Geert De Baere (° 1979; lic.iur. Universiteit Antwerpen, 2002; LL.M., Ph.D. King’s College, University of Cambridge, 2003 en 2007) is rechter in het Gerecht van de Europese Unie en deeltijds hoofddocent aan de KU Leuven, waar hij recht van de Europese Unie en internationaal publiekrecht doceert.
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
Samen met de jurisprudentiebundel Recht van de Europese Unie – Basisjurisprudentie (J. Meeusen, Intersentia, 4de ed., 2020) en het bronnenboek Recht van de Europese Unie – Bronnen (J. Meeusen, Intersentia, 2020) vormt dit handboek een bondig, maar onmisbaar instrument voor iedereen die zich wil verdiepen in het recht van de Europese Unie.
Geert De Baere Johan Meeusen
Sinds de ondertekening van de eerste verdragen in de jaren 50 van de 20ste eeuw heeft de Europese integratie een hoge vlucht genomen. De Europese Unie zoals we die vandaag kennen, gegrond op het Verdrag van Lissabon, beïnvloedt het maatschappelijke, economische, politieke en zelfs militaire leven in de lidstaten op een manier die enkele decennia geleden niet voor mogelijk werd gehouden. Een constante doorheen de geschiedenis van de Europese integratie is de grote impact van het recht. Voor een goed begrip van de Europese Unie en het Europese integratieproces is een vertrouwdheid met het Unierecht dan ook noodzakelijk. Dit boek beschrijft en analyseert op een overzichtelijke en toegankelijke wijze de huidige stand van het Unierecht, met inbegrip van de Brexit. Het gaat onder meer in op de fundamentele beginselen van de rechtsorde van de Europese Unie en haar instellingen, de besluitvorming in de Unie, de bronnen van het Unierecht, de procedures van rechtsbescherming, de interne markt, de regelgeving inzake mededinging en staatssteun en het externe optreden van de Unie.
Geert De Baere en Johan Meeusen
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
Johan Meeusen (° 1969; lic.iur. Universiteit Antwerpen, 1992; LL.M. University of California at Berkeley, 1993; dr.iur. Universiteit Antwerpen, 1997) is ere-vicerector en gewoon hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen, waar hij recht van de Europese Unie en internationaal privaatrecht doceert.
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie [druk].indd 1
23/01/20 09:42
GRONDBEGINSELEN VAN HET RECHT VAN DE EUROPESE UNIE
GRONDBEGINSELEN VAN HET RECHT VAN DE EUROPESE UNIE
Geert De Baere Johan Meeusen
Antwerpen – Cambridge
De stof is bijgehouden tot 1 november 2019, inclusief verwerking van de stand van zaken i.v.m. de Brexit.
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie Geert De Baere en Johan Meeusen
© 2020 Intersentia Antwerpen – Cambridge www.intersentia.be Coverafbeelding: Theatrum Orbis Terrarum, Abraham Ortelius (1527-1598) – Old Images / Alamy Stock Photo ISBN 978-94-000-1180-9 D/2020/7849/20 NUR 828
Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van de tekst bestede zorg, kunnen noch de auteurs noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze uitgave zou kunnen voorkomen.
Voorwoord Zoals de auteurs van Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie in hun inleiding aangeven, is het Unierecht de laatste jaren sterk gegroeid. Het is niet langer een recht dat slechts toeziet op economische vraagstukken als de interne markt en mededinging, maar het sijpelt inmiddels in alle geledingen van het maatschappelijk bestaan van de lidstaten door. Deze uitdijing is dermate groot dat men zich kan afvragen of het recht van de Europese Unie nog wel een vakgebied is dan wel of het naast de Grondwet, regionale, provinciale en gemeentelijke regelgeving een gewone rechtsbron vormt. Degenen die aan universiteiten het Europese recht onderwijzen, moeten regelmatig de ‘legitimiteit’ verdedigen door te wijzen op de specificiteit van hun vakgebied ten opzichte van het algemene bestuursrecht of de vele andere vakgebieden waarin het Europese recht gaandeweg zijn invloed doet gelden. In zekere zin is dit een positieve ontwikkeling. Voor de doorsneejurist is Europa een normaliteit geworden. Ik hoop en verwacht dat dat inmiddels ook geldt voor de doorsneeburger. In het licht van de vaak tragikomische aspecten van het Brexit-gebeuren ervaren de meeste Europese burgers het afschaffen van een geleidelijk tot stand gekomen ‘normaliteit’ als abnormaal. Ik heb over de juiste academische kwalificatie van het Unierecht geen uitgesproken mening. Het is belangrijk dat het onderwezen wordt. Hoe dat geschiedt, is bijzaak. Deze pragmatische kijk op de inschaling van het Unierecht neemt niet weg dat ik steeds meer geneigd ben te denken dat Europa en de Unie niet langer een eigen zelfstandige discipline vormen. Europa en de Unie zijn veeleer een transversaal thema dat, net als vele andere, zoals het milieu, transport, databescherming en het bankwezen, doorwerkt in de drie klassieke juridische disciplines zoals wij die altijd gekend hebben, te weten het publiek-, privaat- en strafrecht, alsmede in de twee vakgebieden zonder welke het recht, naar mijn bescheiden mening, niet goed te begrijpen valt, te weten wijsbegeerte en economie. Wat de exacte kwalificatie ook moge zijn, het recht van de Europese Unie heeft zijn eigenheden. Ofschoon het doorwerkt in vele andere gebieden, heeft het een gemeenschappelijke oorsprong en strekking en kent het zijn eigen institutioneel systeem dat zich van andere bestuurslagen op nationaal en internationaal niveau onderscheidt. Het vormt een eigen rechtsorde dat met de andere rechtsordes een speciale interactie kent. Indien men het Unierecht en de wijze waarop het doordringt in de andere rechtsgebieden, wil begrijpen, dan zal men het als een geheel moeten benaderen. Het feit dat het Unierecht bepaalde
Intersentia
v
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
beleidsgebieden beĂŻnvloedt, is geen toeval. Het is een organisch systeem dat terug te voeren valt op een aantal fundamentele keuzes die de zes oorspronkelijke lidstaten in 1957 hebben gemaakt. Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie biedt dit totaalbeeld. Op vlotte en toegankelijke wijze bespreken Geert De Baere en Johan Meeusen de kernpunten van het Unierecht die het zijn eigenheid verschaffen.
Marc van der Woude President van het Gerecht van de Europese Unie Luxemburg, 24Â november 2019
vi
Intersentia
Ten geleide Met dit boek Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie beogen wij de lezer in te leiden in het recht van de Europese Unie. Sedert de ondertekening van de Gemeenschapsverdragen in de jaren 50 van de 20e eeuw heeft de Europese integratie een hoge vlucht genomen. In de Europese Unie zoals we die vandaag kennen, gegrond op het Verdrag van Lissabon, zijn nog steeds belangrijke basiskenmerken van de vroegere Gemeenschappen te herkennen. Maar tegelijkertijd leert een blik op de huidige Verdragsteksten dat de Europese Unie een enorme evolutie heeft doorgemaakt en vandaag een zoveel grotere actieradius heeft. De Europese Unie beïnvloedt het maatschappelijke, economische, politieke en zelfs militaire leven in de lidstaten op een manier die enkele decennia geleden nog onvoorstelbaar was. Het aantal lidstaten steeg trouwens van de 6 stichtende leden (waaronder België) tot 28, zodat de Europese integratie zich daadwerkelijk Europa-breed heeft ontwikkeld. Met de in het vooruitzicht gestelde Brexit, waarmee voor het eerst een lidstaat de EU zou verlaten, breekt allicht weer een nieuwe fase in de ontwikkeling van de Unie aan. Een constante doorheen die geschiedenis is de grote impact van het recht. Sedert de ondertekening van het Verdrag van Parijs in 1951 tot op de dag van vandaag begeleidt, ondersteunt en faciliteert het Unierecht, voorheen het gemeenschapsrecht, het Europese integratieproces. Ofschoon de Unie berust op verdragen gesloten door haar lidstaten, verantwoorden de bijzondere kenmerken van het recht van de Europese Unie ongetwijfeld dat dit laatste specifieke aandacht verdient, apart van de algemene studie van het internationaal recht. Dit boek beschrijft en analyseert het Unierecht, met bijzondere aandacht voor de fundamentele beginselen van de rechtsorde van de Europese Unie en haar institutioneel kader alsook voor de besluitvorming in de Unie, de bronnen van het Unierecht, de procedures van rechtsbescherming, de interne markt en de regelgeving inzake mededinging en staatssteun en het externe optreden van de Unie. Aan elk van deze onderwerpen kunnen aparte boeken worden gewijd. Een detailanalyse behoort echter niet tot ons opzet, net zomin als de studie van alle beleidsdomeinen waarvoor de Europese Unie inmiddels bevoegd is. Met dit boek trachten we integendeel een algemeen overzicht te bieden van de “grondbeginselen” van het recht van de Europese Unie, dat de lezer snel vertrouwd maakt met de kern van het Unierecht zoals dit vandaag geldt. Dit verklaart ook waarom het voetnotenapparaat beperkt is tot de belangrijkste primaire bronnen van het Unierecht, met een bijzondere plaats voor de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
Intersentia
vii
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
Wie meer uitgebreid wil geïnformeerd worden over het recht van de Europese Unie, verwijzen we graag naar het bij dezelfde uitgeverij verschenen handboek van K. Lenaerts en P. Van Nuffel, Europees recht, Antwerpen, Intersentia, 2017 (6e ed.). Wie graag de in het voorliggende boek vermelde bronnen (voornamelijk primair en secundair Unierecht en de rechtspraak van het Hof van Justitie) rechtstreeks consulteert, vindt de tekst van de meeste ervan in twee verzamelwerken: – J. Meeusen, Recht van de Europese Unie – Basisjurisprudentie, Antwerpen, Intersentia, 2020 (4e ed.); – J. Meeusen, Recht van de Europese Unie – Bronnen, Antwerpen, Intersentia, 2020. Wij bedanken graag Nathan Cambien, docent aan de Universiteit Antwerpen en referendaris in het Gerecht van de EU, voor het nalezen van en zijn nuttige suggesties bij het hoofdstuk over mededinging en staatssteun, alsook Jonathan Schenk, assistent aan de Faculteit Rechten van de Universiteit Antwerpen, voor zijn belangrijke, nauwgezette ondersteuning bij de eindredactie van het boek. De inhoud van dit boek, dat de stand van het Unierecht op 1 november 2019 beschrijft, geeft enkel onze persoonlijke mening weer. Wij wensen alle lezers, en zeker ook onze studenten, een boeiende verkenning van het recht van de Europese Unie toe.
Geert De Baere Rechter in het Gerecht van de Europese Unie Deeltijds hoofddocent KU Leuven
viii
Johan Meeusen Ere-vicerector en gewoon hoogleraar Universiteit Antwerpen
Intersentia
Afkortingen
Intersentia
AETR
Europese Overeenkomst betreffende de arbeidsvoorwaarden voor de bemanning van motorrijtuigen voor het internationale vervoer over de weg
AG
Advocaat-generaal
BIT
Bilateral Investment Treaty
BLEU
Belgisch-Luxemburgse Economische Unie
Brexit
De (in het vooruitzicht gestelde) terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie
Coreper
Comité des représentants permanents (Comité van permanente vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten)
DAEB
Dienst van algemeen economisch belang
DSU
Dispute Settlement Understanding
ECB
Europese Centrale Bank
EDEO
Europese dienst voor extern optreden
EEG
Europese Economische Gemeenschap
EER
Europese Economische Ruimte
EFTA
European Free Trade Association (Europese Vrijhandelsassociatie)
EG
Europese Gemeenschap
EGA
Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
EGKS
Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
EIB
Europese Investeringsbank
EMU
Economische en monetaire unie
ESCB
Europees Stelsel van Centrale Banken
EU
Europese Unie
Euratom
Europese Gemeenschap voor Atoomenergie
Eurojust
Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken
ix
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
Europol
Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving
EVRM
Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden
Frontex
Europees Grens- en kustwachtagentschap
GAF
Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds
GAR
Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad
GATT
General Agreement on Tariffs and Trade
GBVB
Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid
Ger.
Gerecht van de Europese Unie
GVDB
Gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid
HvJ
Hof van Justitie
IGC
Intergouvernementele conferentie
MEP
Member of the European Parliament (Lid van het Europees Parlement)
NAVO
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
OESO
Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
OIV
Internationale Organisatie voor Wijnbouw en Wijnbereiding
OLAF
Europees Bureau voor fraudebestrijding
OTIF
Intergouvernementele Organisatie voor het internationale spoorwegvervoer
QMV
Qualified majority voting (Gekwalificeerde meerderheid van stemmen)
SRB
Single Resolution Board (Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad)
SRF
Single Resolution Fund (Gemeenschappelijk Afwikkelingsfonds)
SRM
Single Resolution Mechanism (Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme)
SSM
Single Supervisory Mechanism (Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme)
VEG
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap
VEU
Verdrag betreffende de Europese Unie
VK
Verenigd Koninkrijk
VS
Verenigde Staten van Amerika
VWEU
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
WTO
World Trade Organization
x
Intersentia
Inhoud Voorwoord . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . v Ten geleide . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . vii Afkortingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ix Hoofdstuk 1. Van Parijs tot Lissabon: het Europese integratieproces als een geschiedenis van strategie en samenwerking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 1.
Historische ontwikkeling van de Europese Unie en het recht van de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
2.
Samenwerking en heropbouw na de Tweede Wereldoorlog . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
3.
Van EGKS tot EU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
4.
De Europese integratie als een succesverhaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Hoofdstuk 2. Algemeen overzicht van het Unierecht en wegwijs in de Verdragen . . . . . . . . . . . . . . . . 13
Intersentia
1.
Het Verdrag betreffende de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 A. Artikel 1 VEU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 B. Waarden en doelstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 C. De bevoegdheden van de Unie en haar relatie met de lidstaten . . . . . . . . . . . . . . 18 D. Democratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19 E. Overige bepalingen van het VEU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 19
2.
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 A. Eerste deel: De beginselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21 B. Tweede deel: Non-discriminatie en burgerschap van de Unie . . . . . . . . . . . . . . . . 21 C. Derde deel: Het beleid en intern optreden van de Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 22
xi
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
D. E. F. G.
Vierde deel: De associatie van de landen en gebieden overzee . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Vijfde deel: Extern optreden van de Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Zesde deel: Institutionele en financiële bepalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Zevende deel: Algemene en slotbepalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
22 22 23 23
3.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 23
4.
Protocollen en verklaringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
5.
Het recht van de Europese Unie online . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
Hoofdstuk 3. Fundamentele beginselen van de rechtsorde van de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 27 De EU is een autonome, constitutionele rechtsgemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. De EU is een rechtsgemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. De EU is een constitutionele rechtsgemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Rechtstreekse werking en voorrang van het Unierecht en de EU als een autonome rechtsgemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . a) De rechtstreekse werking van het Unierecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . b) De voorrang van het Unierecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . c) De autonomie van de rechtsorde van de EU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
29 29 31
2.
Bescherming van grondrechten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Grondrechtenbescherming in evolutie: van rechtspraak tot verdragsrechtelijke erkenning . . . . B. Artikel 6, lid 3, VEU: algemene rechtsbeginselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Artikel 6, lid 2, VEU: het EVRM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. Artikel 6, lid 1, VEU: het Handvest Grondrechten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
39 39 41 41 42
3.
Attributie, subsidiariteit en evenredigheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Het attributie- of bevoegdheidstoedelingsbeginsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Het subsidiariteitsbeginsel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Het evenredigheidsbeginsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. De bevoegdheden van de EU … een woordje uitleg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
44 44 46 47 48
4.
Unietrouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
5.
Institutioneel evenwicht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
xii
Intersentia
1.
31 32 33 37
Inhoud
Hoofdstuk 4. Het institutionele kader van de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 53 1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
2.
Democratische beginselen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
3.
Het Europees Parlement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Samenstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Taken en bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. Besluitvorming en werkwijze . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
57 57 58 58 59
4.
De Europese Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Samenstelling en voorzitterschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Taken en bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. Besluitvorming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
60 60 60 61 62
5.
De Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Samenstelling en voorzitterschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Taken en bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. Besluitvorming en werkwijze . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
62 62 63 64 65
6.
De Commissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Samenstelling, benoeming en ontslag . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. De voorzitter van de Commissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. De hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid . . . . . . . E. De Commissie als een volkomen onafhankelijk college . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . F. Taken en bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
67 67 67 70 71 71 72
7.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Samenstelling en werkwijze. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Taken en bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
74 74 74 75
8.
De Europese Centrale Bank . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Samenstelling en werkwijze. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Taken en bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
77 77 78 78
Intersentia
xiii
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
De Rekenkamer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Algemeen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Samenstelling en werkwijze. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. Taken en bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
79 79 80 80
10. Zelfstandige en ondersteunende organen en instanties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Het Economisch en Sociaal Comité . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Het Comité van de Regio’s . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. De Europese Ombudsman . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. De Europese Investeringsbank (EIB) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . E. Bureaus en agentschappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
81 81 81 82 82 83
9.
Hoofdstuk 5. Besluitvorming in de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85 1.
Inleiding: besluitvorming en de interinstitutionele verhoudingen in de EU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
2.
Motivering, publicatie, informatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
3.
Besluitvorming krachtens het VWEU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A. Inleiding: wetgevingsprocedures en wetgevingshandelingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B. Initiatief tot wetgevingshandelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . C. De gewone wetgevingsprocedure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . D. De bijzondere wetgevingsprocedures . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . E. Internationale overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . F. De begrotingsprocedure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . G. Gedelegeerde en uitvoeringshandelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
4.
Besluitvorming krachtens het VEU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99 A. Schending van de waarden waarop de Unie berust (art. 7 VEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 99 B. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (Titel V VEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101 C. Nauwere samenwerking (art. 20 VEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101 D. Herziening van de Verdragen (art. 48 VEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 104 E. Toetreding tot de EU (art. 49 VEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 106 F. Uittreding uit de EU (art. 50 VEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 107
89 89 90 91 94 95 95 97
Hoofdstuk 6. Rechtsbronnen van de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 109 1.
Inleiding: de bronnen van het Unierecht en hun hiërarchie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 111
2.
Primair Unierecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112
xiv
Intersentia
Inhoud
3.
Algemene beginselen van Unierecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 113
4.
Internationaal recht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 A. Artikel 3, lid 5, VEU en het internationaal recht als bron van Unierecht. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 114 B. Internationale overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 115 C. Internationaal gewoonterecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116 D. Handelingen van organen opgericht door internationale overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . 117
5.
Verordeningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 A. Wetgevingshandelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 B. Algemene strekking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 C. Volledige verbindendheid en rechtstreekse toepasselijkheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 118
6.
Richtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119 A. Wetgevingshandelingen met implementatieplicht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119 B. Implementatieplicht, implementatietermijn, implementatiemaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 119 C. De rechtstreekse werking van richtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121 a) Principe en voorwaarden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 121 b) Verticale rechtstreekse werking van richtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 122 c) Geen omgekeerd verticale rechtstreekse werking van richtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 123 d) Geen horizontale rechtstreekse werking van richtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124 D. Richtlijnconforme interpretatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 125 E. Besluit: grenzen aan het effect van richtlijnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 128
7.
Besluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
8.
Aanbevelingen en adviezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 129
9.
Andere handelingen: besluiten sui generis, interinstitutionele akkoorden en sociale overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130 A. Besluiten sui generis. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 130 B. Interinstitutionele akkoorden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 132 C. Sociale overeenkomsten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133 D. Géén besluiten sui generis: de “besluiten van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten in het kader van de Raad bijeen” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 133
Hoofdstuk 7. Rechtsbescherming in de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 135 1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 137
2.
Beroep wegens niet-nakoming van het Unierecht door de lidstaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138
Intersentia
xv
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
A. Artikel 258 VWEU: beroep ingesteld door de Commissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138 a) De toezichtstaak van de Commissie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 138 b) Precontentieuze en contentieuze fase . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 139 c) Gegrondheid van het beroep en verweermiddelen van de lidstaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140 d) Gevolgen van het arrest . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 142 B. Artikel 259 VWEU: beroep ingesteld door een lidstaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 144 3.
Beroep tot nietigverklaring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145 A. Voorwerp . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 145 B. Beroepsgerechtigden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146 a) Bevoorrechte beroepsgerechtigden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146 b) Semi-bevoorrechte beroepsgerechtigden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146 c) Niet-bevoorrechte beroepsgerechtigden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 146 C. Procestermijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 149 D. Nietigheidsgronden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 150 E. Gevolgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 151
4.
Beroep wegens nalaten te besluiten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152 A. Voorwerp en beroepsgerechtigden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 152 B. Precontentieuze procedure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153 C. Gegrondheid en gevolgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 153
5.
Beroep tot schadevergoeding bij niet-contractuele aansprakelijkheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154 A. Onderscheid tussen de contractuele en niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie . . . . 154 a) Bevoegde rechter. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 154 b) Toepasselijk recht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 155 B. Verzoeker en verweerder . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156 C. Verjaringstermijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156 D. Voorwaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 156
6.
Exceptie van onwettigheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 A. Geen zelfstandige rechtsgang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 B. Handelingen “van algemene strekking” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159 C. Verzoeker . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159 D. Gevolgen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159
7.
Procedures in kort geding voor de Unierechter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 160
8.
Adviezen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162 A. Voorwerp en doel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162 B. Het begrip “voorgenomen overeenkomst” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 163 C. Toetsing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164
xvi
Intersentia
Inhoud
D. Gevolg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164 9.
Door de nationale rechter verleende rechtsbescherming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164 A. De nationale rechter als Unierechter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 164 B. Nationale procesautonomie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 165 C. Voorlopige maatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166 D. De aansprakelijkheid van een lidstaat voor schending van het Unierecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166 a) Principe . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166 b) Voorwaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167 c) Staatsaansprakelijkheid wegens schending van het Unierecht door de nationale rechter . 170
10. Prejudiciële procedure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171 A. Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 171 B. Initiatief van de nationale rechter. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172 C. Nationale procedure geschorst tot het prejudicieel arrest van het Hof . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172 D. Ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 172 E. Het begrip “rechterlijke instantie van een der lidstaten” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173 F. Artikel 267, tweede alinea, VWEU: principiële verwijzingsmogelijkheid voor alle nationale rechters . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 175 G. Verplichting vragen te stellen over vermeende ongeldigheid van secundair Unierecht . . . . . . . 177 H. Artikel 267, derde alinea, VWEU: principiële verwijzingsplicht voor de hoogste rechters . . . . 179 I. Gevolgen van een prejudicieel arrest inzake interpretatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182 J. Gevolgen van een prejudicieel arrest inzake geldigheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 184 K. Verhouding tussen een verzoek om een prejudiciële beslissing en een beroep tot nietigverklaring. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 186 11. Een “volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures”? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187 Hoofdstuk 8. Marktintegratiebeleid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 191 1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193
2.
Marktintegratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193 A. Vier stadia van marktintegratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 193 B. De evolutie in de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
3.
Negatieve en positieve integratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196 A. Diverse vormen van integratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 196 B. Harmonisatie in de Europese interne markt. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 197 C. Artikelen 114 en 115 VWEU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 198 D. Illustratie: van interne markt tot Bankenunie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 201
Intersentia
xvii
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
Hoofdstuk 9. Het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal in de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . 203 1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 207
2.
Het verbod van nationaliteitsdiscriminatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208 A. Artikel 18 VWEU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 208 B. Verkrijging en verlies van nationaliteit als bevoegdheid van de lidstaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . 209 C. Inhoud en werking van het verbod van nationaliteitsdiscriminatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 210
3.
Het vrije verkeer van goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211 A. Begrip en toepassingsgebied . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211 B. Het verbod van financiële (of tarifaire) belemmeringen van het vrije goederenverkeer . . . . . . 212 a) Het verbod van in- en uitvoerrechten en van heffingen van gelijke werking . . . . . . . . . . . . 212 b) Het fiscale discriminatieverbod . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 215 C. Het verbod van niet-financiële (of non-tarifaire) belemmeringen van het vrije goederenverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217 a) Het verbod van kwantitatieve beperkingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 217 b) Het verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen . . 217 c) Het verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve uitvoerbeperkingen . . 222 d) Verdragsrechtelijke rechtvaardiging van kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen: artikel 36 VWEU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 224 e) Jurisprudentiële rechtvaardiging van kwantitatieve in- en uitvoerbeperkingen: de rule of reason . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225 f) Impact van de eerbiediging van de grondrechten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228
4.
