6 minute read

Fagot voor het voetlicht

Next Article
Muziek is topsport

Muziek is topsport

Veel fagottalenten in Nederland kunnen muzikaal niet doorgroeien, omdat een goed instrument onbetaalbaar wordt. Marktleider Heckel drijft de prijzen en de wachttijden op. Fagottisten Bram van Sambeek en Pieter Nuytten luidden de noodklok en vonden gehoor bij het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds.

  • Tekst: Joost Galema | Fotografie: Maarten Noordijk

Bijna tien jaar geleden trok het Holland Festival de aandacht met de ludieke actie Red de fagot! Bram van Sambeek kreeg de ruimte om een pleidooi voor zijn instrument te houden. Maar de speelse knipoog van toen heeft zijn ironie inmiddels verloren. Want hoewel ‘de fagot niet bij de bedreigde diersoorten hoort’, aldus Bram, is de situatie allerminst verbeterd. De professionele instrumenten, vooral die van de Duitse monopolist Heckel – de Stradivarius onder de fagotten – zijn zo langzamerhand onbetaalbaar. En wie wel meer dan een ton kan uitgeven om na het conservatorium met een nieuwe Heckel de wereld in te trekken, moet hopen dat zijn of haar ouders tijdens de kleutertijd een vooruitziende blik hadden, want de wachttijd bedraagt zo’n zeventien jaar en loopt nog steeds op.

Emancipatie van de fagot

Van Sambeek klopte de laatste jaren vaak op deuren van fondsen. ‘Het is mooi dat jullie renteloze leningen van vijfduizend euro aanbieden, zei ik dan. Alleen kun je daar tegenwoordig zo weinig mee. Ik heb onlangs zo’n bedrag moeten neertellen voor zes klepjes. Hoe moet het straks met fantastische talenten, zonder fagotten waarop ze zich verder kunnen ontplooien?’ Van Sambeek kijkt uit het raam op de vijfde verdieping van het Rotterdams conservatorium Codarts, over een stad waar nog steeds de sky the limit lijkt. Naast hem zit Pieter Nuytten, solofagottist van het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Het grootste deel van de dag hebben beiden geluisterd naar de eindexamens van een nieuwe generatie. Ze zijn blij dat hun noodkreet is doorgedrongen tot het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds, zodat drie talenten die zij onderwijzen nu niet langer tegen hun muzikale grenzen op lopen, maar met een goede fagot hun weg kunnen vervolgen. ‘We hebben veel overlegd met het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds en ik ben dankbaar dat het fonds tot actie is overgegaan’, zegt Nuytten. ‘Voor mijn vijftienjarige leerling Emma Vondenhoff vonden het fonds en ik een mooie Püchner, een instrument waar Bram en ik mee begonnen voor we ten slotte bij een Heckel uitkwamen. De fagot bezit een warme klank, zonder beperkingen – een ideale tussenstap. Voor Emma’s tweelingzus Roos zoeken we nog een instrument.’ ‘Mijn Letse student Edgars Karpenskis­Allažs is met zijn 23 jaar alweer wat verder in zijn ontwikkeling’, zegt Van Sambeek. ‘Het is ongelooflijk hoeveel vooruitgang hij al in korte tijd boekt op de net gekochte Heckel. De steun van het fonds wijst, hoop ik, op een nieuwe fase in de emancipatie van de fagot. Dat kan voor de toekomst van het instrument en aanwas van Nederlandse talenten enorme impact hebben.’

Docent Bram van Sambeek (l.) en student Edgars Karpenskis-Allažs met de Heckel-fagot die hij onlangs in bruikleen mocht nemen.
Brombeer onder houtblazers

Want de brombeer onder de houtblazers is dan misschien geen ‘bedreigde diersoort’, hij leidt wel een leven in de schaduw van andere instrumenten. Binnen het klankweefsel van het orkest treedt de fagot meestal niet op de voorgrond, maar o wee wanneer het instrument een keer niet zou komen opdagen. Dan begint het cement tussen de bakstenen van het orkesthuis te verkruimelen. Soms mag de fagot even het voetlicht opzoeken, zoals in een van bijna veertig soloconcerten van Vivaldi of als de mopperende grootvader in Prokofjevs Peter en de Wolf. Hoe invoelend verdiept de fagot de klaagzang ‘Scherza infida’ in de Händel­opera Ariodante En dan is er de mythevorming rond die beruchte fagotnoten, waarmee Stravinsky zijn Sacre du Printemps laat beginnen.

