Erfrecht & giften schetst de elementaire regels van dit vakgebied. Iedereen die in de praktijk complexe dossiers behandelt, weet hoe belangrijk het is om niet te verdrinken in al te technische details en zich niet te verliezen in oeverloze theoretische redeneringen. Om door de bomen het bos te blijven zien, moet men de basisconcepten beheersen en deze telkens weer kritisch, met een frisse en open blik, herbekijken vanuit het perspectief van een nieuwe concrete vraag of dossier. Dit boek is beknopt en beperkt zich tot de essentie. Ook het voetnotenapparaat is beperkt gehouden. De doctrine wordt vermeld in een algemene bibliografie en in een specifieke literatuurlijst bij de aanvang van elk hoofdstuk. Dit is niet alleen een goed studieboek voor studenten, maar ook een handig naslagwerk voor praktijkjuristen, advocaten, notarissen en magistraten. Niemand is ooit volleerd in het recht, en zeker niet in het familiaal vermogensrecht.
DEKKERS CASMAN VERBEKE ALOFS
ERFRECHT & GIFTEN
ERFRECHT & GIFTEN De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018
Deze derde editie is volledig herwerkt en up-to-date volgens de nieuwe regels van de Erfwetten 2017 en 2018, die op 1 september 2018 in werking zijn getreden.
René DEKKERS Hélène CASMAN Alain Laurent VERBEKE Elisabeth ALOFS Derde herwerkte editie
Erfrecht & giften - derde editie [druk].indd 1
11/10/18 14:41
ERFRECHT & GIFTEN De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018
ERFRECHT & GIFTEN De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018 RENÉ DEKKERS† HÉLÈNE CASMAN ALAIN LAURENT VERBEKE ELISABETH ALOFS
Derde herwerkte editie, 2018
Antwerpen – Cambridge
Erfrecht & giften, De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018 Eerste editie, 2015 Tweede herwerkte editie, 2017 Derde herwerkte editie, 2018 René Dekkers, Hélène Casman, Alain Laurent Verbeke en Elisabeth Alofs
© 2018 Intersentia Antwerpen – Cambridge www.intersentia.be
ISBN 978-94-000-0991-2 D/2018/7849/90 NUR 820
Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van de tekst bestede zorg, kunnen noch de auteurs noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze uitgave zou kunnen voorkomen.
WOORD VOORAF BIJ DE DERDE EDITIE
Geïnspireerd door en schatplichtig aan het Handboek Burgerlijk Recht van René Dekkers en in het bijzonder Dekkers-Casman – Deel IV, willen we met dit boek Erfrecht & giften de materie op een meer bevattelijke en beknopte wijze inzichtelijk maken. We proberen keer op keer door te dringen tot de kern van de zaak. Via Dekkers, over Casman en Verbeke, tot Alofs omspannen we vier generaties van academici die een verantwoordelijkheid dragen voor het universitair onderwijs in het familiaal vermogensrecht. In de tweede editie hebben wij de nieuwe Erfwet 2017 verwerkt (wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, BS 1 september 2017). Deze derde editie is up-to-date tot september 2018 met volledige integratie van de Erfwet 2018. Tijdens het voorbije jaar werden vanuit de praktijk en de universiteiten diverse bedenkingen geformuleerd ten aanzien van de Erfwet 2017. Een aantal daarvan werden bij wijze van reparatie opgenomen in Hoofdstuk 6 van de wet van 22 juli 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere bepalingen wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van de wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse bepalingen ter zake (BS 27 juli 2018). Beide wetten treden in werking op 1 september 2018. Zij hervormen het Belgische erfrecht op een aantal zeer belangrijke punten (zie Inleiding). Dit boek is in de eerste plaats een studieboek voor onze studenten van het bachelorvak familiaal vermogensrecht aan de KU Leuven, zowel op de campussen van Leuven, Kortrijk als Brussel, en aan de Vrije Universiteit Brussel. Wij schetsen de elementaire regels van het erfrecht en de giften. De tekst is beknopt en ook het voetnotenapparaat is beperkt gehouden. De doctrine wordt vermeld in een algemene bibliografie en in een specifieke literatuurlijst bij de aanvang van elk hoofdstuk. Hoewel er nu een nieuw erfrecht is, blijft het vroegere erfrecht in een aantal situaties van overgangsrecht zijn belang behouden. Bovendien moet men het nieuwe recht kunnen plaatsen in zijn historische context.
Intersentia
v
Woord vooraf bij de derde editie
Veel van de wijzigingen kunnen pas echt worden begrepen als men ziet welk probleem onder het vroegere recht speelde. Daarom vindt de lezer in kleine druk op tal van plaatsen nog enige toelichting over het vroegere recht. Dit boek is ook een studieboek voor praktijkjuristen, voor advocaten, notarissen en magistraten. Zij vinden hierin één van de eerste geïntegreerde commentaren over het nieuwe erfrecht. Bovendien is niemand ooit volleerd in het recht, en zeker niet in het familiaal vermogensrecht. Eenieder die in de praktijk complexe dossiers behandelt, weet hoe belangrijk het is om niet te verdrinken in al te technische details en zich niet te verliezen in oeverloze theoretische redeneringen. Om door de bomen het bos te blijven zien, moet men de basisconcepten beheersen en deze telkens weer kritisch, met een frisse en open blik, herbekijken vanuit het perspectief van een nieuwe concrete vraag of dossier. Graag nog een woord van dank aan de uitgeverij Intersentia voor de efficiënte behandeling van het manuscript, en aan de medewerkers van het Leuvense Rector Roger Dillemans Instituut Familiaal Vermogensrecht voor hun medewerking bij het updaten van de bibliografie en het nalezen van de drukproeven. Derde herwerkte editie – september 2018
vi
Intersentia
OVER DE AUTEURS
René Dekkers (1909-1976) begon zijn academische loopbaan in 1936 als hoogleraar Romeins recht, na het behalen van een aggregaat hoger onderwijs over La fiction juridique. Hij doceerde aan de Université libre de Bruxelles, aan de Vrije Universiteit Brussel en aan de Rijksuniversiteit Gent. Later doceerde hij ook burgerlijk recht en wijsbegeerte van het recht. In Gent was hij decaan van de faculteit rechten. Hij is ook rector van de universiteit van Lubumbashi in Congo geweest (1966-1970). Hij publiceerde over rechtsgeschiedenis (Bibliotheca belgica juridica) en rechtsvergelijking (Le droit privé des peuples). Hij werkte mee aan de monumentale Traité élémentaire de droit civil belge van zijn leermeester Henri De Page. In zijn beknopte en heldere stijl schreef hij zowel de Franstalige Précis de droit civil belge als het Nederlandstalige Handboek Burgerlijk Recht, telkens in drie delen. De Nederlandse versie werd in de periode 2005-2010 in vier delen herwerkt; daar hebben zowel Hélène Casman als Alain Laurent Verbeke toe bijgedragen. Hélène Casman (°1948) is emerita gewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), erenotaris en wetenschappelijk adviseur bij het advocatenkantoor Greenille by Laga. Aan de VUB was zij gedurende veertig jaar belast met het onderwijs in notarieel familierecht en doceerde er ook zakenrecht en gezins- en familiaal vermogensrecht. Ze creëerde er het vak vereffening & verdeling. Tot voor kort was ze er ook directeur van de opleiding notariaat. Zij was decaan van de rechtsfaculteit aan de VUB, evenals vice-rector Studentenbeleid. Zij was ook hoogleraar zakenrecht aan de Universiteit Antwerpen en gewoon hoogleraar notariaat aan de Université libre de Bruxelles (ULB). Ze is plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep van Brussel geweest en is nu nog plaatsvervangend vrederechter in Brasschaat. Door de voormalige minister van Justitie Annemie Turtelboom werd zij belast (2012-2014) met een opdracht tot het formuleren van voorstellen voor de hervorming van het familiaal vermogensrecht. Zij is actief lid van de expertencommissie erfrecht en relatievermogensrecht o.l.v. huidig minister van Justitie Koen Geens, en was in die hoedanigheid nauw betrokken bij de hervorming die resulteerde in de Erfwetten 2017 en 2018. Zij is door de minister aangesteld om de hercodificatie van het relatievermogensrecht, erfrecht en giften tot stand te brengen. Intersentia
vii
Over de auteurs
Alain Laurent Verbeke (°1964) doceert sinds meer dan dertig jaar aan de KU Leuven nationaal, internationaal en notarieel familiaal vermogensrecht, bijzondere overeenkomsten, onderhandelen en bemiddelen, in de bachelor en master rechten en in de master notariaat. Hij is gewoon hoogleraar privaatrecht & ADR en directeur van het Rector Roger Dillemans Instituut Familiaal Vermogensrecht, tevens co-directeur van het Leuvens Centrum Notariaat en van het Instituut Contractenrecht. Aan de faculteit psychologie is hij covoorzitter van het Leuven Center for Collaborative Management (LCM). Hij is (co)promotor van talrijke doctoraten, in de rechten en in de psychologie. Hij is advocaat aan de balies van Brussel en Kortrijk, senior partner bij Greenille by Laga, gespecialiseerd in de begeleiding van private clients. Sinds 2007 is hij Visiting Professor of Law aan Harvard Law School en sinds 2008 Professor of Law aan UCP Lisboa Global School of Law. Hij is ook bijna twintig jaar gewoon hoogleraar privaatrecht en rechtsvergelijking aan Tilburg University. Hij ontving de Francqui Leerstoel (VUB, 2010-2011), de Van Oosterwyck Leerstoel notarieel recht (VUB, 2003) en de KBC Chair in Family Wealth aan de Antwerp Management School (2014-2015). In Harvard is hij verbonden aan het Program on Negotiation (PON). Hij is actief lid van de expertencommissie erfrecht en relatievermogensrecht o.l.v. huidig minister van Justitie Koen Geens, en was in die hoedanigheid nauw betrokken bij de hervorming die resulteerde in de Erfwetten 2017 en 2018. Zie meer op www.law.kuleuven.be/fvr/nl/pdf/cvALV. Elisabeth Alofs (°1979) is docente aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), waar zij onder meer de vakken gezins- en familiaal vermogensrecht, vereffening & verdeling en notarieel familierecht doceert en directeur is van de opleiding notariaat. Zij is tevens als academisch medewerker verbonden aan de onderzoeksgroep Persoon & Vermogen van de Universiteit Antwerpen. Haar onderzoek situeert zich in het familierecht en het socialezekerheidsrecht en in het bijzonder op het snijvlak van beide rechtsgebieden. In dat domein schreef zij ook haar proefschrift: Bescherming bij ontbinding van het huwelijk. Een onderzoek naar de houdbaarheid van het overlevingspensioen, het echtscheidingspensioen en de uitkering na echtscheiding. Onder meer naar aanleiding van haar proefschrift werd in 2014 de regeling inzake het overlevingspensioen hervormd. Zie meer op www.vub.ac.be/people/elisabeth-alofs. viii
Intersentia
INHOUD
Woord vooraf bij de derde editie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . v Over de auteurs. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . vii Inleiding – Erfwetten 2017 & 2018 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . xiii Algemene bibliografie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . xix DEEL I. ERFRECHT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 Hoofdstuk 1. Erven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Afdeling I – Basisbegrippen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3 Afdeling II – Openvallen van de nalatenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Hoofdstuk 2. Erfbekwaamheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Afdeling I – Begrip en voorwaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 Afdeling II – Bestaan als voorwaarde van erfbekwaamheid . . . . . . . . . 10 Afdeling III – In leven zijn als voorwaarde van erfbekwaamheid . . . . 11 Afdeling IV – Uitsluiting en verval van erfrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Afdeling V – Onwaardigheid om te erven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 14 Hoofdstuk 3. Wettelijke erfgerechtigden: verwanten . . . . . . . . . . . . . 17 Afdeling I – Wie is wettelijk erfgerechtigd?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II – Eerste orde: afstammelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III – Tweede orde: broers en zussen, vader en moeder . . . . Afdeling IV – Derde orde: Louter ascendenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V – Vierde orde: Verdere zijverwanten. . . . . . . . . . . . . . . . . .
