werkboek ruimtelijke kwaliteit stedelijke omgeving

Page 1

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving Inspiratie voor stedelijke gebiedsopgaven

November 2011



Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

5

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


Colofon Dit werkboek is opgesteld in samenwerking met de gemeenten Borne, Steenwijkerland, Raalte, Hellendoorn, ­Dinkelland, Zwolle, Hardenberg, Ommen, Tubbergen, Wierden, Losser, Hengelo, Staphorst, met Waterschap Groot Salland en Le Clerq Projectontwikkeling Datum November 2011 Auteur Provincie Overijssel Projectteam Joost Houtkamp Berry van den Berg Yvonne Hermus Vormgeving Medialab – provincie Overijssel Reclamebureau Circuit, Zwolle Druk Molenberg Media, Zwolle Inlichtingen Provincie Overijssel Hanneke Spiertz Eenheid Ruimte, Wonen en Bereikbaarheid Telefoon 038 499 80 95 Adresgegevens Provincie Overijssel Luttenbergstraat 2 Postbus 10078 8000 GB ZWOLLE www.overijssel.nl/thema’s/ruimte-wonen/ruimtelijkekwaliteit

6

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving Inspiratie voor stedelijke g 足 ebiedsopgaven

November 2011

7


6

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


Inhoudsopgave Voorwoord Deel 1

11

1 Inleiding

1.1 1.2 1.3 1.4

9

13

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving Wat is het doel van het werkboek? Opbouw werkboek Inspiratiebron en bereik werkboek

14 14 15 15

2 Ruimtelijke kwaliteit vanuit bestaande visies

19

2.1 2.2 2.3

Provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten Planologische ruimte Provinciale Omgevingsvisie

20 21 22

3 Van visie naar ruimtelijke kwaliteit

27

4 Trends, ontwikkelingen en uitdagingen 5 Ruimtelijke kwaliteit toepassen

31 35

6 Ruimtelijke kwaliteit in een gebiedsproces

41

6.1 6.2

De diverse fasen in het proces Kosten en baten

Deel 2

49

1 Inleiding 1.1

Opbouw deel 2

2 Ruimtelijke kwaliteit in het proces van planontwikkeling en uitvoering 2.1 2.2

Schema ruimtelijke kwaliteit in planvorming Toelichting op het schema

3 Samenwerking en instrumenten 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11

42 46

Raamwerk woonvisie en bedrijventerreinenvisie Aanbevelingen beleidsvorming op basis van SWOT-analyse Participatiestrategie Kwaliteitsteam Buurtschappennota gemeente Hardenberg beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland Stakeholders analyse Beheer en onderhoud en ruimtelijke kwaliteit Water en ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke omgeving Tijdelijk anders bestemmen Ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie

Schema Stappenplan RKSO

53 54

57 59 59

63 65 69 71 74 76 77 79 81 83 86 88

93

7


8

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


Voorwoord Iedereen woont, werkt en recreëert graag in een aantrekkelijke omgeving. Gemeentebesturen vinden het dan ook belangrijk dat ontwikkelingen in hun gemeente leiden tot een betere ruimtelijke kwaliteit. Dat geldt voor zowel het landelijke als het stedelijke gebied. Dit werkboek biedt u inspiratie en handvatten voor het stedelijk gebied. Voor het landelijke gebied kwam in 2010 het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving gereed. De totstand­ koming ervan was het resultaat van een samenwerking tussen de Overijsselse gemeenten en de provincie. Bij de voorbereiding van het werkboek bleek de uitwisseling tussen gemeenten vruchtbaar en inspirerend. Sinds de afronding­van het werkboek organiseert de provincie nog regelmatig bijeenkomsten over de uitwerking van de ­Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving. Deze worden door gemeenten als zinvol en interessant ervaren. Het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, de provinciale Omgevingsvisie en de bijbehorende Catalogus Gebiedskenmerken geven vooral handvatten voor het werken aan ruimtelijke kwaliteit in het landelijke gebied. Maar hoe werk je aan ruimtelijke kwaliteit in het stedelijke gebied? Diverse Overijsselse gemeenten houden zich regelmatig met dit vraagstuk bezig. Ervaringen van de ene gemeente kunnen hierbij een verrijking zijn voor de andere. De provincie nam het initiatief om samen met gemeenten het werken aan ruimtelijke kwaliteit in het stedelijke gebied op te pakken. Onder de noemer “Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving” zijn het afgelopen jaar diverse werksessies georganiseerd. Voorafgaand hieraan, zijn (vooral) bij gemeenten diverse ruimtelijke kwaliteitsvraagstukken geïnventariseerd. Dit leidde tijdens de werksessies tot het bespreken van verschillende manieren om de ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke omgeving beter in kaart te brengen. Steeds stond een voorbeeld van één van de Overijsselse gemeenten centraal. Vaak was de werksessie ‘op locatie’. De bijeenkomsten werden goed bezocht en de uitwisseling bleek inspirerend. Zo is er op een inbreidingslocatie in een historische kern gezamenlijk onderzocht ­wanneer er op die plek wel of niet sprake was van een ontwikkeling met ruimtelijke kwaliteit. Ook is het proces onder de loep genomen; ruimtelijke kwaliteit is namelijk meer dan alleen een mooi plaatje of de juiste kleur. Ruimtelijke kwaliteit is boven alles een proces: met de juiste ingrediënten en de juiste mensen samen vorm geven aan een ontwikkeling. Een proces voor en door de mensen om wie het gaat. De ervaring en kennis die zijn opgedaan tijdens de werksessies, zijn vastgelegd in deel 2 van dit werkboek. Deze zijn aangevuld met andere gemeentelijke voorbeelden. Daarnaast is in deel 1 meer algemene informatie opgenomen over werken aan ruimtelijke kwaliteit in het stedelijke gebied. De onderlinge uitwisseling van kennis en ervaringen op het gebied van ruimtelijke kwaliteit voorziet in een behoefte. Wij willen als provincie hiervoor dan ook bijeenkomsten van gemeenten blijven faciliteren. Ik hoop op uw blijvende inbreng en daarbij vooral op veel enthousiasmerende voorbeelden. Voor nu wens ik u veel werkplezier met het voorliggende werkboek. Bert Boerman Gedeputeerde voor Ruimte, Water en Jeugdzorg

Voorwoord

9


10

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


Deel 1

11


12

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


1

Inleiding

Inleiding

13


1. Inleiding 1.1 Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving Het versterken van de ruimtelijke kwaliteit is één van de rode draden in de provinciale Omgevingsvisie. De ­provincie trekt hierin samen op met de gemeenten. ­ De Omgevingsvisie omschrijft ruimtelijke kwaliteit als­ ‘­datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is’. De provinciale ­Omgevingsvisie geeft aan waar vanuit de provincie de accenten en de provinciale belangen liggen en de ­gemeenten geven hier op lokaal niveau zelf invulling aan. In de praktijk is het versterken van ruimtelijke kwaliteit voor veel gemeenten een behoorlijke opgave, met name in het stedelijke gebied. Gemeenten hebben daarom behoefte aan een document dat de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie verheldert, concretiseert en eenvoudiger toepasbaar maakt. Het werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving dat nu voor u ligt, voldoet aan deze behoefte. Het heeft niet tot doel nieuw beleid of nieuwe uitvoeringskaders te ontwikkelen, maar biedt gemeenten handvatten voor het ­werken met ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke omgeving. Maar liefst 13 gemeenten droegen in verschillende werkbijeenkomsten bij aan de totstandkoming van het werk­boek evenals het Waterschap Groot Salland en ­ Le Clerq Projectontwikkeling. Onderlinge uitwisseling van kennis en ervaring maakte het mogelijk om dieper in te gaan op de vraagstukken en achterliggende

14

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

kwaliteitsprincipes in de stedelijke omgeving. Dit was nodig, want de O ­ verijsselse gemeenten staan voor complexe opgaven de komende jaren. Bij het maken van keuzes baseren gemeenten zich meer dan ooit op de toegevoegde kwaliteitsimpuls van een opgave. Het werkboek ­Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving (hierna: werkboek RKSO) ondersteunt dit streven. Het werkboek is in drie fasen tot stand gekomen. In de eerste fase werd de context voor het werkboek ­bepaald, op basis van gesprekken met gemeenten, ontwikkelaars, waterschappen en corporaties. De resultaten hiervan zijn vervolgens verwerkt tot een concept inhoudsopgave. In de tweede fase vonden vier interactieve werksessies plaats. De resultaten van deze sessies en de verslagen zijn verwerkt in deze uitgave. In de slotfase kreeg het werkboek op basis van de uitkomsten van fase één en twee vorm en inhoud.

1.2 Wat is het doel van het werkboek? Het project begon met een inventarisatie van de ­wensen en behoeften van betrokken partners. Deze inventari­ satie richtte zich vooral op de dagelijkse toepassing van ruimtelijke kwaliteit in de praktijk van het stedelijke gebied en de kansen en knelpunten die zich hierbij voordoen. Dit bevestigde bestaande ideeën, leverde nieuwe informatie op en resulteerde in een aantal interessante vraagstukken waar dit werkboek op ingaat. Het werkboek RKSO inspireert en voorziet primair in


goede voorbeelden van het versterken van ruimtelijke kwaliteit in het stedelijke gebied. Daarnaast verheldert het de provinciale uitgangspunten. Gemeenten moeten zich bij nieuwe ontwikkelingen op basis van de Omgevingsvisie nog steeds verantwoorden­over de wijze waarop ruimtelijke kwaliteit wordt toe­gevoegd. Het werkboek RKSO geeft hiervoor geen blauwdruk, maar biedt gemeenten instrumenten om ruimtelijke kwaliteit zoveel mogelijk te laten aansluiten bij hun eigen situatie. Met behulp van het werkboek kunnen betrokken partijen op transparante wijze samenwerken aan de versterking van ruimtelijke kwaliteit.

in de formele kaders waar gemeenten en provincie mee te maken hebben bij het formuleren van de eigen kaders en uitgangspunten. Het tweede deel van het werkboek behandelt vooral de dagelijkse praktijk en het werken aan ruimtelijke kwaliteit. Het refereert aan concrete voorbeelden die hierop aansluiten. Daarnaast geeft het instrumenten/methoden die helpen bij het werken aan ruimtelijke kwaliteit in de eigen planontwikkeling of bij beleidsvorming. Verder worden er aanbevelingen gedaan ten aanzien van het inbrengen en borgen van ruimtelijke kwaliteit in processen met derden.

1.2.1 Uitgangspunten De vorm en inhoud van werkboek RKSO zijn een ­resultaat van onderstaande uitgangspunten en ambities. • Ruimtelijke kwaliteit is een vanzelfsprekend onderdeel in het proces van gebiedsontwikkeling; • Het werkboek fungeert als een gezamenlijk kwaliteits­kader met zowel gemeentelijke als ­pro­vinciale ambities die naast elkaar bestaan; • In vervolg op het werkboek ontstaat er een netwerk voor uitwisseling van kennis en informatie; • Het werkboek biedt handvatten voor het toepassen van ruimtelijke kwaliteit en geeft praktijkvoorbeelden; • Het werkboek sluit zoveel mogelijk aan bij bestaande methoden en werkwijzen. Wat biedt het werkboek niet? • Het werkboek brengt geen nieuw beleid of nieuwe regelingen voort; • Het werkboek behandelt ruimtelijke kwaliteit als maatwerk, niet als een begrip dat één specifieke manier van werken omvat; • Het werkboek geeft geen volledige uitwerking voor alle typologieën van de stedelijke omgeving maar biedt een verzameling van goede praktijkvoorbeelden.

1.3 Opbouw werkboek Het werkboek bestaat uit twee delen. Het eerste deel behandelt kort het begrip ruimtelijke kwaliteit en de rol die dit speelt in de samenwerking tussen provincie en gemeenten. Het werkboek biedt in dit gedeelte handvatten voor het toepassen van ruimtelijke kwali­ teit in de gemeentelijke praktijk en handvatten voor het vooroverleg over ruimtelijke plannen tussen de ­gemeente en de provincie. Daarnaast biedt het inzicht

1.4 Inspiratiebron en bereik werkboek 1.4.1 Inspiratie werkboek Provincie Overijssel kiest met de Omgevingsvisie voor ontwikkelingsgericht sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Ontwikkelingen zijn kansen om nieuwe kwaliteiten te verbinden met bestaande kwaliteiten. Het provinciale belang en de ambities zijn hierbij onder ­andere uitgewerkt en toegelicht in de Catalogus Gebiedskenmerken. Een belangrijke ambitie voor het stedelijke gebied is dat elke buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur toont. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het behoud van diversiteit, het zichtbaar maken van de ontstaansgeschiedenis en eigenheid van kernen. Het werkboek RKSO komt niet uit de lucht vallen.­­Eerder kwam in september 2010 het werkboek Kwaliteits­ impuls Groene Omgeving gereed. De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is een ontwikkelingsgerichte regeling op grond waarvan extra bouwmogelijkheden kunnen worden geboden in het buitengebied, mits daar extra investeringen in de ruimtelijke kwaliteit tegenover staan. Het vertrekpunt van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is dat de ontwikkelingsmogelijkheden in de groene ruimte pas zijn toegestaan als “is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving”.

Inleiding

15


Om gemeenten te helpen de balans te bepalen tussen extra ontwikkelingsruimte en extra investeringen in ruimtelijke kwaliteit, is het werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving opgesteld.

1.4.2 Ruimtelijke kwaliteit: hoe te definiëren? Zoals eerder gesteld, definieert de Omgevingsvisie ruimtelijke kwaliteit letterlijk als ‘datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen ­belangrijk is’. Of in duurzame bewoordingen: ‘wat voor mens, plant en dier belangrijk is.’ De definitie in de Omgevingsvisie ligt in lijn met enkele andere, algemene definities van ruimtelijke kwaliteit die allemaal met elkaar gemeen hebben dat het gaat om het toevoegen van waarden en het afwegen van belangen. Een veel gebruikte definitie is het zoeken naar de ­balans tussen de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van zowel de plek als de ­omgeving. • Een nieuwe functie op een plek moet niet strijdig zijn met functies in de omgeving maar moet het functioneren van de plek zelfs versterken (gebruikswaarde). Hierbij gaat het bijvoorbeeld om: functionele samenhang, doelmatigheid, bruikbaarheid, bereikbaarheid, nabijheid, economisch rendement, beheerbaarheid, ecologische waarde, efficiëntie en toegankelijkheid; • De nieuwe ontwikkeling moet de belevingswaarde van de plek versterken. Hierbij gaat het om zaken als: betekenis, identiteit, attractiviteit, cultuur, ­herkenbaarheid, eigenheid, zichtbaarheid, weidsheid en contrasten; • Een nieuwe ontwikkeling moet ook tijdsbestendig zijn. Het moet lange tijd kunnen functioneren. Indien de situatie of de functiebehoefte ineens verandert, moet het op een eenvoudige manier aan te passen zijn aan de nieuwe situatie. Alleen dan heeft een ontwikkeling toekomstwaarde. Hierbij speelt het om kwesties als: duurzaamheid, aanpasbaarheid, flexibiliteit, continuïteit, beheerbaarheid en onderhouds­aspecten. Voornoemde waarden bieden een ingang voor een goede vertaling van het provinciale beleid uit de ­Omgevingsvisie naar de (kleinere) opgaven in het stedelijke gebied of dorpen. In deel twee van het werkboek volgt een verdiepingsslag van de verschillende waarden en worden voorbeelden gegeven van hoe ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid samenkomen: ruimtelijke kwaliteit gaat niet alleen over ‘mooi’ maar ook over ‘goed’!

16

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

1.4.3 Bereik werkboek RKSO Het toepassingsbereik van werkboek RKSO is beperkt tot het stedelijke gebied. In artikel 2.1.1 van de Omgevings­ verordening is de stedelijke omgeving gedefinieerd als “bestaand bebouwd gebied”. Hieronder vallen “de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en voorontwerpbestemmingsplannen, voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO”. In dit werkboek wordt deze definitie van het stedelijke gebied gehanteerd. De groene omgeving is in artikel 2.1.1 als contramal gedefinieerd: ”gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied”. Op de groene omgeving is het eerder genoemde werkboek Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving van toepassing.

Stadsrandzones De stadsrandzones zijn de gebieden waar het stedelijke gebied en de groene omgeving in elkaar overgaan. Stadsrandzones kennen hierdoor een eigen problematiek en complexiteit die vragen om een inhoudelijke benadering zowel vanuit de stedelijke systemen als vanuit de groene omgeving. In dit werkboek wordt niet specifiek ingegaan op de stadsrandzones. De aangereikte methoden en voorbeelden kunnen hier uiteraard wel op worden toegepast.


Inleiding

17


18

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


2

Ruimtelijke kwaliteit vanuit bestaande visies

Ruimtelijke kwaliteit vanuit bestaande visies

19


2. Ruimtelijke kwaliteit vanuit bestaande visies Ruimtelijke kwaliteit is een veelomvattend begrip. Gemeenten werken op diverse vlakken aan ruimtelijke kwaliteit, veelal binnen bestaande visies zoals de structuurvisie of woonvisie. Er zijn maar weinig gemeenten met een eigenstandige visie op ruimtelijke kwaliteit. De Omgevingsvisie gaat ervan uit dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen voor de programmering van de lokale woningbouw en de ontwikkeling van bedrijventerreinen voor de lokale behoefte. Gemeenten­ zoeken daarbij afstemming met buurgemeenten. De gemeentelijke woonvisie en bedrijventerreinenvisie zijn het voertuig van de programmering en afstemming.­De provincie ziet toe op de afstemming tussen gemeen­ ten­en houdt in de gaten of het totale aanbod niet te veel boven de regionale vraag uitstijgt. Het provinciale ­belang legt de nadruk op de kwaliteit van het wonen met een balans in de ontwikkeling van de woningvoorraad ten opzichte van de demografische ontwikkelingen­(ontwikkeling huishoudens). De provincie maakt met alle gemeenten prestatieafspraken over de realisatie van de programmering zoals voorzien in de woonvisies, waarin ook het aspect ruimtelijke kwaliteit aan de orde komt.

2.1 Provinciale en gemeentelijke beleidsdocumenten Hieronder wordt weergegeven op welke momenten en met welke documenten gemeenten en provincie met ­elkaar te maken hebben als het gaat om ruimtelijke kwaliteit. Hoofdstuk 3 beschrijft hoe gemeentelijke ­ambities vertaald kunnen worden naar deze documenten.

Bestemmingsplan Gemeenten zijn in de ruimtelijke ordening verantwoordelijk voor het vaststellen van bestemmingsplannen. Daarmee geven ze richting aan de toekomstige ontwikkelingen en borgen ze kwaliteitsambities. In gemeentelijke bestemmingsplannen dienen ze hierbij rekening te houden met provinciale en nationale belangen. Om te borgen dat dit daadwerkelijk gebeurt, kunnen­ provincie­en Rijk door middel van een ruimtelijke ver­ordening c.q. de AmvB Ruimte opdrachten geven aan gemeenteraden over de wijze waarop specifieke belangen­in de vaststelling van bestemmingsplannen moeten worden meegenomen.

20

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Omdat een bestemmingsplan een ‘juridisch’ document is, is het niet altijd mogelijk visie en inspiratie ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit in een bestemmingsplan terug te laten komen. Het is belangrijk dat de hoofd­lijnen goed in het plan staan en dat gemeenten tegelijkertijd rekening houden met flexibiliteit. Interessant is ook de mogelijkheid van voorwaardelijke bestemmingen,­ waarbij aanvullende eisen kunnen worden gesteld aan ruimtelijke inpassing van de beoogde ontwikkeling.

Structuurvisie Op grond van de wet zijn gemeenten verplicht voor hun hele grondgebied één of meer structuurvisies vast te stellen, waarin de hoofdlijnen van de voorgenomen­ontwikkeling van het gebied en de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid worden vast­gelegd. Structuur­ visies zijn beleidsdocumenten en binden alleen de gemeen­te zelf. In de structuurvisie kunnen gemeenten de kwaliteitsambities voor het hele grondgebied vastleggen. De structuurvisie is daarbij het meest geschikt om onderscheid en samenhang aan te brengen in de diversiteit en identiteit van de verschillende kernen. De provincie vraagt gemeenten in hun structuurvisies rekening te houden met het provinciale beleid, maar de provincie kan niet (direct) sturen op de inhoud van structuurvisies. De noodzaak tot het onderbouwen dat nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan de versterking van ruimtelijke kwaliteit, richt zich ­alleen op bestemmingsplannen. De wetgever wil dat beleidsdocumenten eenvoudig ­geactualiseerd kunnen worden als omstandigheden daartoe aanleiding geven. Structuurvisies zijn daarom grotendeels vorm- en procedurevrij. De gemeente is zelf wel gebonden aan haar structuurvisie(s). Om te voor­ komen dat bij de vaststelling van bestemmingsplannen de gemeente in een spagaat raakt doordat dan ook moet worden voldaan aan de provinciale verordening, is het verstandig om in gemeentelijke structuurvisies in te gaan op de kaders die de provincie stelt vanuit het provinciale ruimtelijke beleid. De structuurvisie is zeer geschikt als kapstok voor gemeentelijke beleidskaders voor zowel het werken met de Kwaliteits­impuls Groene Omgeving in het buitengebied, als voor ruimtelijke ­kwaliteitskaders voor het stedelijke gebied.

Woonvisie De woonvisie is een gemeentelijk beleidsdocument waaruit blijkt hoe de gemeente de regie voert om ook de woningvoorraad in de toekomst te laten aansluiten


op de behoefte van haar inwoners. Hiervoor geldt opnieuw dat het vorm kunnen geven aan de ruimtelijke kwaliteitsambities samenhangt met de woningbouwprogrammering. Met een goede sturing op de woningbouwontwikkelingen kunnen kansen beter worden benut. Herstructurering, transformatie, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn onderdelen die hier naar voren moeten komen. Omdat de provincie het belangrijk vindt dat gemeenten hun regierol pakken in de programmering van woningbouw, is in de Omgevingsverordening de opdracht opgenomen om de bouw van nieuwe woningen te onderbouwen vanuit een woonvisie die is afgestemd met buurgemeenten en de provincie. Deze woonvisie kan als bouwsteen/onderdeel dienen voor de gemeentelijke structuurvisie. De woonvisie moet niet alleen aandacht geven aan de kwantitatieve aspecten van woningbouw, maar ook nadrukkelijk ingaan op kwalitatieve aspecten. Daarbij gaat het niet alleen om de kwaliteit van de woning zelf, maar ook om de kwaliteit van de openbare ruimte en het openbare groen in de omgeving. De vraag naar woningen wordt immers ook bepaald door de omgeving waarin deze woningen staan (woonmilieu). Dit betekent dat een woonvisie ook ingaat op het aspect ruimtelijke kwaliteit. In deel 2 van het werkboek staan praktische aanbevelingen voor het opnemen van ruimtelijke kwaliteit in de woonvisie.

Bedrijventerreinenvisie De bedrijventerreinenvisie is een gemeentelijk beleids­ document waaruit blijkt hoe de gemeente de regie voert om het aanbod aan bestaande en nieuwe bedrijven­terreinen aan te laten sluiten op de vraag. Ook voor de ontwikkeling van bedrijventerrein geldt dat de provincie het belangrijk vindt dat de gemeenten hun regierol pakken in de programmering. Daarom geeft de Omgevingsverordening de opdracht aan gemeenten om bij bestemmingsplannen voor de ontwikkeling van nieuwe bedrijventerreinen, vanuit een bedrijventerreinenvisie te onderbouwen dat er wordt voorzien in een (lokale) behoefte. Voor de bedrijven­ terreinenvisie geldt dat die moet worden afgestemd met de buurgemeenten en de provincie, omdat vraag en aanbod van bedrijventerreinen een markt vormen op regionaal niveau. De bedrijventerreinenvisie dient

ook in te gaan op de herstructureringsopgave die­verouderde bedrijventerreinen weer nieuw leven inblaast. Om bedrijventerreinen ook op lange termijn goed te laten functioneren, is het belangrijk om bij (her)ontwikkeling bijzondere aandacht te geven aan ruimtelijke kwaliteit. Voor het vestigingsklimaat is immers niet alleen de kwaliteit van de bedrijfsbebouwing en het bedrijfsperceel van belang, maar ook de uitstraling van het gehele bedrijventerrein. In deel 2 van het werkboek staan tevens een aantal praktische aanbevelingen voor het opnemen van ruimtelijke kwaliteit in de bedrijventerreinenvisie.

Beeldkwaliteitplannen/welstandsbeleid Een beeldkwaliteitplan is een (gemeentelijk) beleidsdocument. Als aanvulling op het ruimtelijke plan voor een bepaald gebied, worden hierin kaders meegegeven voor inrichting en materiaalgebruik. Dit dient voor de toetsing van bouwplannen. Een beeldkwaliteitplan moet borgen dat een beoogd ruimtelijk eindbeeld ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Het is een aanvulling op het ruimtelijke plan, maar kan daarvan geen deel uitmaken. In een beeldkwaliteitplan worden zaken geregeld die niet binnen het bereik van een bestemmingsplan vallen. Een beeldkwaliteitplan heeft alleen een bindende werking als dat is vertaald in de gemeentelijke welstandsnota. Vaak is in een welstandsnota geregeld dat gemotiveerd afgeweken kan worden van het welstandsbeleid. Verder geldt dat het voeren van welstandsbeleid niet verplicht is. Een gemeente kan ervoor kiezen om gebieden (of de hele gemeente) ‘welstandsvrij’ te verklaren. Een beeldkwaliteitplan is een waardevol instrument om ruimtelijke kwaliteit vorm te geven, juist op die onderdelen die niet binnen het bereik van een bestemmingsplan vallen maar die wel bepalend zijn voor de uitstraling van een gebied. Omdat de welstandstoets ‘minder hard’ is dan de toets aan een bestemmingsplan, is het van belang per plan goed af te wegen welke eisen waar en hoe worden geregeld.

2.2 Planologische ruimte Voor de ruimtelijke ordening geldt het constante dilemma­tussen sturing en flexibiliteit. Gelet op de schaarste aan ruimte in ons land en de veelheid van

Ruimtelijke kwaliteit vanuit bestaande visies

21


ruimteclaims, is sturing noodzakelijk. De Wet ruimtelijke ordening biedt een systeem waarmee alle betrokken ­belangen tegen elkaar worden afgewogen en waarin het criterium geldt dat er sprake moet zijn van een ­goede ruimtelijke ordening. In bestemmingsplannen wordt ver­­volgens vastgelegd waar welk gebruik van de ruimte is toegestaan. Omdat belangen door allerlei maatschappelijke en economische ontwikkelingen­constant wijzigen, moeten bestemmingsplannen echter steeds worden aangepast. Om flexibel in te kunnen ­spelen op veranderende opvattingen, moet in de planologische regelingen in bestemmingsplannen ruimte zijn om af te wijken binnen een vooraf bepaalde bandbreedte. Voor ruimtelijke kwaliteit geldt het dilemma tussen­ ­sturing en flexibiliteit ook. Het provinciale beleid voor ruimtelijke kwaliteit gaat ervan uit dat nieuwe kwaliteiten­worden verbonden aan bestaande kwaliteiten. Bij de lokale invulling hiervan betekent dit dat aan de ene kant bestaande kwaliteiten moeten worden ­beschermd, maar dat er ook ontwikkelingsruimte moet zijn die vervolgens benut wordt om nieuwe kwaliteiten toe te voegen. Om te sturen op ruimtelijke kwaliteit is het nodig dat er inzicht bestaat in de bestaande kwali­ teiten. Voor gemeenten betekent dit dat – voor zover dat al niet is gebeurd – er inventarisaties en ­analyses nodig zijn om op lokaal niveau te bepalen welke waarden, kenmerken, structuren er in een gebied aanwezig zijn en wat de historie hiervan is. In hoofdstuk 5 wordt uitgewerkt hoe een gemeente tegen een opgave aan kan kijken. In deel 2 van het werkboek wordt een ­concrete handreiking gegeven in de ‘scan ruimtelijke kwaliteit’. Vervolgens moeten er uitspraken­gedaan worden over de gemeentelijke ambities. Welke waarden wil de ­gemeente in de huidige vorm behouden? Welke waarden hebben minder prioriteit en kunnen eventueel geofferd worden als dit nodig is om nieuwe waarden te ontwikkelen? Welke ontwikkelingen leveren een meerwaarde op voor het gebied en zijn een aanvulling op de bestaande waarden? De gemeente moet dus uitspraken doen over het beschermingsniveau van bestaande waarden en de kaders waarbinnen flexibel ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen.

2.3 Provinciale Omgevingsvisie Het integrale provinciale beleid voor de fysieke leef­omgeving is neergelegd in de Omgevingsvisie.

22

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

De ­Omgevingsvisie heeft de status van provinciale­ structuurvisie als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening en bindt alleen de provincie zelf. Hierin is vastgelegd wat de provincie als haar belang ziet. Om de doorwerking van provinciale belangen in gemeen­ telijke bestemmings­plannen te borgen, hebben Provinciale Staten gelijktijdig met de Omgevingsvisie de ­Omgevingsverordening vastgesteld. De provinciale ruimtelijke verordening bepaalt op welke wijze bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met provinciale belangen.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie De provincie heeft ervoor gekozen om te sturen op ­ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Het provinciale beleid is erop gericht om de karakteristieke verschillen tussen de steden, dorpen, kernen en landschappen te versterken en herkenbaar te maken. In de Omgevings­ visie is een uitvoeringsmodel opgenomen waarbij eerst wordt getoetst of ontwikkelingen in lijn zijn met de ­generieke beleidskeuzes die gemaakt zijn in het provinciale beleid (hoofdstuk 4 en 5). Vervolgens wordt nagegaan waar de opgave bij voorkeur een plek moet krijgen. Richtinggevend hiervoor zijn de ontwikkelingsperspectieven (paragraaf 2.6 en 2.7) uit de Omgevingsvisie. Tot slot wordt gekeken naar hoe een ontwikkeling vorm krijgt en wordt ingepast (Catalogus Gebiedskenmerken).


Motiveringseis In de Omgevingsverordening is het uitvoeringsmodel­ van de Omgevingsvisie vertaald in een regeling waarbij de eis wordt gesteld dat elke nieuwe ontwikkeling­moet ­bijdragen aan de versterking van ruimtelijke­­kwaliteit. De regeling in artikel 2.1.5 van de Omgevingsverordening heeft de vorm van een ­motiveringseis. Er wordt aangegeven op basis van welk systeem gemotiveerd moet worden dat er wordt voldaan aan het provinciale­ criterium. De keuze voor een motiveringseis was bewust:­het geeft de gemeenten ruimte voor maatwerk. Kenmerkend voor ruimtelijke kwaliteit is immers dat er rekening wordt gehouden met de lokale context.

provinciale ambities ook op andere wijze gerealiseerd kunnen worden; • Voor inspirerende uitspraken geldt dat de gemeente de keuze heeft om iets te doen met het perspectief dat de provincie schetst. In de Omgevingsverordening wordt een link gelegd met de Catalogus Gebiedskenmerken. Dit houdt in dat de uitspraken in de Catalogus Gebiedskenmerken die zich lenen voor vertaling in een bestemmingsplan bindend zijn voor gemeenten.

De Catalogus Gebiedskenmerken Omdat de provincie alleen vanuit provinciale belangen kan sturen op ruimtelijke ontwikkelingen, beschrijft de Catalogus Gebiedskenmerken voor de verschillende gebiedskenmerken die in Overijssel voorkomen wat de provinciale ambities zijn voor de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit en welke eisen worden gesteld aan de inpassing van ontwikkelingen. In de Catalogus Gebiedskenmerken worden uitspraken gedaan die verschillen in de mate waarin de gemeente gebonden is om hiermee rekening te houden: • Normerende uitspraken moeten in principe ­nageleefd worden; • Van richtinggevende uitspraken kan afgeweken worden als de gemeente kan onderbouwen dat de

Ruimtelijke kwaliteit vanuit bestaande visies

23


De eis dat elke nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan de versterking van ruimtelijke kwaliteit geldt voor zowel het landelijke gebied als voor de stedelijke omgeving. Ook voor nieuwe ontwikkelingen in de bestaande bebouwde omgeving geldt dat gezocht moet worden­ naar mogelijkheden om bestaande kwaliteiten te verbinden met nieuwe kwaliteiten. In de Catalogus Gebiedskenmerken worden ook voor de stedelijke ­omgeving beleidsuitspraken gedaan om provinciale belangen veilig te stellen. Op grond van de Omgevingsverordening zal in de toelichting op elk bestemmingsplan dat provinciale belangen raakt worden onderbouwd dat zorgvuldig is gekeken naar mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteit te versterken.

Kwaliteitsambitie ruimtelijke kwaliteit De Omgevingsvisie kent een aantal doelstellingen voor werken met ruimtelijke kwaliteit in het stedelijke gebied, namelijk: • Behouden en versterken van de verscheidenheid en identiteit van binnenstedelijke kwaliteit; • Versterken van identiteit en onderlinge diversiteit van steden en buurten; • Behouden en versterken van cultureel erfgoed; en • Versterken van de kernkwaliteiten van de binnensteden (monumenten, architectuur, water en groen, culturele voorzieningen en stationsgebieden). De basis voor de sturing op ruimtelijke kwaliteit in het stedelijke gebied in de Omgevingsvisie is de kwaliteitsambitie: Brede waaier aan woon-, werk- en mix­ milieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur.

24

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


Ruimtelijke kwaliteit vanuit bestaande visies

25


26

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


3

Van visie naar ruimtelijke kwaliteit

Van visie naar ruimtelijke kwaliteit

27


3. Van visie naar ruimtelijke kwaliteit Bij het versterken van ruimtelijke kwaliteit zijn drie zaken van belang die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn.

Visie Het sturen op ruimtelijke kwaliteit begint met het ontwikkelen van een visie waarin analyses op gebieds­ niveau een plaats krijgen en vervolgens de gemeentelijke ambities worden benoemd voor deze gebieden. De visie geeft aan welke ontwikkelingen voorzien worden die mogelijk kansen bieden om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. Ruimtelijke kwaliteit moet geen sausje zijn dat aan het einde over een project wordt gegoten. Daarom gaat de voorkeur uit naar integrale gemeentelijke (structuur)visies waarbij ruimtelijke kwaliteit een ­geïntegreerd onderdeel uitmaakt van ruimtelijke afwegingen. Het is van belang om lokale partners en inwoners te betrekken bij het maken van de juiste af­wegingen. In deel 2 van het werkboek worden niet ­alleen praktische aanbevelingen gedaan voor het opstellen­van een woonvisie en bedrijventerreinenvisie, maar zijn ook twee praktische voorbeelden opgenomen; een buurtschappenvisie en een inbreidingsnota.

Programma De gemeente kan op basis van de visie afwachten welke ontwikkelingen daadwerkelijk optreden, maar ook actief op zoek gaan naar kansen om ruimtelijke kwaliteit te versterken. Door een programmatische aanpak wordt het sturen op ruimtelijke kwaliteit versterkt en kunnen in een vroegtijdig stadium opgaven bij elkaar gebracht worden. Het programma is de vertaling van de visie naar de uitvoering en zorgt voor afstemming op projectoverstijgend niveau. Door een bundeling van verschillende disciplines en partijen kan een integraal resultaat worden bereikt. Hiervoor is in deel 2 van het werkboek een concrete handreiking in de vorm van een processchema stappenplan opgenomen.

Project Uiteindelijk vindt de versterking van ruimtelijke kwaliteit zijn uitvoering in projecten. Projecten worden – veelal door derden – uitgewerkt en uitgevoerd. Er moeten goede afspraken worden gemaakt over het uitvoerings­ niveau, opdrachtgeverschap en zaken als beheer en onderhoud. Ook hierbij geldt dat samen sturen aan de voorkant van het proces het meest effectief is. Versterking van ruimtelijke kwaliteit maakt meer kans als projecten nog niet helemaal uitgekristalliseerd zijn en eenvoudig aangepast kunnen worden vanuit de eisen

28

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

die de gemeentelijke visie voor ruimtelijke kwaliteit stelt. Door vroegtijdig te toetsen aan de gemeentelijke visie wordt er meer samenhang gecreëerd tussen activiteiten en projecten en kan een meerwaarde worden bereikt.

‘Ruimtelijke kwaliteit is geen sausje over het project; ruimtelijke kwaliteit is een van de basisingrediënten’


Van visie naar ruimtelijke kwaliteit

29


30

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


4

Trends, ontwikkelingen en uitdagingen

Trends, ontwikkelingen en uitdagingen

31


4. Trends, ontwikkelingen en uitdagingen Demografische ontwikkelingen Overijssel krijgt de komende decennia te maken met demografische veranderingen. Naar verwachting neemt de bevolkingsgroei af, zet de gezinsverdunning door, neemt de vergrijzing toe en treedt er een negatief migratiesaldo op. Dit leidt ertoe dat de behoeften van de bevolking op gebied van wonen, werken, recreëren en voorzieningen anders worden, wat consequenties heeft voor de programmering van woningbouw en bedrijventerreinen. Ook voor andere functies moet er ingespeeld worden op de verandering in vraag en aanbod. Dit heeft onmiskenbaar gevolgen voor de ruimtelijke ordening. Nieuwe ontwikkelingen bieden nieuwe kansen om in een ‘vraagmarkt’ aandacht te geven aan diversiteit en identiteit; ruimtelijke kwaliteit.

