Relatievermogensrecht

Page 1

Het huwelijk is al lang niet meer de enige en zelfs niet de meest voorkomende samenlevingsvorm. De verschillende relatievormen, huwelijk, wettelijke en feitelijke samenwoning, bespreken we in deel I van dit boek. In het relatierecht (deel II) behandelen we de wettelijke regels van het samenwonen en de gezinsbescherming bij elk van deze relatievormen. In het relatievermogensrecht bestuderen we de vermogensrechtelijke gevolgen die ontstaan als twee mensen een duurzame relatie aangaan. In deel III gaan we in op de algemene context voor elk van de relatievormen. In delen IV en V zoomen we in detail in op het vermogensrecht bij huwelijk en samenwoning. Het omvangrijkste deel van het boek blijft gereserveerd voor het huwelijksvermogensrecht (deel IV). De analyse is grondig en up-to-date. De nieuwe regels van de Huwelijksvermogenswet 2018 zijn volledig geïntegreerd en komen uitvoerig aan bod: het wettelijk stelsel (de gemeenschap van aanwinsten), het huwelijkscontract, de conventionele aanpassingen aan het stelsel van gemeenschap, de thans wettelijk verankerde theorie van de huwelijksvoordelen en het stelsel van scheiding van goederen, met onder meer een grondige analyse van het nieuwe wettelijk regime van de scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten. In deel V komt het samenwoningsvermogensrecht aan bod, zowel de wettelijke regels als de mogelijke contractuele regelingen, en uiteraard ook het belangrijke probleem van schuldvorderingen tussen samenwoners bij relatiebreuk.

Relatievermogensrecht [druk].indd 1

DEKKERS CASMAN VERBEKE ALOFS

RELATIE VERMOGENS RECHT

RELATIE VERMOGENS RECHT

René DEKKERS Hélène CASMAN Alain Laurent VERBEKE Elisabeth ALOFS

29/01/19 09:15


RELATIEVERMOGENSRECHT



RELATIEVERMOGENSRECHT RENÉ DEKKERS† HÉLÈNE CASMAN ALAIN LAURENT VERBEKE ELISABETH ALOFS

Antwerpen – Cambridge


Relatievermogensrecht René Dekkers, Hélène Casman, Alain Laurent Verbeke en Elisabeth Alofs

© 2019 Intersentia Antwerpen – Cambridge www.intersentia.be

ISBN 978-94-000-1017-8 D/2019/7849/28 NUR 822

Alle rechten voorbehouden. Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande toestemming van de uitgever. Ondanks alle aan de samenstelling van de tekst bestede zorg, kunnen noch de auteurs noch de uitgever aansprakelijkheid aanvaarden voor eventuele schade die zou kunnen voortvloeien uit enige fout die in deze uitgave zou kunnen voorkomen.


OVER DE AUTEURS

René Dekkers (1909-1976) begon zijn academische loopbaan in 1936 als hoogleraar Romeins recht, na het behalen van een aggregaat hoger onderwijs over La fiction juridique. Hij doceerde aan de Université libre de Bruxelles, aan de Vrije Universiteit Brussel en aan de Rijksuniversiteit Gent. Later doceerde hij ook burgerlijk recht en wijsbegeerte van het recht. In Gent was hij decaan van de faculteit rechten. Hij is ook rector van de universiteit van Lubumbashi in Congo geweest (1966-1970). Hij publiceerde over rechtsgeschiedenis (Bibliotheca belgica juridica) en rechtsvergelijking (Le droit privé des peuples). Hij werkte mee aan de monumentale Traité élémentaire de droit civil belge van zijn leermeester Henri De Page. In zijn beknopte en heldere stijl schreef hij zowel de Franstalige Précis de droit civil belge als het Nederlandstalige Handboek Burgerlijk Recht, telkens in drie delen. De Nederlandse versie werd in de periode 2005-2010 in vier delen herwerkt; daar hebben zowel Hélène Casman als Alain Laurent Verbeke toe bijgedragen. Hélène Casman (°1948) is emerita gewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), erenotaris en wetenschappelijk adviseur bij het advocatenkantoor Greenille by Laga. Aan de VUB was zij gedurende veertig jaar belast met het onderwijs in notarieel familierecht en doceerde er ook zakenrecht en gezins- en familiaal vermogensrecht. Ze creëerde er het vak vereffening & verdeling. Tot voor kort was ze er ook directeur van de opleiding notariaat. Zij was decaan van de rechtsfaculteit aan de VUB, evenals vice-rector Studentenbeleid. Zij was ook hoogleraar zakenrecht aan de Universiteit Antwerpen en gewoon hoogleraar notariaat aan de Université libre de Bruxelles (ULB). Ze is plaatsvervangend raadsheer in het hof van beroep van Brussel geweest en is nu nog plaatsvervangend vrederechter in Brasschaat. Door de voormalige minister van Justitie Annemie Turtelboom werd zij belast (2012-2014) met een opdracht tot het formuleren van voorstellen voor de hervorming van het familiaal vermogensrecht. Zij is actief lid van de expertencommissie erfrecht en relatievermogensrecht o.l.v. huidig minister van Justitie Koen Geens, en was in die hoedanigheid nauw betrokken bij de hervorming die resulteerde in de Erfwetten 2017 en 2018. Zij is door de minister aangesteld om de hercodificatie van het relatievermogensrecht, erfrecht en giften tot stand te brengen. Intersentia

v


Over de auteurs

Alain Laurent Verbeke (°1964) doceert sinds meer dan dertig jaar aan de KU Leuven nationaal, internationaal en notarieel familiaal vermogensrecht, bijzondere overeenkomsten, onderhandelen en bemiddelen, in de bachelor en master rechten en in de master notariaat. Hij is gewoon hoogleraar privaatrecht en onderhandelen & bemiddeling en directeur van het Rector Roger Dillemans Instituut Familiaal Vermogensrecht, tevens codirecteur van het Leuvens Centrum Notariaat en van het Instituut Contractenrecht. Aan de faculteit psychologie is hij covoorzitter van het Leuven Center for Collaborative Management (LCM). Hij is (co)promotor van talrijke doctoraten, in de rechten en in de psychologie. Hij is advocaat aan de balies van Brussel en Kortrijk, senior partner bij Greenille by Laga, gespecialiseerd in de begeleiding van private clients. Sinds 2007 is hij Visiting Professor of Law aan Harvard Law School en sinds 2008 Professor of Law aan UCP Lisboa Global School of Law. Hij is ook reeds twintig jaar gewoon hoogleraar privaatrecht en rechtsvergelijking aan Tilburg University. Hij ontving de Francqui Leerstoel (VUB, 2010-2011), de Van Oosterwyck Leerstoel notarieel recht (VUB, 2003) en de KBC Chair in Family Wealth aan de Antwerp Management School (2014-2015). In Harvard is hij verbonden aan het Program on Negotiation (PON). Hij is actief lid van de expertencommissie erfrecht en relatievermogensrecht o.l.v. huidig minister van Justitie Koen Geens, en was in die hoedanigheid nauw betrokken bij de hervorming die resulteerde in de Erfwetten 2017 en 2018. Zie meer op www.law.kuleuven.be/fvr/nl/pdf/cvALV. Elisabeth Alofs (°1979) is docente aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB), waar zij onder meer de vakken gezins- en familiaal vermogensrecht, vereffening & verdeling en notarieel familierecht doceert en directeur is van de opleiding notariaat. Zij is tevens als academisch medewerker verbonden aan de onderzoeksgroep Persoon & Vermogen van de Universiteit Antwerpen. Haar onderzoek situeert zich in het familierecht en het socialezekerheidsrecht en in het bijzonder op het snijvlak van beide rechtsgebieden. In dat domein schreef zij ook haar proefschrift: Bescherming bij ontbinding van het huwelijk. Een onderzoek naar de houdbaarheid van het overlevingspensioen, het echtscheidingspensioen en de uitkering na echtscheiding. Onder meer naar aanleiding van haar proefschrift werd in 2014 de regeling inzake het overlevingspensioen hervormd. Zie meer op www.vub.ac.be/people/elisabeth-alofs. vi

Intersentia


INHOUD

Over de auteurs. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . v Algemene bibliografie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . xi DEEL I. RELATIEVORMEN. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1 DEEL II. RELATIERECHT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7 Hoofdstuk 1. Wettelijke regeling van het samenwonen. . . . . . . . . . . . 11 Afdeling I – Feitelijk samenwonen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11 Afdeling II – Wettelijk samenwonen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13 Afdeling III – Huwelijks samenwonen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16 Hoofdstuk 2. Gezinsbescherming in elke relatievorm . . . . . . . . . . . . 19 Afdeling I – Gezinsbescherming bij huwelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20 Afdeling II – Gezinsbescherming bij wettelijke samenwoning . . . . . . 27 Afdeling III – Gezinsbescherming bij feitelijke samenwoning . . . . . . 28 DEEL III. RELATIEVERMOGENSRECHT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31 Hoofdstuk 1. Bij iedere relatie hoort een relatievermogensrecht . . . 33 Hoofdstuk 2. Aanvullend huwelijksvermogensrecht . . . . . . . . . . . . . . 35 Hoofdstuk 3. Aanvullend relatievermogensrecht bij wettelijke samenwoning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39 Hoofdstuk 4. Aanvullend relatievermogensrecht bij feitelijke samenwoning. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 41

Intersentia

vii


Inhoud

DEEL IV. HUWELIJKSVERMOGENSRECHT . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43 Hoofdstuk 1. Wettelijk huwelijksstelsel: gemeenschap van aanwinsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47 Afdeling I – Het begrip aanwinsten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II – Het begrip gemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III – Essentiële kenmerken van een gemeenschap . . . . . . . . Afdeling IV – Eigen vermogens in een gemeenschapsstelsel. . . . . . . .