Mengen en wegcijferen

Fagottisten kunnen over het algemeen goed om zichzelf lachen, beamen beide musici. Een mengsel van hartstocht en humor kenmerkt hen. En dat geldt voor meer instrumentalisten die het minder zichtbare fundament van ensembles en orkesten vormen. En soms verenigen ze zich zelfs. Zoals Van Sambeek deed met contrabassist Rick Stotijn, Hammond­organist Sven Figee en percussionist Marijn Korff de Gidts. Zij richtten de rockband ORBI op, een afkorting van The Oscillating Revenge of the Background Instruments. ‘Enerzijds kennen we onze plek in de muzikale achtergrond’, zegt hij. ‘Dan maken we daar grappen over, maar we willen ook emanciperen, want fagot is gewoon buitengewoon mooi en sprekend. Ik zie in hem een kameleon die kan kiezen uit vele prachtige kleuren. Fagottisten kunnen zich wegcijferen en mengen met anderen, maar we zijn evengoed in staat om het gewicht van een solorol te dragen.’ Om dat laatste te benadrukken laat Van Sambeek regelmatig nieuwe stukken schrijven. Het opent nieuwe werelden en vergezichten voor zijn instrument, al kan het soms wat lichamelijk ongemak opleveren. Een concert van de Finse componist Sebastian Fagerlund vroeg om een techniek – hoog spelen en tegelijkertijd laag zingen – die spontane bloedneuzen veroorzaakte. ‘De ogen van mijn leerling Edgars beginnen te glinsteren bij het horen van dat verhaal. Zo’n stuk wil hij dan leren spelen. Dat is precies wat ik hoop.’

Pieter Nuytten met studenten Emma (l.) en Roos Vondenhoff. Emma speelt inmiddels op een Püchner-fagot van het fonds. Naar een fagot voor Roos wordt nog gezocht.
Blinkend goud

Wat Nuytten als kind aansprak, was vooral de weemoed van de fagot. ‘Het grommen in de laagte, dat ik tot in mijn buik voelde. Voor het eerst moet ik dat ervaren hebben bij Peter en de Wolf, een kindervoorstelling op de lagere school. Ik speelde toen in de harmonie dwarsfluit, maar er waren altijd te weinig fagottisten. Enerzijds is de fagot een wat clownesk instrument, dat ik vaak hoorde wanneer er iets grappigs gebeurde in een tekenfilm op televisie. Maar een clown heeft ook altijd een droefgeestige kant, het moment dat hij zich eenzaam in de kleedkamer van zijn schmink ontdoet. Dan komt de melancholie naar boven.’ Die tweeslachtigheid vond Nuytten al vroeg onweerstaanbaar. ‘Op sommige instrumenten kun je volmaakter spelen, homogener, juister. Maar aan het einde van de rit, wanneer je technisch een topniveau bereikt, doet dat uitgangspunt er dan nog toe? Dan gaat het vooral over welk verhaal je vertelt, welke emoties je uitdrukt, hoe je je tot anderen verhoudt. De weerbarstigheid van de fagot wordt in dat geval een grote kracht.’ Van Sambeek viel voor de klank van het instrument. ‘Letterlijk’, zegt hij. ‘Ik was dol op goud blinkende voorwerpen, onder meer de saxofoon. Die zag ik regelmatig in videoclips op popzender MTV. Dat instrument glom en klonk sexy. Mijn moeder zat in de bijstand en zag de bui al hangen.’ Maar op de open dag van de muziekschool besloot zijn moeder dat haar zoon op zijn gehoor een instrument mocht kiezen. ‘We bleven op de gang en elke deur mocht maar op een kier open. Zo heb ik alle instrumenten echt alleen maar gehoord. De fagot maakte de meeste indruk. Mijn moeder schrok zich een ongeluk toen ze hoorde hoe duur zo’n instrument was. Veel kostbaarder dan een saxofoon. Maar in die tijd kon je gelukkig nog fagotten huren bij de muziekschool.’

This article is from: