9 minute read
VIII. DE NAAM JEZUS EN DE KERK
from Het Jezusgebed
Om in de bedeling van de volheid van de tijden alles weer in Christus bijeen te brengen, zowel wat in de hemel als wat op aarde is [Ef. 1,10]
40. In de naam Jezus ontmoeten we al degenen die met onze Heer verenigd zijn, al degenen van wie Hij gezegd heeft: Waar twee of drie in Mijn naam bijeengekomen zijn, daar ben Ik in hun midden [Mt. 18,20].
Advertisement
41. We kunnen alle mensen vinden in het hart van Jezus en in Zijn liefde. Alle mensen kunnen we in Zijn naam samenbrengen en ze daarin omvangen houden. Het is niet nodig uitgebreid voor hun intenties te bidden, we behoeven slechts de naam Jezus uit te spreken met de naam van degene die in bijzondere nood verkeert. Alle mensen en alle goede gebedsintenties zijn reeds besloten in de naam van onze Heer. Jezus aanhangen is één worden met Hem in Zijn zorg en liefdevolle attentie voor hen. Zich aansluiten bij Jezus’ eigen voorspraak voor hen is veel beter, dan Hem te smeken namens hen.
42. Waar Jezus is, daar is de Kerk. Wie in Jezus is, is in de Kerk. Zo het aanroepen van de heilige naam een middel is tot vereniging met onze Heer, zo is het ook een middel om zich te verenigen met de Kerk die in Hem is en die door geen menselijk kwaad kan worden beroerd. Dit wil niet zeggen dat we de ogen sluiten voor de problemen van de kerk hier op aarde, voor de onvolkomenheden en de verdeeldheid der christenen. We denken hier echter alleen aan de eeuwige en geestelijke en ‘onbevlekte’ zijde van de Kerk, die besloten ligt in de naam van Jezus. De Kerk, aldus beschouwd, stijgt boven iedere aardse werkelijkheid uit. Geen schisma kan haar verdelen. Jezus zei tot de Samaritaanse vrouw: Geloof Mij, de tijd komt dat u niet op deze berg, en ook niet in Jeruzalem de Vader zult aanbidden … De tijd komt en is er nu, dat de ware aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en waarheid [Joh. 4,21,23]. Er is een duidelijke tegenspraak in de woorden van onze Heer; hoe kan het uur nog komende zijn en er toch al zijn? Deze paradox wordt verklaard uit het feit dat de Samaritaanse vrouw voor Christus stond. Van de ene kant was er nog de historische tegenstelling tussen Jeruzalem en Gerizim; en de Jezus, wel verre van dit als onbeduidend te beschouwen, benadrukt de hogere roeping van Jeruzalem: U aanbidt wat u niet weet; wij aanbidden wat wij weten, want de zaligheid is uit de Joden [Joh. 4,22]. In deze zin was het uur nog niet gekomen. Van de andere kant was het uur er reeds, omdat de vrouw voor degene stond die groter is dan Jeruzalem of Gerizim, degene Die ons alles zal verkondigen [Joh. 4,25] en Wie wij moeten aanbidden in geest en waarheid [Joh. 4,24]. Dezelfde verhouding ontstaat wanneer wij door het Jezusgebed verenigd worden met Zijn heilige persoon. Zeker, we geloven allerminst dat alle tegenstrijdige interpretaties die er op aarde over het evangelie verkondigd worden tegelijkertijd waar zijn, en evenmin dat de gescheiden groepen van christenen in gelijke mate het goddelijke licht bezitten. Maar wanneer wij de heilige naam van Jezus in zijn volle betekenis uitspreken, geheel en al overgegeven aan Zijn persoon en Zijn verlangens, dan delen wij tegelijkertijd in het geheel van de Kerk en ervaren wij zo haar wezenlijke eenheid die dieper ligt dan al onze menselijke verdeeldheid.
43. Het Jezusgebed helpt ons in Hem te ontmoeten, al degenen die ons door de dood ontvielen. Martha zag niet diep genoeg, toen ze, sprekend over Lazarus, tot de Heer zei: Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag [Joh. 11,24]. Met voorbijzien van wat er reeds was, stelde zij haar vertrouwen in wat komen moest. Jezus hielp haar uit de waan: Ik ben de Opstanding en het Leven [Joh. 11,25]. Het leven en de opstanding van de overledenen zijn niet louter toekomstig (hoewel de verrijzenis van de lichamen dat wel is). De persoon van de verrezen Christus is reeds de verrijzenis en het leven van alle mensen. In plaats van te trachten in ons gebed, in onze herinnering of in onze verbeelding direct geestelijk contact te leggen met de overledenen, moeten wij trachten hen te bereiken in Christus, waarin nu immers hun werkelijke leven te vinden is. Daarom kan men zeggen dat het beste gebed voor de overledenen het Jezusgebed is. Omdat de aanroeping van Jezus’ naam onze Heer tegenwoordig stelt, zullen ook zij dan bij ons tegenwoordig zijn. En wanneer wij hun naam verbinden met de heilige naam, verrichten wij een liefdewerk ten opzichte van hen.
