Zij is daarnaast ook gastprofessor in de Master in Personal Financial Planning (Antwerp Management School) en doceert in het Postgraduaat Estate Planning (VUB/ULB). Zij is tevens advocaat aan de balie van Antwerpen (HCGB Advocaten).
Renate Barbaix
Het Belgische familiaal vermogensrecht is een relatief complexe en technische materie, die recent belangrijke wijzigingen heeft ondergaan. Dit boek wijdt de lezer in deze technische materie in met een bespreking van de basisprincipes, met aandacht voor de recente aanpassingen in het erfrecht en het huwelijksvermogensrecht. Het vormt daarom een uitgelezen introductie voor wie vertrouwd wil raken met de elementaire regels van het nieuwe Belgische familiaal vermogensrecht.
in essentie
in essentie
Renate Barbaix is hoogleraar Familiaal vermogensrecht aan de Universiteit Antwerpen en is in die hoedanigheid lid van de expertengroep die zich in opdracht van de minister van Justitie heeft gebogen over de hervorming van het familiaal vermogensrecht.
Het voetnotenapparaat is bewust beknopt gehouden. Een algemene bibliografie en beperkte bibliografieĂŤn bij aanvang van ieder hoofdstuk verwijzen de geĂŻnteresseerde lezer door naar de meer gespecialiseerde literatuur. Een omstandige toelichting en diepgaandere bespreking van het familiaal vermogensrecht is te vinden in het Handboek Familiaal vermogensrecht van dezelfde auteur, waarvan binnenkort een tweede, volledig herwerkte editie verschijnt met een omstandige bespreking van de regels van het nieuwe erfrecht.
Familiaal vermogensrecht in essentie
Renate Barbaix
Familiaal vermogensrecht in essentie Vierde editie
Familiaal vermogensrecht 4de [druk].indd 1
29/08/18 13:54
IN ESSENTIE
FAMILIAAL VERMOGENSRECHT IN ESSENTIE
RENATE BARBAIX
Vierde editie
Antwerpen – Cambridge
Familiaal vermogensrecht in essentie, vierde editie Renate Barbaix
Š 2018 Intersentia Antwerpen – Cambridge www.intersentia.be
ISBN 978-94-000-0985-1 D/2018/7849/85 NUR 822
Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van de tekst bestede zorg, kunnen noch de auteurs noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze uitgave zou kunnen voorkomen.
WOORD VOORAF
Het voorliggende boek Familiaal vermogensrecht in essentie is een inleiding op het familiaal vermogensrecht, bedoeld om studenten te laten kennismaken met de materie van het familiaal vermogensrecht. Dit boek is de herwerking en actualisering van het boek Kernbegrippen Familiaal vermogensrecht (R. Barbaix en A.L. Verbeke, Kernbegrippen Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, laatste editie 2014) en is inmiddels aan zijn vierde editie toe. De tekst is beknopt gehouden. Ik schets de basisregels van het vrij technische en complexe Familiaal vermogensrecht (relatievermogensrecht, erfrecht en giften). Het voetnotenapparaat beperk ik tot verwijzingen naar de rechtspraak van de hoogste rechtscolleges. De relevante doctrine wordt vermeld in een algemene bibliografie en in een korte literatuurlijst bij de aanvang van elk hoofdstuk. De meer gevorderde lezer kan tevens te rade gaan bij het Handboek Familiaal vermogensrecht van mijn hand (Intersentia, tweede herwerkte editie, 2018, ter perse), waarin de meest recente hervormingen zijn verwerkt, zowel in het erfrecht (Wet Erfrecht 2017 en Reparatie Erfrecht 2018) als in het huwelijksvermogenrecht (Wet Huwelijksvermogensrecht 2018). Dit handboek vormt de verdere uitwerking van de hier geschetste basisregels.
Renate Barbaix 1Â augustus 2018
Intersentia
v
ALGEMENE BIBLIOGRAFIE
I.
Familiaal vermogensrecht (algemeen)
Barbaix, R., Handboek Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2016, 973 p. en tweede herziene druk 2018, ter perse. Barbaix, R., Coene, M. en Du Mongh, J., Erfenissen, schenkingen en testamenten. Commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. Casman, H., Notarieel familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 654 p. Dekkers, R. en Casman, H., Handboek Burgerlijk Recht, IV, Huwelijksstelsels, erfrecht en giften, Antwerpen, Intersentia, 2010, 997 p. Dekkers, R., Handboek van burgerlijk recht, Deel III, Huwelijksstelsels, erfrecht en giften, Antwerpen, Standaard, 1971, 892 p. De Page, H., Traité élémentaire de droit civil belge, dl. VIII-X, Brussel, Bruylant. Pintens, W., Declerck, C., Du Mongh, J. en Vanwinckelen, K., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p.
Zie tevens – –
II.
de overzichten van rechtspraak in TPR, RCJB en (Les dossiers du) JT. de periodieke overzichten van rechtspraak en rechtsleer in Rechtskroniek voor het Notariaat, Patrimonium (sedert 2006) en Tendensen Vermogensrecht (sedert 2013).
Relatievermogensrecht
Barbaix, R. en Verbeke, A.L., Beginselen relatievermogensrecht, Brugge, die Keure, 2012, 2de herwerkte editie, 277 p. Baugniet, J. et al., La réforme des droits et devoirs respectifs des époux et des régimes matrimoniaux, Brussel, Editions du Jeune Barreau, 1977, 412 p. Casman, H. en Van Loock, M., Huwelijksvermogensrecht, Antwerpen, Kluwer, losbl. Casman, H. en Vastersavendts, A., De langstlevende echtgenote. Erfrechtelijke en huwelijksvermogensrechtelijke aspecten, Antwerpen, Kluwer, 1982, 254 p. Casman, H., Notarieel familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 654 p. De Page, H. en Dekkers, R., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome X, Les régimes matrimoniaux, Brussel, Bruylant, 1949, 2 dln. De Page, H., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome X. Les régimes matrimoniaux, Brussel, Bruylant, 1949, 2 dln. De Page, Ph. en De Stefani, I., Liquidation et partage, Kluwer, losbl. De Page, Ph., Le régime matrimonial, Brussel, Bruylant, 2008, 395 p. Intersentia
vii
Algemene bibliografie
Delnoy, P., Boelen, M. en Jeghers, J.L. (eds.), Le couple sous toutes ses formes: Mariage – cohabitation légale – cohabitation de fait in Editions du Jeune Barreau de Liège, Limal, Anthemis, 2012, 504 p. Dillemans, R., Huwelijksvermogensrecht, Antwerpen, Standaard Wetenschappelijke uitgeverij, 1979, 221 p. Du Mongh, J., Huwelijksvermogensrecht, Leuven, Acco, 2015, 117 p. Forder, C. en Verbeke, A. (eds.), Gehuwd of niet, maakt het iets uit?, Antwerpen, Intersentia, 2005, xxii + 649 p. Gerlo, J. en Verschelden, G., Handboek voor Familierecht, Brugge, die Keure, 2008, 662 p. Leleu, Y.H., Droit des personnes et des familles, Brussel, Bruylant, 2010, 838 p. Leleu, Y.H., Droit patrimonial des couples, Louvain-la-Neuve, Anthemis, 2011. Leleu, Y.H., Droit patrimonial des couples, Brussel, Bruylant, 2015, 580 p. Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Antwerpen, Kluwer, losbl. Massager, N., Les bases du droit civil: Droit familial, régimes matrimoniaux, successions in Précis de la faculté de droit et de criminologie de l’ULB, Limal, Anthemis, 2012, 187 p. Pintens, W., “Het Belgische huwelijksgoederenrecht in rechtsvergelijkend perspectief”, TPR 2005, 317-364. Pintens, W. en Buyssens, F. (eds.), Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993, 201 p. Pintens, W. en Van Der Meersch, B., De wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels, Antwerpen, Maklu, 1997, 269 p. Raucent, L. en Leleu, Y.H., Régimes matrimoniaux in Rép.not., Brussel, Larcier, losbl. Raucent, L., Les régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1986, 374 p. Renard, C., Sept leçons sur la réforme des régimes matrimoniaux, Luik, 1976, 207 p. Renchon, J.L. en Tainmont, L., Le statut patrimonial du conjoint survivant, Brussel, Bruylant, 2004. Répertoire notarial, V, Régimes matrimoniaux, losbl. RPDB, tw. Les régimes matrimoniaux, Brussel, Bruylant, 1977. Verbeke, A., “Naar een billijk relatievermogensrecht”, TPR 2001, 373-402. Verbeke, A., “Weg met huwelijk en echtscheiding”, TPR 2004, 969-982. Verbeke, A., Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1994, 2de ongewijzigde editie, xxiv + 499 p. Verschelden, G., Handboek Belgisch Familierecht, Brugge, die Keure, 2010, 840 p. Zie tevens de themanummers naar aanleiding van de hervorming van het huwelijksvermogensrecht in Ann.dr. 1977, TPR 1978.
III.
Erfrecht
Barbaix, R., Het nieuwe erfrecht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 373 p. Barbaix, R., “Het erfrecht in woelige wateren: crisis en opportuniteit”, TEP 2011, 271-280.
viii
Intersentia
Algemene bibliografie
Barbaix, R. en Verbeke, A.L., Beginselen Erfrecht, Brugge, die Keure, 2de herwerkte editie, 2013, 312 p. Castelein, C., Foque, R. en Verbeke, A. (eds.), Imperative Inheritance Law in a Late-Modern Society. Five Perspectives, Antwerpen, Intersentia, 2009, 221 p. De Page, H. en Dekkers, R., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome IX, Les successions, Brussel, Bruylant, 1974, 1128 p. De Page, H., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome VIII/2, Les testaments, Brussel, Bruylant, 1973, 1935 p. Delnoy, P., Précis de droit civil. Les libéralités et les successions, Brussel, Bruylant, 2010, 376 p. Delnoy, P., Les successeurs et leurs droits in Rép.Not., Brussel, Larcier, 2005. Dillemans, R., Erfrecht, Deel I, Toewijzing van de nalatenschap in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Gent, Story-Scientia, 1984, 474 p. Kluyskens, A., Beginselen van burgerlijk recht, Deel II, De erfenissen, Antwerpen, Standaard, 1944, 387 p. Laurent, F., Principes de droit civil, Tome VIII-IX, Brussel, Bruylant, 1873. Puelinckx-Coene, M., Erfrecht in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Antwerpen, Kluwer, 2011, 926 p. Raucent, L., Les successions, Louvain-la-Neuve, Cabay, 1988. RPDB, tw. Les successions, Brussel, Bruylant, 1951. Van Gysel, A.C. (ed.), Précis du droit des successions et des libéralités, Brussel, Bruylant, 2008, 956 p. Vastersavendts, A., Praktisch handboek van erfrecht, Brussel, Larcier, 1975, 263 p. Verbeke, A., “De legitieme ontbloot of dood? Leve de echtgenoot!”, TPR 2000, 1111-1236 en Serie Ars Notariatus CXIII, Deventer, Kluwer, 2002, 2de herziene editie, ix + 99 p. Verbeke, A.L., “Waardig familiaal vermogensrecht”, TEP 2013, 3-13.
IV.
Giften
Barbaix, R., Het contractuele statuut van de schenking, Antwerpen, Intersentia, 2008, 1130 p. Coene, M., Giften, Antwerpen, Universitaire Instelling Antwerpen, 2001, 207 p. De Page, H., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome VIII/1, Les libéralités (généralités). Les donations, Brussel, Bruylant, 1962, 897 p. De Page, H., Traité élémentaire de droit civil belge, Tome VIII/2, Les testaments, Brussel, Bruylant, 1973, 1935 p. de Wilde d’Estmael, E., Les donations in Rép.not., Brussel, Larcier, 1995. de Wilde d’Estmael, E., Les donations in Rép.not., Brussel, Larcier, 2009. de Wilde d’Estmael, E., Les donations. Aspects civil et fiscal, Brussel, Editions Créadif, 1996, 198 p. Delnoy, P., Précis de droit civil. Les libéralités et les successions, Brussel, Bruylant, 2010, 343 p. Dillemans, R., Testamenten in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, Antwerpen, Standaard, 1977, 514 p.
Intersentia
ix
Algemene bibliografie
Dillemans, R., Van Den Bossche, A. en De Clercq, M., Testamenten in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, 2012, 420 p. Grimaldi, M., Droit civil. Libéralités. Partages d’ascendants, Parijs, Litec, 2000, 627 p. Kluyskens, A., Beginselen van burgerlijk recht, Deel III, Schenkingen en testamenten, Antwerpen, Standaard, 1955, 523 p. Laurent, F., Principes de droit civil, Tome IX-XV, Brussel, Bruylant, 1873. Raucent, L., Les libéralités, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant, 1991, 320 p. RPDB, tw. Donations et testaments, Brussel, Bruylant. Sace, J., Les libéralités. Dispositions générales, in Rép.not., Brussel, Larcier, 1993, 311 p. Van Gysel, A.C., Précis du droit des successions et des libéralités, Brussel, Bruylant, 2008, 956 p.
x
Intersentia
INHOUD Woord vooraf. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . v Algemene bibliografie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . vii DEEL 1 RELATIEVERMOGENSRECHT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1
INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
TITEL 1 HUWELIJKSVERMOGENSRECHT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Afdeling 1. Definitie en begrippen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Afdeling 2. Bronnen van het huwelijksvermogensrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8 HOOFDSTUK 1 HET PRIMAIR STELSEL . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 1. Toepassingsgebied ratione personae en ratione temporis . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. Krachtlijnen van het primair huwelijksvermogensstelsel. . . . . . . . . . . . . . . I. Krachtlijn 1. Gelijkheid tussen echtgenoten en behoud van de handelingsbekwaamheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Krachtlijn 2. Solidariteit tussen de echtgenoten en bescherming van het gezinsleven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Hulp- en bijdrageverplichting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Bescherming van de gezinswoning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Beide echtgenoten (of één van hen) zijn eigenaar of houder van een zakelijk recht op de gezinswoning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Echtgenoot is huurder van de gezinswoning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 3. Hoofdelijkheid voor de huishoudelijke schulden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 4. Handhavingsregime . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Voorlopige maatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Nietigverklaring van bepaalde rechtshandelingen . . . . . . . . . . . . . . . .