Gevolgen voor het stedelijke gebied In de toekomst ligt de nadruk niet langer op stads­ uitleg, maar op het op orde houden van het bestaande stedelijke­gebied. Omdat het aanbod de vraag gaat overstijgen, is er steeds meer aandacht nodig voor de kwaliteit van de woonomgeving. Veranderingen in de samenstelling van de bevolking vragen om een ander type woningen en een andere kwaliteit van de woonomgeving. Indien de bestaande woningvoorraad niet aansluit op de veranderende vraag, moeten er aanpassingen plaatsvinden aan woningen. Daarnaast moeten er verdergaande maatregelen worden toegepast, zoals herstructurering en transformatie. Voor bedrijventerreinen ligt een grote herstructurerings­ opgave bij de gemeenten om ervoor te zorgen dat ook in de toekomst het aanbod aansluit op de vraag. Voor het totale stedelijke gebied worden gemeenten steeds meer gedwongen tot het bewust maken van keuzes; welke ontwikkeling past waar het beste en waar moet de focus op komen te liggen? Bij het verwoorden van de eigen ruimtelijke kwaliteitsambities van gemeenten, spelen de volgende aandachtspunten:

Van kwantiteit naar kwaliteit Leegstand en verpaupering van de bestaande voorraad moet worden voorkomen, niet alleen om de waarde van het vastgoed te stabiliseren, maar ook om onnodig­ ruimte­beslag op de groene omgeving tegen te gaan. Sturen op ruimtelijke kwaliteit is een vorm van bevordering van duurzaam ruimtegebruik. Het voorzien in de kwantitatieve behoeften van huidige generaties mag niet ten koste gaat van de mogelijkheden van toekomstige generaties om in hun kwalitatieve behoeften te

32

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

voorzien. Belangrijk is bij de planvorming dat de ruimtelijke kwaliteit in plannen behouden blijft en niet door toedoen van (tijdelijke) crisis of andere oorzaken bij de realisatie verloren gaat. De crisis stelt andere vragen aan de bouwopgave. Tijd wordt een belangrijke factor in de ontwikkelingsstrategie. Hierdoor hoeft niet ingeleverd te worden op kwaliteit, wel moeten er steeds andere keuzes gemaakt worden. Flexibiliteit versus sturing zijn hierbij de toverwoorden.

Focus op bestaande stad en herstructurering In de toekomst ligt de focus vooral op de bestaande stad en liggen de opgaven bij herstructurering van woon- en werkgebieden die niet meer voldoen aan de eisen van de tijd. Voor binnensteden is er een herbezinning nodig op het aanbod van detailhandel en voorzieningen, zodat dat deze gebieden ook in de toekomst het kloppende economische en culturele hart van het stedelijke gebied blijven. Omdat herstructurering over het algemeen kostbaar is, moet dit zorgvuldig gebeuren. Ook bij herstructurering geldt dat bestaande kwaliteiten zoveel mogelijk moeten worden behouden en dat er nieuwe kwaliteiten moeten worden toe­ gevoegd aan de bestaande kwaliteiten.

Stad en platteland De demografische ontwikkelingen leiden naar verwachting tot grotere verschillen tussen stad en platteland. Op basis van actuele bevolkingsprognoses blijven de steden vooralsnog groeien. Voor het platteland geldt dat de gevolgen van de bevolkingskrimp waarschijnlijk eerder zichtbaar worden. Voorzieningen in kleinere kernen zullen hierdoor nog belangrijker worden. Het benutten van onderscheid en identiteit zal tot uitdrukking moeten komen in de ruimtelijke kwaliteit. Het provinciale beleid heeft als uitgangspunt om te anticiperen op de toekomstige bevolkingskrimp. De provincie wil de steden als motoren van de economie versterken en plattelandsgemeenten vitaal houden. Voor zowel de steden als de plattelandsgemeenten geldt dat ook in tijden van terugval in de economie het belangrijk blijft om ruimtelijke kwaliteit te borgen. Ruimtelijke kwaliteit is ook een economische factor; de kwaliteit van woon en werkmilieus is een belangrijke vestigingsfactor. Zo biedt de herstructurering van verouderde bedrijventerreinen de kans om kenmerken en kwaliteiten terug


te brengen die in de loop van de tijd verdwenen zijn. Een kwalitatief hoogwaardige inrichting van bedrijventerreinen draagt bij aan de levensduur ervan. In deel 2 van het werkboek wordt verder ingegaan op ruimtelijke kwaliteit als economische factor en de mogelijkheden voor nieuwe verdienmodellen. Om in te kunnen spelen op bovengenoemde trends en ontwikkelingen, moet ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel zijn van planontwikkeling en beleidsvorming. Deel 2 van dit werkboek biedt hiertoe voor diverse ­procesonderdelen handreikingen.

‘Juist ontwikkelingen als ‘krimp‘ en ‘vergrijzing‘ bieden kansen voor ruimtelijke kwaliteit’

Trends, ontwikkelingen en uitdagingen

33


34

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


5

Ruimtelijke kwaliteit toepassen

Ruimtelijke kwaliteit toepassen

35


5. Ruimtelijke kwaliteit toepassen in het stedelijk gebied Elk project, elke locatie is uniek en kent zijn eigen ­opdracht, kenmerken en spelers. Het is van te voren lastig te voorspellen hoe het eindresultaat eruit gaat zien, laat staan hoe het gebruikt en beleefd gaat ­worden. Werken met ruimtelijke kwaliteit betekent hierop anticiperen. Werken aan ruimtelijke kwaliteit is het combineren van: • Het verhaal van het gebied (de kwaliteiten en ­kenmerken van het gebied); • De opgave (bijvoorbeeld het oplossen van een ­verkeersknelpunt of het realiseren van een bedrijventerrein). Hoe eerder in een planproces ruimte is voor lokale eigen­schappen, eigenaardigheden en verhalen, hoe meer kwaliteitswinst en draagvlak er kan worden geboekt. De verhalen, legendes en de geschiedenis van de plek zijn daarbij van groot belang. Deze kunnen niet altijd opgepakt en meegenomen worden in de oplossing, wel kunnen ze een plek krijgen in het proces. Op provinciaal niveau zijn deze kenmerken uitgewerkt in een aantal lagen; de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de natuurlijke laag, de stedelijke laag en de lusten leisurelaag. Bij het versterken van ruimtelijke kwaliteit op lokaal niveau kunnen gemeenten nader invulling geven aan deze lagen. Gemeenten geven aan vooral voor het stedelijke gebied behoefte te hebben aan concretere invulling van de stedelijke laag. Daarom is bij de werksessies de ‘stedelijke lagenbenadering’ verder uitgewerkt (zie hieronder). Bij het opstellen van een visie kan deze benadering gebruikt worden om de verschillen tussen kernen of wijken te duiden. Bij concrete projecten kunnen de lagen toegepast worden om een concreet programma te benoemen. De stedelijke lagenbenadering omschrijft in zeven lagen alle zichtbare aspecten in de stedelijke omgeving. • De fysieke laag: onder andere gebouwde structuren (stads- en dorpsplattegronden), hoogbouw en laagbouw en architectuur. In feite de rode laag waar is sprake van hoog- en/of laagbouw? Waar is sprake van welk milieu (woon- en/of werkmilieu; ’leef­milieu’­typologieën)? Zijn er specifieke architectonisch samenhangende gebieden­aan te geven? De fysieke laag geeft een beeld van de huidige gebouwde structuur; zowel van de gebouwen als de openbare ruimte. Deze laag vormt het uitgangs-

36

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

punt voor de fysieke ontwikkelingen, de maat en schaal van de ­gebouwen, de kleuren, materialen en vormen­maar ook de architectuur van de voor­ genomen ontwikkelingen; • De sociale laag: onder andere bevolkingssamenstelling buurten, ontmoetingsplekken/gebouwen, ­functiesamenstelling gebied/buurt (woongebied, werkgebied of bijvoorbeeld gemengd gebied) en sociale status. De sociale laag is mogelijk het ­belangrijkst voor het goed functioneren van de ­overige lagen. Waar woont of leeft welk deel van de bevolking? Is het een goudkust of een arbeiders­buurt? Is het een woon­gebied, een werkgebied of een gemengd gebied? Waar zijn de ontmoetings­plekken in de stad of het dorp? Zijn er sociaal ­onveilige plekken aan te wijzen? Zijn er plekken­met veel menselijke interactie (bijvoorbeeld horeca­pleinen)? Met het hoofdlijnenakkoord heeft sociale kwaliteit een prominente plek gekregen in het ­provinciale beleid. Dit begint uiteraard bij het betrekken­van bewoners en gebruikers bij plannen.­ In deel 2 van het werkboek is een mogelijke strategie­voor het bepalen van de gewenste betrokkenheid opgenomen; • De economische laag: functionele structuren, ­winkelcentra, werkterreinen, stedelijke vrije- tijdseconomie (als bronnen van inkomsten). Om inzichten te krijgen in waar welke economische activiteiten plaatsvinden,­dient er een laag aangemaakt te worden die deze a­ ctiviteiten ten opzichte van elkaar plaatst. De aan­wezige economische stromen worden in beeld gebracht; • De blauwe laag: waterlopen/beken/rivieren, vijvers. De huidige structuur van waterlopen geeft een goed beeld van de waterhuishouding van een gebied. Water, en met name afwatering, is een noodzakelijk aandachtspunt, zeker in tijden van klimaatverandering. Het vormt ook veelal een aanzet voor nieuwe ontwikkelingen waarbij water als structuurdrager bij kan dragen aan de ruimtelijke kwaliteit van een ontwikkeling; • De groene laag: parken, plantsoenen, solitaire ­bomen, groene longen en groenstructuren. Het beeld van de groene laag geeft inzichten in de ver­weving van de stedelijke ontwikkeling met de omgeving (buitengebied) of het ontbreken daarvan. Vaak verwijst de aanwezigheid van groen naar het verleden. Het huidige aanwezige groen had een ­functionele betekenis bij de toenmalige ontwik­


Gebiedskenmerkenkaart Stedelijke laag bebouwing historische centra, binnensteden, landstadjes bebouwingsschil 1900-1955 woonwijken 1955-nu bedrijventerreinen infrastructuur F

r

i

e

s

l

a

n

d

autosnelwegen autowegen gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen IC stations t h met e !e S! n spoor kanalen en vaarten !

Oldemarkt IC

Steenwijk

D

r

Beleidsinformatie juli 2009 nr.08295278

F

l

e

v

o l

a

n

d

Zwartsluis

S

Staphorst

Rouveen

Genemuiden

Gramsbergen

Balkbrug

Hasselt

Kampen

S S

S

Nieuwleusen

ZWOLLE

D

S

Dalfsen

SS IC

S

S

Den Ham

S

S

Wierden

S

Diepenveen

DEVENTER

l

d

e

r

l

a

n

d

IC

S

L

A

N

D

Holten

S

kelingen/­functie zoals erfscheiding, ontspanning (parken) en sport. Het inpassen van aanwezig groen in nieuwe ontwikkelingen levert veelal een enorme kwaliteitsvoorsprong op; • De cultuurhistorische laag: ontwikkelings­ geschiedenis,­historisch waadevolle plekken en gebouwen. De wijze waarop een nederzetting, dorp of stad is ontstaan, vertelt veel over de identiteit van de plek en verklaart waarom dingen zijn zoals ze zijn. Het vertelt bijvoorbeeld waarom richtingen

Ootmarsum

IC

ALMELO

S

S

Enter

Goor S

S

S S

Markelo

Oldenzaal

Borne

S

S

S

Tubbergen

Vriezenveen

Denekamp S

Nijverdal Rijssen

S

S

S

Hellendoorn

Raalte S Olst

T

S

Lemelerveld

S

I

S Vroomshoop

Heino

S Wijhe

U

S

Ommen

S

e

Hardenberg

S

IC

G

S

Dedemsvaart

S

S

IC

S

Delden

HENGELO Losser

S

ENSCHEDE

IC

S

S

Haaksbergen

van gebouwen afwijken van het stratenpatroon, of waarom bepaalde materialen zijn gebruikt in de gebouwen. Het geeft een verklaring voor de gekozen structuren en de aanwezigheid van bijzondere gebouwen. Het is niet de bedoeling dat er op basis van deze laag historiserend ontwikkeld gaat worden. Vanuit een begrip voor de maat en schaal van de huidige situatie, dienen nieuwe ontwikkelingen te reageren op deze laag.

Ruimtelijke kwaliteit toepassen

37


Een laatste aandachtspunt, is het besef dat ruimtelijke­ kwaliteit niet alleen fysieke componenten kent. Ook de niet-fysieke onderdelen zoals het verhaal en de identiteit(en) van een gebied, een gebouw of een gebeurtenis en de betekenissen die mensen geven aan hun (toekomstige) omgeving of gebouw, vormen een essentieel onderdeel van ruimtelijke kwaliteit. Ze zijn mede van wezenlijk belang voor het welslagen van het project. In deel 2 van het werkboek wordt uitgebreid ingegaan op de betrokken doelgroepen en het inzetten op participatie.

De Waardenkaart Een waardenkaart is een aanvulling op de provinciale­ lagenbenadering. Nadat de verschillende lagen in beeld zijn, moeten deze met elkaar in verband worden gebracht. Er moet een ‘waarde’ aan worden gegeven. Daarmee kunnen de lagen, en achterliggende belangen, tegen elkaar af worden gewogen. Het gebruik van deze kaart vereist in eerste instantie een inventarisatie van geografische informatie. Een visuele beoordeling (uitspreken van waarden) vindt dan nog niet plaats. Daarnaast is het goed voor het stedelijke grondgebied nog een ‘waardenkaart’ toe te voegen. In hoofdstuk 1 is al ingegaan op de drie waarden die aan ruimtelijke kwaliteit gekoppeld kunnen worden; gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde. De waardenkaart geeft een beoordeling van de huidige situatie: de plekken die gekoesterd moeten worden en/ of plekken die aangepakt moeten worden. Zo wordt duidelijk wat de gemeente vindt van ruimtelijke kwali­ teit, wanneer er sprake is van ruimtelijke kwaliteit en waar de gemeente kansen ziet om te werken aan ruimtelijke kwaliteit. Op basis van de inventarisatie en het samenstellen van de waardenkaarten, wordt invulling gegeven aan de ­opgave. Het werken met ruimtelijke kwaliteit kenmerkt zich door het zoeken naar de verbinding tussen de nieuwe­ontwikkeling en de bestaande kenmerken van de plek. Na de realisatie moet zowel de functie, uitstraling en flexibiliteit ’kloppen’. De ontwikkeling moet bijdragen aan de kwaliteiten van de plek. Indien de gebruikswaarden (functie), de belevings­ waarden (het beeld) en de toekomstwaarden (flexibili­ teit)­op enigerlei wijze opgesloten liggen binnen de ontwikkeling, zal er sprake zijn van ruimtelijke kwali­teit. Dit

38

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

heeft dus niet alleen te maken met het beeld (welstand, beeldkwaliteit) maar ook met (samenhang in) functies of mogelijk hergebruik op termijn van de ontwikkeling. In deel 2 van het werkboek worden de waarden en de uitwerking van de lagen samengebracht in een model dat ondersteuning biedt bij het uitvoeren van een ruimtelijke kwaliteitsanalyse of ‘scan’.


Ruimtelijke kwaliteit toepassen

39


40

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


6

Ruimtelijke kwaliteit in een gebiedsproces Toepassingsbereik Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving Ruimtelijke kwaliteit toepassen in het stedelijke gebied

41


6. Ruimtelijke kwaliteit in een gebiedsproces De gebiedsgerichte benadering levert extra werk op. Met name in de eerste fases van een project (initiatieffase, definitiefase en ontwerpfase) is dit het geval. Dit komt omdat het de focus afleidt van de ‘smalle’ sectorale opgave waar ook aandacht aan moet worden besteed. Door de opgave breder en vanuit het gebied te benaderen, kan er anders tegen zaken worden aangekeken, zoals: • Welke partijen betrokken worden en de rol van die partijen; • Communicatie en de manier waarop de omgeving erbij betrokken wordt; • De formulering van de probleem- en doelstelling; • De mogelijke oplossingen die in aanmerking komen.

Daarnaast maakt het werken aan ruimtelijke kwaliteit ‘als vanzelfsprekend’ deel uit van het gebiedsproces. Het is meer dan een toefje slagroom: versterking van ruimtelijke kwaliteit is één van de belangrijkste procesresultaten. Wellicht het belangrijkste aandachtspunt tot slot, is het besef dat ruimtelijke kwaliteit niet alleen fysieke componenten kent. Ook de niet-fysieke onderdelen zoals het verhaal en de identiteit(en) van een gebied, een gebouw of een gebeurtenis en de betekenissen die mensen geven aan hun (toekomstige) omgeving of gebouw, vormen een essentieel onderdeel van ruimtelijke kwaliteit en zijn van wezenlijk belang voor het welslagen van het project.

Het resultaat zal daardoor kwalitatief beter zijn: • Er is een groter draagvlak voor de gekozen oplossingen; • Er is sprake van integrale/duurzame en houdbaardere oplossingen.

6.1 De diverse fasen in het proces

De extra tijd die in de eerste fases van een proces wordt besteed, wordt vaak weer in de latere fases (voorbereidingsfase en beheerfase) teruggewonnen. De energie van de achterkant van het proces wordt als het ware naar voren geschoven. De rol van ruimtelijke kwaliteit in een gebiedsproces is in vele gevallen vergelijkbaar met andere proces­ onderdelen en -thema’s die goede gebiedsontwikkelingstrajecten nodig hebben om te komen tot haalbare en gedragen resultaten. Voorbeelden zijn vroegtijdige­betrokkenheid van stake- en share­ holders, het schakelen tussen schaalniveaus, het gelijk optrekken van ‘rekenen en tekenen’, het gezamenlijk vastleggen van ambitiedocumenten en het (bestuurlijk) vieren en ­markeren van eerste mijlpalen. Over procesmanagement en gebiedsontwikkeling, maar ook over ruimtelijke kwaliteit en proces, zijn de nodige rapporten en adviezen geschreven, waarvan in de literatuurlijst de belangrijkste zijn opgenomen. Niettemin zijn er wetenswaardigheden en tips en trucs waar wat langer bij stil kan worden gestaan. Ruimtelijke kwaliteit is niet langer alleen het domein van de ontwerpende disciplines: het gaat iedereen aan en alle deelnemers in het planproces zijn aanspreekbaar op hun visie over ruimtelijke kwaliteit en hun ­belangen daarbij.

42

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit zijn de eerste drie fases van een ontwikkelingsproces van het grootste belang. Dit wil niet zeggen dat er in de latere fases geen aandacht voor ruimtelijke kwaliteit nodig is, maar wel dat de meeste kwaliteitswinst vroeg in het proces te behalen is. In de latere fases gaat het er vooral om de resultaten van de eerste fases te borgen. De lagenbenadering zoals weergegeven in hoofdstuk 5 kan in alle drie de fasen worden toegepast.