Het vrije verkeer van personen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229 A. Het Unieburgerschap en het vrije personenverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229 a) Van symbool tot motor van Europese integratie: Unieburgerschap als de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229 b) De rechten verbonden aan het Unieburgerschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231 c) Het verbod van nationaliteitsdiscriminatie (art. 20, lid 2, j° art. 18 VWEU) . . . . . . . . . . . . 232 d. Het reis- en verblijfsrecht van de Unieburgers (art. 20, lid 2, onder a), en 21 VWEU) . . . 233 e) De Burgerschapsrichtlijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 235 f) Toepassing van de Verdragsbepalingen inzake Unieburgerschap of van de Burgerschapsrichtlijn? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 236 B. Het vrije verkeer van werknemers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238 a) Het vrije verkeer van werknemers als onderdeel van het vrije verkeer van personen . . . . 238 b) Relevante verdragsbepalingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238 c) Werkingssfeer van het vrije verkeer van werknemers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 238 d) Rechtstreekse werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 240 e) Het verbod van beperkingen van het vrije werknemersverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 241
xviii
Intersentia
Inhoud
f) Uitsluiting: “betrekkingen in overheidsdienst” (art. 45, lid 4, VWEU). . . . . . . . . . . . . . . . . 243 g) Verdragsrechtelijke rechtvaardiging van beperkingen van het vrije werknemersverkeer (art. 45, lid 3, VWEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 244 h) Jurisprudentiële rechtvaardiging van beperkingen van het vrije werknemersverkeer: de rule of reason . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245 i) De beperkte ‘sport-uitzondering’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 246 j) Harmonisatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247 C. Het recht van vestiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247 a) Relevante verdragsbepalingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 247 b) Werkingssfeer van het recht van vestiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 248 c) Rechtstreekse werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 249 d) Het verbod van beperkingen van het vestigingsrecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 250 e) Uitsluiting: “openbaar gezag” (art. 51 VWEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 253 f) Verdragsrechtelijke rechtvaardiging van beperkingen van het vestigingsrecht (art. 52 VWEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 254 g) Jurisprudentiële rechtvaardiging van beperkingen van het vestigingsrecht: de rule of reason . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 254 h) De beperkte ‘sport-uitzondering’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257 i) Harmonisatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257 5.
Het vrije verkeer van diensten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258 A. Relevante verdragsbepalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258 B. Werkingssfeer van het vrije dienstenverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 258 C. Rechtstreekse werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261 D. Het verbod van beperkingen van het vrije dienstenverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 261 E. Uitsluiting: “openbaar gezag” (art. 62 j° 51 VWEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 264 F. Verdragsrechtelijke rechtvaardiging van beperkingen van het vrije dienstenverkeer (art. 62 j° 52 VWEU) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 264 G. Jurisprudentiële rechtvaardiging van beperkingen van het vrije dienstenverkeer: de rule of reason . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 265 H. De beperkte ‘sport-uitzondering’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 267 I. Impact van de eerbiediging van de grondrechten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 267 J. Harmonisatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 268
6.
Het vrije verkeer van kapitaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269 A. De geleidelijke ontwikkeling van het vrije verkeer van kapitaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269 B. Relevante verdragsbepalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 269 C. Werkingssfeer van het vrije kapitaalverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 270 D. Rechtstreekse werking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 271 E. Het verbod van beperkingen van het vrije kapitaalverkeer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 271 F. Verdragsrechtelijke rechtvaardiging van beperkingen van het vrije kapitaalverkeer (art. 65 VWEU). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 272
Intersentia
xix
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
G. Jurisprudentiële rechtvaardiging van beperkingen van het vrije kapitaalverkeer: de rule of reason . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 273 H. Specifieke regels omtrent het vrije kapitaalverkeer tussen de lidstaten en derde landen . . . . . . 274 7.
Volledig interne situaties, omgekeerde discriminatie en misbruik van het vrije verkeer . . . . . . . . . . 275 A. De uitsluiting van “volledig interne situaties” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 275 B. ‘U-bochten’ en misbruik van Unierecht . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 279
Hoofdstuk 10. Mededinging en staatssteun . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 283 1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 285
2.
Kartels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 285 A. Basisregels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 285 B. De begrippen “onderneming” en “economische activiteit” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 286 C. De begrippen “overeenkomst”, “onderling afgestemde feitelijke gedragingen” en “besluiten van ondernemersverenigingen” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 287 D. Het begrip “ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de interne markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst”. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 288 E. Het begrip “de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 290 F. De minimis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 290 G. Uitzonderingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 292
3.
Misbruik van machtspositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 292 A. Basisregels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 292 B. Het afbakenen van de relevante markt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 293 C. Het bestaan van een machtspositie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 295 D. Het concept “voor zover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 296
4.
Concentratiecontrole . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 296 A. Basisregels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 296 B. Het begrip “fusie” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297 C. Het begrip “zeggenschap” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 297 D. Het begrip “gemeenschappelijke onderneming” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298 E. Het begrip “EU-dimensie”. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 298 F. Aanmelding en onderzoek van concentraties. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299
5.
Staatssteun . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 300 A. Wat is staatssteun? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 300 a) “van de Staat of met staatsmiddelen bekostigd” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 301
xx
Intersentia
Inhoud
B. C. D. E.
b) “het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden” . . . . . . . . . . . . . . 302 c) “de begunstigde een selectief voordeel verschaffen” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 303 d) “de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen” . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 305 Steunmaatregelen verenigbaar geacht met de interne markt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 305 De discretionaire uitzonderingen op de onverenigbaarheid van steunmaatregelen met de interne markt . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 306 Groepsvrijstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 307 Procedurele aspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 307 a) Bestaande steun. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 307 b) Nieuwe steun . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 309 c) Formele onderzoeksprocedure . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 309 d) Terugvordering van onrechtmatige staatssteun . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 310
Hoofdstuk 11. Het extern optreden van de Europese Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 313 1.
Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 315
2.
De grondslagen van het extern optreden van de Unie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 315 A. Op zoek naar samenhang en effectiviteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 315 B. Het onderscheid tussen gewoon EU extern optreden en het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 316 C. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 316 D. De gemeenschappelijke beginselen en doelstellingen van het extern optreden van de Unie . . 317
3.
Het bestaan van EU externe bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 319 A. De fundamenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 319 B. Impliciete bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 320 a) AETR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 320 b) Complementariteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 320 c) Juridisch bindende handelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 321 d) Het GBVB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 321
4.
De aard van EU externe bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 322 A. De fundamenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 322 B. Exclusieve bevoegdheden op basis van artikel 3, lid 2, VWEU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 323 a) AETR exclusieve bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 323 b) Exclusieve bevoegdheid op basis van een wetgevingshandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 324 c) Exclusieve bevoegdheid op basis van de noodzaak om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 325 C. Gevolgen van de exclusieve aard van de bevoegdheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 327 D. Niet-exclusieve bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 329
Intersentia
xxi
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
a) Gedeelde bevoegdheden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 329 b) Het GBVB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 331 5.
Besluitvorming in het extern optreden van de EU . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 332 A. Besluitvorming binnen het gewone EU extern optreden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 332 B. Het GBVB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 333 a) Het voorbereiden en aannemen van GBVB-handelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 333 b) Rechtsinstrumenten binnen het GBVB . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 334 c) Besluitvorming binnen de Raad . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 334 d) De rol van het Europees Parlement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 336 e) De rol van het Hof van Justitie van de EU. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 336 f) Uitvoering van GBVB-handelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 337 C. De hoge vertegenwoordiger en de Europese dienst voor extern optreden . . . . . . . . . . . . . . . . . . 338
6.
Externe vertegenwoordiging en internationale overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 339 A. Externe vertegenwoordiging . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 339 B. Internationale overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 340 a) Onderhandeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 340 b) Ondertekening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 341 c) Sluiting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 341 d) De rol van het Europees Parlement . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 342 e) Rechtsinstrument . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 343 f) Besluitvorming in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam . . . . . . . . . . . . . . . . 343
7.
Hoe gaat de Unie om met de verdeling van externe bevoegdheden tussen haarzelf en de lidstaten? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 344 A. Gemengde overeenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 345 a) Wat zijn gemengde overeenkomsten? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 345 b) Waarom zijn er gemengde overeenkomsten? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 345 c) Hoe worden gemengde overeenkomsten onderhandeld en gesloten?. . . . . . . . . . . . . . . . . . 346 B. Unietrouw . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 347
8.
Hoe gaat de Unie om met de verdeling van externe bevoegdheden tussen het gewone externe optreden en het GBVB? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 348
Epiloog . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 351 Rechtspraakregister . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 353 Trefwoordenregister . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 365
xxii
Intersentia
1
Van Parijs tot Lissabon: het Europese integratieproces als een geschiedenis van strategie en samenwerking
1. Historische ontwikkeling van de Europese Unie en het recht van de Europese Unie
3
2. Samenwerking en heropbouw na de Tweede Wereldoorlog
3
3. Van EGKS tot EU
5
4. De Europese integratie als een succesverhaal
Intersentia
10
1
Hoofdstuk 1. Van Parijs tot Lissabon
1. Historische ontwikkeling van de Europese Unie en het recht van de Europese Unie 1-1. Wie de Europese Unie (EU) vandaag wil begrijpen, ook vanuit een juridisch oogpunt, kan niet om haar geschiedenis heen. Het recht van de EU zoals het in dit boek wordt beschreven, is het resultaat van een ontwikkeling die vele decennia in beslag neemt. Politieke keuzes, ambities en strategieën stonden en staan daarbij voorop. Maar ook het recht heeft steeds een centrale plaats gehad in dit Europese integratieproces. Meer zelfs, de Europese Unie wordt wezenlijk mee bepaald door de bijzondere karakteristieken van haar eigen rechtsorde. 1-2. ‘Europa’, een begrip dat teruggaat tot de Griekse mythologie, heeft een lange geschiedenis. Gedegen kennis van politieke ontwikkelingen in Europa in de voorbije eeuwen helpt de politieke actualiteit, zoals het grote politieke gewicht van Duitsland en Frankrijk binnen de EU of de in het vooruitzicht gestelde Brexit, beter begrijpen. Het beperkte opzet van dit handboek maakt het niet mogelijk hier uitvoerig op in te gaan. Wel wordt hierna kort stilgestaan bij de meer recente geschiedenis: de Tweede Wereldoorlog en, meer nog, de ontwikkelingen in de periode onmiddellijk daarna zijn immers beslissend geweest voor de start van het Europese integratieproces dat in de EU van vandaag heeft geresulteerd. Daarna volgt een kort overzicht van de historische ontwikkeling van 1951 tot vandaag, dit wil zeggen van de EGKS tot de EU anno 2020.