48 51 57 58

Hoofdstuk 2. Werking van de gemeenschap van aanwinsten als wettelijk stelsel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61 Afdeling I – Baten van de gemeenschap in het wettelijk stelsel . . . . . 61 Afdeling II – Baten van het eigen vermogen in het wettelijk stelsel . . 69 Afdeling III – Professionele goederen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 84 Afdeling IV – Levensverzekeringen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 97 Afdeling V – Bewijs . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 108 Afdeling VI – Schulden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 112 Afdeling VII – Rechten van de schuldeisers . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 Afdeling VIII – Bestuur. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 124 Afdeling IX – Beschermingsmaatregelen en sancties. . . . . . . . . . . . . 131 Afdeling X – Ontbinding, vereffening en verdeling. . . . . . . . . . . . . . 135 § 1. Ontbinding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 140 § 2. Vereffening en verdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 143 § 3. Vergoedingsrekeningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 147 § 4. Verrekening van de lasten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 157 § 5. Beheer van de onverdeeldheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 158 § 6. Verdeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 159 § 7. Heling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 166 § 8. Kosten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 167 § 9. Schulden tussen echtgenoten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168 § 10. Toepassing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168 Hoofdstuk 3. Huwelijksovereenkomst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173 Afdeling I – Huwelijksovereenkomst, huwelijksvoorwaarden of huwelijkscontract. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 173 Afdeling II – Huwelijksovereenkomst vóór het huwelijk . . . . . . . . . . 174 viii

Intersentia


Inhoud

Afdeling III – Wijziging van de oorspronkelijke keuze . . . . . . . . . . . Afdeling IV – Bekwaamheidsvereiste . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V – Contractvrijheid en grenzen daarvan . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI – Vormvoorwaarden voor alle huwelijksovereenkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VII – Kenbaarheid en uitwerking . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

175 176 177 183 185

Hoofdstuk 4. Conventionele gemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 187 Afdeling I – Afwijken van de wettelijke gemeenschap . . . . . . . . . . . . Afdeling II – Inbreng . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III – Anticipatieve inbreng . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV – Algehele gemeenschap . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V – Beperkte gemeenschap. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI – Clausules van vereffening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VII – Clausules van verdeling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VIII – Verblijvingsbeding. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

189 192 196 197 199 202 206 208

Hoofdstuk 5. Huwelijksvoordelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211 Hoofdstuk 6. Scheiding van goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 223 Afdeling I – De scheiding van goederen als huwelijksstelsel . . . . . . . 225 Afdeling II – Werking van het stelsel van zuivere scheiding van goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227 § 1. Scheiding van actief . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 227 § 2. Scheiding van passief . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 229 § 3. Scheiding van bestuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 231 § 4. Onverdeeldheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 234 § 5. Schuldvorderingen tussen echtgenoten . . . . . . . . . . . . . . . . . 239 § 6. De aankoop van de gezinswoning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 245 Afdeling III – Wettelijke correcties op de koude uitsluiting . . . . . . . 248 Afdeling IV – Contractuele correcties op de koude uitsluiting . . . . . 253 § 1. Het grote misverstand rond de keuze voor een scheiding van goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 253 § 2. De rol van de notaris . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 256 § 3. Correcties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 257 § 4. Externe correcties. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 259 § 5. Het toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen . . . . . 261 § 6. Interne correcties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 263 Intersentia

ix


Inhoud

Afdeling V – Scheiding van goederen met wettelijke verrekening van aanwinsten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 1. Wettelijke verankering en basisregels . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 2. Het aanvangsvermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 3. Het eindvermogen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . § 4. De verrekenvordering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI – Scheiding van goederen met louter conventionele verrekenbedingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VII – Rechterlijke billijkheidscorrectie . . . . . . . . . . . . . . . .

265 265 267 270 274 278 283

DEEL V. SAMENWONINGSVERMOGENSRECHT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 293 Hoofdstuk 1. Wettelijk (vermogensrechtelijk) kader voor samenwoners . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299 § 1. Bij wettelijke samenwoning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 299 § 2. Bij feitelijke samenwoning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 303 Hoofdstuk 2. Samenwoningsovereenkomst voor samenwoners . . . . 305 Hoofdstuk 3. Schuldvorderingen tussen samenwoners . . . . . . . . . . 315

x

Intersentia


ALGEMENE BIBLIOGRAFIE

Naar deze werken wordt doorgaans niet meer verwezen in de beknopte bibliografieën bij de aanvang van ieder hoofdstuk. Familiaal vermogensrecht (algemeen) Barbaix, R., “Actuele ontwikkelingen familiaal vermogensrecht 2017” in Tendensen Vermogensrecht 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 1-66. Barbaix, R., Handboek familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2018, 1026 p. Barbaix, R., Familiaal vermogensrecht in essentie, Antwerpen, Intersentia, 2018, 422 p. Barbaix, R. en Verbeke, A.L. (eds.), Actuele knelpunten familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 220 p. Barbaix, R. en Verbeke, A.L., Kernbegrippen familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2014, 318 p. Casman, H., Notarieel familierecht, Gent, Mys & Breesch, 1991, 654 p. Casman, H., Notarieel familierecht: studenteneditie 2015, Herentals, Knops Publishing, 472 p. Dekkers, R. en Casman, H., Handboek burgerlijk recht, IV, Huwelijksstelsels, erfrecht en giften, Antwerpen, Intersentia, 2010, 997 p. Dekkers, R., Casman, H., Verbeke, A.L. en Alofs, E., Erfrecht & Giften – De nieuwe Erfwetten 2017 en 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, 364 p. Dekkers, R., Handboek van burgerlijk recht, Deel III, Huwelijksstelsels, erfrecht en giften, Antwerpen, Standaard, 1971, 892 p. Pintens, W., Declerck, C., Du Mongh, J. en Vanwinckelen, K., Familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2010, 1345 p. Verbeke, A., “De legitieme ontbloot of dood? Leve de echtgenoot!”, TPR 2000, 1111-1236 en in Serie Ars Notariatus CXIII, Deventer, Kluwer, 2002, 2de herziene editie, IX+99 p. (http://ssrn.com/abstract=1753186). Verbeke, A. e.a. (eds.), Handboek Estate planning, Algemeen deel. 7 delen, Brussel, Larcier, 2004, 1e editie en 2009, 2e herziene editie. Verbeke, A.L., “A new deal for Belgian Family Property Law” in Liber amicorum Hélène Casman, Antwerpen, Intersentia, 2013, 461-493 (http://ssrn.com/abstract=2312659). Zie tevens: – de overzichten van rechtspraak in TPR, RCJB en (Les dossiers du) JT; – de periodieke overzichten van rechtspraak en rechtsleer in Rechtskroniek voor het Notariaat, Patrimonium en Tendensen Vermogensrecht; – de periodieke bundeling van rechtspraak in Verbeke, A.L. e.a. (eds.), Rechtspraakfiches Familiaal Vermogensrecht, edities 1 en 2 in Bibliotheek Estate Planning, edities 3 tot 7 in Tijdschrift Estate Planning (Intersentia); – de bijdragen in BEP – Bibliotheek Estate Planning (Intersentia); – de bijdragen in TEP – Tijdschrift Estate Planning (Intersentia).

Intersentia

xi



DEEL I. RELATIEVORMEN



1. Drie mogelijke vormen voor een relatie. – In de huidige stand van onze wetgeving kan een koppel in België onder drie vormen samenwonen: feitelijk, wettelijk of binnen het huwelijk. Samenwonen betekent hier: in eenzelfde woning gehuisvest zijn, een gezamenlijke huishouding voeren (de kosten van huisvesting, voeding, gezondheidszorg, vrijetijdsbesteding enz. delen) en onderlinge solidariteit tonen. Met een koppel wordt hier bedoeld: twee volwassen personen, ongeacht hun geslacht, die omwille van een persoonlijke, emotionele band ervoor gekozen hebben om binnen een intieme relatie een duurzame levensgemeenschap tot stand te brengen. 2. Het huwelijk nog steeds voorop. – Bij de invoering van het Burgerlijk Wetboek in 1804 was het huwelijk voor de wetgever de enige denkbare vorm van samenwoning. Het was bovendien voorbehouden aan de relatie tussen een man en een vrouw; homoseksuele relaties werden doodgezwegen. Samenwonen zonder gehuwd te zijn werd beschouwd als onfatsoenlijk. Het gebeurde wel, maar met grote afkeuring, zowel wettelijk als maatschappelijk. Hoewel deze benadering vooral op het einde van de vorige eeuw wijzigde, werkt ze in de actuele wetgeving toch nog opvallend sterk door. Zo zien we dat het actuele recht het huwelijks samenwonen nog steeds erg formeel benadert. Er zijn heel wat voorwaarden die vervuld moeten worden. Het huwelijk moet plechtig aangegaan worden. De wet bepaalt zelf welke verplichtingen daaruit voor het echtpaar ontstaan. Als er geen huwelijksovereenkomst wordt gesloten, brengt het huwelijk zeer ingrijpende gevolgen mee voor het vermogen van de echtgenoten, omdat er een (huwelijks)gemeenschap tot stand komt. Als de echtgenoten het huwelijk willen beëindigen, kan dat enkel door een echtscheidingsprocedure. Het gaat niet louter om een contract dat door de wederzijdse wil van de contractpartijen kan worden beëindigd. Alleen een rechter kan bij vonnis het huwelijk door echtscheiding ontbonden verklaren. Toch is de wetgeving met betrekking tot het huwelijk sinds 1804 ingrijpend gewijzigd. De invoering van het homohuwelijk in 20033 is daar het meest duidelijke voorbeeld van. Deze invoering biedt niet alleen een juridisch kader voor het samenwonen van twee mannen of twee vrou-

3

Wet 13 februari 2003 tot openstelling van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht en tot wijziging van een aantal bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, BS 28 februari 2003.

Intersentia

3


Deel I. Relatievormen

wen, dat volkomen identiek is aan het juridisch kader dat voor een man en een vrouw bestaat. Het bevestigt ook dat het huwelijk niet exclusief erop gericht is het juridisch kader te scheppen waarin kinderen ter wereld worden gebracht: het geeft tevens juridisch erkenning aan de relatie, los van het feit of het koppel samen kinderen heeft of niet. 3. De wettelijke samenwoning ingevoerd. – De verklaring van wettelijke samenwoning werd in 1998 ingevoerd als een soort minihuwelijk.4 Er zijn veel minder formaliteiten, veel minder verplichtingen en de beëindiging ervan is veel minder omslachtig. Oorspronkelijk werden er dan ook, logischerwijze, veel minder gevolgen aan verbonden, maar ook hier is er een evolutie waar te nemen. Wettelijke samenwoners roepen immers almaar meer in dat ze dezelfde rechten moeten hebben als gehuwden. De rechtspraak (onder meer van het Grondwettelijk Hof) volgt hen daarin tot op een zekere hoogte, maar niet altijd. Maar ook de wetgever, en dan vooral de fiscale wetgever, redeneert in die zin: in het fiscaal recht is de expliciete assimilatie tussen huwelijk en wettelijke samenwoning het grootst. Opvallend is verder dat de wettelijke samenwoning ook voor nauwe verwanten openstaat (ouder met kind of broer met broer bv.). Deze mogelijkheid tast de integriteit van het begrip wettelijke samenwoning aan als statuut voor een samenwonend koppel in een intieme relatie. Het is ook erg moeilijk rechtsvergelijkend of in internationale context te verantwoorden dat een regeling die bedoeld is voor koppels, op dezelfde wijze op andere samenwoners kan worden toegepast.5 4. De civielrechtelijk niet geregelde feitelijke samenwoning. – De feitelijke samenwoning werd vijftig jaar geleden in het familierecht nog als ongeoorloofd beoordeeld. Hoewel feitelijke samenwoners principieel iedere formele verbintenis vermijden, is hun relatie toch een realiteit, die ook de wetgever niet langer kan ontkennen of miskennen. Met deze informele relatie wordt al relatief lang rekening gehouden in het socialezekerheidsrecht (bv. voor de kinderbijslagregeling, de ziekte- en in-

4

5

4

Wet 23 november 1998 tot invoering van de wettelijk samenwoning, BS 12 januari 1999, in werking getreden op 1 januari 2000. Sommige auteurs wijzen evenwel op de mogelijkheid om de wettelijke samenwoning, zoals ze nu door de Belgische wet is geconcipieerd, ook aan te wenden om een structuur te verlenen aan een zorgrelatie, ten voordele van oudere of zwakkere meerderjarige personen over wie een niet-familielid zich ontfermt, bijvoorbeeld.

