17 minute read
plaatsvond
bespreking
DIE OOIT IN NEDERLAND PLAATSVOND
DO ORTHEOVANPRAAG
De dag van de grote razzia’s in de Transvaalbuurt in Amsterdam-Oost en in Amsterdam-Zuid, 20 juni 1943. Uit het raam van Uiterwaardenstraat nr. 59 werd stiekem een foto gemaakt van Joden die werden weggevoerd naar het Muiderpoortstation, op weg naar Westerbork.
Ook bijna 75 jaar na de Tweede Wereldoorlog blijft het een afschuwelijk gegeven dat juist uit Nederland driekwart van alle Joden werden gedeporteerd en vermoord. Voor het hoogste slachtofferpercentage in heel Noord- en West-Europa zijn meerdere verklaringen. Historici hebben zich al vele decennia hiermee beziggehouden. De Duitse historica Katja Happe (1970) geeft op die vraag toegankelijke en heldere maar ook beschamende antwoorden.
Het is de kernvraag van haar promotieonderzoek in Groningen dat de Nederlandse Jodenvervolging beschrijft die lang voor haar tijd plaatsvond. Happe geeft gedetailleerde en vaak onthutsende en pijnlijke verklaringen over deze kernvraag. Zij gebruikt diverse details, citaten en fragmenten uit talloze nagelaten dagboeken, brieven, ambtelijke notities van hogere en lagere functionarissen. Ook berichten van nazi’s aan hun meerderen in Berlijn worden uitvoerig geciteerd. Deze studie is zo uitvoerig, indringend en buitengewoon gedetailleerd dat dit onderzoek het nieuwe standaardwerk zal worden voor vele jaren. Een aantal onderling samenhangende factoren is bij de omvangrijke moord op Nederlandse Joden doorslaggevend geweest. De effectiviteit van het Duitse bezettingsregime — dat niet zoals in buurlanden militair was, maar een door rassenhaat gedreven politiedictatuur — dat zich in Nederland uitstekend kon manifesteren, de onder de Nederlandse bevolking wijdverbreide gezagsgetrouwheid, het onvermogen van veel Joodse Nederlanders in te zien dat zij groot gevaar liepen, en niet in de laatste plaats de moeilijkheden in het kleine en dichtbevolkte land onder te duiken of voor de Duitsers te vluchten. Er was dus een combinatie van verschillende verklaringsfactoren. Happe toont het falende, aarzelende beleid van de secretarissen-generaal (toen de hoogste ambtenaren in Nederland), de passiviteit van koningin Wilhelmina en de regering in ballingschap in Londen, het onvermogen of de onwil zich tegen het vermoorden van Joodse landgenoten in te zetten. Veel valse hoop illustreert hoe het kon gebeuren.
In deze studie is de tweede kernvraag vanuit welk gezichtspunt instituties buiten het bezette Nederland naar de gebeurtenissen in dit land keken. Uit de voorbeelden komt naar voren dat de geallieerden bijna uitsluitend geïnteresseerd waren in het winnen van de oorlog en de nazi’s vooral de besluitvorming rond de Europese Joden wilden regelen. De anti-Joodse verordeningen die de bezetter al in 1941 doorvoerde, kwamen overeen met de maatregelen die ook in Duitsland waren genomen om de Joden economisch te ont-rechten en te isoleren. Toen de opmars van de nazi’s naar het oosten in 1942 vastliep, ging men kampen inrichten in Oost-Europa om daar zo snel mogelijk Joden te vermoorden. De vraag die Jules Schelvis, één van de negentien(!) overlevenden van Sobibor (van in totaal 33.208 Nederlanders die in dit vernietigingskamp werden vermoord), bezighield, was: “Hoe kon de wereld tolereren dat wij, rechtschapen burgers van Nederland, als uitschot werden behandeld?” De 50.000 Joodse vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk leken in het begin van de jaren dertig in Nederland hun leven onder behoorlijk gerieflijke omstandigheden te kunnen voortzetten. De vlucht van grote aantallen Joden voor het nationaalsocialisme had geleid tot internationale aandacht. Het leek uit te groeien tot een internationaal probleem. Maar door de toename van hun aantal én de pogingen van Nederland met Duitsland goede economische betrekkingen te onderhouden én de hoge werkloosheid verslechterde de rechtspositie in Nederland van vluchtelingen. De vrees door vluchtelingen overspoeld te worden kreeg snel de overhand en in 1938 (!) verklaarde minister Goseling Joodse vluchtelingen zelfs tot ongewenste elementen en sloot de grens voor hen. Door de Anschluss op 13 maart van dat jaar, waarbij Oostenrijk zonder slag of stoot werd ‘ingelijfd’ bij Duitsland, veranderde veel en de houding van de haviken in de Duitse regering stuurden aan op oorlog. De Kristallnacht in Duitsland vond plaats in de nacht van 9 op 10 november 1938 waarbij synagogen, winkels en woonhuizen, scholen en ziekenhuizen in brand werden gestoken of geplunderd of vernield, mensen werden aangevallen en bijna honderd Joden werden vermoord. Het nazibewind liet zo zijn ware gezicht zien. De Nederlandse regering wordt geheel anti-immigratie minded, zoals ook andere regeringen (pijnlijk voorbeeld Engeland) en dan moet de Joodse gemeenschap het zelf opknappen; er ontstaan sociaal getinte hulporganisaties en een vluchtelingenkamp in Westerbork; let wel, de religieuze organisaties en leiders onttrekken zich praktisch geheel hieraan. Na de Duitse inval op 10 mei 1940 en de razendsnelle bezetting van Nederland probeerden veel vluchtelingen en Joodse Nederlanders (vaak) tevergeefs te vluchten naar België, Frankrijk of Groot-Brittannië. Anderen zagen geen andere uitweg dan zich van het leven te beroven. Hoewel de bezetters in de West-Europese landen in het begin niet tegen de Joodse bevolking optraden en zelfs de toezegging hadden gedaan dit ook in de toekomst niet te zullen doen, waren de internationale hulporganisaties gewaarschuwd door de gebeurtenissen in Duitsland.
WEINIGENDAPPER Happe signaleert dat de Duitse bezetter eerst geleidelijk maar vanaf 1941 toch steeds sneller anti-Joodse maatregelen invoerde, zoals het verbod op ritueel slachten medio 1940 en de Ariërverklaring in november van dat jaar. Die verklaring vormde voor veel ambtenaren een moreel dilemma maar slechts enkele dapperen weigerden en namen ontslag. Het was de opstap naar het ontslag van alle Joodse ambtenaren én alle Joodse leraren en docenten aan de universiteiten. Aan de Rijksuniversiteit Leiden werden een en dertig docenten ontslagen en als reactie hield collega Cleveringa zijn ook nu nog bekende rede ter ere van zijn Joodse collega-hoogleraar, waarin hij de maatregel volkenrechtelijk bekritiseerde. De studenten gingen daarop in staking met als gevolg dat de Duitsers de Leidse universiteit sloten. Deze universiteit bleef als enige universiteit in Nederland de gehele bezettingstijd dicht en Cleveringa werd gearresteerd. Na het ontslag van alle Joodse ambtenaren deden illegale kranten moeite de lezers te informeren over de wellicht rampzalige gevolgen van deze maatregelen en zij trachtten het gevoel van saamhorigheid te vergroten: “wij kennen geen Nederlandse Joden, doch slechts Joodse Nederlanders.”