44. Deze overledenen wier leven met Christus verborgen is, vormen de hemelse Kerk. Zij behoren tot de volmaakte en eeuwige Kerk waarvan de strijdende kerk op aarde maar een heel klein deel uitmaakt. In de naam van Jezus ontmoeten wij heel de gemeenschap der Heiligen; Zijn naam zal op hun voorhoofd zijn [Openb. 22,4]. Wij ontmoeten daarin de engelen; Gabriël, die het eerst op aarde de heilige naam aankondigde toen hij tot Maria zei: u zult Hem de naam Jezus geven [Lk. 1,31]. Daarin ontmoeten wij de Vrouw, ‘gezegend onder de vrouwen’, tot wie Gabriël deze woorden sprak en die zo vaak haar Zoon bij Zijn naam genoemd heeft. Moge de Heilige Geest ons het verlangen ingeven de naam van Jezus in ons op te nemen, zoals de Heilige
Maagd Maria hem voor het eerst in zich opnam, en deze naam te herhalen zoals Maria en Gabriël hem hebben uitgesproken. Moge onze eigen aanroeping afdalen in deze afgrond van aanbidding, gehoorzaamheid en tederheid!
IX. DE NAAM JEZUS ALS EUCHARISTIE
Doe dat tot mijn gedachtenis
[Lk. 22,19]
45. Het mysterie van de opperzaal was een samenvatting van heel het leven en de zending van onze Heer. Beschouwingen over het sacrament der Eucharistie liggen buiten het bestek van het werkje dat wij ons hier hebben voorgenomen. Maar er bestaat een ‘eucharistisch’ gebruik van de naam Jezus, waarin alle aspecten welke wij tot nu toe hebben behandeld zijn samengevat en verenigd.
46. Ook onze ziel is een opperzaal, waar op ieder moment een onzichtbaar avondmaal des Heren kan worden gevierd. Onze Heer zegt het ons, bedekt zoals altijd: Ik heb er vurig naar verlangd dit Pascha met u te eten [Lk. 22,15]. Waar is de eetzaal waar ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal? [Lk. 22,11] maak het daar gereed [Lk. 22,12]. Deze woorden gelden niet alleen het zichtbare avondmaal des Heren, zij zijn ook toe te passen op de innerlijke eucharistie die, weliswaar alleen geestelijk, niettemin werkelijk is. In de zichtbare eucharistie wordt Jezus opgedragen onder de gedaante van brood en wijn. In de eucharistie binnen ons, kan Hij alleen worden betekend en aangeduid door Zijn naam. Daarom kan de aanroeping van de heilige naam door ons tot een eucharistie gemaakt worden.
47. De oorspronkelijke betekenis van het woord ‘eucharistie’ is ‘dankzegging’. Ons inwendig avondmaal des Heren moet een dankbetuiging zijn voor de grote gave die ons door de Vader is geschonken in de persoon van Zijn Zoon. Laten wij dan altijd door Hem een lofoffer brengen aan God [Hebr. 13,15]. De Heilige Schrift geeft onmiddellijk de aard van dit dankoffer aan: namelijk de vrucht van lippen die Zijn Naam belijden. Zo wordt de heilige naam verbonden met de idee van dankzegging. Wanneer wij Jezus’ naam uitspreken, behoren wij niet alleen de Vader te danken voor het feit dat Hij ons Zijn Zoon heeft gegeven of onze lofzegging tot de naam van de Zoon zelf te richten, maar moeten wij de naam van de Zoon tot het wezen en de drager maken van het offer van lof, aan de Vader gebracht, de uitdrukking van onze dank en tegelijk ons dankoffer.
48. Iedere eucharistie is een offerande. Dan zullen zij de Heere een graanoffer brengen in gerechtigheid [Mal. 3,3]. Wij kunnen de Vader geen beter offer brengen dan de persoon van Zijn Zoon. Alleen dit offer is de Vader waardig. Ons offeren van Jezus aan de Vader is één met het offer dat Jezus zelf voortdurend aan Zijn Vader aanbiedt; hoe toch zouden wij uit onszelf Christus kunnen offeren! Om aan ons offer een concrete vorm te geven, kunnen wij niet beter doen dan de naam Jezus uitspreken. Wij zullen God de heilige naam aanbieden alsof het brood en wijn ware.