11 12 13
21 23 25 27 27 28
Intersentia
xi
13 14 14 18
Inhoud
III.
Krachtlijn 3. Behoud van de zelfstandigheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Vrijheid van beroepsuitoefening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Inning en besteding van de inkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 3. Opening van een bankrekening of een kluis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
30 30 31 31
HOOFDSTUK 2 SECUNDAIR HUWELIJKSVERMOGENSRECHT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33 Afdeling 1. Wettelijk huwelijksvermogensstelsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Statuut van de goederen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. De residuaire gemeenschapskwalificatie als uitgangspunt . . . . . . . . . . . . . A. Principe . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Bewijs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. De baten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Baten van het eigen vermogen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Goederen eigen omwille van hun oorsprong . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Goederen eigen door hun aard . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Baten van het gemeenschappelijk vermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Inkomsten uit beroepsbezigheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Inkomsten uit eigen goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3. Schenkingen en legaten aan beide echtgenoten . . . . . . . . . . . . . . . 4. Andere goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 3. De schulden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Het definitief passief en het voorlopig passief. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Contributio – Definitief passief . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Eigen schulden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Gemeenschappelijke schulden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Obligatio – Voorlopig passief . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Verhaalsrecht van de schuldeisers met betrekking tot de eigen schulden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Verhaalsrecht van de schuldeisers met betrekking tot gemeenschappelijke schulden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Het bestuur van de vermogens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Bestuur van het eigen vermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Bestuur van het gemeenschappelijk vermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Principe: het concurrent bestuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Uitzondering 1: alleenbestuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Uitzondering 2: gezamenlijk bestuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Gewichtige rechtshandelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Schenking van gemeenschapsgoederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . xii
33 35 37 37 37 39 39 39 42 60 62 62 63 63 64 64 65 65 68 70 71 74 76 77 77 78 79 80 81 82
Intersentia
Inhoud
§ 3. Beschermingsmechanisme bij onrechtmatig gebruik van de bestuursregeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83 A. Bescherming tegen de weigering of de onmogelijkheid medewerking te verlenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83 B. Bescherming tegen onrechtmatig optreden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 83 1. Preventieve bescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 2. Repressieve bescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85 III. Ontbinding, vereffening en verdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87 § 1. De ontbinding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87 A. De gronden van ontbinding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88 B. Het ogenblik van de ontbinding van het stelsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89 1. Ogenblik van de ontbinding bij overlijden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89 2. Ogenblik van de ontbinding bij echtscheiding en scheiding van tafel en bed . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 89 3. Ogenblik van de ontbinding bij overgang naar een ander stelsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91 C. De gevolgen van de ontbinding van het stelsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 § 2. Vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel . . . . . . . . . . . 93 A. Stap 1. Vaststelling van de samenstelling van de verschillende vermogens. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96 B. Stap 2. Opmaak van de vergoedingsrekeningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96 1. Wat? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 96 2. Wanneer? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 3. Omvang van de vergoeding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 100 4. Dubbele compensatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 102 C. Stap 3. Verrekening van de lasten van het gemeenschappelijk vermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 103 D. Stap 4. Verrekening van de vergoedingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104 E. Stap 5. Verdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104 1. Principe . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104 2. Preferentiële toebedeling als uitzondering op de regel van de kwalitatieve gelijkheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 105 3. Heling als wettelijke uitzondering op de regel van de kwantitatieve gelijkheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 F. Appendix – Lot van de begunstigingen bij levensverzekering in geval van echtscheiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 110 Afdeling 2. Conventionele huwelijksvermogensstelsels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111 I. Het huwelijkscontract . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112 § 1. Inhoudelijke geldigheidsvereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
Intersentia
xiii
Inhoud
II.
xiv
A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113 B. Bekwaamheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 § 2. Vormvereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 A. Voorhuwelijks huwelijkscontract . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115 B. Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel gedurende het huwelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116 1. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116 2. De ‘basiswijzigingsprocedure’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 3. De ‘grote wijzigingsprocedure’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118 4. Gevolgen van de wijziging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121 De conventionele stelsels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121 § 1. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121 A. Contractvrijheid (en de grenzen daaraan) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121 B. Rol van het wettelijk stelsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123 § 2. Gemeenschapsstelsels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124 A. Typologie van mogelijke bedingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126 1. Het statuut van de goederen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 126 2. Vereffening en verdeling van het gemeenschappelijk vermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128 B. Kwalificatie van de toegekende voordelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 134 1. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135 2. Draagwijdte van de wettelijke kwalificatieregels . . . . . . . . . . . . . 136 3. De wettelijke kwalificatieregels – Plafonds . . . . . . . . . . . . . . . . . . 136 4. Theorie van de huwelijksvoordelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138 C. Lot van de huwelijksvoordelen en de erfrechtelijke regelingen bij ontbinding van het stelsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139 1. Bij ontbinding van het huwelijk door overlijden . . . . . . . . . . . . . 140 2. Bij ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel om een andere reden dan overlijden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 141 3. Bij de erkenning of vaststelling van een overspelige afstamming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 4. Bij de feitelijke scheiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 § 3. Stelsel van scheiding van goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143 A. Zuivere scheiding van goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147 1. Statuut van de goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147 2. Bestuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149 3. Ontbinding, vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensstelsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149 4. Rechterlijke billijkheidscorrectie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150 B. Correcties op het stelsel van scheiding van goederen . . . . . . . . . . . . . 151 Intersentia
Inhoud
1. Externe of zakenrechtelijke correcties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153 2. Interne of verbintenisrechtelijke correcties . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154 TITEL 2 SAMENWONINGSVERMOGENSRECHT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157
INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159 Afdeling 1. Definitie, historiek en begrippen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160 Afdeling 2. Bronnen van het samenwoningsvermogensrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 161 HOOFDSTUK 1 WETTELIJKE SAMENWONING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 1. Primair wettelijk samenwoningsvermogensrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Toepassingsgebied ratione personae en ratione temporis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Krachtlijnen van het primair samenwoningsvermogensstelsel . . . . . . . . . . . . . § 1. Bescherming van de gezinswoning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Bijdrageverplichting in de lasten van de samenwoning . . . . . . . . . . . . . . . § 3. Hoofdelijkheid voor huishoudelijke schulden en de opvoeding van de kinderen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 4. Handhaving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. Secundair wettelijk samenwoningsvermogensrecht? . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Wettelijke regeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Conventionele regeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Samenwoningsovereenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Contractvrijheid en beperkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Beschermingstechnieken buiten een samenwoningsovereenkomst . . . . .
163 163 163 164 164 165 165 166 166 166 168 168 168 168 169
HOOFDSTUK 2 FEITELIJKE SAMENWONING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173 Afdeling 1. Primair (feitelijk) samenwoningsvermogensrecht (?) . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Een (soort van) verplichting tot bijdrage in de lasten van de samenleving. . . . II. Hoofdelijkheid (?) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. Secundair (feitelijk) samenwoningsvermogensrecht (?) . . . . . . . . . . . . . . . I. Wettelijke regeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Conventionele regeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Intersentia
173 173 174 174 175 175
xv
Inhoud
§ 1. Samenlevingsovereenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175 § 2. Andere overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175 DEEL 2 ERFRECHT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 177
INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 179 Afdeling 1. Definitie en begrippen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. Bronnen van het erfrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 3. Het voorwerp van het erfrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 4. De ‘gewone’ en de anomale nalatenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 5. Verkrijging iure hereditario of iure proprio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
179 180 181 183 184
HOOFDSTUK 1 HET OPENVALLEN VAN DE NALATENSCHAP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187 Afdeling 1. De nalatenschap valt open door de dood . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187 Afdeling 2. De nalatenschap valt open in de woonplaats . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 190 HOOFDSTUK 2 ERFBEKWAAMHEID . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191 Afdeling 1. Bestaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. De erfgenaam moet al leven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. De erfgenaam moet nog in leven zijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Het bijzondere geval van de commoriënten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. Niet onwaardig zijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. De onwaardigheid in de ab intestaatdevolutie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. De algemene gronden van onwaardigheid: artikel 727 BW. . . . . . . . . . . . A. De onbetamelijke gedragingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Automatisme: opzettelijke feiten met de dood tot gevolg . . . . . . 2. Geen automatisme: opzettelijke feiten zonder de dood tot gevolg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Gevolgen van de onwaardigheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Gevolgen van de onwaardigheid voor de onwaardige erfgenaam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. De gevolgen voor de erfgenamen van de onwaardige erfgerechtigde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
xvi
192 192 194 194 195 196 196 197 197 197 198 199 199 199
Intersentia
Inhoud
II.
3. De gevolgen voor de derden-verkrijgers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200 § 2. Specifieke gronden tot onwaardigheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200 De onwaardigheid in de conventionele devolutie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 200
HOOFDSTUK 3 OVERGANG VAN DE NALATENSCHAP . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201 Afdeling 1. De voorlopige bezitsoverdracht (saisine) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201 Afdeling 2. De eigendomsoverdracht en de erfkeuze . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 203 HOOFDSTUK 4 WETTELIJKE DEVOLUTIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207 Afdeling 1. De ab intestaat erfgerechtigden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207 I. De bloedverwanten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208 § 1. Wie is een erfgerechtigde bloedverwant? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210 A. Principe: juridisch vastgestelde afstamming als sleutel tot erfgerechtigdheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210 1. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210 2. Gevolgen van de adoptie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211 A. Uitzondering: erfrechtelijke aanspraken zonder juridisch vastgestelde afstammingsband. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 213 § 2. Kwantitatieve toewijzingsregels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214 A. Toewijzingscriteria . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214 1. Orde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 214 2. Graad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215 3. Lijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216 B. Toewijzingsregels tussen de bloedverwanten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 216 1. Regel 1: prioriteit van de ordes . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217 2. Regel 2: prioriteit van de graden binnen dezelfde orde . . . . . . . . 218 3. Uitzondering 1: kloving . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 220 4. Uitzondering 2: plaatsvervulling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224 II. De langstlevende partner. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227 § 1. De erfrechtelijke aanspraken van de langstlevende echtgenote . . . . . . . . 228 A. Voorwaarden vereist om te erven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229 1. De niet uit de echt of van tafel en bed gescheiden echtgenote … 229 2. … die geen afstand heeft gedaan van haar ab intestaat erfrechtelijke aanspraken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 230 B. De omvang van de erfaanspraken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231 1. De langstlevende echtgenote komt op met afstammelingen van de overledene. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231 Intersentia
xvii
Inhoud
2. De langstlevende echtgenote komt op met bevoorrechte zijverwanten en/of ascendenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3. De langstlevende echtgenote komt op met verre zijverwanten of zonder bloedverwanten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4. Erfrechtelijke aanspraken ongeacht met wie de langstlevende echtgenote tot de nalatenschap komt . . . . . . . . . . C. Bijzondere kenmerken van het erfrechtelijk vruchtgebruik. . . . . . . . 1. Bijzondere regels bij de aanvang van het erfrechtelijke vruchtgebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Bijzondere regels inzake de beëindiging van het erfrechtelijke vruchtgebruik . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. De langstlevende wettelijk samenwonende partner . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Voorwaarden vereist om te erven . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. De wettelijk samenwonende partner … . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. … die geen afstammeling is van de eerstoverledene . . . . . . . . . . B. De omvang van de erfrechtelijke aanspraken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Een dubbel omschreven erfrechtelijke aanspraak op de preferentiële goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Compensatiemaatregelen voor het gedeeltelijke verlies van erfrechtelijke aanspraken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. De verdeling van de nalatenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Wijze van verdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. (Afgebrokkeld) principe: erfrecht in natura . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Uitzonderingen: erfrecht in waarde. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. De later opduikende erfgenamen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Voorwerp van de verdeling: te verdelen massa . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Wat is inbreng? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Wat moet worden ingebracht? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 3. Wie kan inbreng vragen? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 4. Wie is tot inbreng gehouden? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Erfgenaam . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Begiftigde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Begiftigde binnen erfdeel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 5. Hoe gebeurt de inbreng? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. De inbrengregels tussen de erfgenamen-bloedverwanten . . . . . . . . . 1. Inbreng van de waarde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Inbreng in waarde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. De positie van de langstlevende partner . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
xviii
235 236 236 237 238 239 251 252 252 253 254 254 256 257 257 257 258 258 259 262 262 263 264 265 265 267 267 268 268 268 271 272
Intersentia
Inhoud
1. De positie van de langstlevende echtgenote . . . . . . . . . . . . . . . . . 272 2. De positie van de langstlevende wettelijk samenwonende partner . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 274 3. De gevolgen voor de overige erfgenamen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 275 HOOFDSTUK 5 CONVENTIONELE DEVOLUTIE . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 277 Afdeling 1. Instrumenten van de conventionele devolutie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Testamentaire devolutie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Contractuele devolutie: erfovereenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Het principiële verbod van erfovereenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Historische achtergrond . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Nieuwe wettelijke regeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Draagwijdte verbod . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Algemene regels inzake de totstandkoming van erfovereenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3. Algemene regels inzake de gevolgen van erfovereenkomsten . . C. Sanctie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Enkele wettelijke uitzonderingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Specifieke erfovereenkomsten tussen echtgenoten . . . . . . . . . . . . . . . 1. De contractuele erfstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. De overeenkomst tot afstand van erfrechtelijke aanspraken . . . B. De globale erfovereenkomst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. De inhoudelijke begrenzing: de reserve. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Definitie en kenmerken van de reserve . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Definitie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Kenmerken van de reserve . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. De reserve is een pars bonorum . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. De reserve is een kwantitatief en kwalitatief beschermd deel van de nalatenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. De reserve verschaft de reservataire erfgenaam een persoonlijk, individueel en eigen betwistingsrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. De reserve is van dwingend recht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. De reservatairen en de omvang van het reservatair deel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. De reservatairen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. De omvang van het beschikbaar deel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. De reserve van de afstammelingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. De reserve van de langstlevende echtgenote . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Bijzondere hypothese van samenloop tussen de langstlevende echtgenote en de afstammelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Intersentia
277 278 278 278 279 280 280 281 282 283 284 285 285 286 291 293 295 295 295 295 297 298 299 300 300 300 300 302 304 xix
Inhoud
III.