18 20 27 30 32
Hoofdstuk 4. De langstlevende echtgenote . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 37 Afdeling I – Plaats van de langstlevende echtgenote in de devolutie . . Afdeling II – Voorwaarde voor het erfrecht van de langstlevende echtgenote . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III – Welk erfrecht verkrijgt de langstlevende echtgenote?. . . Afdeling IV – Het erfrechtelijk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenote . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
39 40 42
Intersentia
ix
50
Inhoud
Afdeling V – Omzetbaarheid van het erfrechtelijk vruchtgebruik van de langstlevende echtgenote . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51 Hoofdstuk 5. De langstlevende wettelijk samenwonende levensgenote . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 Afdeling I – Erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende levensgenote. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II – Het erfrechtelijk vruchtgebruik op de gezinswoning. . . Afdeling III – Aard van dit erfrechtelijk vruchtgebruik . . . . . . . . . . . . Afdeling IV – Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende levensgenote is een anomaal erfrecht . . . . . . . . . . . . . . .
62 64 66 67
Hoofdstuk 6. De Staat als onregelmatige erfopvolger . . . . . . . . . . . . 71 Hoofdstuk 7. Anomale erfopvolging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73 Hoofdstuk 8. Hoe de nalatenschap verkregen wordt . . . . . . . . . . . . . 75 Afdeling I – De situatie van de erfgerechtigde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75 Afdeling II – De verkrijging van het bezit van de nalatenschap . . . . . 77 Afdeling III – De optie van de erfgerechtigde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78 Hoofdstuk 9. Geen keuze vooraf: geen erfovereenkomsten?. . . . . . . 87 Afdeling I – Uitoefening van de optie en verboden erfovereenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88 Afdeling II – Bedingen over de nalatenschap van een derde . . . . . . . 90 Afdeling III – Bedingen over de eigen nalatenschap . . . . . . . . . . . . . . 92 Hoofdstuk 10. Verdeling van de nalatenschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . 103 Afdeling I – Begrip verdeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II – Soorten verdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III – Inbreng . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV – Bijkomende regels inzake verdeling. . . . . . . . . . . . . . .
104 107 109 137
DEEL II. GIFTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145 Hoofdstuk 1. Giften en rechtshandelingen onder kosteloze titel . . 147 x
Intersentia
Inhoud
Hoofdstuk 2. Algemene regels voor giften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157 Afdeling I – Toestemming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II – Bekwaamheid om te geven. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III – Bekwaamheid om te krijgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV – Voorwerp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V – Oorzaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI – Voorwaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
157 162 165 179 180 184
Hoofdstuk 3. Schenkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191 Afdeling I – De eigenlijke of rechtstreekse schenking . . . . . . . . . . . . Afdeling II – Het schenkingscontract . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III – Nietigheid van de schenkingsakte . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV – Onherroepelijkheid van de schenking. . . . . . . . . . . . . Afdeling V – Ontbinding (herroeping?) van de schenking . . . . . . . . Afdeling VI – Handgift . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VII – Onrechtstreekse schenking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VIII – Vermomde schenking. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
194 195 200 202 209 215 219 225
Hoofdstuk 4. Legaten of testamentaire giften. . . . . . . . . . . . . . . . . . 229 Afdeling I – Het testament . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II – Essentiële kenmerken van het testament . . . . . . . . . . . Afdeling III – Eigenhandig testament . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV – Authentiek of notarieel testament . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V – Testament in internationale vorm . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI – Herroeping van het testament . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VII – Legaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VIII – Bijzondere testamentaire clausules . . . . . . . . . . . . . .
231 234 239 248 256 260 260 273
Hoofdstuk 5. Drie bijzondere giften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281 Afdeling I – Contractuele erfstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 281 Afdeling II – Ascendentenverdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 282 Afdeling III – Erfstelling over de hand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 285 Hoofdstuk 6. De globale erfovereenkomst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287
Intersentia
xi
Inhoud
DEEL III. RESERVE EN BESCHIKBAAR DEEL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297 Hoofdstuk 1. De reserve . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299 Hoofdstuk 2. Omvang van de reserve . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 305 Afdeling I – Afstammelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 305 Afdeling II – Langstlevende echtgenote . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 306 Hoofdstuk 3. Essentiële kenmerken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 309 Afdeling I – Wettelijk toegekende erfrechtelijke reserve . . . . . . . . . . 309 Afdeling II – De reserve beschermt alleen tegen giften. . . . . . . . . . . 314 Afdeling III – Het beschikbaar deel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 316 Hoofdstuk 4. Werking van de reserve . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 319 Afdeling I – Hersamenstelling of reconstructie van het vermogen . . . Afdeling II – Aanrekening van de giften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III – Inkorting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV – Verzaking aan de inkorting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
319 324 328 337
Hoofdstuk 5. Reserve van de langstlevende echtgenote. . . . . . . . . . 341
xii
Intersentia
INLEIDING – ERFWETTEN 2017 & 2018
De Erfwetten 2017 & 2018 zijn op 1 september 2018 in werking getreden, en veranderen grondig het aangezicht van het Belgische erfrecht. Zij brengen deze materie weer bij de tijd, aangepast aan de noden van een moderne samenleving, zonder de verworvenheden en fundamenten van het vroegere erfrecht volkomen overboord te gooien. De wetgever is erin geslaagd een compromis te vinden tussen vele verschillende en soms tegengestelde visies, en zo met een evolutie, zonder bruuske revolutie, een intelligente hervorming tot stand te brengen. De wet van 31 juli 2017 “tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen ter zake” werd in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd op 1 september 2017. Vanaf dan liep een periode van een jaar voor de burger om bepaalde aspecten van het oude erfrecht via een notariële verklaring van behoud toch te laten voortduren. De Erfwet 2018 heeft deze periode met nog een jaar en een dag verlengd tot 1 september 2019 (zie hierna bij overgangsrecht). Bovendien kreeg de praktijk ook een jaar om de nieuwe bepalingen in te studeren. Die kritische analyse leidde tot een aantal bijzonder nuttige bedenkingen bij de wet. De zgn. reparaties bij deze wet, wij noemen het liever preciseringen en verduidelijkingen, zijn opgenomen onder Hoofdstuk 6 van de wet van 22 juli 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en diverse andere bepalingen wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van de wet van 31 juli 2017 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat de erfenissen en de giften betreft en tot wijziging van diverse bepalingen ter zake (BS 27 juli 2018). Vijf krachtlijnen In de memorie van toelichting bij de Erfwet 2017 wordt de hervorming samengevat in vijf krachtlijnen.1 Wij stippen hierbij ook de belangrijkste preciseringen van de Erfwet 2018 aan.
1
Parl.St. Kamer 2016-17, nr. 54-2282/001, 1-4.