49. Bij het avondmaal bood de Heer aan Zijn leerlingen brood dat gebroken en wijn die vergoten werd aan. Hij offerde een leven dat werd overgeleverd, Zijn Lichaam en Bloed, gereed om te worden geslachtofferd. Wanneer wij inwendig Jezus aan Zijn Vader offeren, bieden wij Hem altijd een Slachtoffer, tegelijk geslacht en verheerlijkt: Het Lam Dat geslacht is, is het waard om de kracht te ontvangen, en rijkdom, wijsheid, sterkte, eer, heerlijkheid en dankzegging [Openb. 5,12]. Laten wij de naam van Jezus uitspreken in het bewustzijn dat we gewassen en wit gemaakt in het bloed van het Lam zijn [Openb. 7,14]. Ziedaar de eucharistische beoefening van het Jezusgebed. Niet dat wij hiermee als het ware een nieuw sacrament van het kruis willen instellen. De heilige naam, sacramenteel gebruikt, is slechts een hulpmiddel om de vruchten van het offer, eens en voor altijd volmaakt gebracht, hier en nu op ons toe te passen. Het helpt ons de uitoefening van het universele priesterschap, het eeuwige offer van Christus, actueel te doen zijn en tegenwoordig te stellen. Het sacramen- teel gebruik van de naam Jezus zal ook het besef in ons levendig houden, dat wij niet met Jezus, priester en offerande verenigd kunnen zijn, wanneer wij niet offeren ín Hem, in Zijn naam en onszelf met lichaam en ziel: Brandoffers en offers voor de zonde hebben U niet behaagd. Toen zei Ik: Zie, Ik kom [Hebr. 10,6-7].
50. Er is geen eucharistie denkbaar zonder communie. Onze inwendige eucharistie is eveneens wat de traditie noemt ‘een geestelijke communie’, dat wil zeggen een spijziging door het geloof in het Lichaam en Bloed van Christus, zonder dat men de zichtbare gedaanten van brood en wijn tot zich neemt: Want het brood van God is Hij Die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft … Ik ben het Brood des levens [Joh. 6,33,48]. Jezus blijft altijd het levensbrood dat wij als voedsel kunnen ontvangen, zelfs als wij de uitwendige gedaante niet kunnen nuttigen. De Geest is het Die levend maakt, het vlees heeft geen enkel nut [Joh. 6,63]. We kunnen puur geestelijk en onzichtbaar naderen tot het Lichaam en Bloed van Christus. Deze inwendige, maar zeer werkelijke wijze van communiceren is iets geheel onderscheiden van iedere andere manier van toenadering tot Zijn persoon, want hier is sprake van een bijzondere gave en weldaad, een bijzondere genade, een buitengewone verhouding tussen onze Heer, als degene Die voedt en tegelijk het voedsel is, en onszelf die deelnemen aan dat voedsel, zij het op onzichtbare wijze. Dit geestelijk eten nu van het god- delijke levensbrood, van het Lichaam en Bloed van de Zaligmaker, wordt gemakkelijker wanneer het tot uitdrukking wordt gebracht in de heilige naam, wanneer de naam Jezus er de vorm, omlijsting en drager van is. We kunnen de naam van onze Heer uitspreken met de speciale bedoeling onze ziel daarmee te voeden, of liever met het Heilige Lichaam en kostbaar Bloed dat wij daardoor trachten te benaderen. Zo vaak als wij dat willen, kan deze communie vernieuwd worden.
Het zij verre van ons de Heilige Eucharistie, zoals deze in de Kerk wordt gevierd en genuttigd, als overbodig voor te stellen of minder hoog aan te slaan, maar het is te hopen dat iedereen die de weg van de aanroeping van de heilige naam volgt, moge ondervinden dat de naam Jezus een geestelijk voedsel is dat aan hongerige zielen het levensbrood meedeelt. Heere, geef ons altijd dat brood [Joh. 6,34]. In dit brood, in deze naam, zullen wij verenigd zijn met al degenen die deelnemen aan dit messiaanse maal: Omdat het brood één is, zijn wij, die velen zijn, één lichaam, want wij allen hebben deel aan het ene brood [1 Kor. 10,17].
51. Door de Heilige Eucharistie verkondigt gij de dood van de Heere, totdat Hij komt [1 Kor. 11,26]. De eucharistie is een voorsmaak van het eeuwige gastmaal. Het ‘eucharistisch’ gebruik van de heilige naam leidt ons tot het eschatologische gebruik ervan, dat wil zeggen tot het aanroepen van de heilige naam, gezien in verband met het ‘einde’ en de komst van onze Heer. Ie- dere aanroeping van de heilige naam moet een vurige verzuchting zijn naar onze uiteindelijke hereniging met Jezus in het hemelse koninkrijk. Zulk een verzuchting staat in betrekking tot het einde van de wereld en de triomferende komst van Christus, maar het heeft nog meer direct betrekking op het ogenblikkelijke ingrijpen van Christus (laten wij bidden dat dit steeds vaker zal gebeuren!) in ons aardse bestaan, op Zijn wonderlijk krachtig binnendringen in ons dagelijks leven, en nog meer op Zijn komst op het ogenblik van onze dood. Er is een manier om ‘Jezus’ te zeggen die een voorbereiding is op de dood, een verzuchten naar de dood, opgevat als een lang verwacht verschijnen van de Vriend, want hoewel u Hem niet gezien hebt, hebt u Hem toch lief [1 Petr. 1,8]; een vragen om deze ultieme ontmoeting en nu reeds een verwijlen aan de andere kant van de levensgrens. In deze manier van ‘Jezus’-zeggen ligt de verlangende uitroep van Paulus: Ik heb de begeerte om heen te gaan en bij Christus te zijn [Fil. 1,23] en van Sint Jan: Kom, Heere Jezus! [Openb. 22,20] reeds besloten.