Intersentia


Deel I. Relatievormen

validiteitsverzekering en de werkloosheidsverzekering, maar dan weer niet voor de pensioenvoorzieningen of voor de arbeidsongevallen- en beroepsziekteverzekeringen), omdat het socialezekerheidsrecht zich richt op feitelijke situaties en minder aandacht besteedt aan de juridische of geformaliseerde vorm van familiale situaties. Ook de familierechtelijke rechtspraak, en daarbij aansluitend de wetgever, erkennen traag maar zeker dat aan een feitelijke relatie juridische gevolgen verbonden mogen worden, zij het in beperkte mate. De wetgever wil evenwel, zo luidt het, ook de vrijheid eerbiedigen van zij die deze relatievorm juist hebben gekozen omdat er geen juridische gevolgen aan gekoppeld worden. Daarbij verwaarloost de wetgever echter dat de keuze om een relatie aan te gaan wel degelijk bestaat, maar dat de keuze om deze relatie in de ene of de andere wettelijk voorziene vorm te gieten, integendeel niet altijd vrij is. De relatievorm kan door één van de levensgenoten aan de andere zijn opgedrongen: omdat hij of zij niet wil trouwen bijvoorbeeld, terwijl de andere dat wel degelijk wil. Sommigen noemen dat ‘het wilsgebrek van de liefde’.6

6

A.L. Verbeke, “Het wilsgebrek van de liefde”, TEP 2015, 100-108 (http://ssrn.com/ abstract=2673589).

Intersentia

5



DEEL II. RELATIERECHT



Algemeen Baeteman, G., “Het primair huwelijksstelsel”, TPR 1978, 253-266. Forder, C. en Verbeke, A., Gehuwd of niet, maakt het iets uit?, Antwerpen, Intersentia, 2005, 649 p. Goossens, E., “Primair huwelijksvermogensstelsel” in Patrimonium 2012, Antwerpen, Intersentia, 2012, 3-8. Huysmans, H., “Dringende en voorlopige maatregelen tijdens het huwelijk en tijdens de echtscheiding” in Handboek voor de advocaat-stagair 2012-2013. Familierecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 7-94. Leleu, Y. en Laruelle, J., “Examen de jurisprudence (2006-2017). Régimes matrimoniaux”, RCJB 2018, afl. 3, 307-514. Meesters, B., “Primair huwelijksvermogensrecht” in Patrimonium 2014, Brugge,die Keure, 2014, 3-6.

Bijdrageplicht Baeteman, G., “Le statut juridique des immeubles acquis conjointement par deux époux séparés de biens” (noot onder Rb. Brussel 18 juni 1964), RCJB 1971, 202-215. Casman, H., “Bijdrage in de lasten van het huwelijk” in Huwelijksvermogensrecht, 1996, I.10, 20 p. Casman, H., noot onder Cass. 22 april 1976, RW 1976-77, 997-1003. Dom, I., “Solidariteit tussen feitelijk samenwonende partners”, Not.Fisc.M. 2018, afl. 2, 30-42. Du Mongh, J., “Het Hof van Cassatie redt de klussende echtgenoot, familie en vrienden. Pleidooi voor een gezond verstand” (noot onder Cass. 30 januari 2014), T.Fam. 2016, afl. 3, 60-65. Gimenne, C., “L’indemnisation de l’industrie personnelle d’un époux déployée au profit d’un bien du patrimoine conjugal”, RTDF 2001, 407-430. Leleu, Y.H. “Examen de jurisprudence. Régimes matrimoniaux (1997-2005)”, RTDF 2007, i.h.b. 153-165. Sauvage, J., “Secours alimentaire, faute et lien de causalité: quelles nouveautés” (noot onder Cass. 5 juni 2014), Act.dr.fam. 2015, afl. 9, 190-194. Tainmont, F., “La portée juridique du devoir de contributionaux charges du mariage”, RTDF 1998, 565-590. Torfs, N., “Er wordt niet verwacht dat iemand zomaar werkt verricht in de handelszaak van zijn echtgenoot” (noot onder Gent 9 februari 2017), T.Fam. 2018, afl. 2, 58-62. Torfs, N., “Zijn werken uitgevoerd door een van de echtgenoten aan een eigen onroerend goed te beschouwen als zijn ‘bijdragen in de lasten van het huwelijk’?” (noot onder Cass. 5 juni 2014), TBBR 2014, afl. 5, 204-208. Torfs, N., “Gratis werken toch niet gratis?” (noot onder Luik 16 januari 2002), TBBR 2004, 327-333. Van Den Broeck, A., “Financiële gevolgen van arbeidsinspanningen door een echtgenoot aan een eigen goed van een van de echtgenoten, TEP 2015, afl. 3, 263-287. Van Thienen, A., “Is de klussende echtgenoot vergoeding verschuldigd aan het gemeenschappelijk vermogen voor werken die hij uitvoert aan een eigen onroerend goed?”, Not.Fisc.M. 2014, afl. 5-6, 142-147. Vieujean, E., “Les devoirs de secours et de contribution aux charges du mariage” in Rép. Not., Brussel, Larcier, 1997, 335-371.

Intersentia

9


Deel II. Relatierecht

Voisin, L., “Les charges du ménage dans les relations entre conjoints et à l’égard des tiers” in Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié, Brussel, Bruylant, 2005, 129-158. Verschelden, G., Boone, I., Brouwers, S., De Schrijver, L. en Van Thienen, A., “Overzicht van rechtspraak. Familierecht (2012-2016)”, TPR 2017, i.h.b. 986-1030.

Gezinswoning Arteschene, I., “Knelpunten op het kruispunt van het huurrecht en het familiaal vermogensrecht” in Knelpunten Huurrecht – Tien perspectieven. Reeks ‘Knelpunten contractenrecht’, nr. 10, Antwerpen, Intersentia, 2012, 37-94. Baeteman, G., “De bescherming van de gezinswoning”, TPR 1985, 325-381. Castelein, C. en Vanhove, K., “Tijd om te verhuizen? Bescherming van de gehuurde gezinswoning op crisismomenten binnen het huwelijk en de wettelijke samenwoning”, TPR 2003, 1563-1637. Du Mongh, J., “Oprichting van een vennootschap tijdens het huwelijk. Beperkingen vanuit het primair huwelijksregime. Oprichtersaansprakelijkheid”, TPR 1997, 73-132. Messine, C. en E. Roelens, “Het begrip ‘gezinswoning’ in het civiel en fiscaal recht: een huis met veel kamers? Belichting van enkele knelpunten in de notariële praktijk in het licht van de verscheidende invullingen en definities van het begrip ‘gezinswoning’ binnen de diverse rechtsgebieden”, Not.Fisc.M. 2017, 314-324. Tilleman, B., “De in vennootschap ingebrachte gezinswoning bij echtscheiding”, EJ 1996, 102-106. Tilleman, B., “De vennoten in echtscheiding”, Jura Falc. 1996, 53-69. Tobback, K., “Art. 215 BW” in Comm. Pers., Mechelen, Kluwer, losbl. Van Der Meersch, B., “Geldt de bescherming van de gezinswoning ook nog na inbreng ervan in een vennootschap?”, RW 1995-96, 885-888. Verbeke, A., “De bank en de gehuwde cliënt” in Actuele ontwikkelingen in de rechtsverhouding tussen bank en consument, Antwerpen, Maklu, 1994, 47-120 (http://ssrn.com/abstract=1860142). Vieujean, E., “Protection du logement familial” in Le logement familial, Diegem, Story, 1999, 35-112.

Huishoudelijke schulden (art. 222 BW) Adriaenssens, E. en Torfs, N., “Art. 222 BW” in Comm.Pers., Mechelen, Kluwer, losbl. Goegebuer, M., “In memoriam: de verhaalbaarheid van kosten van laatste ziekte via een zijdelingse onderhoudsvordering”, T.Fam. 2015, 211-217. Tainmont, F., “Les dettes de ménage: actualitésjurisprudentielles” in Trente années après la réforme des régimes matrimoniaux, Brussel, Bruylant, 2007, 1-25. Voisin, L., “Les charges du ménage dans les relations entre conjoints et à l’égard des tiers” in Différenciation ou convergence des statuts juridiques du couple marié et du couple non marié, Brussel, Bruylant, 2005, 129-158.