Intersentia
xiii
Inleiding – Erfwetten 2017 & 2018
1. De regels over de erfrechtelijke reserve wijzigen grondig: – van een reserve in natura naar een reserve in waarde; ons erfrecht verlaat definitief de strakke wereld van het erfrecht in natura en wordt gemoderniseerd via een economische benadering in waarde; – de globale reserve wordt herleid tot de helft van de fictieve massa, waardoor de beschikkingsvrijheid van de erflater toeneemt; – de waardering van schenkingen voor toevoeging aan die fictieve massa met het oog op eventuele inkorting wordt vereenvoudigd en uniform gemaakt met de waardering bij inbreng: de waarde op het moment van de schenking, geïndexeerd tot het tijdstip van overlijden. – ten slotte wordt ook de reserve van de ascendenten afgeschaft; er komt een onderhoudsvordering voor hen. 2. De regels over de inbreng van giften veranderen: – het wettelijk vermoeden dat giften een voorschot zijn op hun erfenis en dus moeten worden ingebracht in de nalatenschap, geldt niet meer voor alle erfgenamen, doch enkel nog voor de afstammelingen; – ook de inbreng van giften gebeurt voortaan in waarde; – de waardering van giften voor de inbreng wordt vereenvoudigd en uniform gemaakt met deze bij de inkorting; er wordt ook geen onderscheid meer gemaakt naargelang het over roerende of onroerende goederen gaat; de Erfwet 2018 preciseert dat de waarderingsregels dwingend zijn. 3. De regels over de verdeling worden aangepast: – geen grote inhoudelijke wijzigingen maar wel een betere en duidelijkere organisatie van de regels in het Burgerlijk Wetboek, ook meer in overeenstemming met de relevante bepalingen uit het Gerechtelijk Wetboek; – een duidelijke regeling over de inbreng van schulden. 4. Het verbod op erfovereenkomsten wordt versoepeld en preciezer geregeld: – de contouren van een verboden erfovereenkomst worden gepreciseerd aan de hand van het onderscheid tussen overeenkomsten over de nalatenschap van een derde en deze over de eigen nalatenschap; in de Erfwet 2018 worden de dubbele OBT-overeen-
xiv
Intersentia
Inleiding – Erfwetten 2017 & 2018
komsten onbeperkt toegelaten en wordt de nietigheidssanctie genuanceerd; – een aantal punctuele erfovereenkomsten worden mogelijk; het belangrijkste daarbij is de aanpassing van artikel 918 BW, dat van een complex misbaksel wordt hervormd tot een duidelijke wettelijke regeling; – een globale erfovereenkomst tussen een of twee ouders en hun kinderen wordt mogelijk gemaakt, zodat een voor dat gezin2 specifiek evenwicht dat billijk en fair is, kan worden gevonden en conflicten zoveel mogelijk worden vermeden. – een aantal strikte formaliteiten worden ingevoerd, die in nagenoeg alle gevallen van erfovereenkomsten moeten worden nageleefd. 5. Het evenwicht tussen langstlevende echtgenote en kinderen wordt herijkt, ten voordele van de kinderen: – de reserve van de kinderen kan pas in laatste instantie met het vruchtgebruik van de langstlevende worden bezwaard; daarvoor moet eerst het beschikbaar deel worden bezwaard; de precieze werking van deze regels wordt in de Erfwet 2018 concreter uitgewerkt in een nieuw artikel 858ter BW en een gepreciseerd artikel 914 BW; – de langstlevende echtgenote kan geen inbreng van giften meer vorderen, evenmin als dit van haar kan worden geëist; maar als er een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik is gedaan, tijdens het huwelijk met de langstlevende, dan kan zij dit vruchtgebruik na overlijden van de schenker voortzetten; in de Erfwet 2018 worden een aantal onduidelijkheden in deze regeling verhelderd; – de langstlevende kan geen erfrechten meer laten gelden op schenkingen die gebeurd zijn vóór haar huwelijk met de erflater; – stiefkinderen kunnen omzetting van vruchtgebruik verkrijgen op eerste verzoek; ook de langstlevende kan dat vragen. Het gaat om een omzetting in een breukdeel van de nalatenschap, waardoor de langstlevende deelgenote in volle eigendom in de nalatenschap wordt.
2
Deze term wordt in dit boek doorgaans gebruikt in de ruime zin van ouders en hun kinderen, gemeenschappelijke en andere, samenwonend of niet.
Intersentia
xv
Inleiding – Erfwetten 2017 & 2018
Overgangsrecht De invoering van nieuwe wetgeving heeft altijd belangrijke implicaties voor bestaande situaties. Dat is de vraag van het overgangsrecht: op welke nalatenschappen gelden nog de oude regels en vanaf wanneer zijn de nieuwe regels van toepassing? En wat zijn de gevolgen voor reeds doorgevoerde vermogensplanningen en schenkingen? Bekijken we eerst de regels van de inwerkingtreding van de nieuwe Erfwetten. De wetgever geeft de burger en vooral de rechtspraktijk een jaar de tijd om zich in te werken en de nieuwe regeling te leren kennen. Aldus treden de wetten in werking op de eerste dag van de twaalfde maand na die van de publicatie in het Belgisch Staatsblad (art. 73, eerste lid Erfwet 2017 en art. 80 Erfwet 2018). Dat is op 1 september 2018. Het principe is bijgevolg dat de nieuwe regels van toepassing zijn op nalatenschappen die zijn opengevallen vanaf 1 september 2018. En omdat giften in principe maar hun erfrechtelijke gevolgen laten voelen vanaf het overlijden van de schenker, bepaalt de wet dat de nieuwe regels ook van toepassing zijn op giften door de erflater gedaan vóór deze datum van inwerkingtreding, voor zover die erflater overlijdt vanaf 1 september 2018 (art. 66, § 1, tweede lid Erfwet 2017). Die regeling voor de giften kan men echter niet in absolute zin laten gelden. Schenkingen en testamenten kunnen immers vele jaren geleden gedaan zijn, correct volgens de toen geldende regels. Het kan natuurlijk niet dat hun geldigheid nu plots beoordeeld zou worden volgens nieuwe regels, omdat de schenker na de inwerkingtreding van de Erfwetten overlijdt. Daarom schrijft artikel 66, § 2, eerste lid Erfwet 2017 voor dat de “materiële en formele geldigheid van giften, erfovereenkomsten of verklaringen die zijn gedaan voorafgaandelijk aan de inwerkingtreding van deze wet bij toepassing van de dan geldende regels, onverlet gelaten (worden) door deze wet”. Niet alleen de geldigheid, maar ook bepaalde gevolgen van een schenking blijven na de inwerkingtreding van de Erfwetten onderworpen aan de oude regels. Het betreft in eerste instantie de zgn. ‘kwalificatie’ van de schenking, namelijk als voorschot op erfenis aan een erfgenaam, of daarentegen
xvi
Intersentia
Inleiding – Erfwetten 2017 & 2018
buiten zijn erfdeel, ook genoemd bij vooruitmaking of met vrijstelling van inbreng (zie nrs. 150-151) (art. 66, § 2, tweede lid Erfwet 2017). Ook als het gaat over een inbreng door of ten aanzien van een langstlevende echtgenote, blijft de oude regel van artikel 858bis BW gelden (zie nr. 131) (art. 66, § 3, eerste lid Erfwet 2017). Schenkingen ten aanzien van een langstlevende met vrijstelling van inbreng gedaan vóór 1 september 2018 blijven eveneens aan de oude regeling onderworpen. Zijn deze schenkingen gedaan met voorbehoud van vruchtgebruik voor de schenker, maar met vrijstelling van inbreng ten aanzien van de langstlevende echtgenote, dan is er voor de langstlevende op die schenkingen derhalve geen wettelijk toegekend vruchtgebruik voorzien zoals dit door de nieuwe Erfwetten is gecreëerd (art. 66, § 3, tweede lid Erfwet 2017). Schenkingen aan een kind gedaan met voorbehoud van vruchtgebruik onder het bestaande regime van artikel 918 BW, dus vóór 1 september 2018, blijven tot slot eveneens onder de oude regels vallen (art. 66, § 4 Erfwet 2017): de instemming door andere reservataire erfgenamen behoudt ten aanzien van deze schenkingen haar volledige uitwerking. Daarnaast zijn er nog bepalingen over de wijze van inbreng of inkorting van een schenking (in natura of niet) en over de waarderingsregels van de schenkingen met het oog op de inbreng of de inkorting, die onder het vroegere recht anders zijn dan in het nieuwe erfrecht. Dit wordt geregeld in artikel 66, § 2, derde lid Erfwet 2017, voor de inbreng; en zelfde artikel, vierde lid, voor de inkorting. De oude bepalingen blijven slechts in twee gevallen gelden: (1) ofwel als er uitdrukkelijk werd bedongen dat de inbreng of de inkorting in natura moet gebeuren, (2) ofwel als de schenker binnen een jaar na de publicatie van de wet een verklaring aflegt waarin hij aangeeft dat hij wenst dat de vroegere bepalingen van toepassing blijven op alle schenkingen die hij heeft gedaan voor de inwerkingtreding van de Erfwet 2017. De oorspronkelijke termijn voor een dergelijke ‘verklaring van behoud’ liep dus tot en met 31 augustus 2018. Op verzoek van het notariaat, en o.i. niet terecht en verwarrend, heeft artikel 71 van de Erfwet 2018 nu deze termijn met nog een jaar en een dag verlengd. De verklaring kan bijgevolg worden afgelegd “ten laatste op 1 september 2019, met inbegrip van laatstgenoemde datum”. Die verklaring moet voor een notaris gebeuren en moet in authentieke vorm zijn opgemaakt. De regels over het afleggen van een verklaring van behoud van bepaalde gevolgen treden daarom ook, in afwijking van de regel van de uitgestelde inwerkingtreding, in werking vanaf de Intersentia
xvii
Inleiding – Erfwetten 2017 & 2018
dag van publicatie van de Erfwet in het Staatsblad. Dat geldt dan uiteraard ook voor de daarmee samenhangende bepaling over de publicatie van dergelijke verklaringen in het centraal register van testamenten en huwelijksovereenkomsten (art. 73, tweede lid jo. art. 70 in fine).
xviii
Intersentia
ALGEMENE BIBLIOGRAFIE
I.