2. Samenwerking en heropbouw na de Tweede Wereldoorlog 1-3. Europa toonde voor en na de Tweede Wereldoorlog een totaal verschillend gelaat. Ondanks enorme verliezen in de Eerste Wereldoorlog en economische en politieke instabiliteit beheersten de grote Europese mogendheden in het interbellum nog steeds het internationale toneel. Na de Tweede Wereldoorlog zag het beeld er volledig anders uit. Het Europese continent was politiek en economisch enorm verzwakt en kon geen aanspraak meer maken op internationaal leiderschap. De traditionele Europese mogendheden werden volledig overschaduwd door de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. In de nieuwe, ‘Koude Oorlog’ streden die twee nieuwe supermachten om invloed in Europa, waarvan Oost en West gedurende vele jaren door het beruchte ‘IJzeren Gordijn’ zouden worden gescheiden. De twee klassieke grootmachten op het Europese continent – Frankrijk en Duitsland – waren fel verzwakt en bovendien bittere tegenstanders na drie grote oorlogsconflicten in de voorafgaande 70 jaar. 1-4. Zowel het internationale streven naar samenwerking, dat de periode na de Tweede Wereldoorlog kenmerkte, als positionering en strategie in de Koude Oorlog boden het verzwakte (West-)Europa echter al spoedig kansen tot herstel. 1-5. Enerzijds werden in deze periode tal van initiatieven genomen tot internationale samenwerking. De Verenigde Naties, de Wereldbank, het Internationaal Muntfonds, de GATT (later omgevormd tot de Wereldhandelsorganisatie WTO) ontstonden kort na elkaar en bleken, over het algemeen, succesvol. 1-6. Ook in Europa ontstond concrete samenwerking. Reeds op 5 september 1944 richtten België, Nederland en Luxemburg de Benelux op, aanvankelijk als een douane-unie en later hervormd tot een econo-
Intersentia
3
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
mische unie.1 Samenwerking was cruciaal voor deze drie kleine landen; bovendien bewees de Benelux al spoedig de voordelen van economische integratie en het afzweren van protectionisme. 1-7. Dat er voor het verdeelde en verzwakte Europa geen andere oplossing bestond dan samenwerking, werd ook bepleit door Winston Churchill in de bijzonder opmerkelijke rede die hij hield in Zürich, op 19 september 1946. Churchill bepleitte “to re-create the European Family, or as much of it as we can, and provide it with a structure under which it can dwell in peace, in safety and in freedom. We must build a kind of United States of Europe”.2 Daarin zag hij niet meteen een plaats voor het Verenigd Koninkrijk, gericht als het was op zijn Commonwealth, maar hij bepleitte wel een leidende rol voor Frankrijk én Duitsland: “I am now going to say something that will astonish you. The first step in the re-creation of the European family must be a partnership between France and Germany. (…). In all this urgent work, France and Germany must take the lead together”. 1-8. De profetische visie van Churchill, en de hand die hij zo kort na de Tweede Wereldoorlog uitstak naar Duitsland, sloten aan bij bekommernissen die ook o.m. in de Verenigde Staten van Amerika (VS) leefden omtrent het risico van expansie door de Sovjet-Unie op het verzwakte Europese continent. Een opnieuw versterkt Duitsland zou in die Koude Oorlog een belangrijke westerse bondgenoot kunnen zijn. De Amerikaanse President Truman bepleitte, in de naar hem genoemde doctrine, een actieve rol van de Verenigde Staten “to support free peoples who are resisting attempted subjugation by armed minorities or by outside pressures”.3 Zijn minister van Buitenlandse Zaken George Marshall ontwierp het Marshallplan, dat voorzag in enorme financiële en materiële hulp aan de Europese bondgenoten van de VS, inclusief Duitsland, en zo snelle economische heropbouw mogelijk maakte. De Organisatie voor Europese Economische Samenwerking4, die werd opgericht om deze financiële hulp te beheren, verplichtte de betrokken Europese landen overigens tot concrete samenwerking. 1-9. Europese en/of trans-Atlantische samenwerking ontstond in deze periode ook op andere gebieden. In 1949 werd de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) opgericht met het oog op militaire samenwerking en veiligheid. In datzelfde jaar ontstond, ter behartiging van politieke democratie en mensenrechten, de Raad van Europa; in het kader van deze laatste organisatie werd in 1950 het welbekende Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) ondertekend. 1-10. Frankrijk, eeuwige rivaal van Duitsland voor het leiderschap op het Europese continent, bleef wantrouwig voor een potentiële militaire versterking van Duitsland, maar erkende het belang voor de stabiliteit in West-Europa van economische reconstructie in Duitsland. Deze bekommernissen inspireerden Jean Monnet, door de Franse regering verantwoordelijk gemaakt voor de heropbouwplanning, tot een gedurfd plan, waarvoor de Franse minister van Buitenlandse Zaken Robert Schuman de politieke verantwoordelijkheid nam. De kernidee van het zgn. Schuman-plan was om de Duitse economische reconstructie toe
1 2
3 4
4
Sedert 2008: de “Benelux Unie”. “Something to astonish you! Mr Winston Churchill speaking in Zurich 19th September 1946”, The Churchill Society, London (www.churchill-society-london.org.uk/astonish.html). Toespraak van President Harry S. Truman, op 12 maart 1947, voor het Amerikaanse Congress. In 1961 omgevormd tot de OESO: “Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling”.
Intersentia
Hoofdstuk 1. Van Parijs tot Lissabon
te laten, maar dan wel onder de auspiciën van een supranationale organisatie die openstond voor andere Europese landen. 1-11. Supranationalisme impliceert dat Staten bepaalde bevoegdheden overdragen aan een internationale organisatie, die deze in belangrijke mate op een zelfstandige en van de lidstaten onafhankelijke manier kan uitoefenen. Daarentegen berust het meer klassieke intergouvernementele model op samenwerking tussen soevereine Staten die de controle over de besluitvorming en de werking van de organisatie in eigen handen houden. 1-12. Monnet en Schuman opteerden voor een concrete, pragmatische aanpak, die echter gepaard ging met een ambitieuze langetermijnvisie. In de beroemde woorden van Schuman, bij de voorstelling van het plan op 9 mei 1950, in wat bekend is geworden als de ‘Schuman-verklaring’: “L’Europe ne se fera pas d’un coup, ni dans une construction d’ensemble: elle se fera par des réalisations concrètes créant d’abord une solidarité de fait. (…) Par la mise en commun de productions de base et l’institution d’une Haute Autorité nouvelle, dont les décisions lieront la France, l’Allemagne et les pays qui y adhéreront, cette proposition réalisera les premières assises concrètes d’une Fédération européenne indispensable à la préservation de la paix”. 1-13. Het Schuman-plan betrof slechts twee economische sectoren – kolen en staal – die onder gezamenlijke controle zouden worden geplaatst, met economische en politieke doeleinden. Liberalisering in een gemeenschappelijke markt en economische rationalisatie zouden in economische vooruitgang resulteren. Bovendien zouden de deelnemende landen de nationale controle over de (toenmalige) basismaterialen voor oorlogsvoering overdragen aan de instellingen van de nieuwe organisatie, waaronder een onafhankelijke “Hoge Autoriteit”. Unilaterale oorlogsinitiatieven van Duitsland of Frankrijk zouden de facto onmogelijk worden. 1-14. Historisch was dat Frankrijk zich aldus vrijwillig en op eigen initiatief bereid toonde om een deel van zijn soevereiniteit op te geven ten gunste van een gezamenlijke Europese organisatie die volgens een nieuw, zgn. supranationaal model zou werken. 1-15. Jaarlijks wordt op 9 mei nog steeds de ‘Dag van Europa’ gevierd. Het Schuman-plan legde immers de basis voor de Europese integratie, zoals die heeft geleid tot de EU van vandaag. 1-16. Op het Franse voorstel kwam een snelle positieve respons van Duitsland en Italië, twee landen die de Tweede Wereldoorlog hadden verloren en zich op deze manier zowel economisch als politiek konden rehabiliteren. Ook de Benelux-landen, ervaren in onderlinge economische samenwerking en bovendien steeds politiek gebaat bij participatie in grotere internationale allianties, wilden deel uitmaken van de nieuwe Europese organisatie.
3. Van EGKS tot EU 1-17. Op 18 april 1951 ondertekenden België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland in Parijs het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), dat op 23 juli 1952 in werking trad. Het Europese integratieproces was gelanceerd.
Intersentia
5
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
1-18. De zes oorspronkelijke lidstaten vonden elkaar in samenwerking en economische vooruitgang. Het succes van de EGKS, waaraan Jean Monnet opnieuw bijdroeg als eerste voorzitter van de zgn. Hoge Autoriteit, inspireerde tot nieuwe plannen en initiatieven, zelfs buiten de economische sfeer. Die ambities bleken evenwel te hoog gegrepen. Om diverse redenen sneuvelden de daaropvolgende jaren de plannen tot oprichting, volgens een vergelijkbaar supranationaal opzet, van een Europese Defensiegemeenschap en een Europese Politieke Gemeenschap. Ondanks deze tegenvallers bleef er steun bestaan voor verdere economische integratie. Dit resulteerde op 25 maart 1957 in de ondertekening te Rome, door dezelfde zes landen, van twee Verdragen gericht op respectievelijk brede en gerichte economische integratie: het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom of EGA). 1-19. Ofschoon er verschillen bestonden tussen de drie Verdragen – waarbij vooral het verschil tussen het EGKS-Verdrag als een gedetailleerd ‘Traité-loi’ en het EEG-Verdrag als een ‘Traité-cadre’ opviel – werden ze alle drie wezenlijk gekenmerkt door een supranationale benadering die al snel als de ‘communautaire methode’ werd aangeduid. De drie Gemeenschappen sloten niet aan bij de traditionele intergouvernementele benadering en haar klemtoon op de beslissingsmacht van de lidstaten. De Gemeenschapsverdragen vertoonden weliswaar enkele klassieke intergouvernementele karakteristieken, maar werden vooral gekenmerkt door de overdracht door de lidstaten van een deel van hun soevereiniteit naar het supranationale, Europese niveau. Bovendien velde het Hof van Justitie reeds in de vroege jaren ’60 enkele spraakmakende arresten die, op grond van een teleologische interpretatie, de “autonomie” van de communautaire rechtsorde als een “nieuwe rechtsorde” in het volkenrecht beklemtoonden. Het Hof introduceerde aldus, zonder duidelijke verdragsbasis, de voorrang en rechtstreekse werking als kenmerken van het gemeenschapsrecht ongeacht de constitutioneelrechtelijke benadering door de lidstaten van de receptie van internationaal recht in hun respectieve rechtsordes (infra nrs. 3-33 – 3-42).5 1-20. Met het Fusieverdrag van 8 april 1965 verkregen de drie Europese Gemeenschappen, naast het Parlement en het Hof van Justitie dat ze reeds deelden, één Commissie6 en één Raad. 1-21. Na enige tijd stuitte de pro-Europese dynamiek op verzet in Frankrijk, dat onder president de Gaulle een meer klassieke, intergouvernementele benadering bepleitte. Dit leidde in 1965, vooral n.a.v. discussie over de besluitvormingsprocedure inzake het voor Frankrijk zo belangrijke landbouwbeleid, tot een groot conflict tussen Frankrijk en de overige lidstaten omtrent de mogelijkheid tot meerderheidsbesluitvorming, zonder vetorecht dus. Na zes maanden van Franse legestoelpolitiek in de Raad, bezegelde het Akkoord van Luxemburg, dat de Raad in de loop van 1966 bereikte, het ‘agreement to disagree’ van de lidstaten.7 De gewone werkzaamheden werden hervat, maar de facto werd meerderheids-
5 6 7
6
HvJ arresten van 5 februari 1963, van Gend & Loos, 26/62, EU:C:1963:1, en van 15 juli 1964, Costa, 6/64, EU:C:1964:66. Opvolgster van de zgn. Hoge Autoriteit in het EGKS-Verdrag. “(1) Wanneer in het geval van besluiten die met meerderheid van stemmen kunnen worden genomen op voorstel van de Commissie zeer gewichtige belangen van een of meer partners op het spel staan, zullen de leden van de Raad trachten binnen een redelijke termijn tot oplossingen te komen die door alle leden van de Raad kunnen worden aanvaard onder eerbiediging van hun wederzijdse belangen en van die der Gemeenschap, overeenkomstig artikel 2 van het Verdrag. (2) Met betrekking tot het voorgaande punt meent de Franse delegatie dat, wanneer het om zeer gewichtige belangen gaat, de discussie voortgezet zal moeten worden totdat men algemene overeenstemming heeft bereikt. (3) De zes delegaties con-
Intersentia
Hoofdstuk 1. Van Parijs tot Lissabon
besluitvorming voortaan uitgesloten, wat de slagkracht van de communautaire besluitvorming sterk bezwaarde. 1-22. Hoewel het niet onlogisch was dat het communautaire integratieproces, met zijn verwerping van protectionisme en discriminatie, politieke ups en downs kende, bleek zijn aantrekkingskracht groot te zijn. Het Verenigd Koninkrijk (VK), dat in de jaren ’50 om meerdere redenen (o.m. zijn focus op het Commonwealth en zijn speciale relatie met de VS) had besloten om buiten de Gemeenschappen te blijven, werd aangetrokken door de ambities en verwezenlijkingen van de EEG op het vlak van liberalisering en marktintegratie. De creatie in 1960, door het VK en enkele andere landen, van de Europese Vrijhandelsassociatie als een alternatief voor de communautaire integratie bleek niet aan alle verwachtingen te kunnen voldoen. Tweemaal vroeg het VK daarom lid te mogen worden van de Europese Gemeenschappen, wat tweemaal op het veto van Frankrijk stuitte. Slechts na het aftreden van president de Gaulle werd een derde aanvraag positief onthaald. Op 1 januari 1973 traden Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk toe tot de Europese Gemeenschappen. 1-23. Op 1 januari 1981 werd Griekenland lid, en met ingang van 1 januari 1986 volgden Portugal en Spanje. Aldus werd niet enkel de economische aantrekkingskracht van de Europese Gemeenschappen duidelijk, maar ook de invloed die ze via de lokroep van haar lidmaatschap kan uitoefenen op de transformatie van voormalige dictaturen in jonge, krachtige democratieën. 1-24. In weerwil van de blijvende politieke aantrekkingskracht van de Europese Gemeenschappen maakten de Europese lidstaten in de jaren ’70 en ’80 moeilijke economische tijden door. Ze werden hard getroffen door de economische recessie en de oliecrisis. In de jaren ’80 opende nieuw politiek leiderschap echter nieuwe perspectieven. Onder impuls van Commissievoorzitter Jacques Delors, met de sterke steun van de Franse president François Mitterrand en de Duitse kanselier Helmut Kohl, werden plannen gemaakt voor een versterkte en versnelde integratie. Dit resulteerde in 1986 in de goedkeuring van de Europese Akte – de eerste grote verdragswijziging in drie decennia – die de verwezenlijking van de zgn. interne markt als een ruimte zonder binnengrenzen vooropstelde tegen 31 december 1992 en daartoe o.m. een beroep deed op (gekwalificeerde) meerderheidsbesluitvorming. Het ‘Europa 1992’-project bleek een schot in de roos en gaf een nieuw elan aan de Europese integratie. Ofschoon die nadien uiteraard nog ups en downs kende, blijft de goedkeuring van de Europese Akte een scharniermoment: het was niet enkel de eerste van een reeks verdragswijzingen die pas met het Verdrag van Lissabon (2007) stabiliseerde, maar bovendien heeft het schrappen van de binnengrenzen tot op de dag van vandaag een enorme juridische én politieke impact. 1-25. In diezelfde periode vonden ook belangrijke politieke omwentelingen plaats in Oost- en Centraal-Europa, wat concrete perspectieven opende voor het einde van de Koude Oorlog, de hereniging van Duitsland (na de val van Berlijnse muur in 1989) en de uitbreiding van de Europese Gemeenschappen naar het Oosten. Een historisch akkoord omtrent de eenmaking van Duitsland, enerzijds, en de onomkeerbare integratie van deze grote lidstaat in een eengemaakt Europa met nieuwe bevoegd-
stateren dat een meningsverschil blijft bestaan over hetgeen gedaan zou moeten worden ingeval geen volledige verzoening der standpunten zou kunnen worden bereikt. (4) De zes delegaties menen niettemin dat dit meningsverschil de hervatting van de werkzaamheden der Gemeenschap, volgens de normale procedure, niet verhindert.”