IV.
De techniek van de reservebescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Stap 1. De fictieve massa . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. De bestaande goederen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. De aftrek van de schulden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Toevoeging van de schenkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Alle schenkingen die de overledene heeft gedaan, moeten worden toegevoegd . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Voorwerp van de toe te voegen schenkingen . . . . . . . . . . . . . . . . 3. Waardebepaling van de toe te voegen schenkingen. . . . . . . . . . . 4. Een bijzonder probleem: de verrekening van de huwelijksvoordelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Stap 2. Aanrekening van de giften buiten erfdeel op het beschikbaar deel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. De aanrekening van alle giften buiten erfdeel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. De aanrekeningsvolgorde . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. De relevante aanrekeningsdatum . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 3. Stap 3. De inkorting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Kenmerken van de vordering tot inkorting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. De wijze van inkorting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. De termijn voor de uitoefening van de vordering tot inkorting . . . . (On)aantastbaarheid van de reserve?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. (Eenzijdige) ontneming van de reserve door de erflater. . . . . . . . . . . . . . . § 2. Verzaking aan de reserve door de reservataire erfgenaam . . . . . . . . . . . .
305 306 307 307 308 309 313 313 315 317 317 317 320 321 322 322 323 324 325 326 326 329
DEEL 3 GIFTEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 331 INLEIDING . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 333 HOOFDSTUK 1 GIFTEN (ALGEMEEN) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 335 Afdeling 1. Constitutieve bestanddelen van een gift . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Materieel element . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Intentioneel element . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. Algemene grondvereisten voor giften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Algemene (inhoudelijke) geldigheidsvereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Toestemming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . xx
335 338 339 340 340 343
Intersentia
Inhoud
II. III.
A. Een volwaardige wilsvorming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Een wil, vrij van gebreken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Bekwaamheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Beschermende rechtsonbekwaamheid om te beschikken (schenken of testeren) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Handelingsonbekwaamheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. Handelingsonbekwaamheid om te beschikken (schenken of legateren) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. Handelingsonbekwaamheid om te ontvangen . . . . . . . . . . . . . . . 3. Het speciale geval van giften aan rechtspersonen . . . . . . . . . . . . § 3. De oorzaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Het begrip oorzaak . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Functies van de oorzaak. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1. De geoorloofdheid van de determinerende beweegredenen als totstandkomingsvereiste . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2. De determinerende beweegreden als voortbestaansvereiste? . . . Ongeoorloofde voorwaarde of last . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Ontbinding van de gift. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. De ontbinding van de gift wegens niet-uitvoering van de last . . . . . . . . . § 2. De ontbinding van de gift wegens ondankbaarheid . . . . . . . . . . . . . . . . . .
343 344 345 346 349 349 352 353 355 355 356 356 356 359 361 362 363
HOOFDSTUK 2 SCHENKINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 369 Afdeling 1. Specifieke grondvereisten voor schenkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 371 I. De schenking is een overeenkomst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 371 II. De dadelijke overdracht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 372 III. De onherroepelijke overdracht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 374 § 1. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 374 § 2. Bijzondere regels voor de schenkingen aan en tussen echtgenoten . . . . . 377 Afdeling 2. De vormvereisten van de schenking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 378 I. De notariële schenking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 379 § 1. Formalisme in de eerste graad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 380 § 2. Formalisme in de tweede graad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 380 II. De alternatieve schenkingsvormen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 381 § 1. De handgift . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 382 § 2. De vermomde schenking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 385 § 3. De onrechtstreekse schenking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 386 III. Sanctie bij de niet-naleving van de opgelegde vormvereisten . . . . . . . . . . . . . . . 388 Afdeling 3. De modalisering van schenkingen – Clausules . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 389
Intersentia
xxi
Inhoud
§ 1. § 2. § 3. § 4. § 5.
Het ferrarisyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het heksensyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het naaktheidssyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het baronsyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Het dynastiesyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
390 391 393 394 394
HOOFDSTUK 3 TESTAMENTEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 397 Afdeling 1. Specifieke grondvereisten voor testamenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Een testament is een eenzijdige rechtshandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Een beschikking met uitwerking na het overlijden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Aanspraken van de legataris . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. De omvang van het legaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . III. Een herroepelijke beschikking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Uitdrukkelijke herroeping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Impliciete herroeping . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . IV. Een testament is een hoogstpersoonlijke rechtshandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 2. Vormvereisten van het testament . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . I. Vormvereisten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Het openbaar testament. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Het eigenhandig testament . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Eigenhandig geschrift . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. De dagtekening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. De handtekening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 3. Het internationaal testament . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . II. Gevolgen van de vormvereisten van het testament . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Gevolgen voor het bewijs van het testament . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Gevolgen voor de interpretatie van het testament. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. De (gevolgen van de) gemeenrechtelijke interpretatieregels . . . . . . . B. Nuanceringen op de gemeenrechtelijke interpretatieregelen . . . . . . . 1. Verbod op interpretatie in geval van duidelijkheid . . . . . . . . . . . 2. Voor de naar voren geschoven interpretatie bestaat er een geschreven basis in het testament . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling 3. Modalisering van de legaten – Clausules . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
xxii
398 398 399 399 400 402 402 403 404 405 406 407 410 411 412 414 415 418 418 419 419 420 420 421 421
Intersentia
DEEL 1
RELATIEVERMOGENSRECHT
INLEIDING
1. Relatievermogensrecht – Iedere relatie heeft naast de persoonsrechtelijke gevolgen, ook een aantal vermogensrechtelijke gevolgen. Deze vermogensrechtelijke gevolgen worden beheerst door het relatievermogensrecht. Het relatievermogensrecht is bijgevolg het geheel van regels dat de vermogensrechtelijke verhoudingen beheerst tussen de partners onderling en tegenover derden, zowel tijdens de relatie als bij de ontbinding ervan. 2. “Relatie” en “vermogen” – Het begrip relatievermogensrecht wijst er reeds op dat twee componenten centraal staan: de relatie en het vermogen. 3. “Relatie” – huwelijksvermogensrecht en samenwoningsvermogensrecht – Binnen het relatievermogensrecht staat in de eerste plaats de relatie centraal. Het Belgische recht maakt een belangrijk en verstrekkend onderscheid tussen enerzijds het huwelijksvermogensrecht en anderzijds het samenwoningsvermogensrecht. Het huwelijksvermogensrecht beperkt zich tot de regeling van de vermogensrechtelijke aanspraken tussen gehuwden. Duurzame intieme relaties die niet bezegeld zijn door een huwelijk, worden niet door het huwelijksvermogensrecht beheerst, maar wel door het samenwoningsvermogensrecht. Anders dan het huwelijksvermogensrecht, bevat het samenwoningsvermogensrecht nauwelijks enige bescherming voor de partners tegenover elkaar, zeker na de ontbinding van de relatie. Een deel van de rechtsleer bepleit nochtans de invoering van een billijk relatievermogensrecht. De achterliggende idee daarbij is dat (de basisbescherming uit) het huwelijksvermogensrecht niet exclusief is voorbehouden voor de gehuwden, maar ook van toepassing moet zijn op alle andere personen die een duurzame, intieme relatie onderhouden. Dat niet doen, zou een discriminatie inhouden naargelang de formele samenlevingsvorm waarin deze koppels hun privaat leven organiseren. Iedereen die zich in een feitelijk gelijke omstandigheid bevindt, moet met andere woorden op dezelfde manier worden behandeld. Anderen verdedigen dat het relatievermogensrecht een onderscheid mag blijven maken tussen enerzijds personen die ervoor kiezen in het huwelijk te treden en anderzijds personen die dat niet doen. Het onderscheid in behandeling is volgens deze auteurs te wijten aan de vrije en bewuste keuze van deze koppels en moet gerespecteerd worden. Dat het recht een onderscheid maakt naargelang deze keuze, is dan geenszins discriminatoir. Ik ben de idee genegen dat een billijk relatievermogensrecht over de verschillende samenlevingsvormen heen noodzakelijk is. Het verschil tussen de vandaag geldende “de-
Intersentia
3
Deel 1. Relatievermogensrecht
fault-bescherming” van echtgenoten en het nagenoeg absolute gebrek aan bescherming voor samenwoners is te flagrant. Al te vaak blijkt de “zwakke” partner na beëindiging van de samenwoning – ook vermogensrechtelijk – in de kou te blijven staan. Dat staat haaks op de idee van de uitbouw van een partnership, waarin beide partners ook vermogensrechtelijk kunnen participeren. De vraag is dan wel enerzijds welke basisbescherming dat relatievermogensrecht moet bieden en anderzijds welke contractvrijheid de koppels hebben om zelfs deze basisbescherming op weloverwogen en welgeïnformeerde wijze uit te sluiten. 4. “Vermogen” – Het relatievermogensrecht betreft de regeling van de vermogensrechtelijke verhoudingen zowel tussen de partners onderling als tegenover derden. De persoonlijke verhoudingen blijven buiten beschouwing. Het relatievermogensrecht regelt de vermogensrechtelijke verhoudingen tijdens de relatie en de afwikkeling daarvan bij de beëindiging van de relatie. Om deze reden valt de alimentatieregeling in de meeste continentale rechtsstelsels buiten het bestek van het relatievermogensrecht (sensu stricto). De alimentatie is immers niet rechtstreeks gerelateerd aan de vermogensrechtelijke verhouding tijdens de relatie, maar wordt veeleer beschouwd als een uitloper van de persoonlijke gevolgen na de beëindiging van de relatie. Nochtans rijst de vraag of dit strikte onderscheid – de lege ferenda – houdbaar is. Het zou bijvoorbeeld denkbaar kunnen zijn om in het raam van een vermogensrechtelijke afwikkeling te streven naar één globale regeling voor alle vermogensrechtelijke gevolgen van de beëindiging van de relatie. 5. Drie basisvragen – “Niets, Bob en Muur” – Men kan de analyse van om het even welk relatievermogensrecht, ook vanuit rechtsvergelijkend of internationaal perspectief, op een eenvoudige manier maken aan de hand van een basisschema van drie vragen: – “Niets”: wat als de koppels niets hebben geregeld?, nl. welke regels zijn van toepassing wanneer de koppels zelf niets hebben geregeld? – “Bob (de Bouwer)”: kunnen wij het maken? Nou en of?!, nl. over welke contractvrijheid beschikken de koppels om hun vermogensrechtelijke verhoudingen zelf te regelen? – “Muur”: hoe hoog en hoe dik is de muur waar Bob met zijn clark niet over of door kan rijden?, nl. zijn er beperkingen aan de contractvrijheid wanneer koppels hun vermogensrechtelijke verhoudingen wensen te regelen?
4
Intersentia
TITEL 1
HUWELIJKSVERMOGENSRECHT
INLEIDING
Afdeling 1. Definitie en begrippen 6. Definitie – Het huwelijk heeft niet enkel persoonsrechtelijke gevolgen, maar ook vermogensrechtelijke gevolgen. Deze vermogensrechtelijke gevolgen worden beheerst door het huwelijksvermogensrecht. Het huwelijksvermogensrecht is dus het geheel van regels dat de vermogensrechtelijke verhoudingen beheerst tussen echtgenoten onderling en tegenover derden, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan. 7. Lex specialis – De vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk worden niet beheerst door het gemene verbintenissen- en overeenkomstenrecht, maar worden in eerste instantie beheerst door het huwelijksvermogensrecht. Sommige auteurs wijten dit aan het feit dat het gemene recht gericht is op het handelen in eigen economisch belang en dus onaangepast is in de context van affectieve relaties. Het Belgische huwelijksvermogensrecht heeft zowel een interne als een externe component; intern tussen de echtgenoten, en extern naar derden met wie zij contracteren of anderszins in een juridische verhouding staan. De externe component van het huwelijksvermogensrecht ligt nochtans onder vuur. Samen met andere auteurs bepleit ik een derdenneutraal huwelijksvermogensrecht, waarbij de verhoudingen tussen de echtgenoten enerzijds en derden anderzijds uitsluitend worden geregeld door het gemene verbintenissen- en contractenrecht. 8. Lex generalis – lex specialis – Het huwelijksvermogensrecht is de lex specialis voor de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten, die voor vele aspecten afwijkt van de lex generalis, het gemene verbintenissen- en overeenkomstenrecht en het gemene vermogensrecht in het algemeen. Zoals steeds primeert de lex specialis op de lex generalis. In de mate dat het huwelijksvermogensrecht als lex specialis het stilzwijgen bewaart, treedt vanzelfsprekend de lex generalis opnieuw op de voorgrond. 9. Primair en secundair stelsel – Het primair huwelijksstelsel regelt op eenvormige en dwingende wijze de minimale rechten en verplichtingen van de echtgenoten, zowel onderling als in hun verhouding met derden. Het is van toepassing op alle echtgenoten, door het enkele feit van het huwelijk en regelt de minimale vermogensrechtelijke implicaties van het huwelijk. Intersentia
7
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
Het secundair huwelijksvermogensrecht regelt de huwelijksvermogensstelsels. Het bevat een uitgewerkte regeling voor de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen de echtgenoten en tegenover derden die niet reeds door het primair stelsel worden geregeld. 10. Wettelijk en conventioneel stelsel – De wet regelt in het wettelijk stelsel op zeer uitgebreide wijze de secundaire huwelijksvermogensrechtelijke verhoudingen tussen de echtgenoten en tegenover derden. Echtgenoten kunnen echter – voor of tijdens het huwelijk – van deze regels afwijken en hun huwelijksvermogensrechtelijke verhoudingen regelen in het door hen vastgelegde conventioneel huwelijksvermogensstelsel. Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel blijft, als aanvullend recht, ook in deze gevallen van toepassing op alle aspecten van de vermogensrechtelijke verhouding die door het conventioneel stelsel niet zijn geregeld. 11. Drie basisvragen – “Niets, Bob en Muur” – Zoals hierboven gezegd, kan ieder huwelijksvermogensrecht worden geanalyseerd aan de hand van een drieledig onderscheid: – “Niets”: welke regels gelden wanneer de echtgenoten geen regeling hebben getroffen?; – “Bob (de Bouwer)”: welke contractvrijheid genieten de echtgenoten?; – “Muur”: welke zijn de beperkingen aan deze contractvrijheid? Toegepast op het Belgische recht vinden we het antwoord op de eerste vraag in ons secundair huwelijksvermogensstelsel, met name het wettelijk stelsel. We zien echter een zeer sterke Belgische Bob de Bouwer, die heel veel constructies kan bedenken (conventionele huwelijksvermogensstelsels). Tot slot is het duidelijk dat deze Bob weinig muurtjes op zijn weg vindt: de beperkingen aan de contractvrijheid in het huwelijksvermogensrecht zijn uiterst minimaal (primair stelsel; andere regels van dwingend recht).