Initiatieffase In de initiatieffase wordt de opdracht geformuleerd. Het gaat hierbij om het formuleren van ambities, doelen en resultaten. Om de opgave scherp te krijgen is het zogenaamde ontwerpend onderzoeken een ­handige tool. Het proefondervindelijk schetsen, tekenen­en soms al rekenen op verschillende schaal­ niveaus (schakelen!) werkt verhelderend in aanloop naar de definitiefase. Hiermee worden ‘weeffouten’ voorkomen in de ambities van ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast worden doelstellingen beter gedefinieerd. Het gaat hierbij niet alleen om het identificeren van de juiste ruimtelijke opgave (fysiek, sociaal, economisch), maar ook om het in kaart brengen van de spelers en hun belangen. Zonder een helder beeld van de betrokken partijen en eindgebruikers, wordt het moeilijk om de gewenste gebruikswaarden, belevingswaarden en toekomstwaarden scherp te krijgen. Hierdoor wordt de manier waarop het proces, het spel, gespeeld moet worden inzichtelijk gemaakt. In deze fase wordt de ­matrix van de lagenbenadering (de waarden vs. de


lagen) opgesteld. Deze kan in de latere stadia van het proces worden aangevuld en aangescherpt. Gebiedsgericht werken in het algemeen en het versterken van ruimtelijke kwaliteit in het bijzonder, is gebaat bij een proces dat bij de start vanuit de volle breedte de verschillende perspectieven, kansen en allianties onderzoekt. Het is zaak niet te snel focus aan te brengen. Oplossingen kunnen gaande het traject uit onverwachte hoek worden aangedragen. Tips en trucs • Neem de tijd om tot een goede opdrachtformulering te komen. Vaak is een urgent probleem op een enkel beleidsthema de aanleiding om een project te starten. Maar dat probleem heeft altijd een context: Over welk gebied gaat het, welke thema’s en opgaven spelen daar (nog meer) en welke spelers heb je daarbij ­nodig? Door dit in de initiatieffase al in beeld te brengen­ bereik je later in het project ook echt de ­optimale resultaten en voorkom je onnodig extra werk; • De herformulering van de opgave kan aanleiding zijn om het opdrachtgeverschap opnieuw te bezien en anders of breder in te vullen. Voor de begroting en dekking kunnen om dezelfde reden aanvullende afspraken nodig zijn; • Maak ruimte voor een uitgebreide inventarisatie en analyse, betrek vele partijen hierbij en maak gebruik van de aanwezige kennis waardoor een soort van collectief geheugen ontstaat rondom opgaven en waarden; • Betrek dat collectief geheugen ook bij wijzigingen; hiermee wordt teleurstelling en wantrouwen voorkomen (verwachtingenmanagement); • Voorkom een discussie over bevoegdheden en verantwoordelijkheden; echt integrale en duurzame­ oplossingen kenmerken zich door bredere­ taak­opvattingen, co-producties en gedeelde verantwoordelijk­heden van betrokken partijen; • Een goed beeld van een opdracht en het gebied krijg je vooral door ter plekke te gaan kijken, praten, luisteren, proeven en ruiken.

Definitiefase De definitiefase levert een projectplan op, een plan van aanpak of een programma van eisen. Partijen nemen ‘een positie’ in. Wie gaat wat op welke wijze doen? Datgene wat in de initiatieffase aan de orde was komt terug, maar concreter, strakker omlijnd en scherper

bepaald. Om de doelstellingen en ambities gedurende het gehele proces te waarborgen, is het belangrijk dat partijen zich hieraan committeren door gezamenlijk­heldere kaders op te stellen. Kies hierbij voor een ­belangrijke en continue plek van ontwerp in het proces.­Voorkom een te strakke definitie van op te leveren resultaten: behoud en creëer ruimte voor enthousiasme en nieuwe ideeën. Stel zo nodig ontwerpopgaven vast; die mogen best tegenstrijdig zijn. Integraal beleid gaat uit van ‘en, en’oplossingen. Vertrouw op het oplossende vermogen van een goed ontwerp. Een wervend ontwerp overbrugt tegenstellingen, brengt belangen en partijen bij elkaar en levert energie en enthousiasme op voor de daad­werkelijke realisatie. Overleg met uitvoerende en beherende (belangen)organisaties over hoe, op welke manier en wanneer zij betrokken willen zijn bij het proces. Dit geldt ook voor partijen en burgers op iets grotere afstand tot de opgave c.q. het gebied. Ruimtelijke kwaliteit slijt snel wanneer uitvoeringsaspecten of beheersaspecten en draagvlak onderbelicht zijn. Organiseer ten slotte bestuurlijke betrokkenheid zodat ook zij zich committeren aan doelen, resultaten en de bijbehorende middelen. Leg de doelen en ambities zo mogelijk vast in een (intentie)overeenkomst. Impliciet­houdt een open planproces overigens ook in dat bestuurders en betrokken partijen open staan voor een ‘bottom up’benadering en dat op een andere manier moet worden omgegaan met (sectorale) doelstellingen. Tips en trucs • Workshops/inspiratiebijeenkomsten zijn handig om het plan van aanpak (en soms het probleem) helder te krijgen. Het Atelier Overijssel kan hier een bijdrage in leveren; • Verbeeldingen helpen om ‘het probleem’ of de opdracht helder te maken. Denk hierbij aan ­situatieschetsen, karikaturen of simpelweg foto’s die aangeven waarom iets een ‘probleem’ is of wat precies de opdracht is; • Geef ruimte en nodig uit tot creatieve oplossingen, bijvoorbeeld door richtinggevende budgetten of het belonen van alternatieve verdienmodellen; • Politiek en bestuur hoeven het niet eens te zijn over wat ruimtelijke kwaliteit is, wel over de noodzaak om dit na te streven;

Ruimtelijke kwaliteit in een gebiedsproces

43


• Ook niet-georganiseerde gebruikers en bewoners kunnen een rol spelen; hiervoor kan een communicatiestrategie of opzet worden bedacht.

Ontwerpfase De ontwerpfase kenmerkt zich door verdieping van de opgave en het zoeken naar inspirerende oplossingen. Dit is een iteratief proces waarbij meerdere malen geschakeld wordt tussen: • Ambities/doelen (initiatief en definitiefase); • Rekenen/tekenen (ontwerpfase); • Gebruiksaspecten/beheeraspecten (voor­ bereidingsfase). In de ontwerpfase ligt de focus vooral op de inbreng en continuïteit van de juiste (ontwerp)kennis en kunde in het gebiedsproces (en vervolgfasen). Van belang is het matchen van de soort creatieve inbreng en ontwerp (van conceptueel, schetsend tot detailuitwerkingen en van ontwerper, bouwmeester/supervisor tot ontwerpatelier) in relatie tot de fase van het proces en de soort opgave. Ontwerpers, zoals architecten, stedenbouwkundigen, landschapsarchitecten, industrieel ontwerpers, en ontwerpprocessen overbruggen (schijnbare) tegen­ stellingen tussen waarden, belangen, schaalniveaus en tijdshorizonten. Het gericht inzetten van ontwerp en ontwerpsessies kan communicatief het gebieds­ proces ook vele stappen verder brengen. Sterke (beeld)

44

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

verhalen, ontwerpen of concepten kunnen in verdere interactie nog scherper worden. Niettemin moet men waken voor de ‘oplossing van de ontwerper’. Juiste begeleiding, aansturing en betrokkenheid bij ontwerp zijn minstens zo belangrijk. De factor tijd moet nadrukkelijker meegenomen worden­ in het proces. Fasering speelt hierbij een belangrijke rol, zeker ten tijde van de huidige crisis. Fasering moet daarom gezien worden als onderdeel van het ontwerp, niet alleen als onderdeel van de realisatiefase. Elk plan moet na elke fase ‘af’ zijn zonder dat het al ‘klaar’ is. De aanpak van de gemeente Zwolle van park Wezenlanden is daarvan een goed voorbeeld (gefaseerde aanpak, telkens een nieuwe fase als er geld is). In deel 2 van dit werkboek is dit als voorbeeld opgenomen. Let erop dat er een visie ligt voor de lange termijn. De details moeten aan de toekomst worden overgelaten. Tips en trucs • Om gezamenlijk inspiratie op te doen met bewoners en gebruikers kan het meebrengen van verhalen, voorwerpen en/of foto’s bij ontwerpsessies helpen. Gebiedskenmerken en (dis)kwaliteiten worden van context en content voorzien en gaan dan pas echt ‘leven’; • Het door verschillende projectdeelnemers laten vertellen van het verhaal (van het ontwerp) is gelijk een lakmoesproef. Als het ontwerp niet goed kan worden verteld of onvoldoende overkomt, dan is het waarschijnlijk (nog) geen goed verhaal of ontwerp; • Betrokkenheid genereert trotse bewoners en ­gebruikers omdat hun kennis en kunde duidelijk ­herkenbaar is in het ontwerp/resultaat. Dorpsbelangen of wijkraden die openlijk proces en oplossingen ondersteunen en uitdragen, zijn vele malen krachtiger en hebben meer effect op de acceptatie dan welke inhoudelijke argumenten dan ook; • Denk tijdens de ontwerpfase na over de rol van de gemeenteraad. Aanwezigheid van raadsleden bij dit soort bijeenkomsten helpt hen in hun rol als volksvertegenwoordiger en bij het eigen maken van de overwegingen en oplossingen. Daarnaast is het van belang voor het politieke draagvlak; • Er zijn ook methoden voor een uitgebreid belevingswaardeonderzoek. Dit kan interessant zijn bij een proces waar cultuurhistorie en identiteit een grote rol spelen. Bij het kanaal Almelo de Haandrik is een dergelijk onderzoek gedaan;


• Prijsvragen en meervoudige opdrachten zijn bijzondere vormen van de ontwerpfase. Een ‘design en construct’-opdracht combineert de ontwerpfase, voorbereidingsfase en uitvoeringsfase; • De beheeruitgangspunten dienen bekend te zijn, zodat het ontwerp niet alleen realiseerbaar is, maar ook beheer(s)baar.

Voorbereidingsfase Tijdens de voorbereidingsfase wordt een belangrijke stap gezet in het proces van papieren plan naar fysieke realiteit. Aan de orde komen bijvoorbeeld contracten, bestekken en verworven gronden. In deze fase is het belangrijk steeds na te gaan of het plan nog voldoet aan de gestelde doelen, ambities, randvoorwaarden en uitgangspunten. In de voorbereidingsfase worden­ ­zowel de doelen en ambities uit de initiatief- en definitie­fase als de visie en het plan uit de ontwerpfase in de daadwerkelijke realisatie geborgd. Hierbij is een aantal zaken van belang: • Keuze van een geschikte uitvoerder. Aandachts­ punten hierbij zijn: - De flexibiliteit van de uitvoerder bij het oplossen van problemen en het benutten van kansen in de uitvoering; - De bereidheid van de uitvoerder om zich in te leven in de achterliggende doelen, ambities en ontwerpuitgangspunten; - De communicatiecapaciteiten van de uitvoerder. Kan de uitvoerder op onderaannemers en toevallige voorbijgangers overbrengen wat hij/zij doet en waarom?; • Begeleiding en toezicht: de controle op kwaliteits­ aspecten kan zelf worden gedaan of worden uitbesteed aan bijvoorbeeld een q-team, advies­ commissie of supervisor; • Open communicatie met de omgeving over wat er wanneer en hoe gaat gebeuren.

Realisatiefase In deze fase vindt de fysieke realisatie van het project plaats. In elk project komen verrassingen voor tijdens de uitvoering. In deze fase is het vooral van belang om middenin de waan van de dag het ontwerp, de ambities en de doelstellingen van alle betrokkenen goed voor ogen te houden. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de uitvoerder op de hoogte is van de ambities, doelstellingen en ontwerpuitgangspunten.

De uitvoerder moet daarnaast ook bereid zijn verder te kijken dan zijn neus lang is en het melden als er iets gebeurt dat de belangen van het project raakt. Een ander belangrijk aspect is de communicatie: • Veel werkzaamheden leiden tot vragen of klachten, bijvoorbeeld het kappen van bomen en het afsluiten van wegen. Als de uitvoerders kunnen uitleggen wat de reden van de werkzaamheden is, kunnen veel klachten worden voorkomen; • Als de planning verandert, willen de buren dat ook graag weten. Die dienen dus te worden geïnformeerd; • Uiteraard is ook de (feestelijke) oplevering een ­belangrijk hoogtepunt. Zo blijven buren op de hoogte van het verloop van het project.

Nazorg Tijdens planprocessen wordt alles in het werk gesteld om nieuwe ontwikkelingen zo mooi en duurzaam ­mogelijk te maken. Na oplevering blijven er veelal nog maar twee partijen over; de eigenaar (van bijvoorbeeld de woning) en de gemeente. De gemeente is verantwoordelijk voor het beheren en onderhouden van de openbare ruimte, de eigenaar is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het vastgoed. Deze ­combinatie houdt de ruimtelijke kwaliteit gedurende de levensduur van het vastgoed op peil. Dat blijkt in de praktijk geen eenvoudige opgave. De wijze waarop met het vastgoed wordt omgegaan is sterk afhankelijk­ van de eigenaar, en daarmee ook sterk wisselend. Het ­beheer en onderhoud van de openbare ruimte is vaak een sluitpost in de begroting van projecten en ­gemeenten gaan steeds meer over tot het uitbesteden­ van het onderhoud. De ontwikkelende partijen of ­bedenkers van het ruimtelijke concept gaan verder met een nieuw project en de ruimtelijke kwaliteit is in handen van het bestemmingsplan en het meerjaren onderhoudsprogramma. Op basis van de ervaringen van de verschillende gemeenten kunnen de volgende adviezen worden ­geformuleerd om goed beheer en onderhoud te ­borgen in het planproces: • Tijdens het planvormingsproces moeten in alle fasen afspraken worden gemaakt over beheer en onderhoud. Vragen die hierbij spelen zijn: wie is waarvoor verantwoordelijk en hoe kan bij de ontwikkeling al rekening worden gehouden met het beheer? Het is noodzakelijk de partij die verantwoordelijk is voor

Ruimtelijke kwaliteit in een gebiedsproces

45


het beheer ook in de planvorming te betrekken. Ook het omgekeerde is nodig; zorgen dat de ­beherende partij de ontwerpvisie kent en naleeft: ­“beheergericht ontwerpen en ontwerpgericht beheren”; • Na oplevering van een project kunnen ook de private partijen bij het onderhoud van openbare ruimte worden betrokken. Daarbij gaat het niet alleen om ontwikkelaars, maar bijvoorbeeld ook om horeca-exploitanten, scholen of sportclubs; • De gemeenten blijven altijd eindverantwoordelijk en zullen er ook op worden aangesproken door de omwonenden. Het opstellen van een visie blijft noodzakelijk, evenals het borgen en blijven toetsen van de uitgangspunten. Deze afspraken moeten ook worden gecommuniceerd met betrokkenen, zodat voor alle partijen duidelijkheid wordt geboden; • Gemeenten hebben (of krijgen) steeds minder expertise ten aanzien van beheer en onderhoud. Het ‘buiten de deur organiseren’ van diensten ­gebeurt al op meerdere terreinen. Gemeenten zullen grip willen houden, maar moeten daarbij de samenwerking opzoeken. Voor een aantal uitvoerende activiteiten gaan gemeenten­op zoek naar een nieuwe balans. Daarbij kan het gaan om het beheer van wegen en lantaarn­ palen, het onderhouden van openbare gebouwen en het maaien of snoeien van bomen. In dit proces moeten keuzes worden gemaakt tussen beheer & onderhoud, kostenreductie en ruimtelijke kwaliteit. Bestendige plannen, nieuwe vormen van (prestatie) afspraken en taakprioriteit maken hier onderdeel van uit. Gemeenten moeten zich in de rol van regievoerder meer op beheer en onderhoud richten. Op basis van de visie op ruimtelijke kwaliteit kunnen gemeenten priori­ teit geven aan locaties en een afweging maken waar ze de regie willen behouden en waar ruimte is om aan derden meer ruimte te geven.

van ambitiedocumenten en het (bestuurlijk) vieren en markeren van eerste mijlpalen. De randvoorwaarden voor een goed gebiedsontwikkelingstraject zijn proces-, ontwerp- en programma­ kwaliteit. Opdrachtgever en –nemer zijn continue gespitst op de interactie binnen deze ‘drie-eenheid’. Zo is het bij een gebiedsproces van wezenlijk belang dat, in relatie tot proces en programma (en opgave en ambitie), bewust voor een bepaald type ontwerper, ontwerpproces en/of ontwerpatelier wordt gekozen. Management en bestuur moeten erin geïnteresseerd zijn om de resultaten van analyse en ontwerp serieus bij beleidsbeslissingen te betrekken. Een net zo belangrijk aandachtspunt is financieel commit­ment en ruimte creëren en behouden voor ­alternatieve kostendragers. Vele gebiedsprocessen vragen­om een goede balans tussen visievorming en concrete besluiten/uitwerkingen. Het te vroeg voorsorteren op eindresultaten en deeluitwerkingen sluit alternatieve oplossingen/financiers uit. Versterking van ruimtelijke kwaliteit wordt moeilijk bij een te vroege, eenzijdige focus op tijd en middelen. Het ‘scoren’ van ruimtelijke kwaliteit zit vaak in het bovensectorale en bij meerdere stakeholders. In aansluiting hierop is een goed gebiedsproces ­vgericht op het versterken van eigenaarschap in de ­volle breedte en bij zoveel mogelijk belanghebbenden.­ De mate van betrokkenheid en actiebereidheid hangt sterk samen met herkenning en identificatie van de ­gekozen oplossing.­Wanneer eigen inbreng, argumenten­en ­belang terug te lezen zijn in het ­ontwerp, gaat ruimtelijke kwaliteit daadwerkelijk ­‘leven’ en zijn partijen eerder geneigd om zich sterk te maken voor de gestelde ambities.

6.2 Kosten en baten Resumé De rol van ruimtelijke kwaliteit in een gebiedsproces is in vele gevallen vergelijkbaar met andere proces­ onderdelen en -thema’s die goede gebiedsontwikkelingstrajecten nodig hebben om te komen tot haalbare en gedragen resultaten. Voorbeelden zijn vroegtijdige betrokkenheid van stake- en shareholders, het schakelen tussen schaalniveaus, het gelijk optrekken van ‘rekenen en tekenen’, het gezamenlijk vastleggen

46

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Werken aan ruimtelijke kwaliteit is een integraal onder­ deel van werken aan een opgave. De kosten (zowel in tijd als in geld) zijn moeilijk afzonderlijk inzichtelijk te maken. Een gebiedsontwikkeling brengt hoe dan ook investeringen met zich mee. Dat het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit geen extra kosten met zich meebrengt, blijft een discussie. In sommige plannen is dat waar, in andere niet.


Het in beeld brengen van de kosten en baten van ­ruimtelijke kwaliteit in een stedelijk project kan een ­complexe opgave zijn. Dat lukt niet altijd met een gangbare maatschappelijke kosten en baten analyse. Voor een goede financiële afweging is het van belang om opbrengsten en kosten te koppelen aan posten die samenhangen met de functionele waarde, toekomstwaarde en belevingswaarde. Voor de eerste twee is dat met gangbare rekenmethoden in veel gevallen in euro’s uit te drukken; zoals kosten voor ontwikkeling, onderhoud, toekomstige aanpassingen, opbrengsten uit verkoop, verhuur, bedrijfswinsten en bestedingen. Ook toekomstige opbrengsten en (vermijdbare) kosten zijn in te schatten. Voor de indirecte en onzichtbare kosten is dat lastiger. Zo is de partij die investeert niet automatisch de partij die incasseert, hoewel ook daar indirecte lijnen lopen. Detailhandelbedrijven profiteren bijvoorbeeld van een aantrekkelijke historische binnen­stad, gemeente en eigenaren investeren daarin. De gemeente ziet via ­parkeerinkomsten en belastingen een deel van de investering terug. Die baten zijn niet altijd direct zichtbaar. Gemeenten moeten, in de huidige stagnerende markt, afwegen waar geïnvesteerd moet worden en in welk stadium van het project. Het is van belang om het ­investeringsbudget daar in te zetten waar de ruimte­lijke kwaliteitswinst het grootst is en daar heldere ­keuzes in te maken. Hierbij moet rekening worden gehouden met gelijksoortige projecten binnen de gemeente en de regio. De overheid dient op het juiste moment te investeren in de basisvoorwaarden om daarmee keuzes van potentiële investeerders positief te beïnvloeden. Dit kan bijvoorbeeld door investeringen­in de ‘groene en blauwe laag’ naar voren te halen door het aanleggen van groen en water voordat de bouwplannen worden ontwikkeld. Daarnaast is het van belang om allianties tussen ­partijen te vormen die belang hebben bij het project/de gebieds­ontwikkeling. Op deze manier kunnen de kosten gedeeld/gespreid worden.

Vooral binnenstedelijke projecten liggen op het moment stil. Hier kunnen verschillende oorzaken voor worden aangewezen. Veelal zijn relatief hoge grondprijzen, ­geringe verkoop van appartementen, of bodem­ vervuiling de oorzaak. Het gevolg is dat percelen braak blijven liggen, of dat bestaand vastgoed tijdelijk wordt verhuurd, in afwachting van eventuele ontwikkelingen.­ In beide gevallen draagt dit meestal niet bij aan de ­ruimtelijke kwaliteit. Dit kan zelfs een negatieve uit­ werking hebben op de omgeving of op omliggende panden. Het biedt tegelijkertijd ook een kans om juist ruimtelijke kwaliteit terug te brengen in het stedelijke gebied. Het is nu niet meer het aanbod wat dominant is, maar de vraag. De vraag wat het gebied nu echt nodig heeft krijgt tijd en ruimte. Op dit moment lopen er in de provincie diverse ­initiatieven om te komen tot een tijdelijke invulling van locaties. Zowel bij gemeenten als bij ontwikkelende partijen is er behoefte aan handvatten of informatie om te komen tot tijdelijke ontwikkelingen. Hierbij komen vragen aan de orde als: Wat kan? Wat mag? en Wat zijn juridische belemmeringen? Het tijdelijk invullen of herbestemmen van locaties is relatief nieuw. Er zijn in Overijssel, maar zeker daarbuiten, al wel verscheidene­voorbeelden waarvan kan worden geleerd. Bij het formuleren van beleidsuitgangspunten moet het aspect tijd een prominentere rol krijgen. Het tijdelijk benutten van locaties maakt onlosmakelijk deel van uit van een ontwikkelingsstrategie. In deel twee van het werkboek zijn aan de hand van een aantal voorbeelden tips en aanbevelingen opgetekend.

In deel 2 van het werkboek wordt een aantal praktische­tips en aanbevelingen gegeven op basis van het onderzoek naar kosten & baten in ruimtelijke kwaliteit door het Atelier Overijssel.

Tijd als ontwikkelingsfactor (pauze­landschappen) Als gevolg van de stagnerende markt komen in veel gemeenten locatieontwikkelingen niet van de grond.

Ruimtelijke kwaliteit in een gebiedsproces

47


de blauwe laag

omgevingsvisie

tijdelijk anders bestemmen

demografische ontwikkeling

voorkantsturing

gebiedsontwikkeling waardenkaart

de groene laag

gebruikswaarde cultuurhistorie

kwaliteitsteam beeldkwaliteit

ruimtelijke kwaliteit gebiedskenmerken beheer en onderhoud

stedelijke omgeving

structuurvisie gebiedsproces de rode laag

bestemmingsplan

woonvisie

toekomstwaarde bedrijventerreinenvisie

werkbijeenkomsten goed opdrachtgeverschap

48

belevingswaarde

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


Deel 2

49


50

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


Deel 2

49

1 Inleiding 1.1

Opbouw deel 2

2 Ruimtelijke kwaliteit in het proces van planontwikkeling en uitvoering 2.1 2.2

Schema ruimtelijke kwaliteit in planvorming Toelichting op het schema

3 Samenwerking en instrumenten 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.10 3.11

Raamwerk woonvisie en bedrijventerreinenvisie Aanbevelingen beleidsvorming op basis van SWOT-analyse Participatiestrategie Kwaliteitsteam Buurtschappennota gemeente Hardenberg beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland Stakeholders analyse Beheer en onderhoud en ruimtelijke kwaliteit Water en ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke omgeving Tijdelijk anders bestemmen Ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie

Schema Stappenplan RSKO

53 54

57 59 59

63 65 69 71 74 76 77 79 81 83 86 88

93

51


52

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


1

Inleiding

Inleiding

53


1. inleiding In het eerste deel van dit werkboek werd het begrip ruimtelijke kwaliteit toegelicht en de rol die dit speelt in de samenwerking tussen provincie en gemeenten. Deel twee van dit werkboek gaat dieper in op de praktijk en beschrijft diverse toepassingsmethoden voor ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke omgeving. Er worden aan­ bevelingen gedaan ten aanzien van het inbrengen­en borgen van ruimtelijke kwaliteit in processen met ­derden. De kennis en ervaring van Overijsselse ­gemeenten vormden hiervoor de basis. In tegenstelling tot deel één van dit werkboek is deel twee te beschouwen als een dynamisch document dat eventueel ruimte biedt voor toekomstige (al dan niet individuele) aanvullingen of aanpassingen. Omdat de goede voorbeelden van belang, maar ook dynamisch­ zijn, is er voor gekozen deze te koppelen aan de digitale versie van het werkboek (digitale link noemen). De ‘voorbeelden bijlage’ betreft een verzameling van ­afgeronde projecten en dient als referentiekader voor het werken aan ruimtelijke kwaliteit. Het overzicht geeft een aantal verschillende typen opgaven weer en hoe ze in relatie staan met de toekomstwaarde, gebruikswaarde en belevingswaarde.

1.1 Opbouw deel 2 Deel 2 van dit werkboek is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft het globale proces van ruimte­ lijke kwaliteit in het proces van de planvorming en uit­voering. Het biedt hiervoor een overzichtelijk schema dat ingaat op de diverse stappen die genomen worden in de ontwerpfase, definitiefase en initiatieffase. Hoofdstuk 3 laat aan de hand van diverse praktijkvoorbeelden zien hoe deze stappen vorm krijgen in de praktijk. Er wordt per praktijkvoorbeeld vermeld wat de gebiedseigen opgave was en hoe er met ruimtelijke kwaliteit is gewerkt. De hieruit volgende aandachtspunten kunnen fungeren als (richtinggevende) criteria voor werken aan ruimtelijke kwaliteit in de eigen planontwikkeling of beleidsvorming. De instrumenten die genoemd worden, hebben een directe relatie met de hoofdstukken 6 en 7 uit het eerste deel van dit werkboek, waarin de diverse fasen in het proces worden beschreven (initiatieffase, definitiefase, ontwerpfase, voorbereidingsfase, realisatiefase

54

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

en nazorg). Bij het verzamelen en uitwerken van de instrumenten, is vooral gekeken naar het proces van gebiedsontwikkeling en de praktische toepassing bij gemeenten. Dit sluit grotendeels aan bij de eerder in deel 1 behandelde driedeling visie (waarvan ruimtelijke kwaliteit onderdeel uitmaakt), programma (vertaling van visie en ruimtelijke kwaliteit naar de uitvoering) en project (ruimtelijke kwaliteit toepassen in projecten door vroegtijdig goede afspraken te maken en deze toetsen aan de gemeentelijke visie). Daarnaast komt de samenhang met het uitvoeringsmodel Omgevingsvisie aan bod en het beleid van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Met de verzameling praktijkvoorbeelden uit hoofdstuk 3 en de voorbeelden die zijn gekoppeld aan het digitale document, bieden gemeenten elkaar een hulpmiddel voor het bepalen van de balans tussen een ontwikkelings­opgave en de investering in de ruimtelijke kwaliteit. De voorbeelden zijn bedoeld als ondersteuning­bij het opstellen van een eigen gemeentelijk beleidskader of een binnenstadsprogramma. Binnen de normen van de Omgevingsvisie en -verordening kan een gemeente zelf maatwerk toepassen. Voorop blijft staan dat ontwikkelingen moeten leiden tot versterking van ruimtelijke kwaliteit.


Inleiding

55


56

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


2

Ruimtelijke kwaliteit in het proces van planontwikkeling en uitvoering

Ruimtelijke kwaliteit in het proces van planontwikkeling en uitvoering

57


2. Ruimtelijke kwaliteit in het proces van planontwikkeling en uitvoering Schema Stappenplan RKSO (Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving) Van bestaand verhaal tot nieuw hoofdstuk (zie ook pagina 93)

de opgave

resultaat: analyse tot plan van aanpak

initiatieffase

eerste verkenning opgave

analyse omgeving

kwaliteitsteam (Q-team)

indien aanwezig indien niet aanwezig

resultaat: programma van eisen

definitiefase

resultaat: nieuw hoofdstuk

ontwerpfase

Is er een visie op ruimtelijke kwaliteit? Ja, met inhoudelijke kaders

Ja, met alleen processtappen

Provincie kan zich terugtrekken

Nee, alleen op projectniveau

Provincie blijft betrokken

Provincie is procespartner

lagen-onderzoek van de locatie met stakeholders *

processtappen doorlopen verbinden lagen verbinden

processtappen opstellen

Provincie blijft betrokken

processtappen doorlopen

Provincie blijft betrokken

processtappen verbinden

borgen in bestemmingsplan * betekenis kleuren rode laag groene laag bauwe laag infra laag cultuurhistorische laag economische laag sociale laag

Schema 1: Stappenplan Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

58

Provincie kan zich terug trekken

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


Tijdens de werksessies met de gemeenten werd ­duidelijk dat ruimtelijke kwaliteit te maken heeft met de juiste functie op de juiste plek, voor de juiste doelgroep. Deze benadering maakt duidelijk dat ruimtelijke kwaliteit niet alleen een ontwerpopgave is maar ook een procesopgave. Voor wie gaan we ontwikkelen? Welk programma hoort op deze plek? Welke geschiedenis heeft de plek? Wat zijn de kenmerken van deze plek? Welke functies ‘horen’ bij of ‘passen’ op deze plek? Wat is eigenlijk het probleem op deze plek? Al deze vragen hebben een relatie met ruimtelijke kwaliteit en het ontwikkelingsproces waar ruimtelijke kwaliteit integraal onderdeel van uitmaakt.

2.1 Schema ruimtelijke kwaliteit in planvorming Gemeenten hebben aangegeven dat ze er behoefte aan hebben om voornoemd proces in één schema samen te voegen. In deel 1 van het werkboek is aan­ gegeven dat voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit de eerste drie fases van een ontwikkelingsproces van het grootste belang zijn (ontwerpfase, definitiefase en initiatieffase). Vroeg in het proces is namelijk de meeste kwaliteitswinst te behalen.

provincie. Kortom, in elke ontwikkeling moet ruimtelijke kwaliteit integraal onderdeel uitmaken van het proces en, uiteindelijk, het plan.

Eerste verkenning opgave Om met de opgave op een goede wijze aan de slag te kunnen, is het noodzakelijk in eerste instantie te ­analyseren welke opgave op tafel ligt, de eerste vraag. Betreft de opgave het ontwikkelen van een x-aantal appartementen als reactie op een woning­ behoefte? Of is de opgave het voorkomen van verloedering op die plek. In het laatste geval zou dat ook op een andere wijze kunnen. Om de juiste functie op de juiste plek te krijgen (het juiste antwoord op de vraag) is het nood­zakelijk de juiste vraag helder te krijgen: de vraag achter de vraag. In deze analyse moeten mogelijke dwarsverbanden niet worden vergeten. Welke dwarsverbanden zijn er tussen deze opgave en de omgeving; welke ontwikkelingen spelen in de omgeving die mogelijk een relatie hebben met deze opgave? Een dergelijke vraag bespreken in een zogenaamd Q-team, een integraal samengesteld kwaliteitsteam waarin alle relevante ontwikkelingen de revue passeren, levert al snel inzichten in mogelijke vragen achter de vraag.

Analyse omgeving In het bijgevoegde schema staat weergegeven hoe in deze drie fases gewerkt kan worden aan de opgave om ervoor te zorgen dat ruimtelijke kwaliteit op een ­integrale wijze in het proces wordt meegenomen. Er is zoveel mogelijk geprobeerd om met de instrumenten­ ­zoals vermeld in hoofdstuk 3 aan te sluiten bij de ­verschillende fasen in het schema.

2.2 Toelichting op het schema De opgave Een nieuwe ontwikkeling uit de private sector, een plek in de stad die verloedert of een herstructurerings­opgave van een naoorlogse woonwijk; het zijn allemaal ontwikkelingsopgaven die spelen in de stedelijke omgeving. Elke ontwikkeling heeft een eigen belang en een eigen agenda. Elke ontwikkeling kent ook een eigen krachtenveld en een eigen planning. Volgens de Omgevingvisie dient elke opgave en daaraan gekoppelde­ontwikkeling bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de buurtschap, het dorp, de stad, de regio en uiteindelijk de

Elke opgave speelt zich af op of rond een locatie. Die kent een heden (bestaande situatie) maar ook een ­verleden (cultuurhistorie) en een toekomst (visie, beleid). Alvorens een antwoord op te stellen voor de opgave, de vraag, is het belangrijk om het verhaal van de plek inzichtelijk te maken. Een methode om dit te doen is het opbouwen van het verhaal in diverse te ­onderscheiden relevante ‘lagen’. Deze lagen belichten­ elk vanuit een eigen gezichtspunt het verhaal van de plek (zie beschrijving ‘lagen’ in deel 1). Het totaal van deze lagen vertelt het verhaal. Veelal verklaart dit v­ erhaal waarom de bestaande situatie is zoals die is; waarom die boom midden in het wegtracé staat, ­waarom de verkavelingrichting scheef is ten opzichte van het wegenpatroon of waarom dat oude bedrijvencomplex midden in de stad ligt. In het verhaal worden ook onzichtbare kenmerken zichtbaar. Oude beek­ loopjes, in de huidige situatie overbouwd en onherken­ baar, komen aan de oppervlakte als kansen voor nieuwe ontwikkelingen die het verhaal van de plek versterken. In paragraaf 3.13 wordt dieper ingegaan op het belang van de cultuurhistorische laag.

Ruimtelijke kwaliteit in het proces van planontwikkeling en uitvoering

59


…voor het geheel, voor een deel of als proces Als basis voor het ontwikkelen met ruimtelijke kwali­ teit, is het opstellen van dit verhaal de belangrijkste eerste stap. Elke opgave of elke plek kent daarbij zijn eigen diepgang en detailniveau. Naast duurzaamheid,­ één van de belangrijkste ontwikkelingsdoelen van de provincie, is de zekerheid dat bij een opgave of ont­wikkeling een dergelijk verhaal wordt opgesteld van grote waarde voor de provincie. Afhankelijk van de stellingname van gemeentes, kan de provincie meer terughoudend zijn bij ontwikkelingen indien de ­gemeente ruimtelijke kwaliteit in haar proces/beleid heeft verankerd. Zo niet, zal de bemoeienis van de provincie groter zijn om het provinciaal belang van dergelijke ontwikkelingen te kunnen behartigen. Het is denkbaar dat de provincie zich meer afzijdig houdt van gemeentelijke ontwikkelingen, indien: • Gemeentes voor het gehele stedelijke grondgebied het verhaal hebben omschreven. Deze ruimtelijke kwaliteitsscan belicht dan alle hoeken en gaten van de buurtschappen, dorpen en steden. Een variant hierop zou kunnen zijn om voor alle inbreidings­ locaties en herstructureringsopgaven - in principe de toekomstige ontwikkellocaties - dergelijke verhalen op te stellen. Dan is op voorhand duidelijk op basis van welk verhaal het nieuwe hoofdstuk geschreven moet worden. Deze verhalen worden gekoppeld aan de structuurvisie en maken daarmee onderdeel uit van het beleid; • Gemeentes verankeren in hun beleid de stappen die doorlopen moeten worden om op een goede wijze ruimtelijke kwaliteit te ontwikkelen. Daarmee ­schrijven zij initiatiefnemers voor dat zij niet alleen met een plan moeten komen, maar ook met het verhaal van de plek en het antwoord op de vraag hoe deze ontwikkeling op een goede wijze aansluit op het verhaal van de plek. Indien gemeentes elke ontwikkeling als een ad hoc vraag beschouwen die pas dan om reactie vraagt, is ruimtelijke kwaliteit niet verankerd in het beleid. ­Agenda’s­en planningen kunnen dan de discussie rond ruimtelijke kwaliteit vertroebelen of zelfs van de gesprekstafel afschuiven. Om ruimtelijke kwaliteit in een dergelijk project handen en voeten te geven, zal de gemeente, afspraken met de ­initiatiefnemer moeten maken over de te nemen stappen. Men zal duidelijk moeten maken wat verwacht

60

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

wordt; dat een ruimtelijk kwalitatieve ontwikkeling meer is dan alleen een mooi plan voor de plek. In zulke gevallen is de provincie scherper in het volgen van het ontwikkelingsproces van opgave naar uitvoering. Ze zal hierbij letten op vragen als “Worden uitgesproken ambities waargemaakt?” en “Is er sprake van een ontwikkeling met ruimtelijke kwaliteit?”.