Intersentia
7
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
heden, politieke verdieping en een economische en monetaire unie (EMU) waarbinnen de lidstaten hun nationale munten zouden opgeven, anderzijds, baanden de weg voor het bekende Verdrag van Maastricht. Met dit verdrag, ondertekend op 7 februari 1992, ontstond de “Europese Unie”. De Unie berustte op drie pijlers: de sterk geïntegreerde communautaire pijler (met de Europese Gemeenschap of EG8, de EGKS en Euratom), waarin o.m. de nieuwe bepalingen omtrent de EMU werden opgenomen, en twee voornamelijk intergouvernementele pijlers, die respectievelijk het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken omvatten. Het nieuwe “Verdrag betreffende de Europese Unie”9 regelde deze laatste twee pijlers en bevatte bovendien, als een koepel, een aantal gemeenschappelijke bepalingen voor de samenwerking binnen de Unie. 1-26. Door ‘Maastricht’ voltrok de Europese integratie zich dus voortaan binnen het overkoepelende kader van de Europese Unie. Juridisch werden de zaken er echter niet minder ingewikkeld op. De lidstaten waren met elkaar verbonden door vier afzonderlijke, maar nauw samenhangende Verdragen – het Unieverdrag en de drie communautaire Verdragen (EG, EGKS, Euratom) – die zowel algemene bepalingen als bepalingen omtrent de drie pijlers bevatten. 1-27. Oostenrijk, Finland en Zweden traden met ingang van 1 januari 1995 toe tot de Europese Unie, wat het aantal lidstaten op 15 bracht. 1-28. Met het Verdrag van Amsterdam, ondertekend op 2 oktober 1997, werd verder aan het verdragsrechtelijke kader gesleuteld, met o.m. de invoering van de mogelijkheid tot “nauwere samenwerking” tussen een kleine groep lidstaten, de invoering van de zgn. ruimte van vrijheid, veiligheid en recht als een gemeenschappelijk beleidsdomein voor de eerste en de derde pijler en de nieuwe titel van “Politiële en justitiële samenwerking in strafzaken” voor deze laatste. 1-29. In 2001 volgde, met het Verdrag van Nice, reeds een nieuwe reeks aanpassingen van de Europese Verdragen. Ze waren er vooral op gericht de Unie op institutioneel vlak voor te bereiden op de toetreding van een grote groep nieuwe lidstaten uit Oost- en Centraal-Europa, maar bevatten o.m. ook de afkondiging van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Op 1 mei 2004 traden vervolgens tien nieuwe lidstaten toe tot de EU: Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, Slovenië en Tsjechië. Enkele jaren later, op 1 januari 2007, volgden Bulgarije en Roemenië. 1-30. Inmiddels vonden nog andere, belangrijke ontwikkelingen plaats. Op 1 januari 2002 werd de voortgeschreden Europese integratie heel tastbaar voor vele burgers door de invoering van de euromunten en -biljetten in een aantal lidstaten. 1-31. Op 23 juli 2002 verstreek, na 50 jaar, het EGKS-Verdrag. Wegens het brede toepassingsgebied van het EG-Verdrag bestond er geen behoefte tot verlenging ervan.
8 9
8
Niet langer de Europese Economische Gemeenschap, een veelbetekenende naamswijziging. Hierna ook ‘Unieverdrag’ genoemd.
Intersentia
Hoofdstuk 1. Van Parijs tot Lissabon
1-32. Bovendien waren inmiddels de onderhandelingen gestart om de bestaande verdragsstructuur, na vele verdragswijzigingen in luttele jaren tijd, fundamenteel te herzien, met erkenning van het constitutionaliseringsproces dat de EU kenmerkte. Dit leidde op 29 oktober 2004 tot de ondertekening van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa, ook wel bekend als de ‘Europese Grondwet’ of ‘Grondwettelijk Verdrag’. Dit bleek echter een stap te ver. Negatieve referenda in Frankrijk en Nederland leidden tot de stopzetting van dit project. 1-33. Toch werd spoedig daarna een volledig nieuwe verdragsstructuur, die overigens in heel wat opzichten op het Grondwettelijk Verdrag leek, uitgetekend en neergelegd in het Verdrag van Lissabon. Dit verdrag, ondertekend op 13 december 2007 en in werking sedert 1 december 2009, introduceerde het huidige verdragsrechtelijke kader voor de Europese Unie. Kernelementen hiervan zijn: – twee Verdragen met dezelfde juridische waarde: het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU); – de EU treedt in de plaats van de EG, waarvan zij de opvolgster is; – de afschaffing van de pijlerstructuur (al geldt voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid nog wel een bijzonder regime, neergelegd in het VEU); – één organisatie met rechtspersoonlijkheid: de EU (al bestaat ook Euratom nog als een aparte organisatie, steunend op het Euratom-Verdrag); – een aantal institutioneelrechtelijke vernieuwingen, waaronder de invoering van een permanente voorzitter voor de Europese Raad en van de bijzondere, tweeledige positie van de Hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid; – de toekenning aan het Handvest van de grondrechten van de EU van dezelfde juridische waarde als aan de Verdragen toekomt. 1-34. Met het Verdrag van Lissabon lijkt de Europese Unie institutionele stabiliteit te hebben verworven, na de snelle opeenvolging van verdragswijzigingen in de twee voorafgaande decennia. Toch blijft de EU steeds evolueren. Op 1 juli 2013 trad Kroatië toe, als 28e lidstaat. Maar op 29 maart 2017 beriep het Verenigd Koninkrijk zich op artikel 50 VEU en gaf het kennis aan de Europese Raad van zijn voornemen om zich uit de EU terug te trekken; het VK gaf aldus gevolg aan de nipte meerderheid voor “leave” in het Brexit-referendum van 23 juni 2016. Uiterlijk op 1 februari 2020 zou de EU, tenzij die kennisgeving alsnog tijdig wordt ingetrokken10 of nog tot verder uitstel wordt beslist, terugvallen op 27 lidstaten.11 1-35. Toch blijft ook de verdere uitbreiding van de EU op de agenda. Momenteel zijn er vijf officiële kandidaat-lidstaten: Albanië, Montenegro, Noord-Macedonië, Servië en Turkije. Daarnaast zijn er twee potentiële kandidaat-lidstaten: Bosnië en Herzegovina en Kosovo. Om uiteenlopende redenen moet echter geen snelle toetreding van nieuwe lidstaten tot de Unie worden verwacht.
10 11
HvJ arrest van 10 december 2018, Wightman e.a., C-621/18, EU:C:2018:999, punt 75. Huidige stand van zaken overeenkomstig Besluit (EU) 2019/1810 van de Europese Raad, vastgesteld in overeenstemming met het Verenigd Koninkrijk, van 29 oktober 2019 tot verlenging van de in artikel 50, lid 3, VEU bedoelde termijn. De lezer wordt verwezen naar de inleidende consideransen van dit besluit voor (o.m.) een korte schets van de tijdslijn van de Brexit tussen de kennisgeving van 29 maart 2017 en het besluit van 29 oktober 2019, waarin de termijn bedoeld in art. 50, lid 3, VEU wordt verlengd tot en met (uiterlijk) 31 januari 2020.
Intersentia
9
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
4. De Europese integratie als een succesverhaal 1-36. Het Europese integratieproces is niet vanzelfsprekend. Verregaande integratie vergt de overdracht van belangrijke beslissingsmacht van het nationale naar het supranationale niveau. Maar aangezien dit een unanieme beslissing van alle lidstaten veronderstelt, die uiteenlopende visies hebben over de voordelen en omvang van soevereiniteitsoverdracht, is het resultaat vaak weinig overzichtelijk en krijgt de Unie meer dan eens het verwijt om, afhankelijk van het onderwerp en de gekozen politieke invalshoek, te veel of te weinig bevoegdheden te hebben. Hetzelfde geldt voor haar institutionele vormgeving en de verwachtingen die bestaan t.a.v. het efficiënt en/of democratisch karakter van haar instellingen. Kortom, sedert vele decennia zijn de voortgang en verdieping van de Europese integratie voorwerp van scherp politiek debat. 1-37. De auteurs van dit boek beschouwen de Europese integratie als een succesverhaal. De onvermijdelijke politieke disputen, en de ups en downs in haar ontwikkeling, mogen de belangrijke positieve verwezenlijkingen niet uit het oog doen verliezen. De EU is een succes op het vlak van: – Vrede: de bijdrage van de EU tot vrede op het Europese continent, waar zovele oorlogen zijn uitgevochten, is wellicht haar belangrijkste verwezenlijking en haar oorspronkelijke bestaansreden, zoals onder meer duidelijk blijkt uit de Schuman-verklaring.12 In 2012 won de Europese Unie trouwens de Nobelprijs voor de Vrede. – Uitbreiding: het lidmaatschap van de EU heeft een enorme positieve dynamiek gekend, waaraan de eventuele Brexit fundamenteel geen afbreuk doet. Begonnen met 6 lidstaten, telt de EU er vandaag 28 (en binnenkort, althans indien de Brexit doorgaat13, 27) die Europa van Noord tot Zuid en van Oost tot West omvatten. – Integratie: zoals vermeld in artikel 1 VEU, houdt de Europese integratie “een proces van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa” in. De opeenvolgende verdragswijzigingen, die vaak op zichzelf werden bekritiseerd als onvoldoende, getuigen als geheel onweerlegbaar van die dynamiek, die van politieke, economische en juridische aard is. Ook op militair en defensievlak kondigt zich meer integratie aan. – Constitutionalisering: de EU overstijgt ver de grenzen van technische samenwerking tussen voorts soevereine Staten. De Europese integratie is ingebed in een fundamenteel, constitutioneelrechtelijk kader van waarden, beginselen en doelstellingen.
12
13
10
“La paix mondiale ne saurait être sauvegardée sans des efforts créateurs à la mesure des dangers qui la menacent. La contribution qu’une Europe organisée et vivante peut apporter à la civilisation est indispensable au maintien des relations pacifiques. […] La mise en commun des productions de charbon et d’acier assurera immédiatement l’établissement de bases communes de développement économique, première étape de la Fédération européenne, et changera le destin de ces régions longtemps vouées à la fabrication des armes de guerre dont elles ont été les plus constantes victimes. La solidarité de production qui sera ainsi nouée manifestera que toute guerre entre la France et l’Allemagne devient non seulement impensable, mais matériellement impossible. […] Cette production sera offerte à l’ensemble du monde sans distinction ni exclusion, pour contribuer au relèvement du niveau de vie et au développement des œuvres de paix. […] Ainsi sera réalisée simplement et rapidement la fusion d’intérêts indispensable à l’établissement d’une communauté économique qui introduit le ferment d’une communauté plus large et plus profonde entre des pays longtemps opposés par des divisions sanglantes. Par la mise en commun de productions de base et l’institution d’une Haute Autorité nouvelle, dont les décisions lieront la France, l’Allemagne et les pays qui y adhéreront, cette proposition réalisera les premières assises concrètes d’une Fédération européenne indispensable à la préservation de la paix. […]”. Zie supra nr. 1-34.