10

Intersentia


HOOFDSTUK 1. WETTELIJKE REGELING VAN HET SAMENWONEN

5. Civiele gevolgen van de relatie. – Voor de drie mogelijke vormen van samenwonen kan men nagaan hoe de civiele wetgever (het Burgerlijk Wetboek) de verschillende aspecten ervan regelt: hoe een dergelijke relatievorm start en welke voorwaarden daaraan zijn verbonden (toetreding), welke gevolgen daardoor ontstaan (rechten en plichten) en hoe de relatie wordt beëindigd (uittreding). Ten slotte wordt ook bepaald wat de effecten op het vermogen van het koppel zijn (de vermogensrechtelijke aspecten). 6. Verwijzing. – In dit boek bekijken we hoofdzakelijk dat laatste aspect: het relatievermogensrecht. Voor de andere aspecten (toetreding, rechten en plichten, uittreding) beperken we ons tot enkele hoofdlijnen en verwijzen we voor het overige naar het boek of de cursus waarin deze regeling uitvoeriger en grondiger aan bod komt, namelijk het gezins- en familierecht. We beginnen met de feitelijke samenwoning, omdat het vandaag in een relatie vaak zo start: eerst woont men samen, dan overweegt men eventueel een verklaring van wettelijke samenwoning, of gaat men trouwen. AFDELING I – FEITELIJK SAMENWONEN 7. Een louter feit. – Feitelijk samenwonen is een informeel gebeuren. Twee personen beslissen om samen te wonen, ze huren of kopen een woning, of de ene trekt bij de andere in: ze wonen samen. That’s it. Administratief horen beiden zich in het bevolkingsregister in te schrijven op hetzelfde adres, omdat ze beiden (officieel) op dat adres wonen.7 Daarbij wordt nader aangegeven of deze personen al of niet een gezin vormen. Een kotstudent kan immers ook op hetzelfde adres wonen als de huisbaas, maar daarom zijn zij nog niet ‘feitelijk samenwonend’. Er

7

Zie wet 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters, de identiteitskaarten, de vreemdelingenkaarten en de verblijfsdocumenten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen. Overtreding van de wet – en dus ook van de verplichting tot inschrijving daar waar men zijn hoofdverblijfplaats heeft – leidt tot het opleggen van geldboetes (art. 7).

Intersentia

11


Deel II. Relatierecht

wordt niet nagegaan wat de beweegredenen zijn om samen te wonen (affectieve relatie, affectief-seksuele relatie, een alleenstaande dochter die feitelijk samenwoont met haar zorgbehoevende bejaarde moeder enz.), noch zijn er bijkomende vormvereisten opgelegd. Het gaat om een louter feit. 8. Geen wettelijke regeling. – Feitelijk samenwonen wordt in het Burgerlijk Wetboek niet als relatievorm benoemd en dus ook niet als dusdanig geregeld. Dit betekent dat feitelijke samenwoners geen status verwerven waaraan wettelijke gevolgen verbonden zijn, bijvoorbeeld met betrekking tot alimentatie of erfrecht. Hier en daar vinden we in het Burgerlijk Wetboek wel een bepaling die verwijst naar het samenwonen (bv. in verband met adoptie, afstamming of afschaffing van de uitkeringsplicht na echtscheiding), maar het gaat steeds om losse regels die niet wijzen op structurerende bepalingen met betrekking tot het feitelijk samenwonen. De fiscale wetgeving (successierechten en registratierechten op schenkingen, in Vlaanderen ‘erfen schenkbelasting’ genoemd) en de wetgeving inzake sociale zekerheid (ziekte- en invaliditeitsverzekering, kinderbijslag en werkloosheidsverzekering, maar niet de regeling inzake overlevingspensioen bv.) houden er soms wel rekening mee. 9. Zelf regelen. – Als samenwonende partners aan hun relatie civielrechtelijke gevolgen willen verbinden, moeten ze daar dus zelf voor zorgen. Dit kan via een samenwoningscontract of een testament bijvoorbeeld. Wel zullen we onderzoeken of, en in welke mate, op grond van het gemeen recht in enige vorm van gezinsbescherming wordt voorzien (zie nr. 50). 10. Informele beëindiging. – De feitelijke samenwoning houdt even vormloos op als ze begon: zodra de partners niet meer op hetzelfde adres wonen, omdat een van hen vertrokken is of omdat ze zich beiden elders vestigen. Dit gebeurt in onderlinge overeenstemming of op initiatief van een van hen. De enige formaliteit die daarmee gepaard kan gaan, is de wijziging van de inschrijving in de bevolkingsregisters. Dit kan ook ambtshalve gebeuren, zonder dat men erom heeft gevraagd. 11. Geen alimentatie. – In een aanspraak op alimentatie is wettelijk niet voorzien. Indien het koppel een dergelijke aanspraak evenmin contrac12

Intersentia


Hoofdstuk 1. Wettelijke regeling van het samenwonen

tueel heeft bedongen, zal een van hen soms proberen ze van de rechter te krijgen. Hiervoor worden dan argumenten aangehaald als het recht op schadevergoeding (indien de omstandigheden van de breuk met een fout kunnen worden gelijkgesteld, die schade heeft veroorzaakt), het recht op (tijdelijke) voortzetting van een impliciet aangegane verbintenis en eventueel een natuurlijke verbintenis die in een civielrechtelijke verbintenis zou zijn omgezet.8 AFDELING II – WETTELIJK SAMENWONEN 12. Verklaring van wettelijke samenwoning. – Een wettelijke samenwoning komt tot stand door het afleggen van een verklaring voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, zoals voorgeschreven door artikel 1475 BW, waarin het koppel zijn wil bevestigt dat het wettelijk wil samenwonen. Hiervan wordt melding gemaakt in de bevolkingsregisters, maar er wordt geen akte van de burgerlijke stand opgemaakt. De wetgever beweerde immers dat de staat (in de zin van ‘staat van de persoon’ die zijn bekwaamheid en zijn bevoegdheid om in het rechtsverkeer op te treden nader bepaalt) door de wettelijke samenwoning niet gewijzigd zou worden zoals dit wel het geval is bij het huwelijk.9 Deze bewering is niet helemaal correct: de wettelijke samenwoning beïnvloedt immers wél de bevoegdheid in het rechtsverkeer (zie bv. de bescherming van de gezinswoning, nr. 47). 13. Verklaring is nog geen samenwoningscontract. – De verklaring van wettelijke samenwoning is een gezamenlijke verklaring, die ten onrechte wordt verward met een ‘samenwoningscontract’. Er is slechts sprake van een samenwoningscontract indien de samenwoners, die de verklaring hebben afgelegd of zullen afleggen, bovendien een (notarieel) contract afsluiten waarin ze bepaalde vermogensrechtelijke gevolgen vastleggen van hun relatie, net zoals gehuwden dat kunnen doen in een huwelijksovereenkomst. Evenmin als men het huwelijk en de huwelijksovereen8

9

Zie nader hierover S. Eggermont, Tweerelaties, Antwerpen, Intersentia, 2016, 162 e.v.; S. Brouwers, “De onderhoudsverplichting tussen samenwoners”, Notariaat 2008, 1-8; B. Scheers, Onderhoudsplicht na feitelijke samenleving in Notariële praktijkstudies, Mechelen, Kluwer, 2010, 182 p. In die zin ook: Cass. 17 januari 2013, Arr.Cass. 2013, 102, Pas. 2013, 92, concl. J. Genicot, Rev.trim.dr.fam. 2014, 72 en 92, RW 2013-14, 903, noot F. Swennen en T.Fam. 2015, 132, noot L. De Schrijver.

Intersentia

13


Deel II. Relatierecht

komst onderling mag verwarren, mag men de verklaring van wettelijke samenwoning en het samenwoningscontract onderling verwarren. 14. Gevolgen wat de persoon betreft. – Wettelijk zijn er geen persoonlijke verplichtingen die uit de wettelijke samenwoning ontstaan, zoals dat wel het geval is bij het huwelijk (samenwoning, getrouwheid en bijstand). Kunnen dergelijke verplichtingen wel contractueel worden aangegaan, en dus afdwingbaar worden gemaakt? Met betrekking tot de verplichtingen tot bijstand (een verplichting waaraan vooral een morele en affectieve dimensie wordt verleend) en tot getrouwheid (een verplichting om iets niet te doen: geen intieme relatie met een ander dan de eigen partner), wordt meestal ontkennend geantwoord, omdat het hier dus om louter persoonlijke verbintenissen gaat en niet om geldelijke of vermogensrechtelijke verplichtingen (waartoe de verplichting tot hulp soms gerekend wordt). Zo ook de verplichting tot samenwonen zelf. Dergelijke verplichtingen zijn immers aantastingen of minstens beperkingen van de persoonlijke vrijheid die alleen binnen het huwelijk kan worden beknot. 15. Gevolgen wat de vermogens betreft. – Samenwoners kunnen echter wel, zoals vermeld, een overeenkomst aangaan in verband met de vermogensrechtelijke en geldelijke gevolgen van hun relatie, dus onder meer betreffende de verplichting tot materiële of financiële hulp, zowel tijdens als na de relatie. Met betrekking tot de gevolgen van de beëindiging van de relatie, mag de geldelijke sanctie echter niet verbonden zijn aan enige verplichting tot voortzetten van de samenwoning, omdat de vrijheid om de relatie te verbreken onaangetast moet blijven. Wat wél zou kunnen, is een overeenkomst waarbij de ene zich tegenover de andere verbindt om de relatie niet abrupt te beëindigen, in die zin dat de levensgenoot hierdoor in (geldelijke) moeilijkheden zou geraken. Zo maakt men het verschil tussen, enerzijds, het niet-toegelaten beding ‘je mag me niet verlaten en als je dat toch doet moet je me betalen’ en, anderzijds, het toegelaten beding ‘ik ga niet meer werken, zodat ik beschikbaar ben om de kinderen op te voeden, om in je bedrijf mee te helpen, om voor je moeder te zorgen; als we dan uit elkaar gaan moet je me geldelijk helpen om de moeilijkheden die ik dan kan ondervinden om terug zelfstandig in mijn onderhoud te voorzien, te overwinnen of om de opgelopen schade te vergoeden.’. 16. Primair samenwoningsstelsel. – Daarenboven heeft de wet met betrekking tot de wettelijke samenwoning, net zoals bij het huwelijk, maar 14

Intersentia


Hoofdstuk 1. Wettelijke regeling van het samenwonen

anders dan bij de feitelijke samenwoning, regels vastgelegd over de organisatie van het gezinsleven (regeling over de gezinslasten, over de gezinswoning en over de gezinsbescherming): ze worden hierna besproken (nr. 46). Men spreekt in dat verband van een primair samenwoningsstelsel, te vergelijken met het primair huwelijksstelsel. 17. Erfrecht. – Sinds 2007 is er ook een beperkt erfrecht ingevoerd ten voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende levensgenoot of partner (hierna bij afkorting als LLP aangeduid), met de mogelijkheid om daarmee het erfrecht van de kinderen enigszins te beperken en toen10 ook om het erfrecht van de ascendenten uit te sluiten. 18. Fiscaal en socialezekerheidsrechtelijk. – Op fiscaal vlak is er een ver doorgevoerde gelijkschakeling van de situatie van wettelijke samenwoners met deze van gehuwden (directe belastingen, successiebelastingen in alle gewesten, schenkbelastingen in alle gewesten). Socialezekerheidsrechtelijk is de situatie van wettelijk of feitelijke samenwoners niet of nauwelijks te onderscheiden, op enkele belangrijke uitzonderingen na, zoals in de pensioenvoorzieningen en de arbeidsongevallen- en beroepsziektenverzekering. 19. Beëindiging van de relatie van wettelijke samenwoning. – Informeel uit elkaar gaan staat niet gelijk met beëindiging van de wettelijke samenwoning. Deze blijft immers wettelijk bestaan tot ze via een verklaring voor de ambtenaar van de burgerlijke stand is opgezegd. Dit gebeurt ofwel in onderling overleg (door het afleggen van een gezamenlijke verklaring voor de ambtenaar van de burgerlijke stand) of op initiatief van een van beiden (door het afleggen van een eenzijdige verklaring voor diezelfde ambtenaar). In dat laatste geval is de wettelijk voorziene procedure wel weinig fraai bedacht: een verklaring voor de ambtenaar van de burgerlijke stand die vervolgens bij deurwaardersexploot (!) wordt betekend (art. 1476, § 2 BW), en zonder opzeggingsperiode uitwerking krijgt. De wettelijke samenwoning eindigt verder ook door het overlijden en door het huwelijk (art. 1476, § 2 BW).