FAMILIAAL VERMOGENSRECHT (ALGEMEEN)
Barbaix, R., Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2018, 422 p. Barbaix, R., Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 976 p. Barbaix, R., Coene, M. en Du Mongh, J., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. Barbaix, R. en Du Mongh, J., Actualia vereffening en verdeling, Antwerpen, Intersentia, 2017, 58 p. Barbaix, R. en Du Mongh, J., Actualia vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 80 p. Barbaix, R. en Verbeke, A.L., Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 318 p. Barbaix, R. en Verbeke, A.L. (eds.), Actuele knelpunten familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 220 p. Barbaix, R. en Verbeke, A.L., Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012. Boelen, M., De Boe, C., Demaret, M., Leleu, Y.-H., Sterckx, L., Taymans, J.-F., Thierry, J.-M., Van Boxstael, J.-L. en Van Molle, M., Questions particulières en matière de partage judiciaire, Limal, Anthemis, 2016, 266 p. Casman, H., Notarieel familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 654 p., 2de herwerkte uitgave, Herentals, KnopsPublishing, 2015, 472 p. Casman, H., Studenteneditie Vereffening-Verdeling 2013-2014, Herentals, KnopsPublishing, 2014, 286 p. Casman, H., “La réforme du droit patrimonial de la famille, telle qu’elle a été envisagée”, TEP 2014, 182-204. Casman, H. en Alofs, E., “Het nieuw samengesteld gezin in het Belgisch familiaal vermogensrecht van 1804 tot nu: de wetgever heen en weer geslingerd tussen partner en kroost” in D. De Ruysscher en E. Alofs (eds.), Het nieuw samengesteld gezin: recht en geschiedenis – Blended families: law and history, Antwerpen, Maklu, 2014, 95-126. Dekkers, R. en Casman, H., Handboek Burgerlijk Recht, IV, Huwelijksstelsels, erfrecht en giften, Antwerpen, Intersentia, 2010, 997 p. Dekkers, R., Handboek van burgerlijk recht, Deel III, Huwelijksstelsels, erfrecht en giften, Antwerpen, Standaard, 1971, 892 p. Delnoy, P. en Moreau, P., Les libéralités et les successions: précis de droit civil, Brussel, Larcier, 2016, 432 p. Du Mongh, J. en Verbeke, A., Relatievermogensrecht, met het nieuwe huwelijksvermogensrecht 2018, Leuven, Acco, 2018, tweede editie, 168 p. Engels, C., La liquidation-partage judiciaire, Brussel, Larcier, 2016, 362 p. Leleu, Y.-H., Droit patrimonial des couples, Brussel, Larcier, 2015, 582 p. Pintens, W., Declerck, C., Du Mongh, J. en Vanwinckelen, K., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p. Pintens, W., Declerck, C. en Vanwinckelen, K., Schets van het familiaal vermogensrecht, Brugge, die Keure, 2015, 504 p. Renchon, J., Fonteyn, J., Van Hecke, A. en Weling-Lilien, E., Droit patrimonial de la famille in Recyclage en droit, Limal, Anthemis, 2014, 156 p.
Intersentia
xix
Algemene bibliografie
Storme, M.E. en De Keyser, L., Notarieel familiaal vermogensprocesrecht in Notariële Studies, Leuven, Acco, 2017, 218 p. Van Molle, M. (ed.), La famille et son patrimoine en questions: Régimes matrimoniaux – Statut des couples non mariés – Successions et libéralités, Limal, Anthemis, 2015, 245-286. Verbeke, A., “De legitieme ontbloot of dood? Leve de echtgenoot!”, TPR 2000, 1111-1236 en als boek in Serie Ars Notariatus CXIII, Deventer, Kluwer, 2002, 2de herziene editie, IX+99 p. (http://ssrn.com/abstract=1753186). Verbeke, A., Knelpunten Familiaal Vermogensrecht, Brussel, Larcier, 2003 (http://ssrn.com/ abstract=1753695). Verbeke, A. et al. (eds.), Handboek Estate planning, Algemeen deel. 7 delen, Brussel, Larcier, 2004, 1e editie en 2009, 2e herziene editie. Verbeke, A.L., “Waardig familiaal vermogensrecht”, TEP 2013, nr. 3, 3-13 (http://ssrn.com/ abstract=2268870). Verbeke, A.L., “A new deal for Belgian Family Property Law” in Liber amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, 461-493 (http://ssrn.com/abstract=2312659). Verschelden, G., Handboek Belgisch personen- en familierecht, Brugge, die Keure, 2016, 1028 p. Zie tevens: – de overzichten van rechtspraak in TPR, RCJB en (Les dossiers du) JT; – de periodieke overzichten van rechtspraak en rechtsleer in Rechtskroniek voor het Notariaat, Patrimonium en Tendensen Vermogensrecht; – de periodieke bundeling van rechtspraak in Verbeke, A.L. et al. (eds.), Rechtspraakfiches Familiaal Vermogensrecht (Intersentia), nrs. 1 en 2 als afzonderlijk boek in BEP nr. 11 en 12 (2014), nr. 3 verschenen in TEP 2015, 109-242; nr. 4 verschenen in TEP 2016, 243-418, nr. 5 verschenen in TEP 2017, 201-446. – de bijdragen in BEP – Bibliotheek Estate Planning (Intersentia); – de bijdragen in TEP – Tijdschrift Estate Planning (Intersentia).
II.
ERFRECHT
Aughuet, C., “Erfwet 31 juli 2017: eerste overzicht” in W. Pintens en C. Declerck (eds.), Patrimonium 2017, Brugge, die Keure, 2017, 113-181. Aughuet, C., “La réforme du droit successoral opérée par la loi du 31 juillet 2017 : premier tour d’horizon”, Act.dr.fam. 2017, afl. 8-9, 198-228. Barbaix, R., Het nieuwe erfrecht 2017, Antwerpen, Intersentia, 2017, 373 p. Barbaix, R. en Verbeke, A.L., Beginselen Erfrecht, Brugge, die Keure, 2de herwerkte editie, 2013, 329 p. Barbaix, R. en Verbeke, A.L., Kernbegrippen erfrecht en giften, Brugge, die Keure, 2013, 200 p. Bevernaegie, S., La loi du 31 juillet 2017 réformant le droit des successions et des libéralités, Waterloo, Kluwer, 2017, 572 p. Casman, H., “Nieuwe Erfwet. Een kennismaking”, NJW 2018, afl. 377, 134. Castelein, C. en Dierynck, J., Erfrecht wettelijk samenwonenden, Gent, Larcier, 2017, 107 p. Castelein, C., Foque, R. en Verbeke, A. (eds.), Imperative Inheritance Law in a Late-Modern Society. Five Perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2009, xvi + 224 p. (http://ssrn.com/ abstract=1793127).
xx
Intersentia
Algemene bibliografie
De Page, H. en Dekkers, R., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome IX, Les successions, Brussel, Bruylant, 1974, 1128 p. De Wulf, C., De Erfwet van 31 juli 2017 - een algemeen overzicht met modellen voor de praktijk, Brugge, die Keure, 2018. Deblauwe, R., Het nieuwe erfrecht anno 2018. Burgerrechtelijk en fiscaal, Herentals, KnopsPublishing, 2018. Declerck, C., “Het Belgische erfrecht in Europa: en marche!”, T.Fam. 2017, p. 146. Degeest, G., “De erfrechtelijke positie van het stiefkind in de nalatenschap van de stiefouder”, TEP 2016, 5-69. Delnoy, P., Précis de droit civil. Les libéralités et les successions, Brussel, Bruylant, 2010, 376 p. Delnoy, P., Les successeurs et leurs droits in Rép.Not., Brussel, Larcier, 2005. Delnoy, P. en Moreau, P., Les libéralités et les successions: précis de droit civil, Brussel, Larcier, 2016, 432 p. Dillemans, R., Erfrecht, Deel I, Toewijzing van de nalatenschap, in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 474 p. Goossens, E., De Europese erfrechtverklaring, Antwerpen, Intersentia, 2016, 540 p. Kluyskens, A., Beginselen van burgerlijk recht, Deel II, De erfenissen, Antwerpen, Standaard, 1954, 390 p. Lalière, F., Option héréditaire, Brussel, Bruylant, 2016, 149 p. Laurent, F., Principes de droit civil, Tome VIII-IX, Brussel, Bruylant, 1873. Puelinckx-Coene, M., Erfrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Antwerpen, Kluwer, 2011, 926 p. Raucent, L., Les successions, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant, 1988, 343 p. RPDB, tw. Les successions, Brussel, Bruylant, 1951. Van Gysel, A.C. (ed.), Précis du droit des successions et des libéralités, Brussel, Bruylant, 2008, 956 p. Vandebeek, N., Het onroerend goed en de nalatenschap, Mechelen, Kluwer, 2016, 562 p. Vastersavendts, A., Praktisch handboek van erfrecht, Brussel, Larcier, 1975, 263 p. Verbeke, A.L., “Nieuw Belgisch erfrecht”, RW 2017-18, 1082-1103. Verbeke, A., Belgisch erfrecht in kort bestek. Met IPR-aspecten en praktische tips voor Nederbelgen, Antwerpen, Intersentia, 2003, 2de herziene uitgave, 100 p. (http://ssrn.com/ abstract=1750864). Verbeke, A.L., Buyssens, F. en Derycke, H. (eds.), Erfrecht en testament in Handboek Estate Planning, Algemeen deel, Boek 5, Brussel, Larcier, 2014, 454 p. De Wilde d’Estmael, E., Les droits de succession et les droits de donation: Aspects théoriques et pratiques, Brussel, Larcier, 2014, 262 p.