Intersentia
Hoofdstuk 1. Van Parijs tot Lissabon
– Democratisering: de institutioneelrechtelijke ontwikkeling van de EU wordt gekenmerkt door toenemende aandacht voor het democratisch karakter van haar besluitvorming, die het meest zichtbaar is in de steeds sterkere rol van het Europees Parlement. Het verwijt dat de EU lijdt aan een ‘democratisch deficit’ is o.i. niet volledig terecht. Het democratisch karakter mag immers niet enkel worden afgemeten aan de structuren die gelden voor onafhankelijke Staten; het sui generis karakter van de EU vergt logischerwijze ook een sui generis democratisch model. – Modernisering: hoewel in de huidige Europese Verdragen nog steeds veel van het oorspronkelijke EEG-Verdrag en het latere EU-Verdrag (zoals tot stand gekomen in Maastricht) herkenbaar is, is deze organisatie met haar tijd meegegaan op het vlak van haar bevoegdheden, instellingen en werkwijzen. Anno 2020 is de EU een moderne organisatie die, binnen de ruimte toegelaten door de Verdragen en meestal samen met haar lidstaten, antwoorden tracht te bieden op vele prangende maatschappelijke vraagstukken.
Intersentia
11
2
Intersentia
Algemeen overzicht van het Unierecht en wegwijs in de Verdragen
1. Het Verdrag betreffende de Europese Unie A. Artikel 1 VEU B. Waarden en doelstellingen C. De bevoegdheden van de Unie en haar relatie met de lidstaten D. Democratie E. Overige bepalingen van het VEU
15 15 16 18 19 19
2. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie A. Eerste deel: De beginselen B. Tweede deel: Non-discriminatie en burgerschap van de Unie C. Derde deel: Het beleid en intern optreden van de Unie D. Vierde deel: De associatie van de landen en gebieden overzee E. Vijfde deel: Extern optreden van de Unie F. Zesde deel: Institutionele en ďŹ nanciĂŤle bepalingen G. Zevende deel: Algemene en slotbepalingen
21 21 21 22 22 22 23 23
3. Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
23
4. Protocollen en verklaringen
24
5. Het recht van de Europese Unie online
24
13
Hoofdstuk 2. Algemeen overzicht van het Unierecht en wegwijs in de Verdragen
2-1. Het recht van de Europese Unie wordt onderverdeeld in primair en secundair Unierecht. Het primaire recht is de hiërarchisch hoogste bron: het is het recht dat door de lidstaten zelf werd gemaakt. Het secundaire Unierecht, bijvoorbeeld verordeningen of richtlijnen aangenomen door de ‘wetgever’ van de EU, vindt zijn rechtsgrondslag in het primaire Unierecht en mag er geen inbreuk op maken. 2-2. Het primaire recht bestaat uit het VEU14 en het VWEU15, de Protocollen daarbij en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.16 Krachtens artikel 51 VEU maken de Protocollen een integrerend deel uit van de Verdragen. Voorts bevestigt artikel 6, lid 1, VEU dat het Handvest Grondrechten dezelfde juridische waarde heeft als de Verdragen.17 2-3. Het VEU is een vrij kort Verdrag, waarin de kernbepalingen omtrent het Unierecht zijn samengebracht, samen met enkele algemene bepalingen over het extern optreden van de EU en specifieke bepalingen betreffende het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). Het gaat terug op het Verdrag van Maastricht, maar werd inmiddels grondig gewijzigd. Vandaag geldt de versie zoals meest recent gewijzigd door het Verdrag van Lissabon. Het VEU bevat 55 artikelen, onderverdeeld in zes Titels (van “Gemeenschappelijke bepalingen” tot “Slotbepalingen”), en wordt voorafgegaan door een Preambule. 2-4. Het VWEU is een veel uitgebreider en gedetailleerder verdrag, dat meer dan 350 artikelen telt. Krachtens zijn artikel 1, lid 1, regelt het VWEU de werking van de Unie en bepaalt het de gebieden, de afbakening en de voorwaarden van uitoefening van haar bevoegdheden. In dit verdrag herkent men, ondanks de belangrijke vernieuwingen van het Verdrag van Lissabon18, nog steeds de structuur van het vroegere EG-Verdrag en zelfs van het oorspronkelijke EEG-Verdrag.
1. Het Verdrag betreffende de Europese Unie A.
Artikel 1 VEU
2-5.
Niet onverwacht bevat het eerste artikel van het Unieverdrag belangrijke bepalingen.
2-6. Krachtens het derde lid van dit artikel is de EU gegrond op het VEU en op het VWEU en hebben beide Verdragen “dezelfde juridische waarde”. De Unie, waaraan artikel 47 VEU rechtspersoonlijkheid toekent, treedt in de plaats van de vroegere Europese Gemeenschap, waarvan zij de opvolgster is. 2-7. Naast deze juridisch gerichte bepalingen, bevat artikel 1 VEU ook een belangrijke programmatorische bepaling, die in het verleden vaak omstreden is geweest maar toch de achtereenvolgende verdragswijzigingen heeft overleefd. Volgens het tweede lid van artikel 1 markeert het VEU een nieuwe etappe in “het proces
14 15 16 17
18
Verdrag betreffende de Europese Unie. Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hierna ook ‘Werkingsverdrag’ genoemd. Hierna ook ‘Handvest’ of ‘Handvest Grondrechten’ genoemd. Zie over de kwalificatie van het Handvest Grondrechten als onderdeel van het primaire Unierecht: HvJ arrest van 14 mei 2019, M e.a. (Intrekking van de vluchtelingenstatus), C-391/16, C-77/17 en C-78/17, EU:C:2019:403, punt 77. Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, ondertekend te Lissabon, 13 december 2007, Pb.C. 17 december 2007, nr. 306, 1.
Intersentia
15
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
van totstandbrenging van een steeds hechter verbond tussen de volkeren van Europa, waarin de besluiten in zo groot mogelijke openheid en zo dicht mogelijk bij de burger worden genomen”. Het “steeds hechter verbond” wijst op de dynamiek die de Europese integratie kenmerkt, en klaarblijkelijk zal blijven kenmerken.
B.
Waarden en doelstellingen
2-8. Dat de EU veel meer is dan een verdrag dat voorziet in praktische of technische samenwerking tussen de lidstaten, blijkt uit artikel 2 VEU. Volgens deze bepaling berust de Unie op een aantal waarden: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Het artikel betrekt dit meteen ook op de lidstaten door hieraan toe te voegen dat de lidstaten deze waarden gemeen hebben in een samenleving die wordt gekenmerkt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. 2-9. De bepaling dat de lidstaten deze waarden gemeen hebben, houdt niet enkel een vaststelling maar ook een verplichting in, zo blijkt uit de artikelen 7 en 49 VEU. 2-10. Artikel 49 VEU betreft de toetredingsprocedure tot de Europese Unie. Toetreding vergt zowel een eenparige beslissing van de Raad als de goedkeuring van de nieuwe lidstaat door het Europees Parlement. Het toetredingsakkoord moet door alle bestaande lidstaten en de nieuwe lidstaat worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke procedures. Het lidmaatschap is voorbehouden aan Europese Staten, met als bijkomende voorwaarde dat zij de in artikel 2 bedoelde waarden eerbiedigen en zich ertoe verbinden deze uit te dragen. Daarenboven moet blijkens artikel 49 VEU rekening worden gehouden met de door de Europese Raad overeengekomen criteria voor toetreding. Dit laatste houdt een verwijzing in naar de ‘criteria van Kopenhagen’, die door de Europese Raad in 1993 werden vastgelegd. Volgens de Europese Raad moet de kandidaat-lidstaat beschikken over stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen, over een functionerende markteconomie alsook over het vermogen om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden. Het lidmaatschap veronderstelt dat de kandidaten in staat zijn om de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen, wat mede inhoudt dat zij de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijven. Deze voorwaarden, die nog steeds in acht worden genomen, verwijzen dus zowel in grote mate naar de waarden die vandaag in artikel 2 VEU worden vermeld als naar voorwaarden van economische en politieke aard. De Europese Raad verwees hierbij ook naar het absorptievermogen van de EU zelf: het vermogen van de Unie om nieuwe leden op te nemen, met handhaving van de dynamiek van de Europese integratie. 2-11. De vermelde “waarden” blijven voor de lidstaten uiteraard ook relevant ná hun toetreding tot de Unie. Dit werd onder meer door het Hof benadrukt in zijn arrest in een niet-nakomingsprocedure19 tegen Polen wegens schending door die lidstaat van de aan de rechtsstaat inherente beginselen van onafzetbaarheid en onafhankelijkheid van rechters. Het Hof herinnerde er met name aan dat uit artikel 49 VEU volgt “dat de Unie staten omvat die geheel uit vrije wil de in artikel 2 VEU bedoelde waarden hebben onderschre19
16
Zie hierover infra nrs. 7-7 – 7-29.
Intersentia
Hoofdstuk 2. Algemeen overzicht van het Unierecht en wegwijs in de Verdragen
ven, deze waarden in acht nemen en zich ertoe verbinden deze uit te dragen, wat maakt dat het Unierecht steunt op de fundamentele premisse dat elke lidstaat met alle andere lidstaten die waarden deelt, en dat elke lidstaat erkent dat de andere lidstaten die waarden met hem delen”.20 Het blijvende belang van deze waarden ná toetreding blijkt ook duidelijk uit artikel 7 VEU, dat de Unie toelaat om een lidstaat waarvan is vastgesteld dat hij vermelde waarden “ernstig en voortdurend schendt”, te sanctioneren door de schorsing van bepaalde van zijn rechten, met inbegrip van zijn stemrecht in de Raad. Hoewel uitstoting van de betrokken lidstaat uit de Unie niet mogelijk is, zijn vermelde sancties zwaar; zelfs het starten van deze procedure is reeds een politiek zwaarwichtige stap die soms zelfs als ‘de nucleaire optie’ wordt omschreven. De ernst hiervan blijkt ook uit de verschillende stappen, en de zware meerderheidseisen, waarin artikel 7 voorziet. Teneinde snel te kunnen reageren op gevaren voor de rechtsstaat in een lidstaat en te voorkomen dat een systematische bedreiging daarvan zou kunnen ontstaan, die tot de inwerkingstelling van de procedures van artikel 7 zou kunnen leiden, heeft de Commissie in 2014 een “EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat” aangenomen dat voorziet in drie preventieve fasen: een evaluatie van de Commissie, een aanbeveling van de Commissie en een follow-up van de aanbeveling.21 De procedure van artikel 7 werd tot op heden tweemaal gestart: in december 2017 tegen Polen22 en in september 2018 tegen Hongarije23 (infra nr. 5-69). De uitkomst van deze procedures is vooralsnog onzeker. 2-12. Aan de “waarden” waarop de Unie rust, wordt ook gerefereerd door artikel 3 VEU, dat de doelstellingen en middelen van de EU betreft. Volgens artikel 3, lid 1, heeft de Unie als doel de vrede, haar waarden en het welzijn van haar volkeren te bevorderen. Zoals ook al duidelijk werd door de bepalingen omtrent haar “waarden”, mag de EU dus zeker niet worden gereduceerd tot een organisatie voor economische integratie of liberalisering van de handel tussen de lidstaten. Haar doelstellingen gaan veel breder, zoals tevens uit de andere leden van artikel 3 blijkt. Artikel 3, lid 2, VEU stelt dat de Unie haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht biedt zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie en voorkoming en bestrijding van criminaliteit. Volgens artikel 3, lid 3, VEU brengt de Unie een interne markt tot stand. Ook hier gaat het niet om eenzijdige liberalisering, maar bepaalt het VEU dat de Unie zich inzet voor “de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, een sociale markt20
21
22
23
HvJ arrest van 24 juni 2019, Commissie/Polen (Onafhankelijkheid van de Sąd Najwyższy), C-619/18, EU:C:2019:531, punt 42. In andere zaken over verschillende aspecten van de hervorming van de rechterlijke macht in Polen werden de arresten gewezen na de afsluitdatum van dit boek: zie HvJ arresten van 5 november 2019, Commissie/Polen (Onafhankelijkheid van de gewone rechterlijke instanties), C-192/18, EU:C:2019:924, en van 19 november 2019, A. K. e.a. (Onafhankelijkheid van de tuchtkamer van de Sąd Najwyższy), C-585/18, C-624/18 en C-625/18, EU:C:2019:982. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat, Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, COM(2014) 158 def. Voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende de constatering van een duidelijk gevaar voor een ernstige schending, door de Republiek Polen, van de rechtsstaat, COM(2017) 835 def. Zie tevens het persbericht van de Commissie van 20 december 2017 (IP/17/5367): “Rule of Law: European Commission acts to defend judicial independence in Poland”. Resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2018 over een voorstel houdende een verzoek aan de Raad om overeenkomstig artikel 7, lid 1, van het Verdrag betreffende de Europese Unie te constateren dat er een duidelijk gevaar bestaat voor een ernstige schending door Hongarije van de waarden waarop de Unie berust (2017/2131(INL)).
