, liebe Sonne, so gehst Du zur Ruh, Ade! Nun schimmert der blinkenden Sterne Gold. Wie bin ich Euch Sternlein am Himmel so hold; Durchziehn wir die Welt auch weit und breit, Ihr gebt überall uns das treue Geleit. Ade, liebe Sonne, so gehst Du zur Ruh, Ade! Ade, Du schimmerndes Fensterlein hell, Ade! Du glänzest so traulich mit dämmerndem Schein, Und ladest so freundlich ins Hüttchen uns ein. Vorüber, ach, ritt ich so manches mal Und wär’ es denn heute zum letzten mal? Ade, Du schimmerndes Fensterlein hell, Ade! Ade, Ihr Sterne, verhüllet Euch grau! - Ade! Des Fensterlein trübes verschimmerndes Licht Ersetzt Ihr unzähligen Sterne mir nicht; Darf ich hier nicht weilen, muß hier vorbei, Was hilft es, folgt Ihr mir noch so treu! Ade, Ihr Sterne, verhüllet Euch grau! - Ade! 21


Biografieën Componisten Carl Loewe

Johann Carl Gottfried (Carl) Loewe (1796 - 1869) was een Duits componist, organist, pianist en zanger. Hij was de jongste van een groot eenvoudig levend gezin, dat zijn vader als cantor van een kleine dorpskerk moest onderhouden. Door een stipendium van koning Jérôme Bonaparte van Westfalen kon Loewe muziek studeren bij Daniel Gottlob Türk in Halle. Na 22

Türks dood in 1813 ging Loewe theologie studeren. Om in zijn levensonderhoud te voorzien speelde hij orgel tijdens de diensten in de Marienkirche van Halle. In 1820 werd hij cantor-organist in Stettin en doceerde daar een jaar later Grieks, geschiedenis en natuurkunde aan het gymnasium. Hij ontwikkelde zich tot een bekwaam zanger en dirigent en maakte verschillende concertreizen, ook naar het buitenland. Op zijn concerten zong hij vaak zijn eigen composities, met name zijn ballades, waarmee hij een belangrijke plaats in de Duitse romantiek veroverde. Tot 1866 zette hij zijn werk in Stettin voort en nadat hij was getroffen door een beroerte woonde hij bij een van zijn schoonzoons in Kiel. Carl Loewe liet een veelzijdig oeuvre na, maar is desondanks niet erg bekend geworden bij het grote publiek. In de Duitse plaats Löbejün (zijn geboortestad) staat het Carl-LoeweMuseum en een deel van het Wilhelm-Friedemann-BachHaus in Halle is aan hem gewijd.

Robert Schumann

Robert Schumann (1810 1856) werd geboren in Zwickau ten zuiden van Leipzig. Al op jonge leeftijd kreeg hij pianoles en trad hij op in kleine kring. Schumann studeerde eerst rechten in Leipzig, maar al snel werd duidelijk dat muziek zijn leven was. Hij studeerde compositie bij Heinrich Dorn en piano bij Friedrich Wieck, met wiens dochter Clara hij later zou trouwen. Hij schreef in het door hem opgerichte Neue Zeitschrift für Musik dat nog


Biografieën

altijd bestaat. Na de vele liedcomposities uit 1840, het jaar van zijn huwelijk met Clara, ontstond een jaar later zijn Eerste symfonie. Al in 1842 waren er tekenen van een geestesziekte, veroorzaakt door veel vroeger opgelopen syfilis. Toch bleef hij als componist enorm productief, werkte als dirigent in Düsseldorf en was leraar aan het conservatorium van Leipzig. In 1854 probeerde hij zichzelf te verdrinken in de Rijn, waarna hij werd opgenomen in een instituut voor geesteszieken in Endenich bij Bonn. Daar overleed hij twee jaar later op slechts zesenveertigjarige leeftijd.

Franz Liszt Franz Liszt (1811 - 1886) groeide op in het huidige Hongarije. Hij studeerde korte tijd bij Carl Czerny in Wenen, bij Anton Reicha en Ferdinanco Paër in Parijs en trad vanaf 1824 in het openbaar op. De dood van zijn vader in 1827 bracht de eerste crisis in zijn leven en vormde de

oorsprong van zijn liefde voor de religie. Hij oogste veel bewondering als pianist en zowel met zijn spel als met zijn composities werd hij wereldberoemd.

naast hun ‘Haus Wahnfried’ door in de schaduw van zijn beroemde schoonzoon.