Het verbinden; het nieuwe hoofdstuk In feite vindt in deze fase het ontwerpen plaats. Het ­ontwerpen moet gezien worden als het ‘verbinden’ van het nieuwe met het bestaande. Hoe sluit de ontwikkeling aan bij de omgeving, vertelt de ontwikkeling iets over de geschiedenis van de plek, draagt de ontwikkeling iets bij aan de kwaliteiten of gebrek aan kwaliteiten van de omgeving, vertelt het beeld van de ontwikkeling iets over de plek, is het programma een aanvulling op het bestaande en past de maat en schaal van deze ­ontwikkeling op deze plek? Allemaal vragen die met ‘verbinden’ te maken hebben. Eventueel door een ­proces met ‘onderzoekend ontwerpen’ wordt gezocht naar de juiste verbinding tussen de nieuwe ontwikkeling en de plek. Daarbij is het soort programma net zo belangrijk, of misschien wel belangrijker dan de wijze waarop (het ontwerp). Ruimtelijke kwaliteit heeft immers alles te maken met de juiste functie op de juiste plek. Bij het onderzoekend ontwerpen worden de diverse mogelijkheden (varianten of alternatieven) naast elkaar gelegd. Gezocht wordt naar de ontwikkeling waarbij de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde het grootst is. In dat geval zal de verbinding met (het verhaal van) de plek het grootst zijn. De ontwikkeling als nieuw hoofdstuk van het boek heeft dan een logisch vervolg gekregen op de vorige hoofdstukken. Dan kan in het boek - lees de ontwikkeling van de plek - zonder haperingen worden verder gelezen. In het volgende hoofdstuk wordt aan de hand van praktijkvoorbeelden aangegeven hoe de stappen uit het schema in het proces van ruimtelijke kwaliteit vorm krijgen in de praktijk.


Ruimtelijke kwaliteit in het proces van planontwikkeling en uitvoering

61


62

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


3

Samenwerkings足 mogelijkheden en instrumenten

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

63


3. Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten Het formuleren van beleid op ruimtelijke kwaliteit was een aandachtspunt bij de werksessies met gemeenten. Beleid formuleren geschiedt op basis van een eigenstandige beleidsvisie, of door ruimtelijke kwaliteit op te nemen in bestaande beleidsdocumenten. In de hierna volgende paragrafen worden aan de hand van praktijkvoorbeelden instrumenten/methoden aan­ gereikt die helpen bij het werken aan ruimtelijke kwaliteit in de eigen planontwikkeling of bij beleidsvorming. Verder worden er aanbevelingen gedaan ten aanzien van het inbrengen en borgen van ruimtelijke kwaliteit in processen met derden. Elke paragraaf behandelt een praktijkvoorbeeld van werken aan ruimtelijke kwaliteit. Het praktijkvoorbeeld wordt zo veel mogelijk beschreven aan de hand van de vraag (waarom), het dilemma (nut en noodzaak), de uitwerking (hoe geschiedt de uitwerking), de toepassing (welke instrumenten kunnen hierbij worden toegepast) en de toegepaste instrumenten. In paragraaf 3.1 tot en met 3.13 worden praktijkvoorbeelden gegeven voor 1. het formuleren van beleid op ruimtelijke kwaliteit en 2. de uitvoering en het borgen van ruimtelijke kwaliteit in projecten die hieruit voortvloeien. Hieronder staat aangegeven wat er per paragraaf aan bod komt. De voorbeeldenmatrix in hoofdstuk 4 vormt een aanvulling op alle praktijkvoorbeelden.

1. Handvatten voor het formuleren van beleid op ruimtelijke kwaliteit In onderstaande paragrafen komen de volgende aanbevelingen en/of praktijkvoorbeelden aan bod: 3.1 Raamwerk voor woonvisie/bedrijventerreinen­ visie/structuurvisie. Welke elementen moeten in deze visiedocumenten terugkomen om ruimtelijke kwaliteit te borgen? 3.2 Uitwerking SWOT in aanbevelingen; aan­ bevelingen en aandachtspunten voor het opstellen van een visie. 3.3 Participatiemodel. Op welk moment moeten ­betrokken partijen betrokken worden? Het model geeft inzicht in voor- en nadelen van betrokkenheid en biedt handreikingen voor het inrichten van het participatietraject. 3.4 Ruimtelijk kwaliteitsteam; de gemeente ­Dinkelland heeft een zogenaamde Q-team ingesteld om de ruimtelijke kwaliteit in proces

64

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

tussen initiatiefnemer en overheid te bewaken. 3.5 Buurtschappenota. Gemeente Hardenberg heeft alle buurtschappen in beeld gebracht en o.a. aangegeven welke ontwikkelingen wel en niet bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit. 3.6 Inbreidingsnota. De gemeente Dinkelland heeft in een vergelijkbare nota vooral ingespeeld op de mogelijkheden voor inbreiding, en op voorhand aangegeven welke eisen aan ruimtelijke kwaliteit worden gesteld. 3.7 Stakeholdersanalyse. Wie zijn de partners en hoe verhouden belangen zich tot elkaar. Een nood­zakelijk instrument om de verschillende kwaliteitsambities en realisatiekansen in beeld te brengen.

2. Uitvoering: borgen van ruimtelijke kwaliteit Na het definiëren en ontwikkelen van plannen in de programmafase, worden projecten benoemd en uitgevoerd in de realisatiefase. Uit ervaringen van gemeenten blijkt dat het lastig is om ruimtelijke kwaliteitsambities overeind te houden. Projecten kunnen herontwikkeld worden, of ambities worden bijgesteld onder invloed van eisen ten aanzien van beheer en onderhoud. Het zijn met name financiële vragen die hierbij een grote rol spelen. De handvatten voor deze fase van een project worden aangereikt in de volgende paragrafen: 3.8 Beheer en onderhoud. De gemeente Raalte heeft in één van haar woonwijken ruimtelijke kwaliteit in de openbare ruimte als speerpunt voor de wijkverbetering benoemd en de geleerde lessen in kaart gebracht. 3.9 Water en ruimtelijke kwaliteit in het stedelijke gebied. Water is zeer bepalend voor ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke omgeving. Het waterschap Groot Salland geeft een aantal mogelijke keuzes en mogelijkheden weer. 3.10 Pauzelandschappen. Het tijdelijke gebruiken van ‘lege plekken’ in de stedelijke omgeving kan bijdragen aan de leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Welke goede voorbeelden zijn er? 3.11 Cultuurhistorie. Waarom spreekt een plek wel of niet aan? Hoe kunnen we inspelen op de cultuurhistorie om de ruimtelijke kwaliteit van een plek versterken?


3.1 Raamwerk Woonvisie en bedrijventerreinenvisie Het werken aan ruimtelijke kwaliteit begint bij het maken van een visie. Veel gemeenten hebben (nog) geen eigen visie op ruimtelijke kwaliteit. In de meeste structuurvisies, woonvisies en bedrijventerreinenvisie wordt in beperkte mate aandacht besteed aan het thema. Toch is het belangrijk de ambities ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit vast te leggen. In de vervolgfase van planvorming en uitvoering kan steeds worden gerefereerd aan de overkoepelende visie. Het opstellen van een visie op ruimtelijke kwaliteit, al dan niet als onderdeel van een bestaande visie, vindt plaats in de initiatieffase (zie schema 1, p. 58).

woonvisie op te stellen. Deze dient op grond van de Omgevingsverordening te worden afgestemd met buurgemeenten. In de prestatieafspraken stemmen gemeente en provincie af hoe deze visie tot uitvoering moet worden gebracht. Inhoudelijk ligt de nadruk vooral op de kwaliteit van het wonen en de balans in de ontwikkeling van de woningvoorraad. Vanuit de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit belangrijke ambities. Er zijn maar weinig gemeenten die een eigenstandige visie op ruim­telijke kwaliteit hebben. In de woonvisie kunnen ­gemeenten hun eigen ruimtelijke kwaliteitambities opnemen in relatie tot het thema wonen. Het is om meerdere redenen noodzakelijk dat gemeenten uitgangs­ punten ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit vastleggen.

Vraag (waarom) Woonvisie Sinds 2005 moeten gemeenten een woonplan/ woonvisie opstellen. Dat jaar zijn ook de eerste keer prestatieafspraken met gemeenten gesloten. Het overeenkomen van de eerste prestatieafspraken en de introductie van woonvisies viel samen met de partiële herziening van het streekplan (vastgesteld door PS 16 maart 2005). Hierin was opgenomen dat gemeenten een woonplan moeten opstellen, waarin de woon­ opgave en de wijze waarop deze wordt aangepakt staat verwoord. Met het vaststellen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening in 2009 is eveneens de verplichting voor gemeenten opgenomen om een

Bedrijventerreinenvisie De Omgevingsvisie Overijssel (2009) vraagt de ­gemeenten om een bedrijventerreinenvisie op te ­stellen. Die moet de herstructureringsopgave van verouderde terreinen in de gemeente goed in beeld brengen en in samenhang daarmee de behoefte aan bedrijventerreinen zowel kwantitatief als kwalitatief ­onderbouwen. In de Omgevingsverordening is vast­gelegd dat de bedrijventerreinenvisie een voorwaarde is voor nieuwe plannen voor bedrijventerrein. Op grond van de Omgevings­ verordening dient over de bedrijventerreinenvisie overeenstemming te worden bereikt met buurgemeenten en Gedeputeerde Staten. De bedrijventerreinenvisie is

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

65


ook een voorwaarde om een provinciale bijdrage in de herstructureringskosten te kunnen krijgen. De bedrijventerreinenvisie bevat volgens de ­Omgevingsvisie in ieder geval: • Samenhangende visie op economische ontwikkeling van de gemeente en de betekenis daarvan voor de allocatie van bedrijvigheid, afgestemd met de buurgemeenten; • Inzicht in actuele data over bedrijventerreinen; • Realistische behoefteraming en uitgifteprotocol; • Realistische aanpak en prioritering van de herstructurering binnen de gemeente; • Aandacht voor duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en efficiënt ruimtegebruik.

Dilemma (nut en noodzaak) Woonvisie Woonvisies nemen een belangrijke plaats in als het gaat om de vaststelling van ruimtelijke plannen, zoals bestemmings­plannen en projectbesluiten. Formeel ­nemen woonvisies dan ook een belangrijke plaats in bij besluiten over planvorming. Procesmatig kan hier in g ­ rote lijnen een aantal stappen in worden onderscheiden.­De voornaamste stap is dat overeenstemming over de woonvisie wordt bereikt met Gedeputeerde Staten. De woonvisie moet in overeenstemming zijn met de Omgevingsverordening. In lijn hiermee zal gekeken worden of het plan ook overeenkomt met wat is bepaald ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid (ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken).

66

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Naast de ‘verplichte’ onderdelen, zijn er nog i­nhoude­lijke­criteria waar de woonvisies op worden getoetst. De provincie heeft een leidraad gemaakt die gemeenten kunnen hanteren bij het opstellen van een woonvisie. De leidraad is geen verplicht raamwerk voor gemeenten,­ maar is vooral bedoeld om inzicht te verschaffen in de wijze waarop de provincie omgaat met woonvisies. Een van de inhoudelijke criteria is dat gemeenten aan moeten­geven hoe ze omgaan met ruimtelijke kwaliteit in de ruimtelijke plannen. Bedrijventerreinenvisie Ook de bedrijventerreinenvisie heeft een belangrijke functie als het gaat om de vaststelling van ruimtelijke plannen. De bedrijventerreinenvisie moet de onder­bouwing leveren voor de behoefte aan nieuwe plannen,­in samenhang met de betekenis en mogelijk­heden van de bestaande - al dan niet te herstruc­tureren - terreinen.

Herstructurering De Omgevingsvisie legt de nadruk op herstructurering­ van verouderde bedrijventerreinen. Daarmee kan de kwaliteit van die terreinen weer op peil gebracht worden en liefst ook verbeterd worden. Daarnaast kan daarmee de behoefte aan nieuwe terreinen worden beperkt. Herstructurering leidt op twee manieren tot een beperking van de ruimtebehoefte: directe ruimtewinst door hergebruik en/of sloop van leegstaande ­bebouwing en onbenutte plekken, en directe en indirecte ruimtewinst doordat bedrijven ter plekke gaan investeren en het gebruik van hun terrein gaan intensiveren en dus geen nieuw terrein nodig hebben.


Nieuwe terreinen De Omgevingsvisie Overijssel geeft aan dat er naast de ruimte die door herstructurering kan worden gevonden,­nog steeds een betrekkelijk groot areaal aan nieuw terrein nodig zal zijn. De Omgevingsvisie biedt de ruimte aan gemeenten om voor lokale ­behoefte uitbreidingsruimte te ontwikkelen. De daarvoor benodigde ruimte moet wel goed worden onderzocht en aangetoond in de bedrijventerreinenvisie die van ­gemeenten wordt gevraagd. Om daarbij een overaanbod te vermijden, dienen gemeenten nadrukkelijk deze visie met buurgemeenten af te stemmen. De provincie heeft een Leidraad voor Bedrijventerreinenvisies opgesteld die een uitwerking geeft van de al genoemde inhoudelijke thema’s die in de visie aan de orde moeten komen.

Uitwerking (hoe) Woonvisie In de provinciale leidraad wordt aanbevolen om de woonvisie op te splitsen in een algemeen deel, waarin de beleidsdoelen staan in relatie tot de woningmarktontwikkeling en een uitvoeringsgericht deel, waarin de beleidsdoelen worden omgezet naar concrete acties. Ruimtelijke kwaliteit kan daarbij in de volgende thema’s terugkomen:

de reali­satie van voldoende betaalbare woningen voor starters,­ouderen­en zorgbehoevenden. Samen met de corporatie(s) kan worden bepaald wat de gewenste toevoeging is voor ruimtelijke kwaliteit in de verschillende wijken. Het ‘DNA’ van buurt en wijken moet aansluiten bij nieuwe ontwikkelingen. De wensen en de beleving van ruimtelijke kwaliteit worden hierdoor­­beïnvloed. Ook hier moeten keuzes in worden ­gemaakt.

Betrokkenheid Ruimtelijke kwaliteit wordt gemaakt voor en door ­burgers. Het ligt dan ook voor de hand om burgers waar mogelijk en wenselijk bij planvorming te betrekken­(bewoners­participatie). Verder kan gedacht worden aan (collectief) particulier opdrachtgeverschap; consument­gericht bouwen.­In een participatieparagraaf moet worden ingegaan op hoe bewoners worden betrokken bij ruimtelijke kwaliteit.

Speelveld en spelers Ruimtelijke kwaliteit is bij uitstek een thema waar meerdere beleidsvelden elkaar raken. Als gemeenten geen afzonderlijke visie op ruimtelijke kwaliteit maken, zal in de woonvisie zeker aandacht besteed moeten worden aan de relatie met andere beleidsvelden; ruimtelijke kwaliteit beperkt zich niet tot de woonwijken.

De woningmarkt en woonkwaliteit

Bedrijventerreinenvisie

Het woningbouwprogramma is meestal het centrale ­onderdeel van de woonvisie. Daarbij spelen demo­ grafische ontwikkelingen maar ook economische ontwik­kelingen een grote rol. Dit leidt tot veranderend ruimtegebruik. Deze ontwikkelingen hebben direct invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De vraag is welke accenten worden gelegd binnen de gemeente. Dit stelt eisen aan de toekomstbestendigheid en duurzaamheid van de woningvoorraad en de woonomgeving. Het is raadzaam om op gemeentelijk niveau niet alleen ambities te formuleren ten aanzien van ontwikkelingen, maar ook ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteits­ambities die hierbij horen. Hier ligt een directe en relatief eenvoudig te leggen koppeling.

Herstructurering

Doelgroepen De beleving van ruimtelijke kwaliteit is sterk ­afhankelijk van het type bewoner. Gemeenten hebben in de woon­visie altijd aandacht voor doelgroepen zoals ouderen, s­ tarters en bijzondere doelgroepen als lage inkomens­groepen. Er ligt niet alleen een opgave voor

Het in opdracht van en in samenspraak met de ­provincie Overijssel ontwikkelde Kwaliteitsscoresysteem is een goed instrument om de uitgangssituatie goed in beeld te brengen, en om de ontwikkelingsmogelijk­heden en ­kwaliteitsverbeteringen in kaart te brengen. De kwaliteitsscan biedt een goed handvat om de ­gewenste kwaliteit en de beschikbare middelen zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen. Een belangrijke aanvulling op dit instrumentarium zijn: 1. De methodiek van “Cultuurhistorische waarde­stelling naoorlogse bedrijventerreinen” die door het Oversticht en provincie Overijssel samen met enkele partners is ontwikkeld. In het rapport worden de mogelijkheden van een Total scan en Quick scan toegelicht en vergeleken. Ook worden enkele testcases beschreven; 2. De brochure Biodiversiteit op bedrijventerreinen van Natuur en milieu Overijssel en het hoofdrapport waarop de brochure is gebaseerd. Hierin worden vanuit verschillende invalshoeken verbeterings­mogelijkheden beschreven.

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

67


structureringsmaatschappij bedrijventerreinen Overijssel (HMO). Deze heeft tot taak marktpartijen te stimuleren tot investeringen in de herstructurering van bedrijven­ terreinen, en daarnaast het adviseren over en begeleiden van complexe herstructureringsplannen in de provincie Overijssel.

Nieuwe terreinen

Naast de kwaliteitsverbetering die op deze wijze in de openbare ruimte wordt verkregen, is het van belang om ook in de private ruimte kwaliteitsverbetering te verkrijgen. Gebruikers en vastgoedeigenaren bepalen­ de kwaliteitsverbetering van kavels en vastgoed. In het kwaliteitsscoresysteem is betrokkenheid van de ondernemers een uitgangspunt. Gebruikers en vastgoed­eigenaren kunnen worden gestimuleerd om te investeren als daar extra opbrengsten tegenover staan, zoals het verruimen van bebouwingspercentages, bouwhoogten of het toestaan van nieuwe functies. Dit moet dan wel passen bij het beoogde kwaliteitsprofiel. Aanvullende mogelijkheden voor investeringen en verbeteringen in het private domein kunnen mogelijk ook worden bereikt door inschakeling van de Her-

68

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

In de Leidraad voor Bedrijventerreinenvisies wordt nadrukkelijk aandacht gevraagd voor kwaliteits- en duurzaamheidsbeleid in algemene zin, voor zowel de nieuwe terreinen als de herstructureringslocaties. Hierbij spelen de volgende kwesties: • Vaststellen of er sprake is van de toepassing van beeldkwaliteitplannen, voor het hele terrein of delen daarvan; • Vaststellen of er sprake is van industrieel erfgoed; • Efficiënt ruimtegebruik toepassen op bestaande en nieuwe terreinen (gronduitgifteprotocol); • Benoemen van (on)mogelijkheden van efficiënte(re) benutting van bestaande terreinen; • Leveren milieuzoneringen en/of zoneringen externe veiligheidsbeperkingen en bekijken of eventueel selectieve uitplaatsing wenselijk is; • Ruimtelijke kwaliteit, landschappelijke inpassing en duurzaamheid van nieuwe terreinen op basis van de Catalogus Gebiedskenmerken; • Grondprijs: hogere, marktconforme prijzen (minimaal de kostprijs); • Beheer en onderhoud, waaronder mogelijkheden voor parkmanagement; • Energiebesparing: uitvoeren van een energiescan.