De onrust in Amsterdam in begin 1941 waar na ongeregeldheden een WA-man zou bezwijken veroorzaakte dramatische ontwikkelingen. Na zijn dood werden 425 willekeurige Joodse mannen als represaille opgepakt en naar concentratiekampen gestuurd waar de meesten bezweken. De Februaristaking op de 25e had verdere negatieve gevolgen voor Joodse burgers. Vanaf de zomer van dat jaar was de horeca voor Joden verboden evenals bioscopen, parken, stranden
DEELLENDEISONBESCHRIJFELIJK Tijdelijk werd een getto in de Amsterdamse Jodenbuurt ingesteld met prikkeldraad en opgehaalde bruggen. Er werd door de bezetter een Joodse Raad, gefinancierd door de Joodse bevolking, ingesteld die verantwoordelijk was voor alle Joden in Amsterdam, later voor alle Joden in heel Nederland. De activiteiten van de Joodse Raad komen veel aan bod en zoals bekend: ‘Men werkte mee om erger te voorkomen’.
dat honderdduizenden Joden in Polen om het leven waren gebracht. Maar zeker in de eerste oorlogsjaren kwamen weinig mensen de vervolgde Joden actief te hulp. De Joodse Raad moest steeds buigen voor de bezetter en zij kregen de taak te registreren en op te roepen zich te melden. Als dat niet voldoende lukte, werd de Nederlandse politie ingeschakeld, eerst om de oproepbrieven te bezorgen. Later om Joden direct van huis op te halen. Door het verdeel-en-heers-sys
Dia uit het NSB-archief, voor zover bekend uit 1942-1943.
en zwembaden. In sommige gemeenten werden de plaatsnaamborden voorzien van “Joden niet gewenscht”-borden. In Nederland was voor het bestuur geen militaire bezettingsmacht geïnstalleerd zoals bijvoorbeeld in België en andere bezette landen maar een verbeten, door rassenhaat gedreven politiedictatuur geleid door de Oostenrijkers Seyss-Inquart en Rauter. De Duitsers speelden voortdurend een ‘kat en muis spel’ door de Joodse Raad te laten bepalen wie zij wilden beschermen of helpen als anderen dan werden gedwongen zich te melden voor transport ‘naar het Oosten’. Veel niet-Joodse dagboekschrijvers toonden zich geschokt over het lot van de Joden. “De ellende is onbeschrijflijk. De Amsterdamse Joden zijn eenvoudig gek van angst en onzeker over zichzelf en hun kinderen.” Velen hadden ook op de BBC gehoord teem werd de Joodse Raad een zeer omvangrijke en tegelijk omstreden organisatie. Ondanks dat roemt Happe meerdere malen Joodse-Raadmedewerker Gertrude van Tijn die met anderen onophoudelijk probeerde door contacten met internationale Joodse hulporganisaties in Zwitserland, Palestina en de Verenigde Staten Joodse vluchtelingen te laten emigreren, vaak zonder positief resultaat. Later kwamen de Joint, de Netherlands Jewish Society uit de Ver
enigde Staten en de Joodse Coördinatie Commissie vanuit Zwitserland steeds meer in beeld om steun te verlenen waar het mogelijk was. Aandacht aan haar werkzaamheden toont dat er ook vanuit de Joodse Raad positieve initiatieven waren die helaas weinig opleverden. De Joodse organisaties vooral in de Verenigde Staten en in Palestina waren zeker bereid mee te werken maar de Nederlandse overheid in Londen weigerde steun, ook financieel. Financiële steun was uit den boze, want dat zou de vijand kunnen helpen en de oorlog verlengen. ”Telkens weer verliepen de reeds verstrekte visa. Uitreis- en doorreisvisa werden niet afgegeven of de benodigde toestemmingen bereikten Nederland te laat of helemaal nooit.” Gertrude van Tijn en haar medewerkers waren verwikkeld in een eindeloze papieren-wedstrijd. Later moesten alle Joden die een vermogen hadden dit inleveren, dat wil zeggen hun (contante) vermogen overmaken naar een te openen rekening bij de bank Lippmann, Rosenthal & Co. Daarna mocht men een steeds lager bedrag van de eigen rekening opnemen totdat de Joden zelf op transport moesten en alle gelden en goederen uit hun huizen werden getransporteerd naar Duitsland. Joodse Nederlanders (mannen, vrouwen, kinderen) werden opgeroepen zich te melden maar als de quota die Berlijn vereiste niet snel genoeg gehaald werden, werden Nederlandse politieagenten ingezet om Joden snel uit hun huizen te halen of er werden razzia’s gehouden.