Gustav Mahler Gustav Mahler (1860 - 1911) groeide op in de Boheemse garnizoenstad Iglau, nu het Tsjechische Jihlava. Op zijn vijftiende ging hij in Wenen naar het conservatorium waar hij na zijn eindexamen nog lessen volgde bij Anton Bruckner en aan de universiteit colleges geschiedenis en filosofie bijwoonde.

In 1833 ontmoette hij de getrouwde gravin Marie d’Agoult, met wie hij in de jaren 30 samenleefde, en in 1847 prinses van SaynWittgenstein; met haar woonde hij in Weimar en later in Rome samen. In zijn latere leven kwam steeds meer de nadruk te liggen op het componeren en het les geven. Hij stierf in Bayreuth waar zijn dochter Cosima samenwoonde met Richard Wagner. Hij bracht zijn laatste jaren in een huis

Vanaf 1880 was Mahler als dirigent verbonden aan verschillende Oostenrijkse 23


Biografieën

en Duitse operatheaters. In Boedapest was hij van 1888 tot 1891 tevens directeur van de opera en deed hij ervaring op voor de belangrijkste aanstelling van zijn leven, als ‘Herr Direktor’ van de Weense Hofopera (1897 - 1907). Tijd voor het componeren van zijn symfonieën had hij vrijwel uitsluitend tijdens de zomervakanties. In de overige maanden gebruikte hij de weinige uren die overbleven voor het uitwerken van zijn partituren, hierin geassisteerd door zijn vrouw Alma. In 1807 verloor hij door antisemitische intriges zijn baan in Wenen en vertrok hij naar New York. Daar was hij verbonden aan de Metropolitan Opera en voltooide Das Lied von der Erde. Een hartziekte sloopte hem en in 1911 keerde hij doodziek terug naar Wenen waar hij op 51-jarige leeftijd overleed.

Franz Schubert Franz Schubert (1797 ‑ 1828) was de zoon van een muzikale schoolmeester die hem leerde vioolspelen; 24

pianoles kreeg hij van zijn oudere broer. Ook leerde hij zingen. Met zijn mooie jongenssopraan werd hij op zijn elfde aangenomen als koorknaapje in de keizerlijke hofkapel die verbonden was met het Stadtskonvikt, de beste onderwijsinstelling van Wenen.

Hier kreeg Schubert onder anderen les van Antonio Salieri. Op zijn dertiende begon hij liederen te componeren en al op zijn zeventiende ontstond zijn eerste meesterwerk in dit genre: Gretchen am Spinnrade. De liederen ‘vloeiden’ uit zijn pen en met een totaal van zo’n

zeshonderd liedcomposities wist hij bij een select publiek grote naam te maken. Door zijn vrienden, die regelmatig bijeenkwamen in zogenoemde ‘Schubertiades’, leerde hij steeds nieuwe dichters kennen, waaronder Wilhelm Müller wiens gedichten hem inspireerden tot zijn twee grote liedcycli: Die schöne Müllerin en Winterreise. Aan erkenning in de salons van vrienden en rijke muziekminnaars heeft het hem niet ontbroken, maar tijdens zijn leven vond slechts eenmaal een openbaar concert plaats dat geheel was gewijd aan zijn muziek. Dat was acht maanden voor zijn dood. Hij stierf op 31-jarige leeftijd aan de gevolgen van syfilis en buiktyfus.


Biografieën

Uitvoerenden Christoph Prégardien Tenor De Duitse tenor Christoph Prégardien (1956) begon zijn zangcarrière in het koor van de kathedraal van zijn geboortestad Limburg an der Lahn. Hij studeerde vervolgens in Frankfurt, Milaan en Stuttgart en nam deel aan de liedklas van pianist Hartmut Höll. Prégardien wordt beschouwd als een van de vooraanstaande lyrische tenoren van vandaag. Hij werkt regelmatig samen met dirigenten als Riccardo Chailly, John Eliot Gardiner, Nikolaus Harnoncourt, Philippe Herreweghe, René Jacobs, Ton Koopman, Gustav Leonhardt, Neville Marriner en Helmuth Rilling. Zijn repertoire omvat zowel barokke, klassieke en romantische oratoria en passies als twintigste-eeuwse werken van Britten, Killmayer, Rihm en Stravinsky. Samen

foto: Rosa-Frank.com

met zijn vaste begeleiders Adreas Staier en Michael Gees wordt hij vaak als liedzanger uitgenodigd door de belangrijke muziekcentra wereldwijd. Prégardiens discografie omvat meer dan 130 titels met werk van Bach, Mozart, Mendelssohn, Handel, Monteverdi, Haydn, Britten en Schubert. Zijn opnames van Die schöne Müllerin en van Schwanengesang van Schubert werden alom geprezen in de gespecialiseerde pers.