Naast de aandacht voor ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid moet niet vergeten worden dat bedrijven­ terreinen ook een functionele kwaliteit blijven bieden: ze zijn ooit ontstaan voor bedrijven die hinder voor de (woon)omgeving opleveren. Er zullen bedrijfsvormen en bedrijfsprocessen blijven bestaan die een zekere hinder voor de omgeving blijven opleveren. Het is dan wel zaak die hinder zoveel mogelijk af te schermen. Nadere eisen aan buitenopslag en/of het zoveel ­mogelijk beperken daarvan kan al een hele verbetering opleveren.

Toepassing (en instrument) De woonvisie en bedrijventerreinenvisie zijn twee ­beleidsdocumenten die centraal staan bij de toe­ komstige ruimtelijke ontwikkelingen in gemeenten. Het instrument van de gebiedscan kan op de hele ­gemeente worden toegepast. Dit kan minimaal voor het opstellen van een woonvisie, maar ook maximaal door het opstellen van een zelfstandige visie op ruimtelijke kwaliteit. In de woonvisie en bedrijventerreinen­ visie ligt de nadruk in grote lijnen op drie onderdelen: • Bevolkingsontwikkeling; • Toekomstige uitbreidingen/ontwikkelingen; • Herstructurering en transformatie. Indien in de twee verschillende visies bij deze onderdelen wordt ingegaan op de vier thema’s die hiervoor zijn genoemd, ontstaat een redelijk compleet beeld van ruimtelijke kwaliteit. Daarnaast vormt het een uitwerkings­kader dat ‘verplicht’ na te denken over ruimtelijke kwaliteit. Het opstellen van een gemeentebrede scan op ruimtelijke kwaliteit zal hierbij ondersteunend werken.

3.2 Aanbevelingen voor beleidsvorming op basis van SWOT-analyse Omdat weinig gemeenten een eigenstandige visie ­hebben op ruimtelijke kwaliteit, kiezen gemeenten er in veel gevallen voor om ruimtelijke kwaliteit per project in te vullen. Een andere mogelijkheid is om ruimtelijke kwaliteit gemeentebreed te benaderen. In dat geval wordt er een visie voor de hele gemeente opgesteld. Beide benaderingen kennen voor- en nadelen. In een werksessie voorafgaand aan dit werkboek, is een ­analyse van kansen en bedreigingen gemaakt voor beide benaderingen.

De centrale aanbeveling is om op voorhand een strategie­te bepalen ten aanzien van ruimtelijke kwali­teit. Het schema van ruimtelijke kwaliteit in planvorming­vormt hiervoor een goede leidraad (zie schema 1, p. 58). Daarmee wordt voorkomen dat gedurende een proces om te komen tot een visie of uitvoering van een project de ruimtelijke kwaliteitsambities worden losgelaten. De duidelijkheid in de procesbenadering geeft de betrokken organisatie(s) houvast bij de uitvoering. Uit de werksessies bleek dat ruimtelijke kwaliteit als projectonderdeel nauwelijks is geborgd. De consequentie is dat bij veel ontwikke­ lingen ruimtelijke kwaliteit ad hoc wordt toegepast. Het moet voorkomen worden dat de realiseerbaarheid sterk afhankelijk wordt van externe factoren. De eerder genoemde twee benaderingen worden hieronder nader toegelicht.

1. Een visie voor de gemeente als geheel Deze benadering gaat uit van de gemeente als geheel. Aan de hand van de scan ruimtelijke kwaliteit worden bijvoorbeeld op verschillende schaalniveaus de dragende elementen van de dorpen, steden of buurten in beeld gebracht. Het is aan te raden op voorhand deze schaalniveaus en de mate van gedetailleerdheid vast te stellen. De scan bepaalt welke ontwikkelingen of toevoegingen gewenst zijn. Op basis van de keuzes worden vervolgens criteria of randvoorwaarden geformuleerd waar nieuwe ontwikkelingen op beoordeeld worden. Ruimtelijke kwaliteit kan hierdoor een vast onderdeel worden van de projectstructuur en projectverantwoording. Voor deze benadering gelden de volgende aanbevelingen: 1. Het centraal opstellen van een visie geeft vooraf duidelijkheid aan betrokken partijen. Het is dan ook wenselijk dat betrokkenen bij het opstellen van de visie betrokken worden. Daarbij kan een afvaardiging worden gevraagd van de ontwikkelaars en corporaties­e.d. Het inrichten van participatie kan in het begin weerstand oproepen. Van tevoren moet goed worden bepaald en gecommuniceerd wie verantwoordelijk is voor welk onderdeel. Zie hiervoor ook het participatiemodel in paragraaf 3.3; 2. Door op gemeenteniveau gewenste ontwikkelingen naast elkaar te zetten, kunnen afwegingen tussen projecten/ontwikkelingen worden gemaakt. Dat kan bijvoorbeeld financieel, maar ook ten aanzien van doelgroepen, groencompensatie. De kracht van

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

69


een visie zit dan ook vooral in de verdere uitwerking ervan in een aantal procesmatige uitgangspunten; 3. Hoewel het opstellen van een visie tijd kost, zal het op lange termijn (procedure) tijd besparen. Door op voorhand partijen als ontwikkelaars, maar ook de provincie te betrekken bij de visievorming, kunnen uitgangspunten gezamenlijk worden opgesteld en afgewogen. Hierdoor kunnen betrokken partijen ­worden gecommitteerd aan de visie. Het bijdragen aan, of onderschrijven van de visie kan zelfs als een selectiecriterium worden gehanteerd. Het is in ieder geval zaak de toekomstige procedure al bij het ­opstellen van de visie te betrekken; 4. Het vaststellen van een visie zorgt voor consistentie­ in beleid en uitvoering. Door bestuurlijk een visie te laten vaststellen ontstaat een tijdloos en niet ­gekleurd kader. Het meenemen van, en het in ­stelling ­brengen van bestuurders is van groot belang om ook het ­bestuurlijke kader voor langere periode vast te ­houden.

2. Bewust kiezen voor een projectmatige benadering Het opstellen van een visie kan leiden tot het creëren van weerstand; waarom moeilijk doen als het makkelijk kan? Voor veel ontwikkelingen bestaat er al een geldend bestemmingsplan en bestaan vaak al overeenkomsten met projectontwikkelaars. Het kan heel pragmatisch zijn om te kiezen voor een benadering waarbij de ruimtelijke kwaliteit per project wordt toegepast. Ook deze benadering vergt echter wel een principiële keuze op bestuurlijk niveau. Allereerst moet worden uitgesproken dat bij ieder project aandacht moet worden besteed aan ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is het aan te raden in ieder geval een aantal procescriteria en bij voorkeur ook een aantal inhoudelijke criteria te benoemen waarop gestuurd kan worden in de projecten. Indien hier niet voor wordt gekozen, moeten de bestaande instrumenten gebruikt worden. Hierbij valt te denken aan het bestemmingsplan, beeldkwaliteitplan en de ontwikkelovereenkomst. Daarnaast is het aan te bevelen om in de bestaande projectstructuur (plan van aanpak, programma van eisen etc.) het sturen op ruimtelijke kwaliteit te borgen. Voor de projectgerichte benadering gelden de volgende aanbevelingen: 1. Projecten per locatie afzonderlijk benaderen biedt ruimte voor maatwerk. Het voordeel hiervan is dat locaties op de eigen kenmerken worden beoordeeld. Dit is belangrijk voor beslissingen die te maken

70

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

­ ebben met het verhaal van de plek, zoals uitgelegd­in h hoofdstuk 2. Hierdoor is het niet nodig om con­cessies te doen aan andere locaties of ambities. Het is dan wel noodzaak dit ook vast te leggen in de ­verschillende processtappen en fasebeslissings­documenten. Zowel het bestuur als de betrokken ontwikkelaar moeten zich conformeren aan de kwaliteitsambitie; 2. Op individuele projecten is makkelijker te sturen. Er is een duidelijke structuur van betrokkenheid en v­ erantwoordelijkheid van de verschillende partijen. Ook voor omwonenden geldt dat er een direct ­belang is. Dit stelt eisen aan de mate van betrokken­heid van bewoners en het inrichten van het participatie­traject. Het is aan te bevelen dit met betrokkenen op te s­ tellen; 3. In projecten is het eenvoudiger om te herontwikkelen. Indien er redenen zijn om een project te heroverwegen, kan dit gericht worden gedaan. Het is verstandig om de ruimtelijke kwaliteitsambities vast te leggen in een nota van uitgangspunten. Zo kan ook bij een herontwikkeling de ambitie worden vastgehouden; 4. Een project biedt meer mogelijkheden om de ambities op ruimtelijke kwaliteit te combineren met andere ambities, zoals duurzaamheid of doelgroepen. Indien er een ambitieuze corporatie of zorg­aanbieder is, kunnen doelstellingen aan elkaar gekoppeld ­worden. Ook daarbij is het zaak intenties vast te ­zetten in een ontwikkelovereenkomst.

3. Aanbevelingen voor beide benaderingen Keuze vastleggen Welke benadering er ook gekozen wordt, het is in ieder geval van belang de keuze vast te leggen. Beide benaderingen betreffen beleidskeuzes. Dat is enerzijds­van belang omdat het duidelijkheid verschaft voor b ­ etrokkenen, anderzijds zorgt het bestuurlijk en ambtelijk voor commitment. Bij de uitvoering van een project kan hierdoor altijd worden teruggegrepen op de gemaakte afspraken. Hier kan alleen van worden afgeweken als dit goed wordt onderbouwd. Ook voor samenwerking met de provincie of buurgemeenten is het wenselijk een beleidslijn vast te leggen.

Ruimtelijke kwaliteit borgen in de processtappen In het gemeentelijke planproces worden verschillende stappen onderscheiden. De stappen per gemeente verschillen, maar in grote lijnen zijn de fasen hetzelfde,


zoals te zien is in schema 1. (p. 58) die het proces van ruimtelijke kwaliteit in planvorming weergeeft. Omdat ruimtelijke kwaliteit geen specifieke ‘vertegenwoordiger’ heeft, bestaat het risico dat het belang gedurende het proces afneemt. Met name wanneer een project van initiatief naar uitvoering of opdrachtverstrekking gaat moet ruimtelijke kwaliteit worden geborgd. Ruimtelijke kwaliteit behoort een afzonderlijk onderdeel van de projectopdracht, ontwikkelovereenkomst en (grond) exploitatie te zijn. Door het hier in op te nemen, maakt ruimtelijke kwaliteit net als de financiën en de planning onderdeel uit van de projectvoortgangbewaking. Bij het afsluiten van een fase en het opstarten van een nieuwe fase, moeten de uitgangspunten worden getoetst aan de geformuleerde ambities.

Ruimtelijke kwaliteit vastleggen in financiële afspraken Het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit hoeft geen extra geld te kosten, maar de investering moet wel ergens vandaan komen. Het is raadzaam om hier vanaf het begin af aan openheid in te geven. Door middelen te koppelen aan de kwaliteitsambitie blijft ruimtelijke kwaliteit ook zichtbaar bij mogelijke herontwikkeling.­ Bovendien spreken partijen daarmee niet alleen een ambitie uit, maar tonen ze ook aan bereidheid te ­hebben om hierin te investeren. Ruimtelijke kwaliteit kan als PM of met een percentage worden vastgelegd in een (grond)exploitatie.

Participanten Bij ruimtelijke kwaliteit is de beleving van bewoners van groot belang. Dat bepaalt of een ontwikkeling bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving of niet. Wat wel of niet bijdraagt aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, bepalen uiteindelijk de toe­ komstige kopers, huidige bewoners of ondernemers die besluiten zich wel of niet op een bepaalde plek te vestigen. Aan de mening van betrokkenen wordt veel waarde gehecht. Zowel bij het uitvoeren van een ­project, als bij het opstellen van een visie. Maar hoe wordt de mening van de betrokkenen gepeild? Er zijn veel theorieën over het “participeren”. Toch lijkt het erop dat elke gemeente het wiel opnieuw uitvindt en ieder college anders met betrokkenheid van burgers om wil gaan. Kortom, er wordt heel wat geparticipeerd,­maar de vraag is of dat wel altijd het gewenste resultaat heeft. Uiteraard is iedere situatie ­anders, maar er zijn wel overeenkomstige lessen te ­trekken uit verschillende participatietrajecten. Na de visievorming worden ambities vertaald naar programma’s en projecten. In deze volgende fase in het proces (de definitiefase) krijgen ook de externe stake­holders een rol. Belangrijk hierbij is de vraag hoe stakeholders zodanig bij het proces betrokken worden dat het constructief bijdraagt aan een eindresultaat waarbij de ruimtelijke kwaliteit is versterkt en alle betrokkenen tevreden zijn.

Doelgroepen

3.3 Participatiestrategie In de definitiefase wordt bepaald wie wat op welke wijze gaat doen. Er wordt overlegd gepleegd met uitvoerende en beherende (belangen)organisaties over hoe, op welke manier en wanneer zij betrokken willen zijn bij het proces. Dit geldt ook voor burgers. Veel gemeenten en corporaties worstelen met de vraag hoe ze bewoners moeten betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen. De ontwikkelingen kunnen gaan over een aantal woningen tot een hele buurt en over het vervangen van kozijnen tot het herstructureren van een hele wijk of bedrijven­terrein. Hoe moeten bewoners en ondernemers ­benaderd worden, welke invloed krijgen ze op het proces en waarom zijn bewoners altijd ­huiverig voor verandering?

De efficiency van participatie hangt voor een groot deel van de betrokken doelgroep af. De ‘standaard’ doel­ groepen van informatie, communicatie en participatie zijn de huidige bewoners, wijkraden, besturen en de ambtelijke organisatie. Voor de mate van betrokkenheid van b­ewoners is het van belang of het om de directe ­omgeving gaat. Het is de bedoeling dat de juiste bewoners­aan tafel zitten. Betrokkenheid houden is de tweede cruciale stap in het proces. Herhaling van de boodschap, c­ onsultatie in elke stap van het proces en het op de hoogte houden van verandering en ­wijzigingen lijkt onlogisch maar blijkt in de praktijk vaak moeilijk. Regelmaat en bereikbaarheid zijn hiervoor toverwoorden. “Tevredenheid = resultaat – verwachting” is een belangrijke­formule als het om participatie gaat. Helderheid en duidelijkheid over de “lengte van de polsstok”,

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

71


de doelstellingen van voorgenomen maatregelen en de beperkingen in tijd en geld bepalen de manier waarop gecommuniceerd wordt met bewoners. Door betrokkenen uit te dagen mee te denken over prioriteiten, komt er meer begrip voor de keuzes van de gemeente. De kwaliteit en schaal van betrokkenheid verschilt in de startfase ten opzichte van die in de daaropvolgende fasen. Betrokkenen gaan niet gelijk mee in het gemeentelijke denkproces over procedures en procesmatige aanpakken. Het gaat hen om de resultaten in hun omgeving of, in een later stadium, over de doelstellingen. Het is belangrijk de geschiedenis en de dagelijkse ervaringen van bijvoorbeeld het wonen in de wijk bij bewoners de ruimte te geven alvorens over te gaan tot een meer gericht participatie­proces voor een project.

Nut en noodzaak participatie

In de verschillende fasen van de planvorming is een patroon te herkennen in de mate van betrokkenheid en weerstand. Onderstaande weerstandscurve brengt dit in beeld.

Hoog

In beginsel dient voor elk project de afweging te ­worden gemaakt wat het nut en de noodzaak is van het inzetten van communicatie en participatie. Er kunnen projecten zijn waarbij participatie de naam waarmaakt van het ­creëren van weerstand. Er zijn ook situaties waarbij ­gewoon meedelen en doen de enige

manier is om zaken snel voor elkaar te krijgen. Elke fase in een participatieproces heeft daarnaast zijn eigen dynamiek als het gaat om de mate van weerstand of meedoen. Behalve in die gevallen dat het binding en ontmoeting tot doel heeft, is participatie geen doel op zich maar dient het om een project tot stand te brengen. Plannen die ingrijpen in de directe leefomgeving van mensen kunnen vrijwel altijd rekenen op weerstand. Ruimtelijke kwaliteit is over het algemeen juist een toevoeging die nieuwe (niet gewenste) ontwikkelingen acceptabel kan maken voor bewoners. Door zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande gebiedsdragers/kenmerken kunnen nieuwe ontwikkelingen passen maken. De uitdaging ligt er dan ook in om mogelijke weerstand te regisseren: het is een illusie om te denken dat weerstand kan worden weggehaald of voorkomen.

Eerste bewonerscontact

Weerstand

Politiekle besluitvorming

‘Cold cut’

Planvorming

Laag

Start project

72

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Uitvoering/ oplevering


+

Investeren in duurzame relatie

Informeren

Altijd doen!

Investering

‘Cold cut’

-

-

In de weerstandscurve staat de regieaanwijzing ‘cold cut’. Dit is een term die gebruikt wordt wanneer de regisseur ingrijpt zonder dat dat in welk draaiboek dan ook is opgenomen en dat is meestal een verrassing voor de betrokkenen. Een cold cut-benadering kan noodzakelijk zijn bij het nemen van bepaalde maatregelen door de gemeente. In de bijbehorende participatiematrix zijn de variabelen uitgewerkt die van invloed zijn op de vraag of participatie mogelijk is en hoe dit werkt. Daarbij speelt een afweging tussen de investering die nodig is om de weerstand te begeleiden en het verwachte resultaat ervan.

Cold cut Een cold cut is een participatiesituatie waarbij een maatregel is getroffen die op veel weerstand kan rekenen (en dus een hoge betrokkenheid kent) en waar bewoners weinig tot geen invloed op hebben. Een voorbeeld is het plaatsen van een jongerenplek of een vliegvelduitbreiding. Het heeft weinig zin om een uitgebreid traject in te gaan om te proberen de weerstand te verminderen. Eigenlijk betekent participeren meedelen en doen. Participatie bestaat uit luisteren en blijven uitleggen wat de kaders zijn.

Rendement

+

Informeren Informeren staat in het veld waar betrokkenen weinig tot geen interesse hebben. Participatie kan hier op lege zalen rekenen. Het gaat meestal om onderwerpen die ‘vanzelfsprekend’ zijn. Bijvoorbeeld onderhoud en ­beheer, waarbij geen tot weinig veranderingen zijn voorzien. Echter wanneer bewoners geen kennis­ ­hebben kunnen nemen van het onderwerp kan ­achteraf alsnog commotie ontstaan.

