6 minute read
COLUMN TINNEKE BEECKMAN
GOETHES FAUST
Eén volmaakt moment ter bekroning van een mensenleven: dat is de inzet van Goethes tragedie. Faust is een ontgoochelde geleerde, vruchteloos op zoek naar absolute waarheid. Niet alleen zijn onderzoek stelt hem teleur; zijn hele leven voelt zin- en zoutloos aan. Op een dag verschijnt de duivel in zijn studeerkamer, in de gedaante van een zwarte poedel. Mefistofeles is zijn naam. Hij doet de professor het aantrekkelijke voorstel ‘om in de wereld wijd, / weg uit de eenzaamheid / waar je zinnen verschrompelen, / je om te dompelen’. Met andere woorden: Mefistofeles zal Faust weer leren leven en genieten. Volgens die laatste heeft de hele onderneming echter weinig kans op slagen. Meer zelfs, Faust daagt de duivel uit: ‘Als jij mij ooit zó kunt beliegen / dat ik mezelf gelukkig prijs / en door ‘t genot mij laat bedriegen, / is dát het einde van mijn reis!’
Die reis strekt zich uit over twee monumentale volumes. Faust I, dat in verschillende versies verscheen tussen 1790 en 1808, draait grotendeels rond het personage van Gretchen (voluit Margarete). Dit jonge, vrome meisje stort zich met Faust in een affaire die haar en haar naasten gestaag ten gronde richt. Haar moeder wordt vergiftigd, haar broer laat het leven in een gevecht met Faust, en wanneer Gretchen zwanger blijkt, ziet ze geen andere uitweg dan haar kind te doden. Uiteindelijk wordt ze ook zelf ter dood veroordeeld.
Margarete belichaamt het eerste in een noodlottige keten van verlangens. Wat zich in Faust I op individueel niveau afspeelt tussen Faust en zijn geliefde, neemt in Faust II (postuum verschenen in 1832) steeds grootschaligere proporties aan. Nadat Faust door de luchtgeest Ariël en diens elfen in slaap is gezongen, ontwaakt hij met hernieuwde energie en dadendrang. De vijf bedrijven van Faust II voltrekken zich in een rapsodische, onwaarschijnlijke, steeds wildere trip, waarbij Faust eerst het keizerlijke hof onveilig maakt, vervolgens naar het antieke Griekenland trekt voor een idylle met Helena van Troje, om zich daarna te ontpoppen tot oorlogsbevelhebber en uiteindelijk de strijd met de elementen aan te gaan. Faust wil steeds meer, mikt steeds hoger, maar niets lijkt hem wezenlijk te bevredigen. Intussen grijnst Mefisto en wacht tot Faust zijn eindbestemming bereikt.
Goethes Faust is een icoon. Geen enkele andere tekst had zo veel invloed op de Duitse taal en cultuur. Hoewel weinig mensen het toneelstuk volledig hebben gelezen – daarvoor vinden velen vooral Faust II te bizar – is het werk diep verankerd in het collectieve geheugen. Zelfs vandaag knipoogt de Duitse metalband Rammstein nog naar Goethe in de recente single Zeit: ‘So perfekt ist der Moment / Doch weiter läuft die Zeit / Augenblick, verweile doch / Ich bin noch nicht bereit.’
SCHUMANNS FAUST
Met zijn Szenen aus Goethes Faust bracht componist Robert Schumann een heel andere muzikale ode aan Goethes meesterwerk. Zijn magnum opus is een van de best bewaarde geheimen uit het romantische muziektheater. Schumann werkte er bijna tien jaar lang aan. In 1844 maakte hij de eerste schetsen voor het slotdeel, in 1853 voltooide hij de ouverture. Datzelfde jaar nog werd hij met mentale gezondheidsproblemen opgenomen in een instelling die hij niet meer zou verlaten. De postume mythe dat zijn late werk sporen van ontoerekeningsvatbaarheid zou vertonen, kan hier niet verder van de waarheid liggen. De FaustSzenen tonen een componist op het toppunt van zijn kunnen.
Schumann formuleerde een uniek antwoord op Goethes notoir onensceneerbare tragedie. De componist vatte de essentie van Faust in drie delen, samen goed voor zeven scènes. Het eerste deel zoomt in op de Gretchen-tragedie, het tweede begint met Ariëls zang en eindigt met Fausts dood. In het derde deel ontvouwt het eindtafereel van Goethes Faust zich in nogmaals zeven nummers, waarin we getuige zijn van een even bevreemdende als betoverende hemelvaart. In tegenstelling tot veel andere componisten die met Faust aan de slag gingen, creëerde Schumann geen nieuw libretto en probeerde hij de dramatische handeling niet in te dikken tot een samenhangend geheel. In plaats daarvan koos hij – zoals de titel van zijn compositie verraadt – enkele specifieke scènes uit, die hij woordelijk van Goethe overnam. Daarbij zoomde hij in op de meest emotionele of contemplatieve momenten van het drama. De hiaten mag de luisteraar zelf invullen. Zo komt het, bijvoorbeeld, dat we slechts een glimp opvangen van de ontmoeting tussen Faust en Gretchen, om in de volgende scènes meteen in haar gewetensnood te duiken. De drie scènes van deel 2 bevatten dan weer elk een lange, filosofische monoloog van Faust.