III. GIFTEN Barbaix, R. en Verbeke, A.L., Kernbegrippen erfrecht en giften, Brugge, die Keure, 2013, 200 p. Barbaix, R., Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1130 p. Coene, M., Giften, Antwerpen, Universitaire Instelling Antwerpen, 2001, 207 p. De Page, H., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome VIII/1, Les libéralités (généralités). Les donations, Brussel, Bruylant, 1962, 897 p. De Page, H., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome VIII/2, Les testaments, Brussel, Bruylant, 1973, 1935 p. de Wilde d’Estmael, E., Les donations, in Rép.Not., Brussel, Larcier, 1995 en 2009.
Intersentia
xxi
Algemene bibliografie
de Wilde d’Estmael, E., Les donations. Aspects civil et fiscal, Brussel, Editions Créadif, 1996, 198 p. Dillemans, R., Testamenten in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Antwerpen, Standaard, 1977, 514 p. Dillemans, R., Van Den Bossche, A. en De Clercq, M., Testamenten in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 420 p. Grimaldi, M., Droit civil. Libéralités. Partages d’ascendants, Parijs, Litec, 2000, 627 p. Kluyskens, A., Beginselen van burgerlijk recht, Deel III, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Standaard, 1955, 523 p. Laurent, F., Principes de droit civil, Tome IX-XV, Brussel, Bruylant, 1887. Raucent, L., Les libéralités, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant, 1991, 320 p. RPDB, tw. Donations et testaments, Brussel, Bruylant, 1950. Sace, J., Les libéralités. Dispositions générales, in Rép.Not., Brussel, Larcier, 1993, 311 p. Van Gysel, A.C., Précis du droit des successions et des libéralités, Brussel, Bruylant, 2008, 956 p. Verbeke, A.L., Buyssens, F. en Derycke, H. (eds.), Erfrecht en testament in Handboek Estate Planning, Algemeen deel 5, Gent, Larcier, 2014, 429 p.
xxii
Intersentia
DEEL I. ERFRECHT
HOOFDSTUK 1. ERVEN Aerts, C., “Afwezigheid en gerechtelijke verklaring. Commentaar op de wetten van 9 en 10 mei 2007”, T.Fam. 2008, 65-72. Delnoy, P., “L’absence”, Rev.dr.ULg 2008, 129-179. Grosjean, E., “L’option héréditaire revisitée par la loi Pot-Pourri V”, Rev.trim.dr.fam. 2018, 105-138. Taymans, J.F., “Le règlement d’une succession à laquelle est appelé un absent (ou: certains effets regrettables de la loi du 9 mai 2007)”, RNB 2007, 654-664. Verstraete, K., “De hervorming van de afwezigheid en de gerechtelijke verklaring van overlijden” in Rechtskroniek voor het notariaat, Brugge, die Keure, 2008, 1-24.
AFDELING I – BASISBEGRIPPEN 1. Erven. – Iedere persoon is titularis van een vermogen (‘patrimonium’). Als die persoon overlijdt, rijst de vraag naar het lot van dat vermogen (en dus alle elementen van dat vermogen), dat door het overlijden wordt ‘nagelaten’: naar wie en hoe gaat het over op een of meer volgende titularissen? De verkrijging van het vermogen door overlijden van de titularis heet erven. Van de personen die het vermogen erven, zegt men dat ze de overleden persoon ‘opvolgen’: zij verkrijgen het vermogen van de erflater3, door erfopvolging. Het vermogen dat nagelaten is en door nieuwe titularissen wordt geerfd, noemt men de nalatenschap of erfenis. Het erfrecht is het geheel van rechtsregels dat de nieuwe titularissen van het geërfde vermogen aanwijst en de regels bevat betreffende de wijze waarop de vermogensovergang plaatsvindt, en de gevolgen daarvan. Op het civiele erfrecht zijn de regels geënt van de belastingen die wegens de overgang van het vermogen door overlijden worden geïnd: de erfbelasting. Deze fiscale regels behoren in België tot de bevoegdheid van de gewesten. Ze worden verschillend geregeld in Vlaanderen, Wallonië en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ze komen in dit boek niet aan bod. 2. Erfgenaam, erfopvolgers. – Degene die de nalatenschap krachtens erfrecht verkrijgt, noemt de wet erfgenaam. Er zijn wettelijke, testamen3
De erflater wordt ook de decujus genoemd, afkorting voor: is (of ea) de cujus successione agitur (hij of zij over wiens nalatenschap het gaat).
Intersentia
3
Deel I. Erfrecht
taire en contractuele erfgenamen. De wettelijke erfgenamen zijn door de wet aangeduid om de nalatenschap te verkrijgen. De testamentaire erfgenamen zijn bij testament aangeduid, en de contractuele erfgenamen bij contract (wat slechts uitzonderlijk kan, door middel van een contractuele erfstelling, zie nr. 376). Die erfgenamen noemt men ook erfopvolgers of rechtsopvolgers – ze ‘volgen’ de overleden persoon door erfenis op en nemen zijn rechten (en zijn plichten) over. 3. Erfgerechtigd en erfbekwaam. – Daarnaast spreekt men ook over de personen die erfgerechtigd zijn. Dat zijn personen die erfgenamen kunnen worden, omdat ze door de wet, het testament of de contractuele erfstelling tot de nalatenschap geroepen zijn. Maar ze zijn nog geen erfgenaam, omdat ze nog niet beslist hebben of ze de nalatenschap wel willen verkrijgen.4 Wie op de nalatenschap gerechtigd is, is immers niet verplicht om erfgenaam te worden. Iedere erfgerechtigde heeft de keuze om de nalatenschap te aanvaarden of niet (zie nr. 98). Opdat een erfgerechtigde daadwerkelijk erfgenaam kan worden, moet hij niet enkel (feitelijk) willen, maar ook (juridisch) ‘mogen’ aanvaarden. Dat is de vraag naar erfbekwaamheid. Erfbekwaam is de persoon die tot de nalatenschap geroepen is, en dus een erfgerechtigde is, en die deze nalatenschap mag aanvaarden. Daartegenover zijn er erfgerechtigden die de vereiste hoedanigheid niet hebben om te erven. Dat is bijvoorbeeld zo voor de persoon die al overleden was op het ogenblik dat de erflater zelf overleden is: om te kunnen erven, moet men langer leven dan degene van wie men wil erven. Maar dat is ook zo voor de persoon die bij wet van de erfenis uitgesloten is, bijvoorbeeld omdat hij zich zeer ernstig tegenover de erflater misdragen heeft en daarom onwaardig is om van hem te erven. Wie door de wet van de mogelijkheid om van deze erflater te erven is uitgesloten, is in die nalatenschap erfonbekwaam (zie nr. 8). AFDELING II – OPENVALLEN VAN DE NALATENSCHAP 4. Openvallen van de nalatenschap. – Wanneer rijst de vraag naar een verkrijging krachtens het erfrecht concreet? Dat is, in juridische termen, op het ogenblik waarop de nalatenschap ‘openvalt’. In principe is dat
4
4
De wet is zelf niet erg nauwkeurig met deze termen. Ze noemt ook ‘erfgenaam’ degene die tot de nalatenschap geroepen is en nog niet gekozen heeft (art. 796 BW), of zelfs degene die de nalatenschap heeft verworpen (art. 785 BW).