Ondertussen is Prégardien ook werkzaam als dirigent. Hij dirigeerde Bachs Johannes Passion, Mattheüs Passion en Weihnachtsoratorium, alle met het Ensemble Le Concert Lorrain en verschillende koren. Christoph Prégardien leidde van 2000 tot 2005 de zangklas aan de Musikhochschule van Zürich. Sinds 2004 is hij als docent verbonden aan de Musikhochschule van Keulen. 25


Biografieën

Michael Gees Piano De ongebruikelijke muzikale carrière van Michael Gees (1953) begon toen hij op driejarige leeftijd de piano in zijn ouderlijk huis als favoriet speelgoed ontdekte. Hij ontpopte zich als wonderkind en won het Steinwayconcours in Hamburg toen hij acht was. Na lessen aan de conservatoria van Detmold en Wenen week Gees echter af van het uitgestippelde pad en hij verliet het conservatorium op zijn vijftiende. In de periode die volgde had hij tal van baantjes, waaronder twee jaar als matroos. Vervolgens kwam hij terug bij de muziek en studeerde compositie aan de Musikhochschule in Hannover. Hij verwierf internationale bekendheid als liedbegeleider, met name als begeleider van Christoph Prégardien. In 1989 was Michael Gees oprichter van het forum kunstvereint, waaruit in 2001 het Consol Theater in Gelsenkirchen 26

foto: Hermann und Clärchen Baus

ontstond. In deze artistieke vrijplaats werken professionals en amateurs samen aan muziek-, dans- en theaterprojecten.


Biografieën

Stefan Kennedy Tenor

Holland Park. Als liedzanger maakt hij dit seizoen deel uit van het ‘ervaringstraject’ van Grote Zangers. Hij voerde Schuberts Die schöne Müllerin uit in de kathedralen van Chichester en Winchester en op andere locaties. Hij soleerde bij de RAM / Kohn Foundation Bach Cantata-reeks aan de Royal Academy of Music. In 2017 ontving hij de Grabowsky Connell-prijs en in 2016 de Sir Thomas Armstrong-prijs. Stefan Kennedy is regelmatig te horen als solist in diverse oratoria.

correptitorschap. Momenteel is Thijn werkzaam als repetitor en pianist op projectbasis voor het Utrechts Conservatorium, Opera Noord-Holland Noord, B.O.O.M! Bold Opera On the Move, Zangstudio Haarlem, de International Belcanto Academy en andere operagezelschappen, koren en musici.

www.stefankennedy.com

De Britse tenor Stefan Kennedy studeerde bij Don Marezzo aan de Nationale Opera Academie. Met behulp van een beurs studeerde hij ook aan de Royal Academy of Music in Londen en Clare College Cambridge. In 2018 maakte Stefan zijn debuut bij de Nationale Opera in MacMillans Clemency en zijn debuut bij Opera Zuid in Bernsteins A Quiet Place. In 2017 speelde hij de rol van Acis in Acis & Galatae van Händel onder leiding van Michael Chance. Stefan verscheen ook in producties op het Festival d’Aix-en-Provence en Opera

Thijn Vermeulen Piano Thijn Vermeulen is een veel gevraagd pianist van zangers, instrumentalisten en ensembles. Daarnaast geniet hij van het optreden als solo pianist. Thijn studeerde aan het Conservatorium van Utrecht bij Katia Veekmans en bij Henry Kelder. In zijn master van drie jaar deed hij zowel de specialisaties kamermuziek/ ensemble als begeleider- en

Hij maakt deel uit van verschillende ensembles, waaronder het duo Bouwers Vermeulen met alt Nicky Bouwers en het duo Jørgensen Vermeulen met de internationaal bekende Thereminist Thorwald Jørgensen. Met saxofoniste Rusne Mikiskaité gaf Thijn concerten in Litouwen en hij was pianist van Ensemble VI en Trio Art. 27


Grote Zangers De serie Grote Zangers is een samenwerking tussen Muziekgebouw aan ’t IJ en stichting Grote Zangers.