10

Door de Erfwet 2017 is de mogelijkheid tot onterving van ascendenten niet langer voorbehouden voor echtgenoten en wettelijk samenwonende levensgenoten, zie R. Dekkers, H. Casman, A.L. Verbeke en E. Alofs, Erfrecht & giften, De nieuwe erfwetten 2017 en 2018, Antwerpen, Intersentia, 2018, derde herwerkte editie, hierna verder aangehaald als Erfrecht & giften 2018.

Intersentia

15


Deel II. Relatierecht

20. Gevolgen van de beëindiging. – Net zoals bij feitelijk samenwonen zijn er na de beëindiging van het wettelijk samenwonen geen (of nauwelijks11) andere vermogensrechtelijke gevolgen dan degene die de partners zelf hebben bedongen. Dezelfde problemen kunnen dus rijzen als bij de beëindiging van de feitelijke samenwoning. Evenmin is bij beëindiging van de wettelijke samenwoning in een wettelijke aanspraak op alimentatie voorzien. Was er ook conventioneel niets bepaald, dan wordt, op dezelfde wijze als na beëindiging van de feitelijke samenwoning, soms gepoogd om ze van de rechter te verkrijgen (zie eerder nr. 11). AFDELING III – HUWELIJKS SAMENWONEN 21. Aangaan van het huwelijk. – Het huwelijk wordt heel formeel aangegaan. De regels zijn vervat in de artikelen 63 e.v. en 165 e.v. BW. Er is voorzien in een voorafgaande aangifte van de intentie om te trouwen, van een wachttijd, en vervolgens van een ‘voltrekking’ van het huwelijk door de ambtenaar van de burgerlijke stand, in het openbaar, en eventueel in aanwezigheid van getuigen. 22. Primair huwelijksstelsel. – Het huwelijk brengt een reeks dwingende gevolgen met zich mee die vervat zijn in het primair huwelijksstelsel (art. 212-224 BW). Het gaat om regels die de wetgever als primair of primordiaal, d.w.z. essentieel beschouwt, die voor alle gehuwden gelden en waarvan ze bij overeenkomst niet mogen afwijken (art. 212 BW). De wet bepaalt dus zelf de inhoud van het huwelijk en laat het niet aan de gehuwden zelf over om dit nader in te vullen – zo luidt althans de regel. Hoe de gehuwden in feite met hun huwelijk omgaan, bepalen ze natuurlijk wél zelf. De wettelijke regeling zal enkel worden ingeroepen als een van de echtgenoten ze miskent en de andere dit wil aanklagen. Dan rijst de vraag welke sanctie aan een dergelijke schending van de wettelijke huwelijksplichten kan worden verbonden: men kan mensen immers niet verplichten om elkaar graag te zien. 23. Persoonlijke en vermogensrechtelijke verplichtingen. – In dit dwingend primair huwelijksstelsel zijn, enerzijds, persoonlijke verplichtingen opgenomen en, anderzijds, vermogensrechtelijke bepalingen. De

11

16

Zie de regels in verband met de onverdeeldheid: art. 1478, tweede en derde lid BW (zie nr. 368).

Intersentia


Hoofdstuk 1. Wettelijke regeling van het samenwonen

persoonlijke verplichtingen12 zijn: samenwoning, getrouwheid, hulp en bijstand (art. 213 BW). We bespreken ze hier niet nader. De dwingende vermogensrechtelijke gevolgen13 situeren zich op twee vlakken: gelijkheid en autonomie enerzijds en solidariteit anderzijds. 24. Gelijkheid en autonomie tussen echtgenoten. – De juridische gelijkheid tussen de echtgenoten is bij wet ingevoerd, deels in 1958 en dan ten volle in 1976, om een einde te maken aan de overwegende rol die de wet binnen het huwelijk aan de man had toegekend. Er was tot dan in het huwelijk één baas, en die baas was de man. Toen de gelijkheid van man en vrouw in het (toen exclusief heteroseksuele) huwelijk werd ingevoerd, moest deze gelijkheid expliciet worden verwoord. Ze werd bovendien, gelet op de daarmee veroorzaakte breuk met het verleden, ten overvloede benadrukt en herhaald. Dat blijkt uit de regels die betrekking hebben op volmachten tussen echtgenoten (die steeds herroepelijk moeten zijn, art. 219 BW), het recht op de uitoefening van een beroep (art. 216 BW) en op de aankoop van beroepsgoederen (art. 217 BW), het recht op inning van inkomsten die bij voorrang aan de bijdrage in de gezinslasten moeten worden besteed (art. 217 BW), de vrijheid om een bankrekening te openen of een bankkluis te huren (art. 218 BW). Deze regels zijn anno 2018 zodanig evident dat we een bespreking ervan in dit boek als overbodig beschouwen. 25. Solidariteit. – De regels van het primair huwelijksstelsel (art. 212224 BW) die op de solidariteit tussen de echtgenoten stoelen, beogen de bescherming van het gezinsleven en hebben betrekking op: de gezinslasten, de gezinswoning en het verhaal op de rechter bij gezinsmoeilijkheden. We bespreken ze hierna (zie nr. 28). 26. Andere vermogensrechtelijke bepalingen. – Onder de dwingende vermogensrechtelijke gevolgen moet ook het (voorbehouden) erfrecht van de langstlevende echtgenoot (hierna bij afkorting als LLE aangeduid) worden vernoemd.14

12

13

14

Sommige van deze verplichtingen zijn niet louter persoonlijk, maar eerder gemengd; bv. de verplichting tot hulp houdt ook een geldelijke verplichting in. Sommige van deze gevolgen zijn niet louter vermogensrechtelijk, maar eerder gemengd; bv. het recht om een beroep uit te oefenen is ook de uitoefening van een persoonlijke vrijheid. Zie Erfrecht & giften 2018, 341-364.

Intersentia

17


Deel II. Relatierecht

Eigen aan de vermogensrechtelijke situatie van echtgenoten is verder de herroepelijkheid van schenkingen tussen echtgenoten en de mogelijkheid van contractuele erfstellingen.15 De regel van de herroepelijkheid van schenkingen tussen echtgenoten is destijds ingevoerd om onderlinge beïnvloeding van de echtgenoten te vermijden: schenkingen zouden onder druk worden gegeven en moesten daarom te allen tijde herroepen kunnen worden. De Erfwet 2017 heeft deze regel niet in vraag gesteld. De verkoop tussen echtgenoten was lang om dezelfde reden verboden, behoudens uitzonderingen (art. 1595 BW oud). Ook van de verkoop werd gevreesd dat als ze tussen echtgenoten tot stand kwam, ze onder nefaste voorwaarden zou worden toegestaan, en bovendien ten nadele van schuldeisers zou kunnen worden gesloten. De Huwelijksvermogenswet 2018 heeft dit verbod evenwel opgeheven. Het gemeen recht volstaat om te bewaken dat er bij het sluiten van een koopcontract tussen echtgenoten een vrije en geldige toestemming daartoe is gegeven, en om de rechten van schuldeisers veilig te stellen. Het verbod was gedateerd en niet langer te verantwoorden. Daarnaast worden de vermogensrechtelijke relaties tussen echtgenoten beheerst door de regels van het huwelijksvermogensrecht, die we hierna uiteenzetten (zie Deel IV). 27. Beëindiging. – Het huwelijks samenwonen wordt beëindigd door de feitelijke scheiding van de gehuwden: het loutere feit van uit elkaar gaan en niet langer in dezelfde woning gehuisvest zijn. Maar met de feitelijke scheiding is het huwelijk nog niet beëindigd. Het huwelijk zelf wordt beeindigd door de nietigverklaring van het huwelijk, door het overlijden van een van de gehuwden en door de echtscheiding (art. 227 BW). De echtscheiding is het formeel verbreken van de huwelijksband terwijl beide echtgenoten in leven zijn. Hiervoor is naar Belgisch recht vooralsnog steeds een rechterlijke beslissing nodig.

15

18

Zie Erfrecht & giften 2018, 281-282.

Intersentia


HOOFDSTUK 2. GEZINSBESCHERMING IN ELKE RELATIEVORM

28. Gezinsleven beschermen. – Het gezinsleven zoals eerder omschreven, wordt door de wet ‘beschermd’. D.w.z. dat er wettelijke bepalingen zijn die erop gericht zijn het bestaan, het voortbestaan en het goed functioneren van het gezin juridisch te bewaken. Dit gebeurt zoals vermeld hoofdzakelijk rond drie aspecten van het gezinsleven: de gezinslasten, de gezinswoning en het verhaal op de rechter bij gezinsmoeilijkheden. Ze komen alle drie voor in elk van de bestaande relatievormen, met evenwel een zeer verschillende beschermingsintensiteit. Daarom keren we vanaf hier de volgorde van de bespreking om: we beginnen met het huwelijk, waar de bescherming de grootste is, dalen af naar wettelijke samenwoning, met een beperkte bescherming, en komen dan bij de feitelijke samenwoning terecht met een nauwelijks aanwezige bescherming. Eerst lichten we echter de begrippen toe die we hiervoor hanteren. 29. Gezinslasten. – Dit zijn alle lasten die gepaard gaan met het gezinsleven16: enerzijds uitgaven en lasten die financiële verplichtingen met zich meebrengen (kosten voor voeding, kleding, huisvesting, medische kosten, kosten voor vrijetijdsbesteding en hobby’s enz.) en anderzijds de bijdrage aan het huishouden en de zorgzaamheid voor elkaar. In iedere relatievorm rijst in dat verband een dubbele vraag: (1) hoe moeten de partners onderling voor deze lasten instaan? (dit betreft de vraag naar de contributio of bijdrage) en (2) hoe verkrijgen de schuldeisers betaling van wat hun hiervoor verschuldigd is? (dit betreft de vraag naar de obligatio of verplichting). 30. Gezinswoning. – Als er sprake is van samenwonende partners, rijst de vraag naar de plek waar ze samenwonen. De woning kan een huis, een appartement, een woonboot enz. zijn. Ze kan gehuurd of gekocht zijn, aan beiden of slechts aan een van hen toebehoren. De gezinswoning kan

16

De wettelijke termen hiervoor zijn lasten van het huwelijk of lasten van het huishouden en de opvoeding van de kinderen. In dit boek verkiezen we de term gezinslasten, omdat die ook kan worden gehanteerd bij een niet-huwelijks gezinsleven en omdat het begrip ook volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie eerder aan het gezinsleven dan aan het huwelijk verbonden is.