Afdeling 2. Bronnen van het huwelijksvermogensrecht 12. Bronnen – Het materieel huwelijksvermogensrecht is in hoofdzaak terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek. Het primair stelsel bevindt zich in hoofdzaak in de artikelen 212-224 BW en maakt deel uit van boek I ‘Personen’ (‘Wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten’). Het secundair huwelijksvermogensrecht bevindt zich in de artikelen 1387-1470 BW, die deel uitmaken van boek III ‘Over de wijze waarop de eigendom wordt verkregen’. Eerder uitzonderlijk zijn ook regels van materieel huwelijksvermogensrecht te vinden in bijzondere wetgeving, zoals in de Wet betreffende de Verzekeringen (hierna Verz.W.) (en in beperkte mate ook in de Wet op de Landverzekeringsovereenkomsten. De Wet
8
Intersentia
Inleiding
Huwelijksvermogensrecht 2018 heeft de bijzondere regels uit de Wet op de Landverzekeringsovereenkomsten – terecht – opnieuw overgeheveld naar het Burgerlijk Wetboek. De procedurele aspecten van het huwelijksvermogensrecht, bijvoorbeeld inzake de voorlopige maatregelen en de regels inzake de vereffening en verdeling, zijn verspreid over het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek. Sinds 1 september 2014 zijn de familierechtbanken materieel bevoegd om kennis te nemen van (het overgrote deel van) de huwelijksvermogensrechtelijke geschillen. 13. Historiek en hervorming – Het materiële huwelijksvermogensrecht werd ingevoerd bij wet van 14 juli 1976. Lange tijd zijn er slechts een aantal beperktere wijzigingen geweest, die hetzij een gevolg zijn van hervormingen in de belendende domeinen van het huwelijksvermogensrecht, hetzij een veeleer technische en punctuele wijziging vormen. Een voorbeeld van het eerste type wijzigingen zijn de wijzigingen ten gevolge van de hervorming van het echtscheidingsrecht of van de erfonwaardigheid. Een voorbeeld van het tweede type wijzigingen is de hervorming van de procedure tot wijziging van het huwelijkscontract. De wet van 22 juli 2018 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek wat het huwelijksvermogensrecht betreft en tot wijziging van diverse andere bepalingen (BS 27 juli 2018) (hierna verkort ‘Wet Huwelijksvermogensrecht 2018’) heeft wel ingrijpende wijzigingen aangebracht aan het huwelijksvermogensrecht. Opvallend is echter wel dat de Wet Huwelijksvermogensrecht 2018 de basisfi losofie van de wet van 14 juli 1976 heeft behouden, en zelfs heeft versterkt. De Wet Huwelijksvermogensrecht 2018 treedt – net als de Erfwet 2017 – in werking op 1 september 2018.
Intersentia
9
HOOFDSTUK 1
HET PRIMAIR STELSEL
Beknopte bibliografie Baeteman, G., “Het primair huwelijksstelsel”, TPR 1978, 253-266. Forder, C. en Verbeke, A., Gehuwd of niet, maakt het iets uit?, Antwerpen, Intersentia, 2005, 649 p. Goossens, E., “Primair huwelijksvermogensstelsel” in Patrimonium 2012, Antwerpen, Intersentia, 2012, 3-8. Hauser, J. en Renchon, J.L., Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié, Brussel, Bruylant, 2005. Huysmans, H., “Dringende en voorlopige maatregelen tijdens het huwelijk en tijdens de echtscheiding” in Handboek voor de advocaat-stagiair 2012-2013. Familierecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 7-94. Leleu, Y.H., Droit patrimonial des couples, Brussel, Larcier, 2015, 580 p.
Inleiding 14. Definitie – Het primair stelsel regelt op eenvormige en dwingende wijze de rechten en verplichtingen tussen de echtgenoten onderling, alsmede in hun verhouding ten aanzien van derden. De regels van het primair stelsel zijn terug te vinden in de artikelen 212 tot en met 224 BW. Sommige van deze bepalingen zijn louter van familierechtelijke aard, andere louter van vermogensrechtelijke aard en nog andere regels hebben een gemengde aard. Ik beperk me hierna tot een bondige uiteenzetting van de krachtlijnen van de regels van het primair stelsel met een vermogensrechtelijke relevantie. 15. Kenmerken – Kenmerken van dit primair stelsel zijn: – minimum minimorum: de primaire rechten en verplichtingen worden dermate fundamenteel geacht, dat de wetgever niet toelaat dat echtgenoten er zich, via bedingen in hun huwelijkscontract, aan onttrekken. Het is een minimum minimorum, van toepassing op alle echtgenoten door het enkele feit van het huwelijk; – eenvormig en dwingend: het primair stelsel is van toepassing ongeacht de bepalingen van het huwelijkscontract die daarvan zouden afwijken. Elke bepaling in het huwelijkscontract die een inbreuk vormt op dit primair stelsel, is vernietigbaar (art. 212 BW; art. 1388 BW). Intersentia
11
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
Echtgenoten kunnen in hun huwelijkscontract bijgevolg niet afwijken van de bepalingen van het primair stelsel. Concretisering of specificering ervan is daarentegen wel mogelijk, zij het dat deze regeling dan slechts geldt rebus sic stantibus. De grens tussen het toelaatbare en het ontoelaatbare is weliswaar vrij klein. Doorgaans wordt aangenomen dat een schending van de persoonsrechtelijke aspecten van het primair stelsel absoluut vernietigbaar is omdat deze regels de openbare orde raken. Een schending van een vermogensrechtelijke bepaling leidt ‘slechts’ tot een relatieve vernietigbaarheid, aangezien deze bepalingen ‘slechts’ van dwingend recht zijn. Over de aard van de gemengde bepalingen bestaat discussie. In de mate dat wordt aangenomen dat de regels van het primair stelsel ‘slechts’ van dwingend recht zijn, is bevestiging van de (relatieve) vernietigbaarheid mogelijk; – wederkerige verplichtingen op grond van de wet: de regels uit het primair stelsel zijn wederkerig en vinden hun grondslag in de wet. Niet-uitvoering door één van de echtgenoten verleent de andere niet het recht de eigen verplichtingen op te schorten. De exceptio non adimpleti contractus is derhalve niet van toepassing.
Afdeling 1. Toepassingsgebied ratione personae en ratione temporis 16. Gehuwden – Het primair stelsel is van toepassing op alle gehuwden, door het enkele feit van het huwelijk. Of het primair stelsel uitsluitend van toepassing is op gehuwden dan wel ook naar analogie kan worden toegepast op samenwoners, is een heikel punt. Voor de wettelijke samenwoners regelt de wet de (gedeeltelijke) analoge toepassing zelf. Voor feitelijke samenwoners ontbreekt daarentegen iedere wettelijke grondslag. Of een analoge toepassing mogelijk is, verdeelt de rechtspraak en de rechtsleer (infra, nr. 428 e.v.). 17. Gedurende de hele duur van het huwelijk – Als principiële regel geldt dat het primair stelsel van toepassing is vanaf het ogenblik van het sluiten van het huwelijk en van kracht blijft zolang het huwelijk duurt, dit wil zeggen zolang het huwelijk niet is ontbonden door overlijden of echtscheiding. Door de scheiding van tafel en bed worden sommige van de primaire huwelijksverplichtingen afgeschaft, zoals onder meer de verplichting tot samenwoning. Andere verplichtingen blijven onverkort bestaan. Het primair stelsel blijft ook tijdens de periode van feitelijke scheiding en/of tijdens de echtscheidingsprocedure gelden. Wel kunnen bepaalde verplichtingen in die periode een andere vorm aannemen. Bijvoorbeeld wordt de hulp- en bijdrageverplichting omgevormd van een verplichting in natura in een verplichting in geld. 12
Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
Andere verplichtingen zijn uit hun aard verzwakt of zonder voorwerp geworden. Zo duurt de bescherming van de gezinswoning slechts zolang er effectief een gezinswoning bestaat en geldt de hoofdelijkheid voor de huishoudelijke schulden slechts zolang er van een huishouden kan worden gesproken.
Afdeling 2. Krachtlijnen van het primair huwelijksvermogensstelsel 18. Drie krachtlijnen – Het primair huwelijksvermogensrecht is opgebouwd rond drie grote krachtlijnen: – de gelijkheid van de echtgenoten; – het behoud van de autonomie van ieder van de echtgenoten; – een minimale solidariteit tussen de echtgenoten en bescherming van het gezinsbelang. Diezelfde belangenafweging vindt men ook terug in de regels van het wettelijk huwelijksvermogensstelsel, zij het dat ze daar louter van aanvullend recht is. I.
Krachtlijn 1. Gelijkheid tussen echtgenoten en behoud van de handelingsbekwaamheid
19. Gelijkheid – Het principiële uitgangspunt is de gelijkheid tussen de echtgenoten. Elk van de echtgenoten beschikt over identiek dezelfde rechten en verplichtingen.1 20. Handelingsbekwaamheid – Artikel 212, § 3 BW stelt als principe voorop dat het huwelijk de principiële handelingsbekwaamheid van de echtgenoten niet beïnvloedt. Dit volledige behoud van de handelingsbekwaamheid uit zich verder onder meer in: – de bevoegdheid van elk van de echtgenoten tot inning van de inkomsten en tot opening van een bankrekening of een kluis (infra, nrs. 66 e.v. en 68 e.v.); – de regels inzake de conventionele lastgeving: echtgenoten kunnen elkaar als lasthebber aanstellen. De gemeenrechtelijke regels inzake lastgeving zijn principieel onverkort van toepassing. Om de principiële handelingsbekwaamheid niet te ondergraven, schrijft artikel 219 BW echter voor dat de lastgeving tussen echtgenoten steeds herroepelijk is. In tegenstelling tot het gelijkluidende artikel 2004 BW is artikel 219 BW van dwingend recht en kan de lastgevingsovereenkomst met andere woorden nooit onherroepelijk zijn. De verplichte herroepelijkheid verklaart ook waarom de lastgeving niet in het huwelijkscontract mag worden opgenomen.
1.
Behoudens een toepassing van art. 476 e.v. BW.
Intersentia
13
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
21. Rechtsonbekwaamheid en handelingsonbevoegdheid – Het principiële behoud van de handelingsbekwaamheid belemmert niet dat echtgenoten kunnen worden geconfronteerd met een beperkt aantal gronden van rechtsonbekwaamheid. Zo gold tussen echtgenoten lange tijd een verbod van verkoop (art. 1595 BW) en van ruiling (art. 1707 BW). Hoewel deze rechtsonbekwaamheid al lang werd gecontesteerd, is zij slechts afgeschaft door de Wet Huwelijksvermogensrecht 2018. Daarnaast stuiten echtgenoten in sommige gevallen ook op een handelingsonbevoegdheid. De handelingsonbevoegdheid doelt op de onmogelijkheid om zelf en zelfstandig rechtshandelingen te stellen, in het licht van de bescherming van de wederpartij of van een derde persoon. Gevallen van handelingsonbevoegdheid bestaan bijvoorbeeld wanneer een echtgenoot slechts kan optreden met de instemming, toestemming of medewerking van de andere echtgenoot (bv. art. 215 en art. 1417, tweede lid tot 1419 BW). II.
Krachtlijn 2. Solidariteit tussen de echtgenoten en bescherming van het gezinsleven
22. Drie verschijningsvormen – Deze minimale solidariteit tussen de echtgenoten kent drie essentiële verschijningsvormen: – de hulp- en bijdrageverplichting (art. 213, 217 , 220 en 221 BW); – de bescherming van de gezinswoning (art. 215 en 224 BW); – de hoofdelijkheid voor de huishoudelijke schulden en de schulden van de opvoeding van de kinderen (art. 222 BW). Uiteraard ziet een handhavingsregime toe op de naleving van deze solidariteit tussen echtgenoten en van de bescherming van het gezinsleven. Handelt één van de echtgenoten in strijd met de belangen van het gezin, dan kan de andere echtgenoot daartegen opkomen (art. 220, 223 en 224 BW). § 1. Hulp- en bijdrageverplichting Beknopte bibliografie Baeteman, G., “Le statut juridique des immeubles acquis conjointement par deux époux séparés de biens” (noot onder Rb. Brussel 18 juni 1964), RCJB 1971, 202-215. Baeteman, G., “Het primair huwelijksstelsel”, TPR 1978, 253-266. Casman, H., “Bijdrage in de lasten van het huwelijk” in Huwelijksvermogensrecht, 1996, I.10, 20 p. Casman, H., noot onder Cass. 22 april 1976, RW 1976-77, 997-1003. Gimenne, C., “L’indemnisation de l’industrie personnelle d’un époux déployée au profit d’un bien du patrimoine conjugal”, RTDF 2001, 407-430. Leleu, Y.H., “Examen de jurisprudence. Régimes matrimoniaux (1997-2005)”, RTDF 2007, i.h.b. 153-165.