ENDLÖSUNG =EINDOPLOSSING =
VERMOORDEN De bezetter kwam in april 1941 met een verordening om alle Joden uit het bedrijfsleven te verwijderen. Daardoor verloren de meesten van de 21.000 winkeliers en ondernemers hun broodwinning. Ook Joodse artsen, advocaten en notarissen mochten vanaf mei 1941 alleen Joodse cliënten hebben. Dit betekende een groot inkomensverlies. De Dordtse arts Oscar Cahen stuurde daarom kort voor de datum zijn patiënten een briefje dat vormgegeven was als een rouwadvertentie waarin hij afscheid nam. Joodse kinderen en jongeren mochten na de zomervakantie van 1941 niet meer naar hun reguliere onderwijsinstellingen maar alleen naar ‘Joodse scholen’ en verloren zo hun vertrouwde omgeving en vriendjes en vriendinnetjes. Halverwege 1941 besloten de Duitsers Joden nergens meer naar landen buiten Europa te laten gaan want zij wilden snel ‘de Endlösung van het Jodenvraagstuk’= de EINDoplossing van het Jodenvraagstuk in de nieuw veroverde gebieden in Oost-Europa verwezenlijken, lees: de vernietigingskampen waar alle Joden werden vermoord. Aanvankelijk ging de Duitse aanval op de Sovjet-Unie zo snel dat men door de overwinningen oprukte richting Moskou en dit had tot gevolg dat er nog eens ruim twee miljoen Joden meer onder Duits gezag vielen. Direct na de snelle opmars in het Oosten gingen de Duitsers in het Oosten in groten getale Joden vermoorden. In januari 1942 vergaderden hoge Duitse beambten onder leiding van Heydrich over het plan om de Europese Joden te deporteren. Vanaf dat moment begon de ‘mogelijke emigratie bij de Zentralstelle für jüdische Auswanderung’ = het centraal kantoor voor Joodse emigratie. De naam wekte de suggestie dat de bezetter van plan was Joden uit Nederland te laten emigreren en voedde hun hoop het land spoedig te kunnen verlaten. Dit bleek een valse hoop. De Joodse Raad meldde daarbij als geruststelling “emigratie, niet deportatie”. Later bleek dat uiteraard onjuist. Het kantoor in het bezette Nederland “moest als model dienen voor de oplossing van het Jodenvraagstuk in alle Europese landen”– lees: als model voor de moord op alle Joden in Europa. Op 11 juni 1942 kwamen de Judenreferenten* in Berlijn bijeen. Een Judenreferent werd benoemd door Himmler en Eichmann om zo te kunnen toezien op de organisatie van de deportatie vanuit de bezette landen. Omdat het aantal mensen uit Frankrijk dat voor deportatie naar Auschwitz moest worden opgepakt (100.000) op dat moment niet gehaald kon worden, werd onder leiding van Eichmann besloten dat daarom uit Nederland niet 20.000 maar 40.000 Joden zouden worden gedeporteerd en daarna vermoord. Men kon in Nederland zonder veel problemen beschikken over een groot aantal Joden en “het meewerken van de Joodse Raad en het uitblijven van protesten van de niet-Joodse bevolking en het Nederlandse bestuur” droegen daartoe bij. Vanaf de eerste deportaties creëerden de Duitse machthebbers met vrijstellingen, de ’Sperre’, een systeem waardoor Joden konden hopen, naar later bleek valse hoop, aan deportaties te kunnen ontkomen.