Intersentia

19


Deel II. Relatierecht

dus omschreven worden als het onroerend goed dat het gezin geheel of gedeeltelijk tot (voornaamste) woning dient. De gezinswoning kan ook een gemengd gebruik kennen, met een kantoor of praktijk op het gelijkvloers en de woning op de verdiepingen. De vraag die de wet hierover wil beantwoorden, betreft de bescherming van deze woning. M.a.w.: hoe kan de wet beletten dat een van de partners onverwacht en eenzijdig beslist dat het gezin niet langer daar kan blijven waar het zich gevestigd heeft. Dit wordt in het samenwoningsrecht aangeduid als de vraag naar de bescherming van de gezinswoning. Het gaat dus hoofdzakelijk om de bescherming in de onderlinge relatie tussen de levensgenoten en dus niet om de bescherming tegenover derden (bv. schuldeisers), noch om de bescherming na overlijden. Dat laatste is een vraag van erfrecht, niet van huwelijksvermogensrecht, want de regels van het primair huwelijksstelsel gelden slechts zolang het huwelijk duurt en dus niet meer na overlijden. 31. Gezinsmoeilijkheden. – De levensgenoten zullen meestal overleg plegen en gezamenlijke beslissingen nemen met betrekking tot de organisatie van hun gezinsleven. In hun relatie kunnen echter moeilijkheden rijzen, die ze slechts met hulp van een derde kunnen oplossen. Indien daarbij het gezag van een rechter nodig is, moet er ook een rechter worden aangewezen tot wie ze zich kunnen richten en moet aangegeven worden welke beslissingen die rechter ten aanzien van de levensgenoten (en eventueel hun kinderen) kan nemen. AFDELING I – GEZINSBESCHERMING BIJ HUWELIJK 32. Verplichting tot bijdrage in de gezinslasten. – Ieder gehuwde persoon draagt in de gezinslasten bij naar zijn vermogen (te begrijpen in de zin van ‘mogelijkheden’; art. 221, eerste lid BW). Ieder gehuwde persoon besteedt zijn inkomsten bij voorrang aan zijn bijdrage in de gezinslasten (art. 217, eerste lid BW). De proportionele bijdrage waartoe beide echtgenoten gehouden zijn, is niet louter gerelateerd aan zijn of haar financiële mogelijkheden. Ook activiteiten die geen inkomen genereren, vormen een bijdrage tot de gezinslasten (huishoudelijke arbeid, zorg voor de kinderen, bijdrage tot het sociaal leven van het gezin, hulp aan de professionele activiteit van de andere echtgenoot enz.). Onder de financiële mogelijkheden worden overigens niet alleen de beroepsinkomsten begrepen. De echtgenoten moeten ook de inkomsten uit hun vermogen (interesten, 20

Intersentia


Hoofdstuk 2. Gezinsbescherming in elke relatievorm

huurgelden, dividenden enz.) ter dekking van de gezinslasten aanwenden, en indien er onvoldoende inkomsten zijn, zelfs hun kapitaal. 33. Solidariteit tegenover schuldeisers. – Echtgenoten zijn tegenover derden solidair of hoofdelijk (in de zin van art. 1200 BW) gehouden tot betaling van schulden die de ene of de andere ten behoeve van het gezin aangaat.17 De schuldeiser kan uiteraard de echtgenoot aanspreken die de schuld aanging: dat is niet meer dan de toepassing van het gemeen verbintenissen- en contractenrecht. Maar de schuldeiser kan ook de andere echtgenoot aanspreken, hoewel die voor hem geen contractpartij was. De oorsprong van deze regel ligt in de noodzaak om het krediet van de echtgenoten veilig te stellen. Een schuldeiser (handelaar, leverancier enz.) wil zeker zijn dat hij betaald zal worden, ook als een gehuwde persoon bij hem iets koopt of bestelt. Hij wil het risico niet lopen dat de medecontractant niet kan betalen en dat de echtgenoot van zijn medecontractant hierover moeilijk doet. Als hij dat risico zou moeten lopen, zou hij niets meer willen verkopen of leveren dan tegen onmiddellijke en contante betaling. Daarom bepaalt de wet dat de schuldeiser betaling van beide echtgenoten of van ieder van hen voor het geheel kan eisen, ook al heeft hij slechts met één echtgenoot gecontracteerd, op voorwaarde dat het om een schuld gaat die voor het gezin is aangegaan. De wettelijke hoofdelijkheid geldt voor elke gezinsschuld, voor zover ze niet ‘buitensporig is, gelet op de bestaansmiddelen van het gezin’ (art. 222, tweede lid BW).18 Als de uitgave ‘buitensporig’ lijkt, dan moet de schuldeiser op zijn hoede zijn en er ofwel genoegen mee nemen dat hij enkel zijn schuldenaar kan aanspreken, ofwel erover waken dat ook de mede-echtgenoot bereid is zich mee te verbinden. Deze werking van de wettelijke hoofdelijkheid is verbonden aan het bestaan van een gezinsleven. Houdt het gezinsleven op omdat de echtgenoten niet meer samenwonen en ‘feitelijk gescheiden’ leven, dan houdt ook deze hoofdelijkheid tegenover schuldeisers op, voor zover de schuldeiser weet had of kon hebben van de feitelijke scheiding.19

17

18

19

De uitdrukking die de wet gebruikt is: ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen, zie art. 222, eerste lid BW. Zie ook de vorige voetnoot. Over de draagwijdte van deze bepaling tijdens de feitelijke scheiding, zie nr. 40. Zie volgende paragraaf. Zie Cass. 15 oktober 1999, 28 november 2003 en 7 januari 2008, www.cass.be.

Intersentia

21


Deel II. Relatierecht

34. Bescherming van de gezinswoning. – De bescherming is, binnen het huwelijk en voor de duur ervan20, opgenomen in artikel 215 BW. De wettelijke bescherming strekt ertoe te vermijden dat één echtgenoot op eigen initiatief en zonder overleg met de andere het gezin belet om daar te blijven wonen waar het zich gevestigd heeft. In de eerste paragraaf is er hoofdzakelijk sprake van een onroerend goed dat aan een van de echtgenoten toebehoort; in de tweede paragraaf van een onroerend goed dat als woning voor het gezin wordt gehuurd. De bescherming geldt evenwel ook, in beide gevallen, voor de inboedel (de meubels, of het huisraad21) in deze woning. 35. Gezinswoning in eigendom. – De wet vereist de instemming van de mede-echtgenoot voor de vervreemding22 van de rechten van een echtgenoot in het onroerend goed dat het gezin tot voornaamste woning dient. De echtgenoot-eigenaar beslist juridisch eigenmachtig of hij wil verkopen, aan wie en voor welke prijs. Hij is degene die zich daaromtrent ook verbindt. Hij heeft recht op de prijs en is gehouden tot vrijwaring van de koper. De andere echtgenoot moet zich echter akkoord verklaren met de opheffing van de bestemming van het goed als gezinswoning. Daardoor wordt die mede-echtgenoot geen partij bij de verkoop, maar is hij wel degene die de onbeschikbaarheid van de gezinswoning kan opheffen. Vandaar dat er sprake is van instemming en niet van toe stemming (die door de contractpartij moet worden gegeven, art. 1108 BW). 36. Geen bescherming tegen schuldeisers. – De regeling van artikel 215, § 1 BW beschermt alleen tegen initiatieven van één echtgenoot, waarbij hij actief optreedt om een van de handelingen te stellen die in artikel 215 BW zijn vermeld; m.a.w. tegen de echtgenoot die de inboedel of het huis wil verkopen of met een hypotheek wil bezwaren. Maar als een echtgenoot zijn schulden niet betaalt (bv. zijn belastingschuld), kan de schuldeiser (de fiscus in dit voorbeeld) wel beslag leggen op de inboedel of het huis, en dan kan de andere echtgenoot artikel 215 hier niet tegen

20

21

22

22

Over het temporeel toepassingsgebied van art. 215 BW, zie GwH 12 mei 2011, nr. 70/2011, Arr.GwH 2011, 1323. We gebruiken de termen inboedel en huisraad in dit boek in hun algemeen gangbare betekenis, niet in de specifieke betekenis die het Burgerlijk Wetboek eraan geeft (zie art. 533 en 534 BW). De instemming van de mede-echtgenoot is ook vereist om de gezinswoning met hypotheek te bezwaren.