14
Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
Leleu, Y.H., “Liquidation des créances et récompenses au titre d’investissements immobiliers” in Praktijkgericht huwelijksvermogensrecht, Mechelen, Kluwer, 2005, 3970. Renard, C., “Séparation de biens et travail ménager” (noot onder Cass. 22 april 1976), RCJB 1978, 130-141. Sterckx, L., “Créances entre époux séparés de biens relatives aux immeubles acquis par le couple” (noot onder Luik 14 januari 2003), RNB 2004, 170-172. Tainmont, F., “La portée juridique du devoir de contribution aux charges du mariage”, RTDF 1998, 565-590. Torfs, N., “Gratis werken toch niet gratis?” (noot onder Luik 16 januari 2002), TBBR 2004, 327-333. Verbeke, A., Goederenverdeling bij echtscheiding, Antwerpen, Maklu, 1991, 499 p. Vieujean, E., “Les devoirs de secours et de contribution aux charges du mariage” in Rép.Not., Brussel, Larcier, 1997, 335-371. Voisin, L., “Les charges du ménage dans les relations entre conjoints et à l’égard des tiers” in Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié, Brussel, Bruylant, 2005, 129-158.
23. Algemeen – De solidariteit tussen de echtgenoten wordt in belangrijke mate georganiseerd door de verplichting tot hulp en bijdrage in de lasten van het huwelijk. Zij zorgt tussen de echtgenoten immers als het ware voor een gemeenmaking van de inkomsten ten behoeve van de kosten gekoppeld aan het samenleven. 24. Hulpplicht – Echtgenoten zijn elkaar hulp verschuldigd en moeten elkaar het nodige verschaffen. De hulpplicht impliceert dat echtgenoten hun levensstandaard met elkaar moeten delen, zodat een zelfde levensstandaard ontstaat. Deze verplichting is een specifieke onderhoudsverplichting tussen echtgenoten, die verschillen vertoont met de gemeenrechtelijke onderhoudsverplichtingen. Anders dan bij de gemeenrechtelijke onderhoudsverplichtingen is hier immers geen behoeftigheid vereist. Deze onderhoudsverplichting staat als hoogste in de hiërarchie van de onderhoudsverplichtingen. 25. Bijdrage in de lasten van het huwelijk – algemeen – Daarnaast rust op de echtgenoten de verplichting om bij te dragen in de lasten van het huwelijk: beide echtgenoten moeten elkaar het nodige verschaffen om de kosten van het dagelijkse gezinsleven te dragen. Deze bijdrageverplichting is één van de belangrijkste solidariteitsmechanismes uit het primair stelsel en zorgt er als het ware voor dat de inkomsten van de echtgenoten gemeen worden en worden bestemd ten behoeve van de kosten die aan het huwelijk (en het samenleven) zijn gekoppeld. 26. “Lasten van het huwelijk” – Het begrip lasten van het huwelijk wordt door de rechtspraak en de rechtsleer ruim ingevuld en strekt zich uit tot alle kosten van het gezin. Intersentia
15
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
Het bevat alle dagdagelijkse of uitzonderlijke kosten voor het persoonlijk onderhoud van de echtgenoten, voor de opvoeding en de verzorging van de (zelfs niet-gemeenschappelijke) kinderen die in het gezin worden opgevoed. De lasten van het huwelijk zijn niet beperkt tot de (levens)noodzakelijke kosten, maar strekken zich – bijvoorbeeld – ook uit tot de kosten voor vrijetijdsbesteding of vakantie. Omstreden is of de kosten voor de gezamenlijke verwerving of verbetering van de gezinswoning hiertoe behoren. Klassiek werd daarbij een onderscheid gemaakt naargelang het ging om de kosten van terugbetaling van het geleende kapitaal, dan wel de terugbetaling van de interesten van de lening. De terugbetaling van de interesten vormde een woonkost (zoals de verplichting een huurprijs te betalen) en bijgevolg een last van het huwelijk. De terugbetaling van het geleende kapitaal werd als een investering beschouwd. Het Hof van Cassatie oordeelde in een arrest van 22 april 1976 evenwel dat alle kosten gekoppeld aan de gezamenlijke verwerving van een onroerend goed als een last van het huwelijk kunnen worden beschouwd.2 Dit arrest vond inmiddels ruime ingang in de rechtsleer en de (lagere) rechtspraak. Wordt het goed door één echtgenoot verworven, dan blijven de kapitaalsaflossingen in de regel buiten het toepassingsgebied van de lasten van het huwelijk. In het aan het Hof van Cassatie voorgelegde geval betrof het de verwerving van een gezinswoning op naam van beiden, gefinancierd met inkomsten van één van de echtgenoten. Omstreden is of hetzelfde ook geldt wanneer de financiering niet (uitsluitend) gebeurt met (overgespaarde) inkomsten (1); wanneer de aanschaf niet op naam van beiden, maar op naam van slechts één van de echtgenoten is gebeurd (2) en/of wanneer andere goederen dan de gezinswoning worden aangeschaft (3). Geldt deze leer van Cassatie bijvoorbeeld ook ten aanzien van een onroerend goed dat niet als gezinswoning dient, maar als buitenverblijf? Mijns inziens is dit het geval in de mate dat dit buitenverblijf ten dienste staat van het gezin en deel uitmaakt van het gezinsleven. Zo aanvaardde het Franse Hof van Cassatie dat het tweede verblijf een last van het huwelijk kan vormen wanneer de echtgenoten een royale levensstandaard voeren.3 Echtgenoten kunnen met andere woorden het begrip lasten van het huwelijk zelf opentrekken. Deze tendens is een manier om in gevallen van koude uitsluiting de vermogensrechtelijke catastrofes bij de economisch zwakste partij te vermijden. 27. Bijdrage in natura – De bijdrage gebeurt in beginsel in natura, wat niet noodzakelijk betekent dat zij in geld moet gebeuren. De rechtspraak en de rechtsleer aanvaarden immers dat een echtgenoot zijn/haar bijdrage levert door materiële en morele inspanningen (in plaats van een financiële bijdrage), bijvoorbeeld door de zorg op te nemen voor het gezin en de kinderen. De verschillende vormen van bijdragen zijn gelijkwaardig.
2. 3.
16
Cass. 22 april 1976, RW 1976-77, 997, noot H. Casman, RCJB 1978, 127, noot C. Renard. Cass.fr. 18 december 2013, RNB 2014, 739, noot Y.H. Leleu. Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
Deze verplichting wordt in de regel uitgevoerd in de echtelijke verblijfplaats. Is dat onmogelijk, bijvoorbeeld wanneer de echtgenoten feitelijk gescheiden leven, dan kan zij worden vervangen door een geldelijke verplichting. 28. Omvang van de bijdrage – De bijdrageverplichting is een evenredige verplichting. Elke echtgenoot moet naar evenredigheid van zijn mogelijkheden bijdragen. Dit betekent niet dat de echtgenoten gelijk moeten bijdragen, maar dat ze naar hun eigen mogelijkheden moeten bijdragen, rekening houdend met de omvang van de inkomsten (uit arbeid of uit kapitaal) en de materiële mogelijkheden. In beginsel wordt het kapitaal zelf niet aangesproken, hoewel dit uitzonderlijk toch mogelijk is. Zoals alle regels van het primair stelsel, is de hulp- en bijdrageverplichting van dwingend recht, zodat de echtgenoten niet op voorhand afstand kunnen doen van hun recht de andere echtgenoot te doen bijdragen in de lasten van het huwelijk. In het huwelijkscontract afstand doen van de verplichting tot evenredige bijdrage is bijgevolg niet mogelijk (een zogenaamd nihilbeding). Echtgenoten kunnen echter wel bij overeenkomst een regeling treffen over de omvang van deze verplichtingen en bedingen dat elk van hen een bepaald bedrag of een bepaald percentage van het inkomen moet verschaffen. Dergelijke overeenkomsten gelden echter slechts rebus sic stantibus. In dezelfde zin kunnen echtgenoten ook overeenkomen hoe zij elk voor zich deze bijdrageverplichting zullen invullen. De rechtspraak en de rechtsleer aanvaarden tevens dat echtgenoten in hun huwelijkscontract bedingen dat ze (weerlegbaar) worden vermoed de bijdragen van dag tot dag te hebben geleverd. Deze clausule heeft enkel een bewijsfunctie en heeft tot gevolg dat de bewijslast verschuift naar die partner die beweert dat de andere niet of niet afdoend heeft bijgedragen. 29. Bestedingsvolgorde – Echtgenoten mogen hun inkomsten zelf innen en besteden, maar ze moeten daarbij wel een bestedingsvolgorde respecteren. Inkomsten dienen bij voorrang te worden besteed aan de bijdrage in de lasten van het huwelijk (art. 217 BW). 30. Handhaving – De echtgenoten zijn wettelijk verplicht bij te dragen. Deze wettelijke verplichting is wederkerig: voert één van hen deze verplichting niet uit, dan kan de andere echtgenoot de gedwongen uitvoering daarvan vorderen. Achterstallige bijdragen kunnen worden opgeëist. Voor de toekomst kunnen echtgenoten, via dringende voorlopige maatregelen, verzoeken dat één van hen wordt veroordeeld tot betaling van een onderhoudsbijdrage, hetzij via artikel 221 BW, hetzij via dringende voorlopige maatregel (art. 223 BW). De familierechtbank kan bovendien een zogenaamde sommendelegatie bevelen (art. 221, tweede lid BW) en is daarbij niet gebonden door de grenzen van de onbeslagbaarheid. Is een echtgenoot afwezig of in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven, dan kan de andere echtgenoot zich overigens ook laten machtigen door de familierechtbank om bij derden de vorderingen te innen ten behoeve van de huishouding (art. 220, § 3 BW). Intersentia
17
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
31. Duur van de bijdrageplicht – De regels van het primair stelsel gelden in de regel voor de hele duur van het huwelijk, dus ook gedurende de periode van echtelijke moeilijkheden (feitelijke scheiding en/of echtscheidingsprocedure). Aangezien de uitvoering in natura in de gezinswoning in die gevallen (doorgaans) niet meer mogelijk is, wordt de verplichting omgevormd tot een geldelijke verplichting: de betaling van een onderhoudsbijdrage. Doorgaans wordt in dit verband nog steeds verdedigd dat de echtgenoot die op grond van artikel 221 BW een onderhoudsbijdrage vordert in geval van feitelijke scheiding, moet bewijzen dat de andere echtgenoot niet spontaan zijn verplichtingen nakomt én dat de andere echtgenoot schuld heeft aan het ontstaan en het voortbestaan van de feitelijke scheiding én dat hij zelf onschuldig is.4 Hetzelfde lijkt nog steeds te gelden voor het onderhoudsgeld via dringende voorlopige maatregel (art. 223 BW), hoewel het daar facultatief buiten beschouwing kan worden gelaten. In tijden van schuldloze echtscheiding is het nochtans de vraag of deze opvatting, ontleend aan de cassatierechtspraak van vóór de invoering van de schuldloze echtscheiding, nog kan worden verdedigd. Het Hof van Cassatie bevestigde dat de traditionele principes nog steeds gelden.5 § 2. Bescherming van de gezinswoning
Beknopte bibliografie Baeteman, G., “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 325-381. Barbaix, R. en Aydogan, A., “De bescherming van de huisvesting in de gehuurde gezinswoning tijdens en na de tweerelatie” in Handboek algemeen huurrecht, Brugge, die Keure, 2015, 90-105. Castelein, C. en Vanhove, K., “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, 1563-1637. Du Mongh, J., “Oprichting van een vennootschap tijdens het huwelijk. Beperkingen vanuit het primair huwelijksregime. Oprichtersaansprakelijkheid”, TPR 1997, 73-132. Tilleman, B., “De in vennootschap ingebrachte gezinswoning bij echtscheiding”, EJ 1996, 102-106. Tilleman, B., “De vennoten in echtscheiding”, Jura Falc. 1996, 53-69. Tobback, K., Comm.Pers., art. 215 BW. Van Der Meersch, B., “Geldt de bescherming van de gezinswoning ook nog na inbreng ervan in een vennootschap?”, RW 1995-96, 885-888. Vieujean, E., “Protection du logement familial” in Le logement familial, Diegem, Story, 1999, 35-112. Weyts, L., Vennootschappen met echtgenoten, Antwerpen, Kluwer, 1980, 423 p.
4. 5.