AMBTENARENINNEDERLANDENDE REGERINGIN LONDEN EN WILHELMINA EN
DE BEVOLKINGFAALDEN Happe beschrijft met nauwgezetheid de houding van de secretarissen-generaal die zwak protesteerden tegen deze anti-Joodse maatregelen en ook de bevolking stond in de eerste jaren van de oorlog niet vooraan bij het protest tegen de bezetters. Aan de rol van Wilhelmina en de Nederlandse regering in Londen worden door haar veel woorden gewijd. Vanuit Londen sprak koningin Wilhelmina bijna elke twee maanden tot het Nederlandse volk in bezet gebied. Van de 34 keer in 5 jaar heeft zij éénmaal zorgen geuit over de positie van de Joodse Nederlanders. Na de Februaristaking werden door radio Oranje alleen algemene ondersteunende verklaringen geuit, zonder naar de onlusten zelf te verwijzen. Deze terughoudendheid was ook de daaropvolgende jaren kenmerkend voor de opstelling van het Nederlandse kabinet. In december 1942 beseften de geallieerden heel precies wat de Joden te wachten stond, maar het Witte Huis in Washington geloofde het eerst niet maar zelfs toen het onomstotelijk vaststond dat heel veel mensen massaal werden vermoord, deden de geallieerden niets hiertegen want de overwinning op nazi-Duitsland had de allerhoogste prioriteit. Hulpverlening zelfs aan mensen die vermoord zouden worden was ondergeschikt, zelfs nihil. Kennis over de moord van alle gedeporteerde Joden had weinig invloed op de houding van de niet-Joodse bevolking van Nederland. Tijdens een bespreking van de Joodse Raad met Aus der Fünten, de organisator van de deportaties uit Nederland, werd door de laatste bevestigd dat het echt ging om tewerkstelling in Duitsland. Wat kon de Joodse Raad meer doen dan tijdrekken, mensen op de lijst van Sperren plaatsen, uitruil via Zwitserland of Palestina regelen met daar wonende Duitsers, communiceren met de nietsontziende vijand? Ook veel geassimileerde Joden onderschatten het gevaar, niet in de laatste plaats door het geraffineerde machtsspel van de Duitsers. Wanneer mensen
weigerden zich aan te melden voor transport naar Westerbork gebeurde het ophalen vaak ‘s nachts. Daarnaast gaven de zogenaamde ‘Sperren’ die door de Duitsers samen met de Joodse Raad werden ingevoerd mensen tijdelijk de valse hoop dat zij werden gespaard. Want hoe lang zou de oorlog duren? Wanneer zou de bevrijding komen? Op een bepaald moment waren bijna 22.000 mensen in dienst van de Joodse Raad waardoor zij een Sperre hadden en daarmee de hoop, zoals later bleek valse hoop, dat zij het zouden redden tot het eind van de oorlog. Onder die Joden die gesperrt waren of op een of andere lijst stonden, waren veel Portugese Joden, gedoopte Joden, gemengd gehuwde Joden en Joden in dienst van de Joodse Raad. Katja Happe heeft het in haar studie stelselmatig over Joden hoewel in de Nederlandse samenleving veel Nederlanders van Joodse komaf niets met religie hadden en velen volledig geassimileerd waren en zelfs nauwelijks wisten dat zij van Joodse origine waren. Iedereen met tenminste twee Joodse grootouders, die tot een joods-kerkelijke gemeente behoorden, werd door de nazi’s als Jood bestempeld. Door deze definitie te hanteren werden mensen ‘Jood’ die zichzelf nooit zo hadden gezien of hadden willen zien. Discussie over deze racistische afstammingswetten ontbreekt bij Happe. Vaak uiterst willekeurig werden die Sperren (=‘beschermingen’) weer ingetrokken. Dit verhinderde dat veel Joden op tijd gingen onderduiken, want dat hield immers ook een groot risico in. Bovendien was