Intersentia


Hoofdstuk 2. Gezinsbescherming in elke relatievorm

inroepen. Er is tegen dat beslag geen bescherming op grond van deze bepaling mogelijk, wel op grond van de bepalingen inzake beslag die in het Gerechtelijk Wetboek zijn opgenomen (zie nr. 38). 37. Geen onbeslagbaarheid, tenzij een verklaring daartoe mogelijk is. – Wel heeft de wet houdende diverse bepalingen van 25 april 2007 (IV) een beperkte bescherming tegenover schuldeisers ingevoerd via de verklaring van onbeslagbaarheid.23 Een zelfstandige (dus niet een bediende, een arbeider of een ambtenaar, maar wel een zelfstandige loodgieter of architect, een zaakvoerder of bestuurder van een vennootschap) kan verkrijgen dat zijn zakelijke rechten op het onroerend goed waarin hij zijn hoofdverblijfplaats heeft gevestigd (en dus zijn gezinswoning als hij er met zijn gezinsleden woont) niet vatbaar voor beslag worden verklaard. Deze bescherming wordt verkregen via een verklaring die de zelfstandige voor de notaris aflegt en waarvan de notaris een afschrift in de hypotheekregisters laat overschrijven. De onbeslagbaarheid geldt enkel voor ‘professionele’ schulden die zijn aangegaan nadat de verklaring is afgelegd en ingeschreven, en geldt (onder meer) niet voor strafrechtelijke schulden. Deze regeling heeft grotendeels haar doel gemist. Ze vormt immers een hinderpaal voor het verkrijgen van een lening of krediet. Een financiële instelling wil geen geld lenen als er geen garantie is tot terugbetaling en vraagt dus dat degene die geld nodig heeft eerst van de onbeslagbaarheid afziet. 38. Ook bescherming van het huisraad. – De wet breidt de bescherming waarin artikel 215 BW voorziet uit naar de roerende goederen die zich in de woning bevinden, ongeacht wie eigenaar van de woning is en ongeacht of het huisraad exclusief aan één echtgenoot, dan wel in onverdeeldheid of in gemeenschap aan beiden toebehoort. Het gaat om inboedel in de gewone betekenis van deze term24, of om huisraad in de zin van artikel 534 BW, maar de interpretatie van dit wetsartikel mag geactualiseerd worden, waardoor de ijskast, het televisietoestel en de huiscomputer enz. daar mee onder begrepen worden. Het huisraad is ook beschermd als de echtgenoten huurders zijn van de gezinswoning, of er slechts een anders gekwalificeerd gebruiksrecht op hebben.

23 24

Gewijzigd bij wet van 6 mei 2009 en bij wet van 15 januari 2014. Zie voetnoot 17.

Intersentia

23


Deel II. Relatierecht

Er bestaat ook een beperkte bescherming tegen beslag van het huisraad. De wettelijke regeling daarvan is evenmin in het Burgerlijk Wetboek terug te vinden en is niet aan het huwelijksstelsel gerelateerd. In artikel 1408, § 1 Ger.W. somt de wet de zaken op die niet vatbaar zijn voor beslag. Daaronder vallen het noodzakelijke meubilair, noodzakelijke huishoudtoestellen, huishoudgerei enz. die zich daar bevinden waar de schuldenaar gewoonlijk woont. 39. Gehuurde gezinswoning. – Het recht op de huur25 van de gezinswoning26, die een van de echtgenoten gehuurd heeft, zelfs vóór het huwelijk, behoort tijdens het huwelijk aan beide echtgenoten gezamenlijk toe. Ze zijn dus (voortaan) beiden huurders, hoewel slechts een van hen het huurcontract met de verhuurder heeft gesloten. De verhuurder moet hier rekening mee houden: elke opzegging, kennisgeving of andere betekening moet hij aan beide echtgenoten afzonderlijk27 doen – tenminste voor zover hij kennis had van het huwelijk. De huurverplichtingen wegen vanaf dan ook op beide echtgenoten en de beslissing om de huur op te zeggen moet van hen beiden uitgaan. 40. Duur van de bescherming van de gezinswoning. – Artikel 215 BW is een bepaling uit het primair huwelijksstelsel: het geldt ‘door het enkele feit van het huwelijk’ en in principe voor de duur van het huwelijk28, en dus niet meer na ontbinding van het huwelijk. 25

26

27

28

24

De bescherming geldt dus niet als het gezin woont in een huis dat door hun patrimonium- of vastgoedvennootschap is aangekocht en als ‘voordeel in natura’ ter beschikking van het gezin wordt gesteld. Indien er sprake is van handelshuur of pacht, gelden de regels eigen aan deze specifieke huurcontracten. Bij arrest van 22 maart 1991 oordeelde het Hof van Cassatie dat de opzegging door middel van één enkele brief geldig kon worden verklaard indien de feitenrechter constateert: 1) dat de verhuurder de opzegging aan beide echtgenoten, bij aangetekend schrijven met ontvangstkaart, heeft gestuurd; 2) dat elke echtgenoot die ontvangstkaart afzonderlijk ondertekend heeft; 3) dat bewezen is (in casu werd dit afgeleid uit de brief van de advocaat van de echtgenoten) dat elke echtgenoot daadwerkelijk van de opzegbrief kennis genomen heeft. Zie Cass. 22 maart 1991, T.Not. 1992, 274. Is de samenwoning beëindigd, dan komt het de rechter toe te oordelen of er nog sprake is van een gezinswoning en er dus een grond aanwezig is om een gezinsbeschermende maatregel uit te spreken. Het volgende feit had zich voorgedaan. De man had de echtelijke verblijfplaats verlaten en was bij een vriendin gaan wonen. Meer dan een jaar later verkoopt de vrouw het huis (dat exclusief aan haar toebehoorde). De man komt terug en vordert de nietigverklaring van de verkoop, o.m.

Intersentia


Hoofdstuk 2. Gezinsbescherming in elke relatievorm

41. Bescherming van de gezinswoning na overlijden? – Er is in een specifieke regeling voorzien in het erfrecht: artikel 915bis, § 2 BW kent aan de langstlevende echtgenoot een voorbehouden erfrechtelijk vruchtgebruik op de gezinswoning en het huisraad toe.29 Indien de gezinswoning was gehuurd, geldt na overlijden artikel 745bis, § 3 BW (gewijzigd bij wet van 28 maart 2007): de langstlevende echtgenoot kan het huurcontract alleen voortzetten. 42. Bescherming van de gezinswoning na echtscheiding? – Er bestaat een specifieke bepaling met betrekking tot de gezinswoning, vroeger vervat in artikel 1447 BW, dat naar artikel 1446 BW verwees, nu opgenomen in de artikelen 1389/1 en 1389/2 BW, zoals ingevoerd door de Huwelijksvermogenswet 2018 (zie nr. 194). De bescherming biedt het recht op een preferentiële overname (tegen betaling van de waarde of tegen opleg), ook ‘recht van toewijzing bij voorrang’ genoemd (zie nr. 195 e.v.). Deze regeling geldt wettelijk enkel wanneer de gezinswoning een gemeenschappelijk of een onverdeeld goed is, waarin beide echtgenoten gerechtigd zijn. Ze geldt evenwel ongeacht het huwelijksstelsel waaronder het echtpaar gehuwd is geweest (gemeenschap of scheiding van goederen). 43. Gezinsmoeilijkheden. – Wanneer een van de echtgenoten niet (meer) doet wat hij hoort te doen (‘grof plichtsverzuim’) of wanneer de verstandhouding tussen de echtgenoten ernstig verstoord is, kan de andere echtgenoot zich tot de rechter wenden. Hij kan de rechter vragen maatregelen te nemen die in het belang van het gezin vereist zijn (art. 223 BW), zoals een regeling voor de inning en besteding van inkomsten, of voor het verder bewonen van het huis enz. Dit behoort tot de bevoegdheid van de familierechtbank. De rechter kan iedere dringende maatregel nemen die hij geschikt acht. De maatregel kan op de echtgenoten of op de kinderen gericht zijn. Met betrekking tot financiële aangelegenheden kan hij een sommendelegatie30 toekennen

29 30

wegens miskenning van art. 215 BW. De rechtbank wijst zijn vordering af (Rb. Antwerpen 26 maart 2009, RABG 2009, 836). Zie Erfrecht & giften 2018, 343-346. Het gaat om een machtiging die de rechter aan de mede-echtgenoot geeft om gelden rechtstreeks bij de schuldenaar van de andere (bv. bij zijn werkgever) te ontvangen. De gemachtigde echtgenoot kan deze gelden dan zelf aanwenden voor het betalen van de gezinsuitgaven. Deze procedure is eenvoudiger en goedkoper dan het loonbeslag en kan voor de invordering van bijna alle onderhoudsgelden worden toegepast (zie art. 203ter BW).

Intersentia

25


Deel II. Relatierecht

(art. 221, tweede lid BW en art. 1253ter/4-1253ter/6 Ger.W.). De rechter kan eveneens een echtgenoot machtigen om alleen te handelen wanneer de andere zijn instemming willekeurig weigert, of die instemming wegens wilsongeschiktheid of afwezigheid niet kan geven (art. 215 en 220 BW). De maatregelen duren, behoudens andersluidende beschikking van de familierechtbank, tot aan de echtscheiding, tenzij ze tijdens de echtscheidingsprocedure door andere maatregelen zijn vervangen. 44. Nietigverklaring bij miskenning. – Miskenning van de dwingende regels van het primair huwelijksstelsel kan leiden tot nietigverklaring van de handelingen die in strijd daarmee zijn gesteld. Artikel 224 BW vernoemt daarbij expliciet: – de miskenning van artikel 215 BW; – de handelingen gesteld door een van de echtgenoten in strijd met een verbodsmaatregel die de rechter op grond van artikel 223 BW zou hebben genomen; – de schenking door een echtgenoot gedaan, maar waarmee hij de belangen van het gezin in gevaar brengt; – de persoonlijke zekerheid die een echtgenoot stelt, maar waarmee hij de belangen van het gezin in gevaar brengt. 45. Mogelijke houding van de schuldeisers. – De vordering tot nietigverklaring moet binnen het jaar worden ingesteld nadat de handeling ter kennis is gekomen van de echtgenoot-eiser. Vandaar de wens van sommige schuldeisers (zoals bankiers) om bijvoorbeeld een borgstelling (persoonlijke zekerheid) alleszins ter kennis te brengen van de medeechtgenoot om de termijn van één jaar reeds te laten lopen. Nog beter voor de schuldeiser is natuurlijk om deze mede-echtgenoot de bevestiging te vragen dat de borgstelling niet in strijd is met de belangen van het gezin, zodat hij dus geen nietigverklaring zal kunnen vorderen.31 De schuldeiser kan echter ook de medeondertekening door de andere echtgenoot vragen, waarbij deze zich dan mee verbindt, meestal als (hoofdelijke) borg. Dan is er geen sprake meer van een handeling die door één echtgenoot is gesteld, maar van een verbintenis die door beide echtgenoten is aangegaan, en waarvoor ze beiden (hoofdelijke) schuldenaars zijn. De schuldeiser heeft daarmee elk risico van betwisting uit31

26

De strijdigheid met de belangen van het gezin wordt beoordeeld op het ogenblik waarop de zekerheid wordt gesteld, niet op het ogenblik waarop de schuldeiser een beroep doet op de zekerheid (Cass. 24 april 1998).