18
Zie onder meer Cass. 22 december 2006, T.Fam. 2007, 2, noot C. Aerts. Cass. 5 juni 2014 (C.12.0373.N), www.cass.be. Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
32. Algemeen principe – Een belangrijke bescherming uit het primair stelsel is de bescherming van de gezinswoning en het huisraad. Deze bescherming impliceert – algemeen gesproken – dat iedere echtgenoot handelingsonbevoegd is om rechtshandelingen te stellen die de bestemming van de woning als gezinswoning in het gedrang brengen of kunnen brengen zonder de instemming van de andere echtgenoot. Geen van de echtgenoten kan bijgevolg eenzijdig beslissen de woonfunctie van het goed voor het gezin in het gedrang te brengen. De gezinswoning is als het ware een uiterst beschermd goed en zorgt zo voor de stabiliteit binnen het gezin. De bescherming van de gezinswoning gedurende het huwelijk is slechts één van de vele verschijningsvormen van een doorgedreven bescherming van de gezinswoning doorheen het integrale familiaal vermogensrecht. Na ontbinding van het huwelijk kunnen de echtgenoten de preferentiële toewijzing van de (gemeenschappelijke) gezinswoning vragen of eisen (art. 1389/1 en 1389/2 BW – infra, nr. 263 e.v.). Ook in het erfrecht is de gezinswoning op verschillende manieren beschermd (art. 745bis en 745quater en 915bis BW; art. 1388, tweede lid BW – infra). 33. Voorwerp van de bescherming – Beschermd is “het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient en het huisraad dat zich in deze woning bevindt”. Opdat een woning als gezinswoning in de zin van artikel 215 BW kan worden beschermd, is vereist dat – cumulatief – is voldaan aan drie criteria: – de beschermde woning moet de voornaamste gezinswoning zijn. Dat kan slechts één woning zijn, namelijk de woning waar het gezin de meeste tijd spendeert, ongeacht de waarde van de verschillende woningen en/of formele elementen zoals de inschrijving in de bevolkingsregisters. Dit is een feitenkwestie; – de beschermde woning moet daadwerkelijk dienstdoen als gezinswoning. Daadwerkelijke bewoning is vereist.6 De toekomstige woning die bestemd is als gezinswoning geniet (nog) geen bescherming; – het beschermde goed moet een onroerend goed zijn. Roerende goederen komen niet in aanmerking. Naast het huis zelf worden ook de aanhorigheden, zoals de garage, de tuin, het tuinhuisje en eventueel aangebouwde goederen, beschermd. Daarnaast wordt ook het huisraad dat zich in de gezinswoning bevindt, beschermd. Artikel 534 BW verduidelijkt wat huisraad is. Het gaat om alle roerende goederen die dienen tot gebruik of versiering van de vertrekken en behoren tot het normale kader waarin de echtgenoten leven. Of – bijvoorbeeld – kunstcollecties die in een woning hangen als huisraad kunnen worden gekwalificeerd, is omstreden. Ik meen dat dat niet het geval is in de mate dat ze, rekening houdend met de levensstandaard van het gezin, (de waarde van) een ‘normale’ decoratie te boven gaan en eerder een beleggings- of investeringsgoed zijn. De beoordeling daarvan is een feitenkwestie. 6.
Cass. 29 april 2011, RW 2012-13, 578.
Intersentia
19
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
34. Draagwijdte van de bescherming – Belangrijk is te noteren dat de bescherming uitsluitend gericht is op een bescherming van de ene echtgenoot tegen rechtshandelingen gesteld door de andere echtgenoot. Echtgenoten zijn beschermd tegenover elkaar. Ze zijn daarentegen niet beschermd tegen rechtshandelingen door derden7, bijvoorbeeld in het raam van de uitwinning van vorderingen. De gezinswoning is niet onbeslagbaar.8 De echtgenoten zijn met andere woorden beschikkingsonbevoegd om alleen op te treden, maar de gezinswoning is niet onbeschikbaar. 35. Beschermingstechniek – algemeen – De beschermingstechniek is verschillend naargelang de echtgenoot eigenaar of houder van een zakelijk recht is, dan wel huurder is (infra, nr. 37 e.v.). Omstreden is of een goed dat door één van de echtgenoten is ingebracht in een vennootschap waarvan de echtgenoot zelf hoofdaandeelhouder is en waarover hij dus de zeggenschap heeft, en waarop de echtgenoten een gebruiksrecht hebben, eveneens beschermd blijft onder artikel 215 BW. Onbetwist is dat de inbreng zelf ressorteert onder de toepassing van artikel 215 BW. Nadat de inbreng is gedaan, valt de bescherming uit artikel 215 BW mijns inziens de lege lata echter weg. Zelfs wanneer de inbrengende echtgenoot hoofdaandeelhouder is van de vennootschap, en dus de facto de alleenbeslissingsbevoegdheid zou hebben, is de vennootschap door de inbreng immers eigenaar geworden van de gezinswoning. De echtgenoot-zaakvoerder treedt steeds op als vertegenwoordiger van de vennootschap; niet in eigen naam. 36. Duurtijd van de bescherming – Uitgangspunt is dat de bescherming geldt voor de hele duur van het huwelijk. Nagenoeg unaniem wordt aanvaard dat het enkele feit dat er echtelijke moeilijkheden zijn, niet volstaat om de bescherming van artikel 215 BW te doen ophouden. Toch is de bescherming van de gezinswoning precairder gedurende de feitelijke scheiding9 of een echtscheidingsprocedure. Sommige auteurs koppelen de bescherming blindelings aan de duur van het huwelijk. Anderen verdedigen dat telkens in concreto moet worden onderzocht of er nog een reden is tot instandhouding van het huwelijk en de huwelijkse verplichtingen, zodat de 7. 8.
9.
20
Enige nuancering is vereist voor de gehuurde gezinswoning, waar de echtgenoten op grond van de wet medehuurder worden en zo ook tegenover de verhuurder bepaalde aanspraken verwerven (infra, nr. 44 e.v.). Zie nochtans wel een bescherming op grond van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (gewijzigd door wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen en wet van 15 januari 2014 houdende diverse bepalingen inzake K.M.O.’s en wet van 15 januari 2014 houdende wijziging van de wet van 25 april 2007), die aan een zelfstandige de mogelijkheid biedt om zijn zakelijke rechten (andere dan een recht van gebruik en bewoning) op de gezinswoning onbeslagbaar te laten verklaren. De feitelijke scheiding op zich doet de bescherming niet teniet. Zie GwH 12 mei 2011, nr. 70/2011, www.grondwettelijkhof.be. Zie ook: Cass. 29 april 2011, RW 2012-13, 578, dat vergt dat de gezinswoning wordt gebruikt door het gezin of een deel van het gezin (eigen cursivering). Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
bescherming vervalt bij een duurzame ontwrichting van het huwelijk. Nog anderen laten toe telkens in concreto uit te maken of een bepaald goed, rekening houdend met de concrete omstandigheden, nog als gezinswoning kan gelden.10 De aard en de duur van de feitelijke scheiding zijn daarbij determinerend. Van cruciaal belang zal doorgaans zijn waar de kinderen wonen. Wonen de kinderen niet meer bij één van de ouders, dan houdt de bescherming op te bestaan. In deze opvatting is het mogelijk dat de beschermde woning een woning is waar beide echtgenoten nooit samen hebben gewoond. Zeker is dat de bescherming van artikel 215 BW ophoudt te bestaan bij de ontbinding van het huwelijk, zowel door overlijden als door echtscheiding.11 Afhankelijk van de oorzaak van de ontbinding van het huwelijk treedt een ander beschermingsmechanisme in werking (supra, nr. 263 e.v. en infra). A.
Beide echtgenoten (of één van hen) zijn eigenaar of houder van een zakelijk recht op de gezinswoning
37. Principe – Is een echtgenoot eigenaar of houder van een zakelijk recht op de gezinswoning, dan kan hij niet zonder instemming van de andere echtgenoot onder bezwarende of kosteloze titel onder de levenden over de gezinswoning of het huisraad beschikken of het goed met een hypotheek bezwaren. De echtgenoot is met andere woorden handelingsonbevoegd om over deze goederen te beschikken zonder de instemming van de andere echtgenoot. Artikel 215 BW heeft evenwel geen invloed op het statuut van de gezinswoning en het huisraad. Een eigen goed blijft dus eigen; een gemeenschappelijk goed blijft gemeenschappelijk en een onverdeeld goed blijft onverdeeld. Voor de bepaling van het statuut gelden de regels van het secundair (wettelijk of conventioneel) huwelijksvermogensstelsel (infra, nr. 71 e.v.). Afhankelijk van het concrete statuut van het goed, zorgt artikel 215 BW voor bijkomende bevoegdheidsbeperkingen voor de beschikking over de gezinswoning. Behoort het goed tot het gemeenschappelijk vermogen, dan versterkt artikel 215 BW de bestuursbeperkingen uit de artikelen 1416 tot en met 1419 BW. Is een goed onverdeeld, dan vult artikel 215 BW de bestuursregels uit artikel 1468 BW en artikel 577-2 BW aan (infra, nr. 398 e.v.). 38. ‘Beschikken’ – Draagwijdte – De bescherming beperkt zich niet tot de daden van beschikking stricto sensu (tegenover de daden van beheer), maar strekt zich uit tot elke rechtshandeling die de bestemming van het goed als gezinswoning in het gedrang brengt of precair maakt. Bijgevolg is bijvoorbeeld ook het toekennen van een huurrecht op deze goederen (voor een periode van minder dan negen jaar) bedoeld. Mijns inziens terecht is een deel van de rechtsleer zelfs van oordeel dat de bescherming ook geldt in10. 11.
Zie bv. Rb. Turnhout 21 oktober 2005, RW 2005-06, 1552. GwH 12 mei 2011, nr. 70/2011, www.grondwettelijkhof.be.
Intersentia
21
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
dien de kwaliteit van de aanspraken vermindert, zoals bijvoorbeeld bij een beschikking met voorbehoud van vruchtgebruik. Bedoeld is dus elke beschikking die de woonfunctie van de gezinswoning precairder maakt. Tegelijk is de bescherming ook beperkt. Artikel 215 BW beperkt de bescherming immers: – tegen rechtshandelingen, niet ook tegen een nalaten (bv. nalaten de hypothecaire aflossingen te doen) of een feitelijke gedraging (bv. brandstichting of verwaarlozing van het goed); – tegen rechtshandelingen van de andere echtgenoot, niet ook tegen rechtshandelingen van derden (bv. beslag – supra); – tegen handelingen onder de levenden. Beschikkingen bij testament blijven vanzelfsprekend mogelijk, hoewel daaraan andere beperkingen zijn verbonden (art. 1424 BW; art. 915bis BW). 39. Instemming – De wet vereist de instemming van de andere echtgenoot, geen toestemming. Aangezien artikel 215 BW de andere echtgenoot geenszins mede-eigenaar (of mede-houder van een zakelijk recht) maakt, is deze andere echtgenoot inderdaad geen contractpartij die zijn toestemming moet geven bij de rechtshandeling. Het is dus niet vereist dat hij mee de (notariële) akte van beschikking ondertekent. De instemming heft ‘enkel’ de handelingsonbevoegdheid van de echtgenoot op. Deze instemming kan vooraf gegeven worden of op het moment van de rechtshandeling. De instemming kan zelfs gegeven worden nadat de rechtshandeling is gesteld, al is dat uiteraard risicovol. De wet schrijft evenmin voor in welke vorm de instemming moet gegeven worden. Bijgevolg geldt de regel van het consensualisme. Om bewijstechnische redenen zal de wederpartij de facto nochtans nagenoeg steeds een uitdrukkelijke en schriftelijke instemming vragen (minstens onderhands). 40. Handhaving – weigering instemming – Weigert een echtgenoot zonder gewichtige redenen instemming te verlenen, dan kan de andere echtgenoot zich wenden tot de familierechtbank (of in geval van urgentie, de voorzitter) om een rechterlijke machtiging te verkrijgen om de voorgenomen rechtshandeling alsnog te stellen (art. 215, § 1, derde lid BW). De rechter onderzoekt dan of de echtgenoot gewichtige redenen heeft om de instemming te weigeren. Is dat het geval, dan machtigt hij niet; is dat niet het geval, dan volgt een machtiging die de handelingsonbevoegdheid opheft. Hetzelfde geldt wanneer de instemming van de echtgenoot onmogelijk is, omdat deze afwezig is of in de onmogelijkheid verkeert zijn wil te uiten (art. 220, § 1 BW). Ook in dat geval kan de andere echtgenoot zich laten machtigen door de familierechtbank om alleen op te treden. Artikel 220, § 1 BW is niet van toepassing wanneer de echtgenoot die eigenaar of houder van een zakelijk recht op de gezinswoning is, in de onmogelijkheid verkeert zijn wil 22
Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
te uiten, en de andere echtgenoot de gezinswoning wil vervreemden. In dat geval is een beroep op de gerechtelijke indeplaatsstelling nodig (art. 220, § 2 BW). 41. Handhaving – voorlopige maatregelen – Vreest een echtgenoot dat de andere echtgenoot zonder instemming de gezinswoning zal vervreemden, dan kan hij – in het raam van de voorlopige maatregelen – vragen dat de echtgenoot een beschikkingsverbod wordt opgelegd (art. 223 BW j. art. 1253ter/4 e.v. Ger.W.). 42. Handhaving – vervreemding zonder instemming – Rechtshandelingen die werden gesteld in strijd met deze bepalingen zijn vatbaar voor nietigverklaring: de echtgenoot die niet instemde met de vervreemding kan de nietigverklaring van deze rechtshandeling vorderen (art. 224, § 1 BW). Daarnaast kan de echtgenoot ook schadevergoeding vorderen. Deze vordering moet worden ingesteld binnen een termijn van één jaar, te rekenen vanaf het ogenblik van de effectieve kennisname van de rechtshandeling. Deze termijn is een vervaltermijn (art. 224, § 2 BW). B.