Serie Grote Zangers De Serie heeft als oogmerk het naar Nederland brengen van de wereldwijde top van klassieke (Lied)Zangers voor 6 toonaangevende concerten per jaar. Wij programmeren de serie in het Muziekgebouw sinds seizoen 2010-2011. Ervaringstraject Grote Zangers Het creëren van podia voor jonge startende zangers hoort bij onze stichtingsdoelen. Grote Zangers selecteert ieder seizoen 6 zangers uit de top van jong zangtalent. Grote Zangers organiseert voor deze zangers precies dát waar een groot tekort aan bestaat: speelbeurten voor solo concerten. Vaste onderdelen van het traject zijn een Voorprogramma bij onze serie en een full recital in de vorm van een huisconcert. De musici worden gehonoreerd uit Vriendenbijdragen en andere fondsen die wij werven voor dit educatietraject. Een 3e programmadeel is momenteel in ontwikkeling. Vrienden Grote Zangers Grote Zangers kent een actieve Vriendenclub. Vrienden wonen dikwijls huisconcerten bij. Er is één keer per jaar een exclusief en bijzonder evenement. 28

Huisconcerten Grote Zangers Huisconcerten vinden plaats in panden met hoge plafonds te Amsterdam. Liefhebbers van Grote Zangers stellen hun huizen ter beschikking om jong toptalent een kans te geven om zich in een soloconcert te presenteren. Een concert duurt ca. 60 minuten, na afloop krijgen gasten een glas wijn aangeboden. De toegang is op uitnodiging. Heeft u interesse een huisconcert bij te wonen? Laat het ons weten via vrienden@grotezangers.nl Partners Het Muziekgebouw; Co-producent serie Grote Zangers De Nationale Opera; Samenwerking Educatietraject Alferink Artists Management; Vocale adviezen Grote Zangers Theo van den Bogaard directeur Lia van der Steen communicatie Leo Spigt mecenaat Contact Stichting Grote Zangers Herengracht 458, 1017 CA Amsterdam t 020 6643151 info@grotezangers.nl

Volg ons op www.grotezangers.nl


Verwacht

Serie Grote Zangers Wo 27 mrt 2019 Grote Zaal 20.15 uur Concert

Anne Sofie von Otter + Pekka Kuusisto + Bengt Forsberg Von Otter zingt Shakespeare Bij recitals van de fameuze Zweedse mezzosopraan Anne Sofie von Otter gebeurt altijd iets bijzonders. Met haar vaste pianist Bengt Forsberg breekt ze een lans voor prachtig, onbekend repertoire. Deze keer mogen componisten Jean Sibelius en Erich Korngold op haar buitengewone vertolkingskunst rekenen. Ook neemt ze de onconventionele Finse violist Pekka Kuusisto mee voor instrumentale miniaturen van Tor Aulin. Kuusisto is bovendien te horen in enkele kleine vioolstukken van Sibelius, een traktatie op zich. Anne Sofie von Otter mag met recht de grande dame van de liedkunst genoemd worden. Ze maakte furore in de internationale operawereld, maar heeft haar grote liefde voor poëzie en het liedrecital altijd een plek in haar leven gegeven. Nu ze nog zelden in opera’s verschijnt, brengt de liedkunst haar jaarlijks naar de internationale podia. Haar repertoirekeuze is immer eigenzinnig, kwalitatief hoogstaand en vanuit het hart gemaakt. Dat maakt haar recitals – ze was vaker te gast in het Muziekgebouw – altijd een gebeurtenis om naar uit te zien.