het vinden van onderduikplaatsen geen sinecure. In het dichtbevolkte Nederland was het gevaar groot buitenshuis door onbetrouwbare buren of passanten gezien te worden. Sommigen hielpen onderduikers uit christelijke overtuiging, anderen vroegen geld – soms erg veel – voor kost en inwoning. Meer dan 6000 Joodse kinderen werden door dappere Nederlanders bij dappere niet-Joodse gezinnen ondergebracht en overleefden gescheiden van hun ouders de bezettingstijd tenzij zij werden verraden. Uiteindelijk werden van de naar schatting 28.000 ondergedoken Joden door verraders, door politiek geïnspireerden (o.a. NSB’ers), door ijverige SD’ers en politieambtenaren nog 12.000 gepakt en gedeporteerd=vermoord. 12.000 mensen is moeilijk voor te stellen. Als er in een klas 30 leerlingen zitten en een normale school heeft 8 klassen, dan betekent 12.000 jongens en meisjes en/of volwassenen toch vijftig scholen. In april 1942 werd in Nederland, België en Frankrijk de Jodenster ingevoerd wat tot veel protesten leidde, maar uiteraard tevergeefs. De registratie van Joodse Nederlanders was door overijverige ambtenaren die daar hard aan werkten uitmuntend geregeld. Die administratie was in België veel minder secuur opgezet, waardoor ook veel minder slachtoffers vielen. De transporten duurden tot september 1944. In beestenwagens werden wekelijks soms meer dan 1.700 personen per keer vervoerd. “Generalkommissar Rauter beschouwde de hoge deportatiecijfers als successen van zijn vervolgingsbeleid.” Telkens werden Joden opgeroepen zich te melden en indien dat te weinig mensen opleverde, vonden er nieuwe grote razzia’s plaats, waartegen ook de Joodse Raad niets kon inbrengen. In iets meer dan twee jaar waren er meer dan honderd transporten uit Westerbork naar de vernietigingskampen in het Oosten gegaan. In die twee jaar werden 102.994 Joodse Nederlanders: mannen, vrouwen, kinderen, van baby’s tot grijsaards gedeporteerd naar Auschwitz, Sobibor en Majdanek en daar vermoord. Slechts 5000 Joodse Nederlanders keerden terug. Herfst 1943 bleek ook de Nederlandse regering goed geïnformeerd te zijn, wat naar voren komt uit een toespraak van minister-president Gerbrandy op 21 oktober 1943 op radio Oranje: “In Nederland begint over het Joodse drama het doek te vallen. […] Zo goed als geen Jood bevindt zich thans meer vrij op Nederlandse Bodem, toch zal eens het Joodse volksdeel, verminkt, doch niet ontzield, zijn plaats hernemen aan de Nederlandse haardstede.” Minister Jaap Burger (Binnenlandse Zaken) meldde in september 1944, dus tegen het eind van de oorlog, “dat hij niets zag in het oprichten van aparte hulpinstanties voor Joden omdat daardoor de indruk kon ontstaan dat men onderscheid zou maken tussen ‘Nederlanders’.” Happe concludeert in haar laatste hoofdstukken dat na mei 1945 de overlevende Joodse Nederlanders zoals bekend een kille ontvangst kregen. Hun huizen waren in beslag genomen, hun bezit was weg en de niet-Joodse Nederlanders hadden totaal geen begrip of weet wat er zich allemaal in Oost-Europa had afgespeeld. De Nederlandse regering en ambtenaren bogen zich in het kader van de wederopbouw van het land over tal van maatschappelijke, politieke en economische kwesties. Specifiek Joodse problemen verdwenen daarbij naar de achtergrond, werden genegeerd. Het leek vooral van belang om voor Joden geen uitzonderingspositie te creëren. Van dit beleid waren de Joden de dupe. Opgedoken uit hun schuilplaatsen of teruggekeerd uit de kampen bezaten zij niets, hadden familieleden en vrienden verloren en moesten hun plaats in de maatschappij heroveren.
Katja Happe’s ’Veel valse hoop’ biedt een gedegen overzicht van een zeer pijnlijke geschiedenis in Nederland. Het is glashelder geschreven, toegankelijk, zakelijk en nauwkeurig: een meesterwerk. Zij beschrijft de gewetenloze harteloosheid van de kant van de Duitsers, de ontreddering bij de Joods-Nederlandse gemeenschap, een gebrek aan compassie bij een groot deel van de bevolking, en een overheid die vooral wegkeek, in samenhang met de internationale onverschilligheid voor wat er met de Joodse Nederlanders gebeurde.
Katja Happe, Veel valse hoop. De Jodenvervolging in Nederland 1940-1945. Uitg. Atlas Contact. Amsterdam/Antwerpen, 2018, 512 pag, isbn 9789045035888, ¤39,99