Echtgenoot is huurder van de gezinswoning
43. Principe: gezamenlijke huurrechten – Een geheel andere regeling geldt wanneer de gezinswoning een gehuurd goed is. Overeenkomstig artikel 215, § 2 BW behoort het recht op de huur van het onroerend goed dat één van de echtgenoten zelfs voor het huwelijk heeft gehuurd, aan beide echtgenoten gezamenlijk. Door het enkele feit dat de echtgenoten gehuwd zijn en één van hen een goed huurt dat het gezin als voornaamste woning dient, verandert met andere woorden het contractuele statuut van de huurovereenkomst. Irrelevant is of de echtgenoten ab initio het goed als gezinswoning betrokken en of de huurovereenkomst dateert van tijdens of voor het huwelijk: het recht op de huur behoort beide echtgenoten gezamenlijk toe. De verhuurder krijgt er naast de contractuele huurder, op grond van een fictiebepaling, een wettelijke huurder bij. Een gevolg daarvan is dat alle opzeggingen, betekeningen of exploten, op straffe van nietigheid, aan beide echtgenoten afzonderlijk moeten worden gericht of van hen gezamenlijk moeten uitgaan. Dat vereist niet noodzakelijk twee afzonderlijke brieven. De rechtspraak is soepel en aanvaardt dat één schrijven gericht aan beide echtgenoten volstaat, op voorwaarde dat de opzegging via aangetekend schrijven gebeurt en elk van beide echtgenoten de ontvangstkaart van het aangetekend schrijven ondertekent en de verhuurder kan bewijzen dat elke echtgenoot daadwerkelijk kennis heeft van de inhoud van de brief.12 In dezelfde zin wordt aanvaard dat een schrijven uitgaande van beide 12.
Cass. 22 maart 1991, Arr.Cass. 1990-91, 782, RW 1991-92, 845.
Intersentia
23
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
echtgenoten aan de verhuurder volstaat wanneer beide echtgenoten dit schrijven hebben ondertekend. Deze regeling geldt evenwel slechts voor zover de verhuurder kennis had van het huwelijk.13 De verhuurder wordt niet geacht de burgerlijke staat van zijn huurder te kennen, zodat de bewijslast van deze kennis van het huwelijk op de huurder rust. 44. Toepassingsgebied – De bescherming van artikel 215 BW is enkel van toepassing op de huurovereenkomsten die vallen onder toepassing van de Woninghuurwet. De wet sluit zelf de huurovereenkomsten uit die ressorteren onder de Handelshuurwet of de Pachtwet, zelfs wanneer de huurder ook in het gehuurde goed zou wonen. In dit geval primeert de vrijheid van beroepsuitoefening, die het alleenbestuur rechtvaardigt. Volgens een meerderheidsopvatting moet het begrip huurrecht restrictief worden geinterpreteerd en vallen andere persoonlijke rechten dan huurrechten, zoals het recht van bruikleen, buiten het toepassingsgebied van de beschermingsmaatregel. Omstreden is of artikel 215, § 2 BW ook geldt wanneer de echtgenoten de huurovereenkomst gezamenlijk sloten. Sommige auteurs zijn, op grond van een letterlijke en restrictieve interpretatie van de tekst van de wet, van oordeel van niet. Deze overeenkomsten zouden een gemeenschappelijk goed zijn (of onverdeeld behoren tot de beide eigen vermogens) en uitsluitend ressorteren onder het secundair stelsel. Deze opvatting verdient mijns inziens echter geen steun, aangezien dit zou impliceren dat elke echtgenoot op grond van de bestuursregeling over een gemeenschapsgoed de huurovereenkomst kan opzeggen (wel met de beperking dat het gemeenschappelijk vermogen moet worden bestuurd in het belang van het gezin), wat contra rationem legis is. 45. Gezamenlijke huurverplichtingen? – Betwist is ook of artikel 215 BW enkel betrekking heeft op het recht op de huur, dan wel ook op de verplichtingen die daaraan zijn gekoppeld, zoals de verplichting tot betaling van de waarborg of de huurgelden. In eerste instantie werd verdedigd dat dit enkel betrekking had op het recht, maar niet op de verplichtingen.14 Recenter zijn meer en meer auteurs van oordeel dat een dergelijk standpunt niet verdedigbaar is. Inderdaad moet mijns inziens worden verdedigd dat het medehuurderschap krachtens de wet meebrengt dat de echtgenoot alle rechten én verplichtingen krijgt die ook op een contractuele huurder rusten. De praktische relevantie van deze discussie is beperkt. Hoe dan ook ressorteren bepaalde huurverplichtingen, zoals de betaling van de huurprijs, immers onder de hoofdelijkheid voor schulden ten behoeve van de huishouding15 (art. 222 BW) en zijn de meeste huurverplichtingen in een wettelijk stelsel een gemeenschappelijke schuld (art. 1408 BW; infra nr. 163). 13. 14. 15.
Art. 215, § 2 BW, zoals gewijzigd door de wet van 20 februari 1991, BS 22 februari 1991. Ogenschijnlijk, zij het niet ondubbelzinnig: GwH 12 mei 2011, nr. 70/2011, www.grondwettelijkhof.be. GwH 12 mei 2011, nr. 70/2011, www.grondwettelijkhof.be.
24
Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
46. Handhaving – Verkeert één van de echtgenoten in de onmogelijkheid zijn wil te kennen te geven of is hij wilsonbekwaam, dan kan de andere echtgenoot zich gerechtelijk in de plaats laten stellen (art. 220, § 2 BW). Schendt een echtgenoot de verplichtingen uit artikel 215, § 2 BW, dan kan de andere echtgenoot de vernietiging van de rechtshandeling vorderen, al dan niet samen met een schadevergoeding (art. 224 BW). Dit dient te gebeuren binnen de vervaltermijn van één jaar, te rekenen vanaf het ogenblik van de kennisname van de litigieuze rechtshandeling. Artikel 224 BW voorziet in een mogelijkheid tot vernietiging van de rechtshandelingen uitgaande van één van de echtgenoten. In een strikte lezing geldt deze sanctie bijgevolg niet voor de rechtshandelingen uitgaande van de verhuurder. Een dergelijke lezing is echter noch grondwetsconform, noch ratio legis-conform. Minstens moet worden aangenomen dat rechtshandelingen uitgaande van de verhuurder in strijd met de voorschriften van artikel 215, § 2 BW geen uitwerking kunnen krijgen. § 3. Hoofdelijkheid voor de huishoudelijke schulden
Beknopte bibliografie Adriaenssens, L. en Torfs, N., Comm.Pers., art. 222 BW. Goossens, E., “Primair huwelijksvermogensstelsel” in Patrimonium 2012, Antwerpen, Intersentia, 2012, 3-8. Tainmont, F., “Les dettes de ménage: actualités jurisprudentielles” in Trente années après la réforme des régimes matrimoniaux, Brussel, Bruylant, 2007, 1-25. Voisin, L., “Les charges du ménage dans les relations entre conjoints et à l’égard des tiers” in Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié, Brussel, Bruylant, 2005, 129-158.
47. Principe – Artikel 222 BW schrijft voor dat echtgenoten hoofdelijk gehouden zijn tot de betaling van de niet-buitensporige huishoudelijke schulden en de niet-buitensporige schulden voor de opvoeding van de kinderen. 48. “Huishoudelijke schulden” – Het begrip huishoudelijke schulden kan ruim worden opgevat en is niet beperkt tot de gevallen van noodzakelijke uitgaven. Het kan onder meer (maar niet limitatief) gaan om de aanschaf van levensmiddelen, de huurlasten, de kosten voor de nutsvoorzieningen of de kosten van geneeskundige verzorging. Van hoofdelijkheid voor huishoudelijke schulden kan uiteraard slechts sprake zijn wanneer er een huishouding is. Bij feitelijke scheiding is dat niet meer het geval, zodat in dat geval de hoofdelijkheid zou kunnen verdwijnen. Toch is dat niet het geval wanneer een derde niet op de hoogte was van de feitelijke scheiding en te goeder trouw met Intersentia
25
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
één van de echtgenoten heeft gecontracteerd.16 Aangezien echtgenoten een samenwoningsverplichting hebben, mag de derde ervan uitgaan dat de gehuwde schuldenaar nog steeds samenwoont met zijn echtgenoot. Er geldt met andere woorden een vermoeden van hoofdelijkheid. Het is de echtgenoot die de hoofdelijkheid betwist die het bewijs zal moeten leveren van de feitelijke scheiding en van het feit dat de derde van deze feitelijke scheiding op de hoogte was. Op de derde rust geen enkele actieve verplichting om de samenwoning te verifiëren.17 49. “Schulden voor de opvoeding van de kinderen” – De hoofdelijkheid voor de schulden voor de opvoeding van de kinderen omvat alle kosten van opvoeding en opleiding van alle gemeenschappelijke en niet-gemeenschappelijke kinderen die in het gezin worden opgevoed. De hoofdelijkheid voor deze schulden staat los van het behoud van de huishouding: ook bij feitelijke scheiding of scheiding van tafel en bed blijven beide partners hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden aangegaan voor de opvoeding en de opleiding van de kinderen. Mijns inziens ten onrechte zijn sommige auteurs van oordeel dat deze hoofdelijkheid ophoudt te bestaan wanneer de ene echtgenoot aan de andere een onderhoudsgeld voor de kinderen betaalt. Of en hoeveel de ene echtgenoot aan de andere betaalt ten titel van onderhoudsbijdrage, is immers een interne aangelegenheid. De hoofdelijkheid voor de schulden met betrekking tot de opvoeding van de kinderen is daarentegen een externe aangelegenheid tussen de echtgenoten en de schuldeiser. Wordt een echtgenoot die reeds een onderhoudsgeld heeft betaald, door een schuldeiser aangesproken in betaling van een schuld voor de opvoeding van de kinderen, dan zal deze echtgenoot gehouden zijn tot betaling van de schuldeiser, maar intern een vorderingsrecht hebben op de andere echtgenoot. 50. Buitensporige schulden – Deze hoofdelijkheid bestaat niet wanneer de aangegane schulden in het licht van de bestaansmiddelen van het gezin buitensporig zijn. De schuldeiser kan zich beroepen op de uiterlijk tentoongespreide levensstandaard, niet op de werkelijke mogelijkheden van de echtgenoten. De beoordeling van de buitensporigheid is een feitenkwestie. Het verdwijnen van de hoofdelijkheid impliceert niet noodzakelijk dat de inkomsten van de niet-contracterende echtgenoot buiten het bereik van de schuldeisers blijven. Dat zal afhangen van het toepasselijke secundaire stelsel. In een gemeenschapsstelsel zijn de, zelfs buitensporige, schulden ten behoeve van de huishouding en/of ten behoeve van de opvoeding en de opleiding van de (gemeenschappelijke en niet-gemeenschappelijke) kinderen immers gemeenschappelijke schulden (infra, nr. 163). 16.
17.
Cass. 15 oktober 1999, RW 2000-01, 835, noot F. Aps, RCJB 2001, 73, noot Y.H. Leleu; Cass. 28 november 2003, RTDF 2004, 447, noot F. Tainmont en Cass. 7 januari 2008, T.Fam. 2009, 55, noot E. Van Royen. Cass. 7 januari 2008, T.Fam. 2009, 55, noot E. Van Royen.
26
Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
§ 4. Handhavingsregime 51. Algemeen – Teneinde de naleving van de regels van het primair stelsel te verzekeren en in het algemeen om de belangen van het gezin te beschermen, voorziet het primair stelsel in een algemeen handhavingsmechanisme. Dit bestaat naast de specifieke handhavingsmechanismen, zoals bijvoorbeeld de ontvangstmachtiging (supra, nr. 30), de rechterlijke machtiging of de indeplaatsstelling (supra, nr. 40). A.
Voorlopige maatregelen
52. Principe – Het Burgerlijk Wetboek voorziet in de mogelijkheid voor iedere echtgenoot om voorlopige maatregelen te vorderen wanneer de andere echtgenoot grovelijk zijn plichten verzuimt of wanneer de verstandhouding tussen de echtgenoten ernstig is verstoord (art. 223 BW j. art. 1253ter/4-1253ter/7 Ger.W.).18 Het plichtsverzuim kan zowel betrekking hebben op de persoonlijke verplichtingen (samenwoning, hulp, bijstand en trouw) als op de vermogensrechtelijke verplichtingen. Deze maatregelen kunnen worden gevorderd bij de familierechtbank, die in geval van spoedeisendheid in kort geding oordeelt. In geval van volstrekte noodzakelijkheid blijft ook de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bevoegd. 53. “Dringend” – De maatregelen moeten dringend zijn (art. 223 BW) in die zin dat ze een bestaande dreiging voor de vermogensrechtelijke toestand van de partijen moeten verhinderen of verbeteren. Dat de toestand tussen de echtgenoten reeds geruime tijd was verzuurd, doet daaraan niet noodzakelijk afbreuk. Zo kunnen echtgenoten reeds geruime tijd feitelijk gescheiden leven, maar kan een voorlopige maatregel nodig zijn om te verhinderen dat één van de echtgenoten een belangrijk goed verkoopt. 54. “Voorlopig” – De maatregelen zijn voorlopig. Dat impliceert in principe niet dat ze noodzakelijkerwijs in de tijd beperkt moeten zijn (met uitzondering van het vervreemdingsverbod en het verbod van hypothekering/verpanding, die wel in tijd beperkt moeten zijn). Het voorlopige karakter wijst op het feit dat de getroffen maatregelen niet definitief zijn, maar slechts van toepassing rebus sic stantibus en dus wijzigbaar. 55. Maatregelen: mogelijkheden en beperkingen – De rechter beschikt over een brede waaier aan maatregelen, die voortaan zijn opgenomen in het Gerechtelijk Wetboek (art. 1253ter/4 e.v. Ger.W.). De wet vermeldt zelf met betrekking tot de goederen van de echtgenoten: – de uitkeringen tot levensonderhoud; 18.
Cass. 15 januari 2010, JLMB 2011, 640, NJW 2011, 101, noot K. Vandenberghe, Pas. 2010, 175, RTDF 2012, 971, RW 2010-11, 872.