Anne Sofie von Otter foto: Ewa-Marie Rundquist

Programma: Ralph Vaughan Williams Orpheus with his lute / Joseph Haydn She never told her love / Franz Schubert An Silvia / Michael Tippett Drie liederen uit The Tempest Suite Erich Korngold Suite voor viool en piano ‘Much Ado About Nothing’ / Under the Greenwood Tree (uit Four Shakespeare Songs) / Come away, Death / Adieu Good man devil / Hey, Robin (uit Songs of the Clown) / Jean Sibelius Kom nu hit, död / Hållilå, uti storm och regn (uit Twelfth Night op. 60) / Scène de danse op. 116 nr. 1 / Auf der Heide op. 115 nr. 1 / Mazurka op. 81 nr. 1 / Tor Aulin Idyll / Humoresk / Vaggvisa (uit Watercolours voor viool en piano) Anoniem Willow Song / Rufus Wainwright When Most I Wink (Sonnet 43) / A Woman´s Face (Sonnet 20) / Benjamin Britten Welcome wanderer (uit A Midsummer Night´s Dream) / Fancie 29


Verwacht

wo 20 feb / 20.15 uur The Tallis Scholars Italië en Duitsland do 21 feb / 12.30 uur Lunchconcert ism Academie van het Koninklijk Concertgebouworkest

Februari do 14 feb / 20.15 uur Cappella Amsterdam + Lodewijk van der Ree Time and the Bell vr 15 feb / 20.15 uur Amsterdam Sinfonietta + Ray Chen Duivelskunstenaar Ray Chen za 16 feb / 20.15 uur Cinquecento Een renaissance-requiem zo 17 feb / 15.00 uur Amsterdams Andalusisch Orkest + GT Wat is het geheim van klassieke Marokkaanse muziek? (8+) ma 18 feb / 20.15 uur Erdal Erzincan + Ahmet Aslan Bijzondere muzikale ontmoeting van 2 Turkse maestro’s 30

do 21 feb / 20.15 uur Het Collectief + Katrien Baerts Goddeloze broeikassen vr 22 feb / 20.15 uur Orange Blossom + MEDFest Ensemble MEDfest zo 24 feb / 12.00 uur / Entreehal Muziekgebouw Park Picknick

Maart vr 1 mrt / 20.15 uur Farkas Quintet Beste blaaskwintetten za 2 mrt / 20.15 uur Calefax Droom of werkelijkheid zo 3 mrt / 11.00 uur / Kleine Zaal Ensemble SCALA Microfobia zo 3 mrt / 15.00 uur Academy of Ancient Music + Lucie Horsch Bach en Vivaldi

Huil van de Wolff

wo 27 feb / 20.15 uur Nederlandse Bachvereniging Motetten en passiemuziek

Elke 22e van de maand klinkt om 20.00 uur het geluidsmonument Huil van de Wolff. Martijn Padding componeerde deze interactieve geluidsinstallatie ter herinnering aan oprichter van het Muziekgebouw Jan Wolff (1941 - 2012). Zie voor meer informatie muziekgebouw.nl/ huilvandewolff

do 28 feb / 20.15 uur Ensemble Musikfabrik Kurtág kijkt terug

Geheimtips Bijzondere concerten die je niet mag missen

zo 24 feb / 20.30 uur Sonic Acts Jennifer Walshe - Time Time Time


Foto: Erik van Gurp

Grand café 4’33 Kom voor het concert eten in Grand café 4’33. Reserveren: 020 788 2090 of 433grandcafe.nl.

Rondom het concert - Na aanvang van het concert heeft u geen toegang meer tot de zaal. - Zet uw mobiele telefoon uit voor aanvang van het concert. - Het maken van beeld- of geluidsopnamen in de zaal alleen met schriftelijke toestemming. - Algemene Bezoekersvoorwaarden zijn na te lezen op muziekgebouw.nl

Bij de prijs inbegrepen Reververingskosten en garderobe zijn bij de kaartprijs inbegrepen. Ook een pauzedrankje, tenzij anders vermeld op uw concertkaartje. Bij concerten zonder pauze staan drankjes klaar na afloop van het concert.

Steun het Muziekgebouw Inkomsten uit kaartverkoop dekken ten dele onze kosten. Word vriend of doneer: met uw extra steun kunnen we concerten op het hoogste niveau blijven organiseren. Meer informatie: muziekgebouw.nl/steunons

Op de hoogte blijven? Blijf op de hoogte van nieuw geboekte concerten of ander nieuws. Volg ons via onze e-nieuwsbrief (aanmelden op muziekgebouw.nl), Facebook, Twitter of Instagram. Dank! Wij kunnen niet zonder de steun van onze vaste subsidiënten en Vrienden van het Muziekgebouw. Wij zijn hen daarvoor zeer erkentelijk.

Druk binnenwerk

31



Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.