Intersentia
17
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
economie met een groot concurrentievermogen die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu”. Hieraan wordt o.m. de bestrijding van sociale uitsluiting en discriminatie en de bevordering van sociale rechtvaardigheid en bescherming en de gelijkheid van mannen en vrouwen toegevoegd, net als (o.m.) de solidariteit tussen de lidstaten, de eerbiediging door de Unie van haar rijke verscheidenheid van cultuur en taal en toezicht op de instandhouding en de ontwikkeling van het Europese culturele erfgoed. Artikel 3, lid 4, VEU bepaalt dat de Unie een economische en monetaire Unie instelt die de euro als munt heeft. Het vijfde lid van dit artikel introduceert een externe oriëntatie met o.m. vermelding van de handhaving door de Unie van haar belangen en waarden in haar betrekkingen met de rest van de wereld, maar ook het bijdragen tot vrede, veiligheid en de duurzame ontwikkeling van de aarde, vrije en eerlijke handel, uitbanning van armoede en bescherming van de mensenrechten. Hier wordt ook de “strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht, met inbegrip van de inachtneming van de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties” aan toegevoegd. Het laatste, zesde lid van artikel 3 VEU bepaalt dat de Unie deze doelstellingen nastreeft met passende middelen, naargelang van de bevoegdheden die haar daartoe in de Verdragen zijn toegedeeld. 2-13. Vermelde bepalingen en documenten beklemtonen o.m. het belang voor de EU van ‘het recht’: de rechtsstaat (de ‘rule of law’) en de mensenrechten. Deze bekommernis ligt voorts ten grondslag aan artikel 6 VEU, dat aan de grondrechten is gewijd: het Handvest Grondrechten, het EVRM en de constitutionele tradities van de lidstaten.
C.
De bevoegdheden van de Unie en haar relatie met de lidstaten
2-14. De EU beschikt enkel over die bevoegdheden die de lidstaten haar toedelen. Omgekeerd gesteld, betekent dit dat de lidstaten de bevoegdheden behouden die niet aan de Unie zijn toegedeeld. Dit beginsel van bevoegdheidstoedeling wordt dermate belangrijk geacht dat het in het VEU meermaals wordt herhaald: in artikel 4, lid 1, en artikel 5, leden 1 en 2.24 Dit laatste lid voegt er nog aan toe dat de lidstaten in de Verdragen bevoegdheden toedelen aan de Unie om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. 2-15. De precieze verhouding tussen de Unie en haar lidstaten is steeds een delicaat gegeven, aangezien hier wordt geraakt aan de grondslag van elk Unieoptreden. Dit laatste heeft, o.m. door de voorrang en rechtstreekse werking van het Unierecht, verregaande gevolgen in de rechtsordes van de lidstaten, maar wordt door de Verdragen ingebed in een strikt kader. 2-16. Een gelijkaardige bekommernis ligt ook ten grondslag aan het tweede lid van artikel 4 VEU: de Unie eerbiedigt de gelijkheid van de lidstaten voor de Verdragen, alsmede hun nationale identiteit die besloten ligt in hun politieke en constitutionele structuren, en zij eerbiedigt eveneens de essentiële staatsfuncties. De uitoefening van haar bevoegdheden wordt dan weer beheerst door de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid (art. 5 VEU). 24
18
Zie voorts ook art. 7 VWEU en, met betrekking tot het optreden van de instellingen van de Unie, art. 13, lid 2, VEU.
Intersentia
Hoofdstuk 2. Algemeen overzicht van het Unierecht en wegwijs in de Verdragen
2-17. Dat er sprake is van een tweezijdige relatie van respect en samenwerking blijkt uit het derde lid van artikel 4 VEU, dat de Unie en de lidstaten verplicht tot loyale samenwerking en bovendien de verplichting van de lidstaten beklemtoont om alle maatregelen te treffen om de naleving van hun verplichtingen op grond van het Unierecht te verzekeren naast de vergemakkelijking van de vervulling van de taak van de Unie en het zich onthouden van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.
D.
Democratie
2-18. Titel II van het VEU bevat een bepaling over het Unieburgerschap (art. 9), dat meer in detail wordt geregeld in het VWEU, en handelt voorts over de zgn. democratische beginselen. 2-19. Volgens artikel 10, lid 1, VEU is de Unie gegrond op de representatieve democratie. Die blijkt, volgens het tweede lid van dit artikel, tweezijdig te zijn: de rechtstreekse vertegenwoordiging van de burgers in het Europees Parlement en de vertegenwoordiging van de lidstaten in de Europese Raad en de Raad (waaraan wordt toegevoegd dat de regeringen van de lidstaten, die hen in de Raad vertegenwoordigen, zelf verantwoording zijn verschuldigd aan hun nationale parlement of hun burgers). 2-20. Naast de beklemtoning van de representatieve democratie, bevestigt artikel 10 ook de participatie: het recht van elke burger om aan het democratisch bestel van de EU deel te nemen (lid 3). Politieke partijen, vermeld in lid 4, kunnen daartoe uiteraard bijdragen, maar artikel 11 vermeldt ook andere mechanismen: publiek debat, dialoog met representatieve organisaties en het maatschappelijk middenveld en het zgn. burgerinitiatief. 2-21. Artikel 12 VEU beklemtoont ten slotte de actieve bijdrage, op verschillende manieren, van de nationale parlementen tot de goede werking van de Unie. Het is zeker zo dat de democratiseringsbeweging die de EU heeft doorgemaakt, niet enkel tot uiting komt in de toegenomen macht van het Europees Parlement, maar ook in de steeds toegenomen erkenning van de bijdrage van de nationale parlementen. Toch lijkt het ons dat de versterking van het democratisch karakter van de EU zich in de eerste plaats op het Europees institutioneel niveau zelf moet richten, en vooral op de positie van het Europees Parlement.
E.
Overige bepalingen van het VEU
2-22. Titel III van het VEU is gewijd aan de instellingen van de EU. Na de exhaustieve opsomming van de 7 instellingen in artikel 13, met in lid 2 een referentie aan de beginselen van bevoegdheidstoedeling en loyale samenwerking, volgen in de artikelen 14 tot 19 een aantal kernbepalingen omtrent het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Commissie en het Hof van Justitie van de EU. Meer specifieke bepalingen, evenals de regels omtrent de overige instellingen en organen van de Unie, zijn vervat in het VWEU. 2-23. Titel IV van het VEU bestaat uit één artikel, artikel 20 (dat op zijn beurt verder verwijst naar de meer gedetailleerde bepalingen van art. 326-334 VWEU), dat wordt gewijd aan de zgn. nauwere samenwerking. Dit mechanisme laat differentiatie en de samenstelling van een voortrekkersgroep toe: een groep
Intersentia
19
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
van ten minste 9 lidstaten kan, in overeenstemming met bepaalde procedures en voorwaarden, gemachtigd worden om een verdergaande mate van integratie te realiseren dan de andere lidstaten. Voorwaarden zijn o.m. dat de nauwere samenwerking het integratieproces moet versterken en te allen tijde moet openstaan voor alle lidstaten. Van dit mechanisme is tot op heden al enkele malen gebruikgemaakt. 2-24. Titel V van het VEU bevat in een eerste hoofdstuk enkele algemene bepalingen betreffende het extern optreden van de Unie (art. 21-22) en in een tweede hoofdstuk specifieke bepalingen betreffende het GBVB (art. 23-46). De algemene bepalingen, die gelden voor elk internationaal optreden van de EU, refereren aan beginselen en doelstellingen die complementair zijn met de waarden vermeld in artikel 2 VEU en de doelstellingen vermeld in artikel 3, lid 5, VEU (supra nrs. 2-8 – 2-12). Opvallend is de herhaalde klemtoon op democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de naleving van de beginselen van het internationaal recht en op de samenhang van het volledige extern optreden van de Unie enerzijds en de samenhang tussen dat extern optreden en het beleid van de Unie op andere terreinen anderzijds. Een belangrijke rol komt toe aan de Europese Raad, die, met eenparigheid, de strategische belangen en doelstellingen van het externe beleid van de EU vaststelt. De opname van een gedetailleerd tweede hoofdstuk in deze titel, dat gedetailleerde bepalingen omtrent het GBVB bevat, kan op het eerste gezicht verrassen. Dit is immers het enige beleidsdomein waarvoor het VEU dergelijke uitvoerige regeling bevat; voor de andere beleidsdomeinen zijn de vergelijkbare bepalingen te vinden in het VWEU. Bij nader toezien is de gekozen aanpak echter niet zo onlogisch: het GBVB, dat ook het gemeenschappelijk defensiebeleid bevat, heeft nog steeds de intergouvernementele kenmerken van de vroegere ‘tweede pijler’ behouden. Bij de onderhandelingen over het Verdrag van Lissabon ontbrak het politieke draagvlak om dit beleidsdomein, zelfs met eventuele nuances en afwijkingen, onder te brengen onder de typisch supranationale aanpak die de overige beleidsdomeinen van de Unie (grotendeels) kenmerkt. Het GBVB is met andere woorden een buitenbeentje in het Europese integratieproces gebleven, met eigen instrumenten en een afwijkende rol voor de diverse instellingen (zowel inzake besluitvorming als inzake rechtsbescherming). 2-25. De slotbepalingen van het Unieverdrag (Titel VI, art. 47-55) zijn niet onbelangrijk. Enkele ervan werden reeds vermeld (supra nrs. 2-2, 2-6 en 2-9 – 2-11). Daarnaast bevat deze titel nog enkele bepalingen die uiteenlopende zaken regelen. Artikel 48 VEU behandelt de verdragsherziening. Het voorziet in een “gewone herzieningsprocedure”, doorgaans met de tussenkomst van een “Conventie” en steeds met de tussenkomst van een intergouvernementele conferentie (IGC), die in onderlinge overeenstemming de wijzigingen vaststelt, die vervolgens door alle lidstaten moeten worden bekrachtigd. Daarnaast voorziet artikel 48 in twee “vereenvoudigde herzieningsprocedures” voor specifieke onderwerpen: wijzigingen van het derde deel van het VWEU middels een eenparig besluit van de Europese Raad dat moet worden goedgekeurd door alle lidstaten overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen (art. 48, lid 6) en eenparige besluiten van de Europese Raad, met goedkeuring van het Europees Parlement en bezwaarmogelijkheid voor de nationale parlementen, tot overgang van eenparigheidseis naar besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, of van een bijzondere wetgevingsprocedure naar de gewone wetgevingsprocedure (art. 48, lid 7, VEU). Artikel 50 VEU regelt de procedure tot terugtrekking van een lidstaat uit de EU, en werd een eerste maal toegepast op de zgn. Brexit, de in het vooruitzicht gestelde terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie (supra nr. 1-34). Minstens werd hierbij duidelijk dat de normaal voorziene terugtrek-
20
Intersentia
Hoofdstuk 2. Algemeen overzicht van het Unierecht en wegwijs in de Verdragen
kingstermijn van twee jaar, zoals die is voorzien in artikel 50, lid 3, VEU en die weliswaar verlengd kan worden, ultrakort is om de grote verwevenheid tussen de lidstaten te ontwarren. De exit van een lidstaat is immers niet enkel een formidabele bron van juridische vraagstukken, maar noopt ook tot belangrijke politieke beslissingen over zijn toekomstige betrekkingen met de Unie. 2-26. Artikel 52 VEU regelt het geografische toepassingsgebied van de Verdragen. Artikel 53 bepaalt dat het VEU voor onbeperkte tijd is gesloten.
2. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 2-27. Net zoals het VEU, bevat het VWEU een preambule en vervolgens een eerste artikel, waarin wordt bevestigd dat dit laatste Verdrag dezelfde juridische waarde heeft als het VEU en dat de Unie op beide Verdragen is gegrondvest. Het Eerste deel van het VWEU is voorts gewijd aan “de beginselen”; nadien volgen nog zes delen, vaak met onderverdelingen in titels, hoofdstukken en afdelingen. Hierna volgt een kort overzicht. Vele bepalingen van het VWEU worden verder in dit boek nader toegelicht.
A.