Intersentia
27
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
– de toewijzing van een afzonderlijke verblijfplaats. In dit verband kan de gezinswoning worden toegewezen voor afzonderlijk verblijf en gebruik aan elk van de echtgenoten. Heeft één van de echtgenoten zich echter schuldig gemaakt aan partnergeweld of zijn er ernstige aanwijzingen dat dit het geval is, dan zal de gezinswoning behoudens uitzonderlijke omstandigheden aan de echtgenoot-slachtoffer worden toegewezen; – een verbod om bepaalde goederen te vervreemden, te hypothekeren of te verpanden. Dit verbod kan zowel betrekking hebben op onroerende goederen als op roerende goederen en kan zowel eigen als gemeenschappelijke goederen betreffen; – een verbod om roerende goederen te verplaatsen (de wet spreekt nog steeds ten onrechte over meubelen); – de toewijzing van een gebruiksrecht op bepaalde roerende goederen aan één van de echtgenoten; – de verplichte borgstelling of zekerheidstelling; – de maatregelen zoals bedoeld in artikel 221 BW (bv. de ontvangstmachtiging). De opsomming is niet limitatief, dus kan de rechter naast de daar opgesomde maatregelen ook andere maatregelen bevelen. Toch gelden er twee beperkingen. De rechter is daarbij ten eerste gebonden door zijn eigen bevoegdheid en kan geen maatregelen treffen waarvoor uitdrukkelijk een andere rechter bevoegd is verklaard. Bepaalde maatregelen behoren nog steeds tot de materiële bevoegdheid van een andere rechter. Bijvoorbeeld behoort het leggen van de zegels principieel nog steeds tot de materiële bevoegdheid van de vrederechter. Hetzelfde geldt voor het opleggen van een sekwester. Ten tweede kan de rechter geen maatregelen treffen die in strijd zijn met het recht. In het bijzonder moet hij erover waken dat de getroffen maatregelen niet in strijd zijn met het huwelijksvermogensrecht. Uiteraard zal een voorlopige maatregel vaak in strijd zijn met de bestuursregeling van het wettelijk stelsel, maar de maatregel mag niet vooruitlopen op de vereffening en verdeling en mag geen definitieve afwijking van het huwelijksvermogensrecht en de vermogensrechtelijke positie van de echtgenoten inhouden. Zo biedt de maatregel om gedurende de periode van de echtscheidingsprocedure in de gezinswoning te blijven wonen, geen garantie dat deze echtgenoot de gezinswoning nadien ook toebedeeld zal krijgen. B.
Nietigverklaring van bepaalde rechtshandelingen
56. Principe – Artikel 224 BW schrijft voor dat een echtgenoot bepaalde rechtshandelingen van de andere echtgenoot kan laten nietigverklaren wanneer is aangetoond dat deze in strijd zijn met de belangen van het gezin. 57. Vernietigbare rechtshandelingen – Artikel 224 BW somt een aantal rechtshandelingen op die vatbaar zijn voor nietigverklaring.
28
Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
– – –
–
Het gaat om: de rechtshandelingen die een echtgenoot heeft verricht in strijd met artikel 215 BW (supra, nr. 32 e.v.); de handelingen verricht in strijd met een verbod tot vervreemding of hypothekering dat gevraagd en/of verkregen is in het raam van artikel 223 BW; de schenkingen die de belangen van het gezin in gevaar brengen. Het gaat hier enkel om de schenking van eigen goederen; voor de schenking van gemeenschapsgoederen, die op grond van artikel 1419 BW de toestemming van beide echtgenoten behoeft, bestaat een soepelere aanvechtingsmogelijkheid (art. 1422 BW – infra, nr. 206 en 214 e.v.); de vestiging van persoonlijke zekerheden die de belangen van het gezin in gevaar brengen.
58. Relatieve vernietigbaarheid – Het betreft een relatieve vernietigbaarheid, die enkel kan worden ingesteld door de beschermde echtgenoot of diens rechtsopvolgers. Door een nogal ongelukkige formulering lijkt een echtgenoot enkel te beschikken over een mogelijkheid tot nietigverklaring van rechtshandelingen die uitgaan van de andere echtgenoot. Nochtans kan de handeling in bepaalde gevallen ook uitgaan van een derde, bijvoorbeeld ingeval een verhuurder verkeerdelijk de opzegging van de huur betekent aan één echtgenoot en niet ook aan de andere echtgenoot (art. 215 BW – supra, nr. 46). Deze rechtshandeling is niet vernietigbaar, maar blijft zonder uitwerking. 59. Facultatieve vernietiging? – De tekst van de wet spreekt immers over “kunnen worden nietigverklaard”. Of dit betekent dat de rechter beschikt over een soevereine beoordelingsbevoegdheid, is omstreden. Mijns inziens is dat principieel niet het geval. De tekst moet alleen zo worden begrepen dat de echtgenoot zelf moet beslissen de vordering tot nietigverklaring al dan niet in te stellen, maar zodra hij dat doet, kan de feitenrechter enkel beoordelen of aan de wettelijke vereisten is voldaan. Ongeacht eventuele belangen van derden te goeder trouw, moet de feitenrechter de vernietiging uitspreken zodra hij vaststelt dat aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan. Wel heeft de feitenrechter een ruime appreciatiemarge bij de beoordeling of de litigieuze rechtshandeling de belangen van het gezin in gevaar brengt (art. 224, § 1, 3° en 4° BW). Eens hij vaststelt dat dit zo is, moet hij echter tot vernietiging besluiten. 60. Termijn van vernietiging – De vernietiging moet worden gevorderd binnen het jaar nadat de echtgenoot op de hoogte was van de rechtshandeling. Deze termijn is een vervaltermijn en bijgevolg niet vatbaar voor stuiting en schorsing. Overlijdt de echtgenoot binnen deze termijn, dan beschikken de erfgenamen van de echtgenoot over een nieuwe termijn van één jaar. De wet preciseert niet wanneer deze termijn aanvangt. Mijns inziens is dat niet het ogenblik van het overlijden, maar moet worden aangenomen dat dit het ogenblik is waarop de erfgenamen kennisnemen van de mogelijkheid de vernietiging te vorderen. Intersentia
29
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
III.
Krachtlijn 3. Behoud van de zelfstandigheid
§ 1. Vrijheid van beroepsuitoefening 61. Principe – Krachtens artikel 216, § 1 BW heeft iedere echtgenoot het recht een beroep uit te oefenen zonder de instemming van de andere echtgenoot. Dit recht is tweeledig, zodat iedere echtgenoot zowel het recht heeft te kiezen om al dan niet beroepsactief te zijn als het recht om een beroep te kiezen. De wet maakt geen onderscheid naargelang de aard van het beroep, de wijze van aanstelling of de wijze van bezoldiging. 62. Verzet – De andere echtgenoot kan zich evenwel tot de familierechtbank wenden en verzet aantekenen wanneer hij van oordeel is dat aan deze beroepsuitoefening een ernstig nadeel is verbonden voor zijn zedelijke of stoffelijke belangen of die van de kinderen. Te denken valt aan een beroep dat de eerbaarheid van de echtgenoot in het gedrang brengt, een beroep waaraan een significant financieel risico is gekoppeld of een beroep dat het verdere gezinsleven ernstig hypothekeert (bv. nachtwerk). Het recht op verzet geldt niet tegen de uitoefening van openbare mandaten. De rechter kan een bepaald beroep verbieden of de beroepsuitoefening afhankelijk stellen van een wijziging van het huwelijksvermogensstelsel, bijvoorbeeld door de echtgenoten te verplichten over te stappen van een gemeenschapsstelsel naar een stelsel van scheiding van goederen. In dat laatste geval spreekt het vonnis of het arrest de wijziging van het stelsel niet uit, maar legt het die slechts op. De echtgenoten moeten bijgevolg zelf – volgens de geijkte procedure – het stelsel wijzigen. 63. Sanctie bij overtreding van het beroepsverbod of de voorwaarden – Artikel 216 BW bevat geen specifieke sanctie. De beslissing van de rechter is niet voor gedwongen uitvoering vatbaar, zelfs niet wanneer een voorafgaande wijziging van het stelsel is opgelegd. Naast de algemene sancties (van dringende en voorlopige maatregelen tot echtscheiding), zijn de belangrijkste sancties op het beroepsverbod of op de voorwaarden om het beroep uit te oefenen geïncorporeerd in het secundair huwelijksvermogensstelsel. Houdt een echtgenoot zich niet aan het opgelegde verbod of weigert hij zijn toestemming bij de wijziging van het huwelijkscontract, dan zijn de schulden die uit het verboden beroep zullen ontstaan eigen schulden van de echtgenoot-beroepsbeoefenaar (art. 1407 BW). De inkomsten daarentegen blijven gemeenschappelijk (infra, nr. 140). 64. Gebruik van de naam – Artikel 216, § 2 BW bepaalt verder dat een echtgenoot in zijn beroepsuitoefening slechts de naam van de andere echtgenoot kan gebruiken indien deze daarmee instemt. In dat geval kan de echtgenoot uitsluitend de naam van de andere echtgenoot gebruiken of een dubbele naam gebruiken. 30
Intersentia
Hoofdstuk 1. Het primair stelsel
Weigert de echtgenoot zijn instemming te verlenen, dan is geen rechtsmiddel mogelijk. Is de instemming verleend, dan kan deze enkel om gewichtige redenen worden ingetrokken. § 2. Inning en besteding van de inkomsten 65. Inning – Krachtens artikel 217 BW ontvangt iedere echtgenoot zijn inkomsten alleen. Belangrijk is op te merken dat hierin uitsluitend een bestuursmaatregel schuilt: artikel 217 BW spreekt zich niet uit over het statuut van deze inkomsten, dat exclusief wordt bepaald door de regels van het secundair huwelijksvermogensstelsel. 66. Besteding van de inkomsten – Artikel 217 BW legt daarnaast ook een volgorde op voor de besteding ervan: de inkomsten worden bij voorrang besteed aan de bijdrage in de lasten van het huwelijk en vervolgens voor de aanschaf van goederen die verantwoord zijn voor de uitoefening van een beroep. Daarmee worden zowel roerende als onroerende goederen bedoeld. “Verantwoord zijn” impliceert niet dat deze goederen noodzakelijk zijn voor de beroepsuitoefening; het volstaat echter evenmin dat ze louter nuttig zijn. De aankopen moeten verband houden met de uitoefening van het beroep en moeten, rekening houdend met de aard van de goederen en de bedrijvigheid, aannemelijk en aanvaardbaar zijn. Wat rest, wordt, wat de regels inzake het bestuur betreft, onderworpen aan de regels van het secundair huwelijksvermogensrecht. Dit impliceert dat, wanneer de echtgenoten gehuwd zijn in een gemeenschapsstelsel, iedere echtgenoot de goederen kan aanwenden in zoverre dit in het belang van het gezin is. Is de echtgenoot gehuwd onder een stelsel van scheiding van goederen, dan kan uitsluitend deze echtgenoot de gelden verder aanwenden. De wet bevat geen specifieke handhavingsregels indien een echtgenoot deze bestedingsvolgorde niet respecteert. Wel voorziet artikel 221 BW dat een echtgenoot zich door de familierechtbank kan laten machtigen om bepaalde inkomsten van de andere echtgenoot te ontvangen, ingeval deze niet bijdraagt in de lasten van het huwelijk. Verder zijn ook dringende en voorlopige maatregelen mogelijk. 67. Bestuur over de beroepsgoederen – Artikel 217 BW schrijft vervolgens ook voor dat uitsluitend deze echtgenoot het bestuur voert over de beroepsgoederen, op grond van artikel 217 BW verworven met de inkomsten. Over het eigendomsrecht over deze goederen zegt het evenmin iets; dit wordt geregeld door het secundair huwelijksvermogensrecht. § 3. Opening van een bankrekening of een kluis 68. Principe – Ieder van de echtgenoten kan, krachtens artikel 218 BW, een depositorekening voor geld of effecten doen openen of een kluis huren op eigen naam zonder instemming van de andere echtgenoot. De bank heeft wel een meldingsverplichting post factum aan de andere echtgenoot. Deze meldingsplicht is beperkt tot het bestaan van de rekening of de kluis, en betreft niet de inhoud ervan.
Intersentia
31
Deel 1. Relatievermogensrecht – Titel 1. Huwelijksvermogensrecht
Ten aanzien van de bank wordt deze echtgenoot geacht het exclusieve bestuur te hebben van deze goederen. Het primair stelsel spreekt zich nochtans – eens te meer – niet uit over het statuut van deze goederen. Het alleenbestuur impliceert dat de echtgenoot-houder van de rekening of kluis alle verrichtingen kan doen die samenhangen met een normaal gebruik ervan: hij kan alleen stortingen, afhalingen, overschrijvingen en andere verrichtingen doen. 69. Materiële draagwijdte – De echtgenoot-titularis kan met betrekking tot de bankrekening alle gebruikelijke bankverrichtingen doen. Kredietverrichtingen ressorteren in de regel niet onder het toepassingsgebied van artikel 218 BW: daarvoor gelden de gemeenrechtelijke regels van het secundair huwelijksvermogensrecht, zodat, wanneer de echtgenoten gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel, de toestemming van beide echtgenoten vereist is voor het aangaan van een lening, tenzij het gaat om een lening om huishoudelijke schulden te voldoen of wanneer de verrichting past binnen het raam van de beroepsuitoefening. Eventueel kan een uitzondering worden gemaakt voor beperkte kredietverlening, in de vorm van een kredietkaart, en kan deze verrichting wel ressorteren onder het toepassingsgebied van artikel 218 BW. 70. Temporele draagwijdte – Artikel 218 BW is van toepassing gedurende het hele huwelijk. Sommige auteurs verdedigen dat het alleenbestuur ophoudt te bestaan bij de ontbinding van het huwelijk. Ten onrechte. Ook na de ontbinding kan de bank ervan uitgaan dat de echtgenoot-titularis van de rekening het alleenbestuur over de rekening houdt, ongeacht welke gelden op deze bankrekening zijn gedeponeerd, zo lang de andere echtgenoot (of diens rechtsopvolgers) zich hier niet tegen verzet.19
19.
32
Cf. Cass.fr. 4 juli 1985, D. 1985, jur., 421, noot D. Martin. Intersentia