Intersentia
Hoofdstuk 1. Erven
het ogenblik waarop de titularis van het vermogen overlijdt (art. 718 BW). Het overlijden wordt bewezen: – door de overlijdensakte, opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de persoon is overleden (art. 78 BW)5; deze akte vermeldt het tijdstip van overlijden6, evenals onder meer de naam, woonplaats en geboorteplaats en -datum van de overledene (art. 79 BW); – door een vonnis dat het overlijden gerechtelijk vaststelt (art. 126 BW)7; het vonnis vermeldt de datum van overlijden.8 Uitzonderlijk kan de nalatenschap openvallen zonder dat het overlijden vastgesteld is. Dat gebeurt als een persoon afwezig verklaard is9 (art. 118 BW). Het vonnis dat die persoon afwezig verklaart, geldt als een akte van de burgerlijke stand. Het heeft alle gevolgen van het overlijden vanaf de datum van de overschrijving ervan in de registers van de burgerlijke stand (art. 121, § 2 BW). 5. Devolutie.10 – De personen die als erfgerechtigden tot een opengevallen nalatenschap geroepen worden, worden aangewezen door de regels van de devolutie (of toewijzing) van de nalatenschap. Net zoals er wettelijke, testamentaire of contractuele erfgerechtigden zijn, is er de wettelijke, testamentaire of contractuele devolutie. We behandelen in dit deel enkel de wettelijke devolutie. De testamentaire en de contractuele devolutie komen in het volgende deel aan bod. Deze wettelijke devolutie wordt ook de intestaat of ab intestato erfopvolging11 genoemd. De regels van de wettelijke devolutie gelden dan im-
5
6
7
8
9
10 11
Als er geen registers van de burgerlijke stand zijn of ze zijn verloren, is getuigenbewijs toegelaten (art. 46 BW). Hoewel de wet dit niet formeel vereist (art. 78 BW). De ambtenaar van de burgerlijke stand moet zich wel een overlijdensattest, opgesteld door een arts die het overlijden heeft vastgesteld, laten voorleggen. Indien de persoon in levensbedreigende omstandigheden verdween, zijn lichaam niet kon worden teruggevonden of niet kon worden geïdentificeerd en zijn overlijden, gelet op de omstandigheden, als zeker kan worden beschouwd. Zo dit niet mogelijk is, stelt ze die datum vast op de dag van de verdwijning; de datum mag niet onbepaald zijn (art. 131 BW). Omdat men van die persoon al sedert 7 jaar geen nieuws ontvangen heeft, of wanneer er 5 jaar verlopen zijn sinds het vonnis waarbij die persoon vermoedelijk afwezig werd verklaard. Ook ‘toewijzing’ genoemd. In het Frans: dévolution; van het Latijn: de-volvere (rollen). In Nederland spreekt men van ‘erfopvolging bij versterf’.
Intersentia
5
Deel I. Erfrecht
mers omdat de erflater geen testament heeft opgemaakt of omdat het testament geen uitwerking heeft. 6. Gevolgen van het openvallen van de nalatenschap. – Zodra de nalatenschap openvalt, gaat ze van rechtswege over op de erfgerechtigden (art. 724 en 777 BW). De datum waarop de nalatenschap openvalt – d.i. dus de datum van het overlijden – is daarom belangrijk. Op dat tijdstip: a) bepaalt men welke goederen en schulden tot het vermogen van de erflater behoren; b) beoordeelt men de roeping en de bekwaamheid van de erfgerechtigden (art. 725 BW), volgens de wet die op dat ogenblik van toepassing is12; c) beginnen de termijnen te lopen om de nalatenschap te aanvaarden (art. 789 BW), alsook de termijnen voor ‘inventaris en beraad’ (art. 795 BW) en om de aangifte van nalatenschap in te dienen (art. 40 W.Succ. en art. 3.3.1.0.5, § 2 Vlaamse Codex Fiscaliteit); d) bepaalt men – soms – de waarde van de geschonken goederen die moeten worden ingebracht (art. 858 BW) of die in de hereditaire massa (ook genoemd de fictieve massa) moeten worden opgenomen (art. 922 BW). Deze waarde wordt in principe bepaald op het tijdstip van de schenking en vervolgens geïndexeerd tot de datum van overlijden, maar soms geldt ook de datum van het overlijden zelf (zie nr. 142 e.v. en 439); e) start de interestloop van rechtswege op de waarde van geschonken goederen die in de nalatenschap moet worden ingebracht (art. 856 BW). Onder het vroegere recht waren de regels voor de inbreng en voor de inkorting, zowel voor de waardering als voor de wijze van inbreng verschillend; zie daarover nr. 141 en 439.
12
Hierop heeft de rechtspraak een belangrijke uitzondering toegelaten. ‘Natuurlijke’ kinderen (zie infra voetnoot 25) worden sinds de Afstammingswet van 1987 niet langer gediscrimineerd. De Belgische wet verleent hen dezelfde erfrechten als kinderen die binnen het huwelijk zijn geboren. De kentering in de wet is er gekomen door het arrest Marckx, door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geveld op 13 juni 1979, waarbij België werd veroordeeld wegens het in stand houden van wetgeving die natuurlijke kinderen onder meer op het vlak van het erfrecht discrimineerde. Het Grondwettelijk Hof en het Hof van Cassatie hebben geoordeeld dat de nieuwe regeling toegepast moet worden op nalatenschappen die vanaf 13 juni 1979 zijn opengevallen, en niet enkel op nalatenschappen die zijn opengevallen na de inwerkingtreding van de Afstammingswet (GwH 4 juli 1991, nr. 18/1991; zie ook GwH 1 december 1993, nr. 83/1993; Cass. 21 oktober 1993, Pas. 1993, I, 841 en Cass. 7 april 1995, Pas. 1995, I, 399).
6
Intersentia
Hoofdstuk 1. Erven
7. Waar valt de nalatenschap open? – De wet houdt rekening met de ‘plaats waar de nalatenschap openvalt’. Deze plaats determineert immers welke rechter territoriaal bevoegd is om kennis te nemen van de verzoeken en eisen die op een nalatenschap betrekking hebben. De plaats waar de nalatenschap openvalt, is niet de plaats waar de erflater overlijdt, maar wel de woonplaats van de erflater op het tijdstip van zijn overlijden. Woont een erflater in Brugge en overlijdt hij in Berlijn, dan valt zijn nalatenschap in Brugge open. De wet houdt rekening met de woonplaats van de erflater (art. 110 BW), in de civielrechtelijke (niet in de gerechtelijke) betekenis van het woord (art. 102 BW). Het gaat dus om de plaats waar de erflater zijn hoofdverblijf had, ongeacht of hij daar ook in de bevolkingsregisters was ingeschreven (vgl. art. 32, 3° Ger.W.). In een grensoverschrijdende context, en met name in de Europese regelgeving, geldt de ‘gewone verblijfplaats’ van de erflater als aanknopingspunt voor het bepalen van zowel de bevoegde rechtbank als het recht dat op zijn nalatenschap toepasselijk is. Hij kan echter ook kiezen voor het forum en het recht van de staat waarvan hij, op het tijdstip van de rechtskeuze of op het tijdstip van overlijden, de nationaliteit bezit.13 De regels in verband met de territoriale bevoegdheid van de rechter gelden zowel voor minnelijke als voor geschilprocedures. Zo bijvoorbeeld: a) wordt de vraag om machtiging tot verkoop van onroerende goederen die afhangen van een onder voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarde nalatenschap of van een onbeheerde nalatenschap, behandeld voor de familierechtbank van de plaats waar de nalatenschap is opengevallen (art. 1189 Ger.W.); b) worden de vorderingen tot verdeling van de nalatenschap en andere vorderingen tussen mede-erfgenamen of legatarissen gebracht voor de rechter van de plaats waar de nalatenschap is opengevallen (art. 627, 3° Ger.W.). Onder het vroegere recht werden de verklaringen van verwerping of aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving van de nalatenschap ook ingeschreven ter griffie van de rechtbank van het arrondissement
13
Art. 4, 5, 7, 21 en 22 Verord. EP en Raad nr. 650/2012, 4 juli 2012, inzake erfopvolging en de Europese erfrechtverklaring.
Intersentia
7
Deel I. Erfrecht
waar de nalatenschap was opengevallen, of daarnaartoe verzonden (art. 784 en 793 BW). Nu worden deze verklaringen evenwel bij een notaris afgelegd, en de erfgerechtigden kiezen vrij de notaris tot wie ze zich daarvoor wenden (zie ook nr. 103 en 107). Ze moeten niet meer bij de griffie worden neergelegd.
8
Intersentia
HOOFDSTUK 2. ERFBEKWAAMHEID Barbaix, R. en Verbeke, A.-L., “Hervorming van het erfrecht: een eerste commentaar bij de wet van 10 december 2012 inzake de onwaardigheid, de plaatsvervulling, de huwelijksvoordelen en de giften”, RW 2012-13, 1162-1179. Barbaix, R. en Verbeke, A.-L., “Onwaardigheid, plaatsvervulling en huwelijksvoordelen”, TEP 2013, nr. 3, 14-53. Casman, H., Wet onwaardigheid en plaatsvervulling, Antwerpen, Kluwer, 2012, 90 p. Delnoy, P., “La déchéance des droits successoraux du conjoint”, Rec.gén.enr.not. 1983, nr. 22944, 313-335. Delnoy, P., “L’indignité successorale”, Rev.dr.ULG 2014, 7-121. Massager, N., Les droits de l’enfant à naître. Le statut juridique de l’enfant à naître et l’influence des techniques de procréation médicalement assistée sur le droit de la filiation. Etude de droit civil, Brussel, Bruylant, 1997, 1013 p. Nys, H. en Wuyts, T., De wet betreffende de medisch begeleide voortplanting, Antwerpen, Intersentia, 2007, 117 p. Nys, H. en Wuyts, T., “De wet betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en de gameten”, RW 2007-08, 762-776. Puelinckx-Coene, M., “De commoriëntenregel: een voorbijgestreefde theorie”, TPR 1970, 239-264. Puelinckx-Coene, M., “Erfrechtelijke gevolgen van de ontzetting uit het ouderlijk gezag of hoe art. 33, 5e Jeugdbeschermingswet interpreteren”, T.Not. 1991, 123-129. Puelinckx-Coene, M., “Erfrechtelijke onwaardigheid, herroeping wegens ondankbaarheid en andere (mogelijke) sancties bij onbetamelijk gedrag van een begunstigde. Enkele bedenkingen de lege lata en de lege ferenda”, NFM 1997, 137-149. Puelinckx-Coene, M. en Perrick, S., “De Benelux-overeenkomst van 29 december 1972 of de nieuwe commoriëntenregel”, TPR 1972, 43-65. Verbeke, A. en Wuyts, T., “Art. 725 BW” in Comm.Erf., 2017, afl. 52, 20-23.