Eerste deel: De beginselen
2-28. Na het eerste artikel, bevat het Eerste deel van het VWEU twee titels. De eerste titel, die een grote verduidelijking inhoudt in vergelijking met het vroegere EG-Verdrag, bevat in de artikelen 2-6 een bondig maar duidelijk overzicht van de verschillende categorieën van bevoegdheden van de Unie en de gebieden waarvoor die respectieve bevoegdheden gelden. 2-29. De tweede titel van het Eerste deel is gewijd aan zgn. algemeen toepasselijke bepalingen (art. 7-17). Dit betreft o.m. de noodzaak aan samenhang tussen de verschillende beleidsmaatregelen en optredens van de Unie (rekening houdend met haar doelstellingen en met inachtneming van het in art. 4, lid 1, en art. 5, leden 1 en 2, VEU vermelde beginsel van bevoegdheidstoedeling), de transparantie van het optreden van de Unie en de bescherming van persoonsgegevens maar ook een aantal ‘horizontale’ clausules die eisen, aandachtspunten en doelstellingen formuleren waarmee in de verschillende, uiteenlopende beleidsdomeinen van de Unie rekening moet worden gehouden, o.m. de gelijkheid van mannen en vrouwen, sociale doelstellingen, bestrijding van discriminatie, milieu- en consumentenbescherming en dierenwelzijn.
B.
Tweede deel: Non-discriminatie en burgerschap van de Unie
2-30. Een kernbepaling van het Unierecht is te vinden in artikel 18 VWEU: het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit. Deze rechtstreeks werkende bepaling wordt in artikel 19 aangevuld met een rechtsgrondslag voor de Unie om passende maatregelen te nemen om andere vormen van discriminatie – op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid – te bestrijden. 2-31.
De overige bepalingen van dit korte deel (art. 20-25 VWEU) zijn gewijd aan het Unieburgerschap.
Intersentia
21
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
C.
Derde deel: Het beleid en intern optreden van de Unie
2-32. Het erg omvangrijke Derde deel van het VWEU (art. 26-197) biedt een overzicht van de erg diverse beleidsdomeinen waarop de EU actief is. Het VWEU omschrijft in dit deel niet enkel de gebieden waarop de Unie optreedt, maar ook de wijze waarop zij dit doet, met nadere bepaling van de betrokken bevoegdheden, instrumenten en doelstellingen. De bepalingen in dit deel zijn erg divers: vaak hebben ze een eerder institutioneelrechtelijke inslag en vormen ze de grondslag voor secundair Unierecht, maar dit deel bevat ook directe verbodsbepalingen (bv. inzake de interne markt of het mededingingsbeleid). 2-33. In dit deel treft men kernstukken van het Unierecht aan, zoals de interne markt, het mededingingsrecht, harmonisatie, het economisch en monetair beleid en de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Daarnaast worden ook titels gewijd aan o.m. werkgelegenheid, sociale politiek, cultuur, volksgezondheid, consumentenbescherming, industrie, onderzoek, milieu, energie, toerisme en civiele bescherming. 2-34. De opsomming in één deel, en vaak volgens een enigszins vergelijkbaar patroon, van deze uiteenlopende beleidsdomeinen waarvoor de Unie bevoegd is, verbergt tot op zekere hoogte het uiteenlopende karakter van deze bevoegdheden. Steeds moeten deze bepalingen samen worden gelezen met de categorisering van bevoegdheden in de artikelen 2-6 VWEU. Daar wordt, om slechts enkele voorbeelden te geven, het mededingingsbeleid vermeld als een exclusieve Uniebevoegdheid (art. 3, lid 1, onder b)), het milieubeleid als een gedeelde bevoegdheid (art. 4, lid 2, onder e)) en cultuur als een van de domeinen waarin de Unie slechts bevoegd is om het optreden van de lidstaten “te ondersteunen, te coördineren of aan te vullen” (art. 6, onder c)). En ook tussen de gebieden die onder eenzelfde bevoegdheidstype vallen, bestaan er heel wat verschillen qua besluitvorming, instrumenten en, uiteraard, doelstellingen. Kortom, inzicht in de omvang en wijze van optreden van de EU in de beleidsdomeinen die het VWEU vermeldt, vergt telkens een nauwgezette studie van de relevante verdragsbepalingen.
D.
Vierde deel: De associatie van de landen en gebieden overzee
2-35. Het korte Vierde deel van het VWEU (art. 198-204) is gewijd aan de associatie met de EU van de niet-Europese landen en gebieden die bijzondere betrekkingen onderhouden met Denemarken, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk.25
E.
Vijfde deel: Extern optreden van de Unie
2-36. Het Vijfde deel van het VWEU (art. 205-222) regelt uiteenlopende onderwerpen van het extern optreden van de Unie. Het bevat geen specifieke bepalingen omtrent het GBVB, dat immers in het VEU aan bod komt, uitgezonderd de regeling omtrent beperkende maatregelen jegens derde landen of par25
22
Zie m.b.t. het Verenigd Koninkrijk, voor het geval dat de Brexit doorgaat (supra nr. 1-34), art. 3 van het Terugtrekkingsakkoord (Besluit (EU) 2019/1750 van de Raad van 21 oktober 2019 tot wijziging van Besluit (EU) 2019/274 betreffende de ondertekening, namens de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie. Het terugtrekkingsakkoord werd gepubliceerd in Pb.C., 12 november 2019, nr. 384 I, 1.
Intersentia
Hoofdstuk 2. Algemeen overzicht van het Unierecht en wegwijs in de Verdragen
ticulieren (art. 215). Wel vindt men hier o.m. de bepalingen over de exclusieve bevoegdheid van de EU voor externe handel, de zgn. gemeenschappelijke handelspolitiek (art. 206-207), naast bepalingen over de samenwerking met derde landen en humanitaire hulp (art. 208-214) en over de solidariteit tussen de lidstaten in geval van een terroristische aanval of een ramp (art. 222). Daarnaast wordt een belangrijke titel gewijd aan internationale overeenkomsten. Aangezien de EU rechtspersoonlijkheid heeft, kan ze zelf verdragen sluiten; haar concrete bevoegdheid daartoe en de procedure die moet worden gevolgd, worden geregeld in de artikelen 216-219 VWEU.
F.
Zesde deel: Institutionele en financiële bepalingen
2-37. Het omvangrijke Zesde deel van het VWEU, dat meer dan 100 artikelen telt, is onderverdeeld in drie titels. Titel I bevat, in de artikelen 223-309 VWEU, “institutionele bepalingen”, d.w.z. gedetailleerde regels over de samenstelling en werkwijze van de zeven instellingen van de EU alsook hun rechtshandelingen en de wijze waarop die worden vastgesteld, de adviesorganen Economisch en Sociaal Comité en Comité van de Regio’s en de Europese Investeringsbank. Titel II bevat de zgn. financiële bepalingen (art. 310-325 VWEU). De klemtoon ligt hier op de begroting van de Unie, met o.m. bepalingen over de “eigen middelen” van de Unie, het meerjarig financieel kader, de begrotingsprocedure en de uitvoering van de begroting en kwijting. Titel III, ten slotte, werkt in de artikelen 326-334 VWEU de zgn. nauwere samenwerking, waarvan de basisbepaling is opgenomen in artikel 20 VEU (supra nr. 2-23), verder uit.
G.
Zevende deel: Algemene en slotbepalingen
2-38. Het Zevende deel, ten slotte, bevat bepalingen over erg diverse onderwerpen, gaande van de handelingsbevoegdheid van de EU en haar aansprakelijkheden tot de zetel en het taalgebruik van de instellingen. Relevant voor de afdwinging van het Unierecht is artikel 344 VWEU, op grond waarvan de lidstaten zich ertoe verbinden om een geschil betreffende de uitlegging of toepassing van de Verdragen niet op een andere wijze te doen beslechten dan in de Verdragen is voorgeschreven. Artikel 352 VWEU biedt een rechtsbasis voor een optreden van de Unie in ‘onvoorziene gevallen’, die wel vaker de inzet is van institutionele geschillen voor het Hof van Justitie. Krachtens zijn artikel 356 is het VWEU voor onbeperkte tijd gesloten.
3. Handvest van de grondrechten van de Europese Unie 2-39. Krachtens artikel 6, lid 1, VEU erkent de Unie de rechten, vrijheden en beginselen die zijn vastgesteld in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000, als aangepast op 12 december 2007, te Straatsburg, dat dezelfde juridische waarde als de Verdragen heeft. Dit Handvest is in 2000 “plechtig afgekondigd” door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie om “de bescherming van de grondrechten in het licht van de ontwikkelingen in de maatschappij, de sociale vooruitgang en de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen te versterken door die
Intersentia
23
Grondbeginselen van het recht van de Europese Unie
rechten zichtbaarder te maken”. De juridische status van het document was aanvankelijk onduidelijk, tot het Verdrag van Lissabon aan het (aangepaste) Handvest dezelfde kracht verleende als de Verdragen en het aldus ondubbelzinnig deel werd van het primaire recht van de EU. Vandaag verwijst het Hof van Justitie in zijn arresten geregeld naar het Handvest, en is het uitgegroeid tot een erkende, belangrijke bron van grondrechtenbescherming binnen de Europese Unie. 2-40. Hoewel op zich zonder juridische waarde, zijn de zgn. Toelichtingen bij het Handvest een belangrijk instrument voor de interpretatie ervan; volgens artikel 6, lid 1, VEU en de preambule van het Handvest zelf moeten zij terdege in acht worden genomen.
4. Protocollen en verklaringen 2-41. Krachtens artikel 51 VEU maken de protocollen een integrerend deel van de Verdragen uit. Er zijn momenteel 36 protocollen, kort of lang en handelend over de meest diverse onderwerpen. Gebruik van protocollen laat de lidstaten toe om bepaalde onderwerpen gedetailleerder uit te werken, zonder dat de Verdragen zelf ermee bezwaard worden.26 Bekende protocollen zijn o.m. deze over subsidiariteit27, het statuut van het Hof van Justitie28 en de zetel van de instellingen en organen.29 2-42. Anders dan deze protocollen, hebben de 65 verklaringen die aan de Verdragen zijn toegevoegd, geen juridische, maar louter een politieke waarde. Ook deze verklaringen behandelen de meest uiteenlopende thema’s. De inhoud ervan kan alle lidstaten aanbelangen, dan wel beperkt zijn tot de positie van één of meerdere lidstaten. Vijftien van deze verklaringen gaan overigens niet uit van de intergouvernementele conferentie, maar wel van individuele of enkele lidstaten.30 Hun politieke betekenis mag niet worden onderschat: het aannemen van verklaringen, die soms de politieke positie van een lidstaat verduidelijken of een politieke toezegging aan een of meerdere Staten inhouden, is bij verdragsonderhandelingen wel vaker een erg nuttig middel gebleken dat aanvankelijk terughoudende lidstaten heeft toegelaten toch hun goedkeuring aan voor hen gevoelige verdragswijzigingen te hechten.
5. Het recht van de Europese Unie online 2-43. De Europese Unie heeft uitstekende databanken en websites die, in alle officiële talen en dus ook het Nederlands, rijke informatiebronnen over zowel het beleid als het recht van de EU bevatten.
26
27 28 29
30
24
Vermeldenswaard is dat meerdere Protocollen (nrs. 15, 20, 21 en 30) bijzondere regels bevatten m.b.t. het Verenigd Koninkrijk, de lidstaat die zich wellicht binnenkort uit de EU zal terugtrekken (supra nr. 1-34). Protocol (nr. 2) betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid (‘Subsidiariteitsprotocol’). Protocol (nr. 3) betreffende het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Protocol (nr. 6) betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie (‘Zetelprotocol’). Vermeldenswaard is dat meerdere verklaringen (nrs. 63, 64 en 65) enkel door het VK werden gemaakt, de lidstaat die zich wellicht binnenkort uit de EU zal terugtrekken (supra nr. 1-34). Samen met Spanje maakte het VK ook verklaring nr. 55 over Gibraltar.
Intersentia
Hoofdstuk 2. Algemeen overzicht van het Unierecht en wegwijs in de Verdragen
2-44. De officiële website van de Europese Unie, www.europa.eu, bevat informatie en doorverwijzingen over alle beleidsdomeinen waarin de EU actief is, en heeft ook bijzondere aandacht voor het Unierecht. 2-45. Wat dit laatste betreft, is dé onlinebron bij uitstek www.eur-lex.europa.eu: een databank met alle mogelijke informatie, opnieuw in alle officiële talen, over het recht van de Europese Unie. Een handige zoekrobot laat toe om oude en recente bronnen te raadplegen: de Verdragen uiteraard, maar ook wetgeving, de arresten van het Hof van Justitie en het Publicatieblad. 2-46. Ten slotte kan worden verwezen naar de respectieve websites van het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad, de Commissie en het Hof van Justitie van de EU: www.europarl.europa.eu, www.consilium.europa.eu, www.ec.europa.eu en www.curia.europa.eu.
Intersentia
25