Intersentia


Hoofdstuk 2. Gezinsbescherming in elke relatievorm

geschakeld. Bovendien heeft hij dan een tweede schuldenaar die hij bij wanbetaling eveneens kan aanspreken. AFDELING II – GEZINSBESCHERMING BIJ WETTELIJKE SAMENWONING 46. Gezinslasten. – De regel die de echtgenoten verplicht hun inkomsten bij voorrang aan de gezinslasten te besteden, vinden we bij wettelijke samenwoning niet in de wet terug, maar wel de twee andere aspecten van de regeling die voor het huwelijk geldt. Dat betekent dus, wat de bijdrageplicht betreft (tussen de levensgenoten): de verplichting tot bijdrage naar evenredigheid van de mogelijkheden (art. 1477, § 3 BW), en, wat de verplichting tegenover derden betreft: de wettelijke hoofdelijkheid voor gezinslasten of gezinsschulden, d.w.z. voor schulden die één wettelijk samenwonende aangaat ten behoeve van het samenleven of ten behoeve van de kinderen die ze samen opvoeden, tenzij de uitgave buitensporig zou zijn (art. 1477, § 4 BW). 47. Gezinswoning. – Artikel 215 BW is van overeenkomstige toepassing (art. 1477, § 2 BW), in al zijn aspecten: zowel ten aanzien van het onroerend goed waarvan een van de levensgenoten eigenaar is, als van het onroerend goed dat een van hen huurt. Er is echter geen preferentiële overname geregeld na een breuk in de relatie. Na overlijden geldt ten voordele van de langstlevende wettelijk samenwonende levensgenoot dezelfde regeling met betrekking tot de gehuurde woning als ten voordele van de langstlevende echtgenoot (art. 745octies, § 1, tweede lid BW, ingevoegd bij wet van 28 maart 2007): de langstlevende partner kan het huurcontract alleen voortzetten. Het erfrecht van deze wettelijk samenwonende levensgenoot is beperkt tot het vruchtgebruik op de gezinswoning en op het huisraad. Het betreft bovendien geen voorbehouden erfrecht: de erflater kan het de langstlevende ontnemen bij testament.32 48. Verhaal op de rechter bij gezinsmoeilijkheden. – Bij ernstig verstoorde verstandhouding is een verhaal op de rechter mogelijk, dat door artikel 1479 BW op analoge wijze geregeld is als voor echtgenoten (met dit verschil dat er geen sprake is van grof plichtsverzuim, vermits bij wettelijke samenwoning door de wet geen persoonlijke verplichtingen aan de levensgenoten worden opgelegd). 32

Zie Erfrecht & giften 2018, 61-69.

Intersentia

27


Deel II. Relatierecht

De omschrijving van de maatregelen is niet fundamenteel anders dan in artikel 223 BW. De duurtijd wordt vastgelegd door de rechter en ook hier gelden de maatregelen, behoudens uitzondering33, slechts tot aan de beëindiging van de relatie. 49. Beperktere mogelijkheden. – Artikel 224 BW geldt enkel voor de nietigverklaring wegens miskenning van artikel 215 BW. Het kan dus niet ingeroepen worden ten aanzien van andere handelingen die door één levensgenoot zouden zijn gesteld tegen het belang van het gezin in (zoals een schenking of een zekerheid, zie eerder nr. 44). Hooguit kan de ene levensgenoot van de andere schadevergoeding naar gemeen recht vorderen (art. 1382 BW), indien een foutieve handeling hem schade berokkent. AFDELING III – GEZINSBESCHERMING BIJ FEITELIJKE SAMENWONING 50. Gezinslasten. – Er bestaat geen wettelijke regeling met betrekking tot de gezinslasten bij feitelijke samenwoning. Wat dan als tussen hen hierover onenigheid ontstaat? 51. Bijdrage in de gezinslasten. – Sommige auteurs verdedigen de stelling dat de regel moet zijn dat beide levensgenoten gelijk in deze lasten bijdragen en dat dus ook een afrekening op basis van gelijke bijdrage kan worden geëist bij beëindiging van de relatie. Andere auteurs (waar wij ons bij aansluiten) en een groeiend aantal rechters34 menen daarentegen dat ook in een toestand van feitelijke samenwoning de bijdrage niet anders kan worden geëist dan in verhouding tot de mogelijkheden van beide levensgenoten, net zoals bij het huwelijk en de wettelijke samenwoning. Daarvoor is geen wettekst nodig; dit is gewoon inherent aan het samenwonen. Het opzet van de levensgenoten die gaan samenwonen is juist om een gezinsleven te organiseren waarin ieder zijn of haar aandeel levert volgens zijn of haar aard, competentie en middelen, net zoals bij het huwelijk en de wettelijke samenwoning. 52. Verplichting tot de gezinslasten. – Hiervoor is er evenmin een wettelijke regeling. Van hoofdelijkheid, zoals bij huwelijk en bij wettelijke sa33

34

28

Te weten: de maatregelen met betrekking tot de kinderen en de maatregelen naar aanleiding van de beëindiging van de relatie. Zie bv. Gent 12 februari 2015, RABG 2016/4, 326, noot M. Govaerts.

Intersentia


Hoofdstuk 2. Gezinsbescherming in elke relatievorm

menwoning, kan dus geen sprake zijn. Hoofdelijkheid kan, in civielrechtelijke relaties35, alleen uit het contract of uit de wet ontstaan. Evenwel kan van derden niet verwacht worden dat ze weten of hun medecontractant, die voor het huishouden of het gezin een koop- of leveringscontract aangaat, met zijn levensgenoot huwelijks, wettelijk dan wel feitelijk samenwoont. Er is een schijnbare toestand, een uiterlijk waarneembare situatie op grond waarvan ze gerechtigd zijn te verwachten dat er hoofdelijkheid bestaat, of minstens aansprakelijkheid in solidum (dit is de enige mogelijke vorm van aansprakelijkheid op twee hoofden indien noch het contract, noch de wet daarin heeft voorzien). 53. Gezinswoning. – Er is voor feitelijke samenwoners geen wettelijke bepaling ter bescherming van de gezinswoning. De vraag rijst of dezelfde bescherming als in het geval van een huwelijk of een wettelijke samenwoning niet impliciet is voorzien door het aangaan van een feitelijke samenwoning. Rechtsleer en rechtspraak antwoorden hierop meestal ontkennend. 54. Verhaal op de rechter bij gezinsmoeilijkheden. – Sinds de invoering van de familierechtbank kunnen ook feitelijke samenwoners met kinderen voorlopige maatregelen vorderen bij de familierechtbank, althans wat die kinderen betreft (art. 572bis en 1253ter/5 Ger.W.). Voor andere voorlopige maatregelen moeten ze zich wenden tot de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg (art. 584, eerste lid Ger.W.). 55. Kritische vragen. – De quasi-afwezigheid van een juridische structuur voor de feitelijke samenwoning doet vragen rijzen: is dit terecht of niet? We zitten hier in het spanningsveld tussen twee visies, die diametraal tegenover elkaar staan: – aan de ene kant zij die persoonlijke vrijheid en eerbied voor de gekozen levenswijze inroepen. Feitelijke samenwoning moet voor hen dus ongereguleerd blijven.36 In deze visie hoort de overheid zich niet in te laten met de inhoud en de gevolgen van de feitelijke relatie. Samenwoners hebben het recht om ‘vrijblijvend’ met elkaar samen te wonen en om op te stappen als ze dat wensen. Ze hebben het recht zich te onttrekken aan de regeling die voor gehuwden geldt37; 35 36

37

Voor handelaars en ondernemingen is dat anders. C. De Wulf, ‘Huwelijk en andere samenlevingsvormen – waarheen met het familierecht en het familiaal vermogensrecht?’, T.Not. 2004, 360. D. Van Grunderbeeck, Beginselen van personen- en familierecht. Een mensenrechtelijke benadering, Antwerpen, Intersentia, 2003, 281-282, nr. 385.

Intersentia

29


Deel II. Relatierecht

– aan de andere kant zij die menen dat eerbied voor de gekozen gezinsvorm integendeel overheidsoptreden vereist, omdat ieder gezinsleven, ook datgene dat zonder formaliteiten tot stand komt, bescherming verdient en dat de wet de zwakkere levensgenoot tegen willekeur moet wapenen. Deze zwakkere levensgenoot moet minstens op een minimale wettelijke regeling kunnen rekenen. De discussie heeft, onder meer, betrekking op alimentatieaanspraken na een relatiebreuk, maar ook op goederenverdeling na een duurzame relatie waarin beide levensgenoten gezamenlijk of afzonderlijk inspanningen hebben geleverd om tot vermogensopbouw te komen. In deze visie kan men dus niet geheel vrijblijvend tot samenwonen overgaan en evenmin vrijblijvend de samenwoning beëindigen, want zo wordt het samenwonen betekenisloos, zo luidt het. Niet de woorden (‘ik wil mij niet binden’) maar de daden en gedragingen (het jarenlang samenwonen, het samen kinderen hebben) leiden tot een engagement waaraan men zich niet vrijblijvend kan onttrekken.38 Daaruit moet dan volgen dat er een elementair en fundamenteel samenwoningsrecht moet zijn, waartoe minstens de verplichting tot bijdrage in de gezinslasten behoort, evenals de bescherming van de gezinswoning.39 Deze discussie wordt – aan beide kanten – gevoed door een beroep te doen op het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Houdt het recht op eerbied voor het gezinsleven (art. 8 EVRM) ook het recht in om zich aan een regeling van het gezinsleven te onttrekken? Of verleent het daarentegen een recht op een minimale organisatie ter bescherming van dit feitelijk gezinsleven40, waarop zowel gehuwden als ongehuwden, zonder onderscheid (art. 14 EVRM), moeten kunnen rekenen?

38

39

40

30

C. Forder en A. Verbeke, “Geen woorden maar daden. Algemen rechtsvergelijkende conclusies en aanbevelingen” in Gehuwd of niet. Maakt het iets uit?, Antwerpen, Intersentia, 2005, 489-649 (http://ssrn.com/abstract=1750883). Zie hierover ook: A. Verbeke, “Naar een billijk relatie-vermogensrecht”, TPR 2001, 373-401 (http://ssrn.com/abstract=1788843); A.L. Verbeke, “Het wilsgebrek van de liefde”, TEP 2015, 100-108. Zie S. Dhondt, Relatievorming en gezinshereniging getoetst aan het gelijkheidsbeginsel, de bescherming van het gezinsleven en de interne en internationale beslissingsharmonie, Proefschrift KU Leuven, 2003, nr. 72, 83 e.v.

Intersentia


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.