AFDELING I – BEGRIP EN VOORWAARDEN 8. Begrip. – Een persoon die tot de nalatenschap van een overleden persoon geroepen is (de erfgerechtigde), kan in deze nalatenschap daadwerkelijk erfgenaam worden (en deze nalatenschap dus aanvaarden) als hij erfbekwaam is, d.w.z. juridisch aan de voorwaarden voldoet om dit erfgenaamschap op te nemen. De voorwaarden inzake erfbekwaamheid zijn: – bij het openvallen van deze nalatenschap bestaan; – bij het openvallen van deze nalatenschap nog in leven zijn; – niet uitgesloten of vervallen verklaard zijn van het recht om van deze persoon te erven; – niet onwaardig zijn om van deze persoon te erven.
Intersentia
9
Deel I. Erfrecht
AFDELING II – BESTAAN ALS VOORWAARDE VAN ERFBEKWAAMHEID 9. Bestaan. – Alleen fysieke personen wijst de wet aan als wettelijke erfgerechtigden. Rechtspersonen kunnen weliswaar testamentair als erfgerechtigde worden aangewezen, maar ze worden nooit door de wet aangeduid om te erven.14 De wet eist dat de erfgerechtigde bestaat op het ogenblik dat de nalatenschap openvalt (art. 725 BW). ‘Bestaan’ betekent voor een fysieke persoon geboren zijn: het juridisch bestaan begint bij de geboorte. Deze regel wordt evenwel aangevuld met een bijkomende regel, ten voordele van het kind dat nog niet geboren is, maar reeds verwekt is op het ogenblik waarop de nalatenschap openvalt. Het kind dat op dat ogenblik reeds verwekt is, en dus pas geboren wordt nadat de nalatenschap al is opengevallen, is wel erfbekwaam (art. 725, tweede lid, 1° BW). Uiteraard moet het kind vervolgens levend worden geboren. De wet voegt daar een vreemde voorwaarde aan toe: het moet ook levensvatbaar geboren worden (art. 725, tweede lid, 2° BW), d.w.z. dat het alle vitale organen heeft om zelfstandig te kunnen leven. Dat laatste is niet erg duidelijk en is niet eenvoudig te beoordelen. Als een kind levend geboren wordt en kort nadien overlijdt, zou dus moeten worden achterhaald of het overleden is omdat het niet levensvatbaar was, dan wel door een andere oorzaak is overleden. In het eerste geval is het kind erfonbekwaam, in het tweede geval erfbekwaam. Dit is niet logisch en de vereiste van levensvatbaarheid zou beter afgeschaft worden. 10. Tijdstip van verwekking. – Om te bepalen of een kind dat na het overlijden van de erflater (levend en levensvatbaar) geboren wordt, reeds verwekt was op het ogenblik van het overlijden, moet dus het tijdstip van verwekking achterhaald worden. Hiervoor kan het vermoeden worden ingeroepen van artikel 326 BW: het kind wordt vermoed te zijn verwekt in het tijdvak van de 300ste tot en met de 180ste dag voor de geboorte, en op het tijdstip dat voor hem het gunstigste is. Maar dit vermoeden is vatbaar voor tegenbewijs. Soms, maar niet altijd, is de betwisting over het tijdstip van verwekking ook gerelateerd aan de betwisting van de afstamming. Zo bijvoorbeeld als een kind geboren wordt 290 dagen na het overlijden van haar 14
10
Hoewel de Staat en soms het OCMW een nalatenschap die door niemand wordt opgeëist, kunnen verkrijgen, maar dat is geen erfgenaamschap. Zie nr. 88-89.
Intersentia
Hoofdstuk 2. Erfbekwaamheid
vader, zou het kunnen dat de andere kinderen betwisten dat dit kind wel door vader is verwekt. Dit wordt dan een betwisting van de afstamming, waarvoor de regels en vooral de termijnen daaromtrent moeten worden nageleefd, zoals in de artikelen 331 e.v. BW bepaald. Is er echter een betwisting over het tijdstip van verwekking van een kind dat 290 dagen na het overlijden van haar broer is geboren, en rijst de vraag of ze van haar broer kan erven, dan is die vraag niet gerelateerd aan de afstamming van het meisje (niemand betwist dat het om een kind van dezelfde ouders gaat), maar enkel aan het tijdstip van haar verwekking (was ze al verwekt toen haar broer overleden is?). Voor die betwisting gelden dan de regels van de afstammingsbetwisting niet. Het vermoeden van artikel 326 BW mag echter ook dan worden ingeroepen, omdat dit niet louter om redenen van vaststelling van afstamming is ingevoerd. Ten slotte rijst nog een bijkomende vraag in verband met het tijdstip van verwekking, wanneer het kind onder medische begeleiding is verwekt met genetisch materiaal van zijn overleden vader. De wet15 laat een dergelijke post mortem-inseminatie toe, maar regelt niet expliciet wat de gevolgen daarvan zijn voor het erfrecht. Kan er dan wel sprake zijn van verwekking vóór het overlijden? De rechtsleer is hierover verdeeld.16 Wij pleiten voor een oplossing, binnen redelijke termijnen, in het voordeel van het kind, dus erfbekwaamheid. AFDELING III – IN LEVEN ZIJN ALS VOORWAARDE VAN ERFBEKWAAMHEID 11. In leven zijn. – Om te erven, moet een erfgerechtigde de erflater overleven (art. 720 BW). De erfgerechtigde moet dus nog in leven zijn op het ogenblik waarop de erflater overlijdt. 15
16
Wet 6 juli 2007 betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtollige embryo’s en de gameten, BS 17 juli 2007. Contra de erfbekwaamheid van het post-mortem verwekte kind: H. Casman, “Actueel Belgisch afstammingsrecht in vogelvlucht”, NFM 2008, 122; V. Vanderhulst, “Medisch begeleide voortplanting en draagmoederschap” in T. Vansweevelt en F. Dewallens (eds.), Handboek Gezondheidsrecht. Volume II, Antwerpen, Intersentia, 2014, 112-114. Pro de erfbekwaamheid van het post-mortem verwekte kind: M. PuelinckxCoene, Erfrecht, Antwerpen, Kluwer, 2011, 300; T. Quireyns, “Erfrechtelijke aspecten van het post mortem verwekte kind. Een kritische analyse van de voorwaarden van artikel 725 BW in het licht van de medisch begeleide voortplanting”, NFM 2015, 206214; A. Verbeke en T. Wuyts, “Art. 725 BW” in Comm.Erf., 2017, afl. 52, 20-23.
Intersentia
11
Deel I. Erfrecht
De erfgerechtigde voldoet aan deze voorwaarde van overleving, ook al zou hij zelf zeer kort, zelfs minder dan één minuut, na de erflater overlijden. Er is dan wel degelijk een erfrecht in hoofde van de erfgerechtigde ontstaan. Dat erfrecht zit in zijn vermogen en geeft de erfgerechtigde vervolgens door aan zijn eigen erfgenamen, ook al had hij die net voor zijn overlijden opengevallen nalatenschap nog niet aanvaard. Het keuzerecht over die nalatenschap gaat dan mee over naar de erfgenamen van de overleden erfgerechtigde. Wat als het in leven zijn van de erfgerechtigde op het tijdstip waarop de nalatenschap openvalt, onzeker is? Dan gaat het om een persoon die vermoedelijk afwezig is (art. 112 BW). Deze komt tot de nalatenschap en wordt bij de afhandeling ervan vertegenwoordigd door zijn gevolmachtigde: een gerechtelijke bewindvoerder of een door de vrederechter aan te wijzen notaris (art. 116 BW). Gaat het om een persoon die in levensbedreigende omstandigheden verdwenen is, maar nog niet overleden is verklaard, dan komt de persoon alsnog tot de nalatenschap en wordt hij vertegenwoordigd door een notaris aangewezen door de familierechtbank17 (art. 128 BW). 12. Gelijktijdig overlijden (commorientes). – Twee personen overlijden in hetzelfde ongeval (verkeersongeval, bergongeval, schipbreuk, vloedgolf, aardbeving enz.). Ze zijn mekaars erfgerechtigden, bv. vader V (die uit de echt gescheiden is van moeder M) en Z (zoon van V en M, zelf ongehuwd en kinderloos). Men zal proberen te achterhalen wie van hen eerst overleden is. Is dat vader V, dan erft de zoon Z zijn hele nalatenschap. Als gevolg van het opvolgend overlijden van de zoon gaat de nalatenschap van zoon Z (daarin begrepen de nalatenschap van vader V) voor de helft aan vaderskant naar de grootvader18, voor de andere helft aan moederskant naar moeder M. Moeder erft aldus via haar zoon de helft van de nalatenschap van de man van wie ze gescheiden is. Indien echter aangetoond wordt dat zoon Z eerder dan zijn vader is overleden, dan gaat de nalatenschap van Z voor de helft naar zijn vader V en voor de helft naar zijn moeder M. Door het daaropvolgend overlijden van vader V gaat diens nalatenschap (daarin begrepen de helft van de nalatenschap van zoon Z) naar de grootvader, niet naar moeder M, die immers
17
18
12
Tot het tijdstip waarop het vonnis houdende verklaring van overlijden wordt uitgesproken. In de veronderstelling dat de grootvader de enige erfgerechtigde is aan vaderskant.