Nog fascinerender is de vorm van Schumanns compositie. Hoewel hij al in 1840 speelde met het idee van een Faust-opera, besloot hij later dat dit onderwerp zich beter leende tot een oratorium. Achteraf bekeken ligt het resultaat misschien wel op het kruispunt van beide genres. Voelen het liefdesduet tussen Faust en Gretchen en de omineuze kathedraalscène als onversneden opera, dan lijken andere passages wel uit een oratorium weggelopen. Zo nemen de solisten allemaal meerdere personages voor hun rekening en spelen het koor en kinderkoor een dragende rol. In de loop van de drie delen transformeren de Faust-Szenen steeds voelbaarder van opera tot oratorium. Onderweg flirt Schumann ook nog met invloeden uit het orkestlied en uit de polyfone kerkmuziek. Wie deze partituur wil labelen, is er dus aan voor de moeite: net als Faust wacht de luisteraar een achtbaanrit door een veelkleurig landschap.
HARDER, BETTER, FASTER, STRONGER
Goethes Faust wordt algemeen beschouwd als een allegorie van de moderniteit. Op het eerste gezicht levert dat een behoorlijk duister beeld op. Het bedenkelijke parcours van de protagonist laat zien tot welke uitwassen het onstilbare streven kan leiden. Van #MeToo tot kolonialisme, klimaatverandering en de burn-outpandemie: dit verhaal voorspelt het allemaal. Het kost ook weinig moeite om in de oude Faust een hedendaagse despoot naar keuze te zien – uitkijkend over zijn ingebeelde imperium, verblind door grootheidswaan, gedreven door het rusteloze verlangen naar méér.
Toch voelt Goethes lezer of Schumanns luisteraar allicht vooral empathie, misschien zelfs herkenning. Om de faustiaanse conditie met een andere popsong te parafraseren: aan het dictaat Harder, Better, Faster, Stronger blijft het voor velen moeilijk te ontkomen. Ook Philippe Herreweghe ziet in Faust een herkenbaar personage: ‘Alles willen; merken dat dat niet gaat; en dan in een soort leegte eindigen’, zo vat hij de tragiek van het hoofdpersonage samen.
Interessant genoeg is de dood voor Faust niet écht het einde. Op het toppunt van zijn visioen is hij de duivel te slim af. Door de voorwaardelijke wijs te gebruiken – ‘dan zou ik wel de woorden wagen: “blijf, ogenblik, je bent zo mooi!” – zet Faust de deur naar de hemel op een kier. In navolging van Goethe verleent Schumann hem gratie in een hallucinante slotscène. Zwevend door een berglandschap ontmoet Faust een reeks excentrieke personages, van heremieten, engelen en berouwvolle zondaressen tot de Heilige Maagd in hoogsteigen persoon. Ook Gretchen houdt zich – als de getransfigureerde Una Poenitentium – in deze intrigerende hemel op. In een veelvormige aaneenschakeling van solo’s, ensembles en steeds magistralere koren wordt Fausts ziel stap voor stap verlost.
Als we Goethe mogen geloven, dankt zijn hoofdfiguur die verlossing misschien wel aan het streven zelf. ‘Wer immer strebend sich bemüht, den können wir erlösen,’ zingen de engelen. Er schuilt dus ook schoonheid in de volgehouden poging, in het verlangen naar vervolmaking. Ook dat idee is 21e-eeuwers niet vreemd: wie wil vandaag geen betere versie van zichzelf worden – of dat nu in het echte of in het virtuele leven is, al dan niet met behulp van geld, therapie, meditatie of plastische chirurgie? Precies de ambiguïteit van het streven is wat Goethes tekst zo boeiend maakt. Streven, vallen en steeds weer overeind krabbelen: Faust, dat zijn wij.
PORTRET JULIAN ROSEFELDT
Met Faust neemt regisseur Julian Rosefeldt eindelijk de eerste opera van zijn carrière onder handen. De tijd is er rijp voor en groter kan het project nauwelijks zijn, met de Duitse mythe bij uitstek als onderwerp. Een portret van de kunstenaar.