Intersentia
Hoofdstuk 2. Erfbekwaamheid
geen erfgenaam is van V. Moeder erft dan van haar zoon, niet van haar ex-echtgenoot. 13. Bewijs van volgorde van overlijden. – Wat echter als niet kan worden bewezen wie langer heeft geleefd? Dan worden deze personen geacht gelijktijdig te zijn overleden (art. 721 BW), en dan erven ze niet van mekaar. Z erft niet van V, V erft niet van Z. In het vorige voorbeeld gaat de nalatenschap van V exclusief naar de grootvader. De nalatenschap van Z gaat voor de ene helft naar M, en voor de andere helft naar de grootvader. De volgorde van overlijden bepalen, kan ook van belang zijn voor personen die niet ingevolge eenzelfde gebeurtenis of op dezelfde plaats zijn overleden. Zo ook als er geen wederkerig erfrecht is. Bv. een kinderloze man overlijdt en laat een zuster na, die toevallig op dezelfde dag is overleden. De zuster kan van hem erven als ze langer geleefd heeft. Als de broer haar heeft overleefd, erft hij echter niet van haar, want ze heeft haar echtgenoot bij testament als enige erfgenaam aangesteld. AFDELING IV – UITSLUITING EN VERVAL VAN ERFRECHT 14. Uitsluiting en verval. – Zowel uitsluiting als verval (zie nr. 47) leiden tot de niet-uitoefening van het wettelijk erfrecht. Beide zijn een mogelijk gevolg van de ontzetting uit het ouderlijk gezag. Het gaat in de eerste plaats om de ouder die volledig uit het ouderlijk gezag is ontzet: die ouder is van rechtswege uitgesloten van het recht om de nalatenschap van dat kind19 geheel of ten dele te verkrijgen (art. 33, 5° Jeugdbeschermingswet). Bij gedeeltelijke ontzetting bepaalt de rechter of ook het erfrecht ontnomen wordt (art. 33, laatste lid Jeugdbeschermingswet). In de tweede plaats gaat het om de situatie van de ouder, die zijn erfrecht kan verliezen in de nalatenschap van de andere ouder met wie hij getrouwd was (art. 745septies, § 1 BW) of wettelijk samenwoonde (art. 745octies BW), omdat hij uit het ouderlijk gezag over hun gemeenschappelijke kinderen is ontzet. De rechter beslist hierover, op vraag van de afstammelingen (art. 745septies, § 2 BW).
19
En van zijn afstammelingen.
Intersentia
13
Deel I. Erfrecht
AFDELING V – ONWAARDIGHEID OM TE ERVEN 15. Onwaardigheid. – De erfgerechtigde is onwaardig wanneer hij zich op onbetamelijke wijze tegenover de persoon van de erflater gedragen heeft. In zo’n geval is het immoreel dat deze potentiële erfgenaam van zijn slachtoffer zou erven. Daarom heeft de wetgever voorzien in een wettelijke regeling voor de onwaardigheid om te erven, die leidt tot uitsluiting uit de nalatenschap. De onwaardigheid is een civiele straf, die ook los van een strafrechtelijke veroordeling kan gelden. Maar de civiele straf kan enkel uitwerking hebben in de gevallen waarin de wet voorziet en onder de voorwaarden die de wet bepaalt. De onwaardigheid wordt dus altijd eng uitgelegd: limitatief en restrictief. In gevallen waarin de wet niet voorziet, kan er geen sprake zijn van onwaardigheid, hoe erg het gedrag van de potentiele erfgenaam ook is. Als de wet daar geen onwaardigheid aan koppelt, vervalt het wettelijk erfrecht niet. Alleen de erflater kan dan nog beslissen om die persoon te onterven, en dan moet hij dat via een testament doen. 16. Gronden. – De wet voorziet in drie situaties waarin er sprake is van onwaardigheid om te erven (art. 727 BW): 1° De potentiële erfgenaam heeft feiten gepleegd die tot de dood van de erflater hebben geleid en is daarvoor strafrechtelijk schuldig bevonden; het kan ook gaan om een poging om een dergelijk feit te plegen (art. 727, § 1, 1° BW). De wet somt de strafbare feiten op die hier worden beoogd: verkrachting, aanranding van de eerbaarheid, doodslag, moord, vergiftiging, opzettelijke slagen en verwondingen, vergiftiging of verminking zonder het oogmerk om te doden maar met de dood tot gevolg.20 Het doet er daarbij niet toe of de potentiële erfgenaam als dader, mededader of medeplichtige schuldig werd bevonden. Bovendien volstaat een schuldig bevinden, en kan het dus ook zijn dat er geen effectieve straf is uitgesproken. In al deze gevallen heeft de onwaardigheid uitwerking door het loutere feit van het schuldig bevinden (art. 727, § 2, eerste lid BW). 2° De potentiële erfgenaam heeft een van de feiten gepleegd waarvan sprake in artikel 727, § 1, 1° BW, maar kon niet schuldig worden
20
14
Art. 727, § 1, 1° BW verwijst expliciet en limitatief naar de art. 376, 393 tot 397, 401, 404 en 409, § 4 Sw.
Intersentia
Hoofdstuk 2. Erfbekwaamheid
bevonden omdat hij ondertussen overleden is (art. 727, § 1, 2° BW). In dat geval is het vereist dat de rechter (die wegens het overlijden van de dader, mededader of medeplichtige geen veroordeling kan uitspreken) de feiten vaststelt en de onwaardigheid uitspreekt. De zaak wordt voor de civiele rechter, niet voor de strafrechter gebracht, op vordering van de procureur des Konings. 3° De potentiële erfgenaam heeft feiten gepleegd die niet tot de dood hebben geleid, maar die een ernstige inbreuk betekenen op de fysieke integriteit van de erflater. De wet somt deze strafbare feiten op: verkrachting, opzettelijke slagen en verwondingen, opzettelijke vergiftiging met blijvende letsels als gevolg daarvan, opzettelijke verminking of ernstige fysieke gevolgen en schuldig verzuim hulp te verlenen aan een persoon die in groot gevaar verkeert.21 Ook hier worden zowel de dader, de mededader als de medeplichtige geviseerd, evenals de poging om deze feiten te plegen. Hier is de onwaardigheid echter geen automatisch gevolg van de schuldigbevinding. Het is aan de strafrechter om de civiele sanctie van onwaardigheid uit te spreken, als bijkomende sanctie (art. 46 Sw.). Anders dan in de twee vorige gevallen22, laat de wet ook toe dat het slachtoffer voor deze feiten vergiffenis schenkt. Dan vervalt de sanctie van onwaardigheid (art. 728 BW). De feiten hebben immers niet tot de dood geleid en kunnen dus ook lang voor het overlijden zijn gepleegd. Vergiffenis kan uiteraard slechts na de feiten worden geschonken en enkel in de vorm die voor een testamentaire beschikking is vereist. De wetgever wilde geen interpretatieruimte toelaten door ook in een impliciete vergiffenis te voorzien. 17. Hoofdgevolgen. – De onwaardige is van de nalatenschap uitgesloten (art. 727 BW). Hij verliest zijn intestaat aanspraken (en dus ook zijn reservatair erfrecht) in die nalatenschap.23 Schenkingen en legaten behoudt hij, maar ze kunnen wegens ondankbaarheid worden herroepen (art. 955 en 1046 BW, zie nr. 270). Ook al blijkt de onwaardigheid pas later (wat in de gevallen vermeld in art. 727, § 1, 1° en 2° BW meestal het geval zal zijn), toch werkt ze terug vanaf het overlijden van het slachtof21
22
23
Art. 727, § 2, 3° BW verwijst expliciet en limitatief naar de art. 375, 398 tot 400, 402, 403, 405, 409, §§ 1 tot 3 en 5 en 422bis Sw. De erflater kan in de eerste twee gevallen geen vergiffenis schenken, maar hij kan de dader nog wel bij testament of schenking begiftigen. Niet zijn testamentaire aanspraken, noch zijn conventionele aanspraken (als gevolg van een contractuele erfstelling bv.).
Intersentia
15
Deel I. Erfrecht
fer. De onwaardige wordt geacht nooit enig recht in de nalatenschap te hebben gehad (art. 729 BW). Heeft de onwaardige potentiële erfgenaam evenwel reeds handelingen gesteld met betrekking tot de nalatenschap, dan zijn derden te goeder trouw beschermd tegen de gevolgen van de nietigheid daarvan (art. 729, eerste zin in fine BW). De onwaardigheid is een louter persoonlijke sanctie. Ze treft de schuldige potentiële erfgenaam, maar niet zijn kinderen. Zij kunnen dus zijn plaats innemen in de nalatenschap van het slachtoffer (art. 730, eerste lid en 739, tweede lid BW, zie nr. 25). 18. Bijkomende gevolgen. – Op de vererfde goederen die de kinderen van de onwaardige verkrijgen uit de nalatenschap van het slachtoffer, zou de onwaardige als ouder normaal vruchtgenot hebben zolang die kinderen minderjarig zijn (art. 387 BW). Maar ook dat wil de wet niet: de onwaardige verliest dat vruchtgenot als bijkomend gevolg van zijn onwaardigheid (art. 730, tweede lid BW). Bovendien kan de onwaardige de goederen die zijn kinderen aldus in zijn plaats vererfd hebben, ook van hen niet erven, mochten ze later overlijden terwijl de onwaardige nog leeft. De onwaardige kan noch rechtstreeks noch onrechtstreeks datgene verkrijgen waar de wet hem van uitgesloten heeft (art. 730, tweede en derde lid BW).
16
Intersentia