Investeren in een duurzame relatie Dit is van toepassing op projecten waarop betrokkenen wel degelijk (hetzij beperkt) invloed kunnen uitoefenen en de betrokkenheid hoog is. Een belangrijk kenmerk hierbij is dat het niet om populaire maatregelen gaat. Inbreidingslocaties en het veranderen van de openbare ruimtelijke structuur zijn voorbeelden van dergelijke projecten. In eerste instantie zal de weerstand groot zijn, maar hier valt door een gedegen participatietraject wel degelijk winst te behalen. Regie op weerstand is hier echt mogelijk en ruimtelijke kwaliteit kan hier een sleutelfunctie vervullen. Als hier in eerste instantie het principe ‘onbekend maakt onbemind’ geldt, kunnen in de tweede fase van het proces de betrokkenen met de grootste weerstand bij het ontwikkelproces worden ­betrokken. Door de hele doelgroep te blijven

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

73


informeren,­sluiten zich in de loop van het proces steeds mensen aan bij de beleidsontwikkeling. De dynamiek­zit daarin dat daardoor degenen met de meeste weerstand,­ het meest betrokken worden bij het proces en daar­door­­ ook de meeste invloed uitoefenen. Ze zullen­zich goed gehoord voelen en zich in het meest ideale geval ont­ wikkelen tot ambassadeurs voor het plan. De grootste kanttekening hierbij is dat in elke fase van de planvorming nieuwe betrokkenen ontstaan en dat juist in de cruciale fase toch weer opnieuw grote weerstand kan ontstaan. Blijf betrokkenen ook betrekken bij het bepalen van de gebiedsdragers, zodat het nadrukkelijk aansluit bij hun belangen.

Altijd doen Bij het nemen van de wat meer populaire maat­regelen in een gebied of beleidsveld lijkt het makkelijk om participatie te vermijden. Tenslotte is het altijd een ­cadeautje (bijvoorbeeld een speelterrein inrichten).­ Toch is participatie hier zinvol, omdat dergelijke ­projecten geschikt zijn om de doelgroepen kennis te laten maken met een participatieproces. Er ontstaat dan een duurzame relatie. In projecten worden deze maatregelen ook wel de ‘quick wins’ genoemd.

De participatieladder De hiervoor behandelde weerstandscurve en de bij­behorende participatiematrix hebben een relatie met de vijf stappen op de participatieladder die veel gemeenten hanteren: 1. Informeren d.m.v. voorlichtingsavond, presentaties, inloopmarkten, open dagen, rondleidingen, tentoonstellingen, internet; 2. Consulteren (mening vragen) d.m.v. bijeenkomst, stadspanel, enquête, wijkschouw, internet; 3. Meedenken d.m.v. discussiebijeenkomsten, klankbordgroepen, stadsgesprekken, symposia, internet; 4. Meebeslissen d.m.v. klankbordgroepen, samen­ werkingsbijeenkomsten, deelname aan project­ groepen, co-productie; 5. Mee-uitvoeren ( in de uitvoeringsfase). De beschreven methode geeft inzicht in wat bij welke soort ingrepen het beste niveau van participeren is. Participatie, communicatie en informatie en ruimtelijke kwaliteit zijn nauw verweven met de stappen in een nieuw plan of een herstructurering. Ook bij het uitvoeren van het programma daarna zijn communicatie­ en participatie de rode draad voor ondernemers en

74

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

bewoners. Er zijn voor het maken van een visie op ruimtelijke kwaliteit of het uitvoeren van een project de volgende stappen te onderscheiden die als leidraad kunnen worden genomen: 1. Gegevensverzameling “binnen het huis” en bij wijkprofessionals en het opstellen van een concept gebiedsanalyse. Daarbij kan de scan ruimtelijke kwaliteit gebruikt worden om de gebiedsdragers te benoemen; 2. Verificatie van de analyse bij bewoners en ondernemers (klopt het eigen beeld van de wijk of het bedrijventerrein?) en het opstellen van een visie of het maken van een beleidskeuze: ruimtelijke ­kwaliteitsambities definiëren; 3. Opstellen van oplossingsrichtingen met behulp van betrokkenen, panels en uitwerken van de oplossings­richtingen in projectvoorstellen. Dit vormt in zijn geheel een projectenlijst voor WOP NO totaal; 4. Projectvoorstellen voorleggen aan betrokkenen en vaststellen voorlopige projectenlijst; 5. Uitwerken van de projecten en noodzakelijke randvoorwaarden (begroting, planning e.d.) in een totaalprogramma. Hier moet ruimtelijke kwaliteit worden vastgelegd in de randvoorwaarden van uitvoering (begroting, ontwikkelovereenkomst, projectplan e.d.); 6. Vaststellen uitvoeringsprogramma en uitvoering.

3.4 Kwaliteitsteam In de initiatieffase kan gekozen worden voor het inschakelen van een kwaliteitsteam die de vraag achter de vraag onderzoekt. Een kwaliteitsteam kijkt naar welke ontwikkelingen in de omgeving een relatie hebben met een opgave en welke dwarsverbanden er getrokken kunnen worden. Gemeente Dinkelland heeft om een nieuw initiatief van begin tot eind op ruimtelijke kwaliteit te kunnen monitoren, een dergelijk kwaliteitsteam ingesteld. Het voorkomt dat initiatiefnemer en project binnen een ambtelijke organisatie heen en weer worden geslingerd.­Het kwaliteitsteam houdt bij iedere nieuwe stap de (beleids)uitgangspunten tegen het licht. Hieronder wordt toegelicht hoe het kwaliteitsteam werkt.


Ontstaan Q-team Vanaf mei 2007 functioneert het Q-team Dinkelland als samenvoeging van de voormalige kwaliteitsteams ­Ootmarsum en Denekamp. Het kwaliteitsteam ­Ootmarsum was in het leven geroepen voor het adviseren over de diverse locatieontwikkelingen die zijn vermeld in het Masterplan Ootmarsum. Deze ontwikkelingen betroffen bijvoorbeeld het Klooster en de Kloostertuin en de invulling van het terrein van de voormalige houtzagerij met molen van Oude Hengel bij de entree van Ootmarsum. Het kwaliteitsteam Denekamp is ontstaan in verband met de herinrichting van het centrum en de daarbij horende bouwprojecten, waaronder de bouw van een nieuw gemeentehuis. De reden van de samenvoeging was de behoefte aan een uniforme werkwijze en een vaste samenstelling van het Q-team. Inmiddels begeleidt het Q-team gemeente­ breed initiatiefnemers en ondersteunt deze bij het tot stand ­komen van een kwalitatief hoogwaardigere oplossing voor plannen, passend in het stedenbouwkundige kader.

Waarom (aanvullende redenen) Bij de inleiding is voor een deel de “waarom-vraag” beantwoord, maar er zijn meer redenen voor het werken met het Q-team. Het gaat er ook om een plan effectief en efficiënt door de besluitvormingsprocessen te leiden. Inmiddels is in Dinkelland bij ontwikkelingslocaties ­gekozen voor een procedure waarin het Q-team een belangrijke rol speelt. De reden voor die werkwijze heeft te maken met de wens om zeer vroeg in het ontwikkelproces door middel van gesprekken met opdrachtgever en architect te komen tot een gezamenlijk gedragen uitgangspunt ten aanzien van stedenbouwkundige ­oplossingen en de architectonische uitstraling. Waar nodig vinden bezoeken of informele­ “ontwerpsessies”­plaats in klein comité met de ­deskundige leden, ontwerper en/of opdrachtgever. Hier zit al dan niet een afvaardiging van de gemeente bij. Deze methode heeft voor de burger grote financiële, kwalitatieve voordelen en planningsvoordelen: • Voordat er hoge kosten worden gemaakt voor het maken van een ontwerp, heeft al een discussie­ plaatsgevonden over de uitgangspunten. Die uitgangspunten zijn niet alleen gebaseerd op de vastgestelde visies maar sluiten ook aan bij de ­realiteit van dit moment. De wensen van de initiatiefnemer

(die nu wel bekend zijn en nog niet bekend waren bij de vaststelling van de visie) en de eisen en ­wensen die de gemeente heeft; • Indien het plan niet past in het oorspronkelijke­ ­kader van de vastgestelde visie en er om de ­gewenste hoge kwaliteit te kunnen realiseren een afwijking van de v­ isie nodig is, moet die worden afgedekt door ­specifiek voor de locatie geschreven welstandsbeleid; • Doordat samen met de initiatiefnemer/burger wordt opgetrokken, is het mogelijk om tijdig bij te schakelen in het (ontwerp).

Dilemma’s (nut en noodzaak) Één van de dilemma’s bij het werken met een Q-team is het ontbreken van een wettelijke basis. Op basis van de Woningwet dient het formele eindadvies nog steeds door de welstandscommissie te worden gegeven, op basis van vastgesteld beleid. Daarom is in Dinkelland een werkwijze afgesproken waarbij het Q-team voor ontwikkellocaties het stedenbouwkundige en architec­ tonische concept ontwikkelt. De secretaris van de welstandscommissie, die lid is van het kwaliteitsteam, waarborgt de afstemming met de welstandscommissie. De welstandscommissie zelf beoordeelt vervolgens het definitieve ontwerp. Een ander dilemma vormt het antwoord op de vraag: wat moet er aan het Q-team worden voorgelegd. In dit verband is ervoor gekozen om alleen plannen te agenderen waarover het college van B&W een principebesluit heeft genomen. In dat principebesluit worden op hoofdlijnen kaders meegenomen betreffende volkshuisvesting, milieu en ruimtelijke ordening. Het is wel de kunst de kaders zodanig te formuleren dat er enerzijds zekerheid ontstaat voor alle partijen en anderzijds voldoende ruimte blijft bestaan om de creativiteit in het proces te kunnen behouden.

Uitwerking (hoe) Voor de beantwoording van de opgaven zijn er ­verschillende rollen nodig. Dit zijn binnen het Q-team: • Externe stedenbouwkundige en integralist; • Externe architect en monumentendeskundige; • Externe rayonarchitect en lid welstandscommissie (verbinding en integratie met welstand/monumentencommissie); • Intern begeleider bouwplantoetser/welstandsbeleid; • Intern voorzitter/procesbegeleider (met name

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

75


afstemmen met organisatie en bestuur); • Agendaleden (op uitnodiging) zoals landschaps­ architect en kennisdrager beschermd stadsgezicht (bv. vert. RCE). Agendering De interne projectleider draagt de agendapunten over aan de administratieve ondersteuning van het Q-team. In overleg met de voorzitter wordt de definitieve agenda vastgesteld en wordt de initiatiefnemer uit­genodigd. De uitnodiging van de initiatiefnemer is een verantwoordelijkheid van de interne projectleider. Op de agenda komen slechts zaken waaraan een principebesluit van het college ten grondslag ligt. Dit principebesluit is een kader waarbinnen een kwalitatieve discussie kan plaatsvinden. Naast de leden van het Q-team en de ­initiatiefnemer, is het vereist dat de architect en de ­interne projectleider aan tafel schuiven. Bij de behandeling van het agendapunt schuift de dossiereigenaar/ projectleider aan en discussieert mee.

Toepassing (instrument) Elk afgerond agendapunt wordt vastgelegd in de ­vergadering en wordt nog diezelfde dag verspreid naar de initiatiefnemers en dossierhouders. De frequentie van de vergaderingen is 4-wekelijks. Jaarlijks resulteert dit in 10 tot 12 bijeenkomsten van gemiddeld 4 uur.

76

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Ontwerpsessie Een ontwerpsessie komt tot stand wanneer in de ver­ gadering blijkt dat er binnen de vergadertijd niet tot een oplossing wordt gekomen. Er is dan een interactief ­proces nodig om een volgende stap te maken in het proces. Kosten en dekking Voor de inzet van het Q-team wordt op jaarbasis een aantal uren geraamd. De totale externe kosten van het Q-team bedragen op jaarbasis ca. € 25.000,-. Deze ­worden gedekt door deels de legesopbrengsten en deels via een exploitatieovereenkomst. Voor de eigen gemeentelijke projecten worden de kosten voor het Q-team opgenomen in het krediet dat voor het betreffende project wordt aangevraagd bij de gemeenteraad.

3.5 Buurtschappennota gemeente Hardenberg Een buurtschappennota kan nuttig zijn voor het in kaart brengen van welke ontwikkelingen in een bepaald gebied wel of niet bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit. Een dergelijke nota kan in de initiatieffase opheldering geven en een gezamenlijk vertrekpunt vormen voor betrokkenen.


De gemeente Hardenberg heeft een buurtschappen­ nota opgesteld ten aanzien van aanvragen om mede­ werking voor woningbouw in lintbebouwingen. De gemeente hecht in de bebouwde omgeving van de kleinere kernen waarde aan de ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen. Dankzij de buurtschappennota hebben alle betrokkenen een gezamenlijk vertrekpunt en referentiekader.

Vraag (waarom) In de gemeente Hardenberg komen veel kilometers lange lintbebouwingen langs wegen en kanalen voor. Regelmatig worden er bouwaanvragen gedaan voor nieuwe woningen in deze lintbebouwingen. Deze bouwaanvragen zijn steeds afgewezen omdat ze niet in overeenstemming waren met het planologische ­beleid. Bebouwing in deze buurtschappen kan juist heel bepalend­zijn voor de uitstraling van het gebied. Er was zowel vanuit de gemeente zelf als vanuit de burgers behoefte aan kaders.

Dilemma (nut en noodzaak) Initiatiefnemers en burgers begrijpen in veel gevallen niet waarom de gemeente geen mogelijkheden biedt om toch enige woningbouw in deze lintbebouwingen­m ­ ogelijk te maken. Er zijn echter ook burgers die ­opvulling van openingen in de lintbebouwing een groot bezwaar vinden­in verband met kwaliteitsverlies, door het verlies van de doorzichten naar het landschap, of door het ver­lies van privé-uitzicht vanuit de bestaande woningen. Het bestuur (college B&W en gemeenteraad) heeft vervolgens gevraagd om onderzoek te doen naar eventuele bouwmogelijkheden in deze buurtschappen­ en heeft daarbij gevraagd om in beeld te brengen welke consequenties deze beleidswijziging zou kunnen ­hebben. Belangrijke aspecten die hierbij onder andere aan het licht kwamen zijn: • De planologische “kapstok” waaraan je bouw­ aanvragen toetst; • De rechtsongelijkheid die kan ontstaan; • En de gevolgen voor de gemeentelijke exploitaties van woningbouwplannen. Een planologische verruiming van bouwmogelijk­heden­ mag het gemeentelijk woningbouwprogramma niet verstoren. Rechtsongelijkheid ontstaat doordat bouwers­op eigen grond niet meebetalen (via de kavelprijs) aan de infrastructuur en voorzieningen.

Uitwerking Uiteindelijk leidde dit tot een planologisch kader­dat gebaseerd is op landschapskenmerken en e­ ven­tuele bouwmogelijkheden in vijf buurt­schappen, zonder ­gemeentelijke woningbouwplannen. De Buurtschap­ pen­nota was hiermee een feit. Het ­bestuur heeft in 2011 deze nieuwe beleidsregel (Buurtschappennota) vastgesteld. Aanvragen om medewerking voor woningbouw in lintbebouwingen worden nu getoetst aan hand van de Buurtschappennota. Indien ze daarmee in overeenstemming zijn, wordt eventuele medewerking verleend middels een bestemmingsplanwijziging.

Toepassing De buurtschappennota van de gemeente Hardenberg is in juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. Kort na de vaststelling zijn er ca. zes initiatieven ingediend. Deze initiatieven zijn getoetst aan de nota. Alle initiatieven zijn akkoord bevonden en hier is een bestemmingsplan of bestemmingswijziging voor in voorbereiding. De ervaringen tot op heden zijn positief.

3.6 Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Dinkelland Ruimtelijke kwaliteit in de stedelijke omgeving is in het geding als er nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden of als er sprake is van herstructurering. In het stedelijke gebied betreft dit vrijwel altijd inbreiding. Het toevoegen van nieuwe bebouwing leidt niet altijd tot verdichting, maar kan ook de bestaande bebouwing versterken. De ­gemeente Dinkelland heeft al haar potentiële inbreidings­locaties in beeld gebracht en voor alle locaties aangegeven waar eventuele nieuwe initiatieven aan moeten voldoen. Ruimtelijke kwaliteit kan hierbij een belangrijke rol spelen in de voorkantsturing.

Vraag (waarom) De gemeente Dinkelland wordt regelmatig geconfronteerd met aanvragen voor het bouwen van woningen­op inbreidingslocaties. Voor de beoordeling van der­gelijke aanvragen ontbrak echter een vastgesteld toetsings­ kader. Aanvragen voor bouwen op inbreidings­locaties worden behandeld door de beleidsmedewerkers van de afdeling Vergunningen. Voor de beoordeling van deze aanvragen­wordt een quickscan gebruikt. Deze

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

77


geeft thema’s weer die per verzoek afzonderlijk worden behandeld en uitgezocht. Zo zijn de volgende thema’s in de quickscan opgenomen; de vigerende en eventueel­ toekomstige ­bestemming in het bestemmingsplan, ruimtelijke aanvaardbaarheid, ontwikkeling, recreatie en ­toerisme, milieu, overige toetsingen en beleid van ­provincie en gemeente. Deze thema’s zijn heel globaal en laten verschillende interpretaties toe. Uit interviews met medewerkers van de afdeling Vergunningen bleek dat er behoefte is aan meer duidelijkheid over de ­beoordeling van de aanvragen. Voor de beoordeling van dergelijke aanvragen ontbrak een vastgesteld toetsingskader. Door de hierboven beschreven toetsingswijze lopen de behandelde ambtenaren tegen enkele knelpunten aan. Het voornaamste knelpunt is het ontbreken van beleid waaraan de beoordeling ten grondslag ligt. De beoordeling van de aanvraag kan niet worden gebaseerd op bestaand gemeentelijk beleid. Wanneer een beoordeling is gemaakt op grond van onderliggend­beleid, worden aanvragen eenduidig behandeld. Om strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te voorkomen (rechtszekerheid en rechtsgelijkheid) is het van belang dat er beleid wordt ontwikkeld voor de beoordeling van deze aanvragen. Een beoordeling die is gemaakt op basis van vastgesteld beleid kan beter en sterker onderbouwd en gemotiveerd worden. Daarnaast ontstaan er ook knelpunten met het woning­ bouwprogramma door de aanvragen voor het bouwen van een enkele woning op een inbreidings­locatie. Het bouwen van een enkele woning gaat namelijk altijd ten koste van het totaal aantal woningen zoals vastgelegd in het woningbouwprogramma. Daarbij komt dat het uitgeven van particuliere kavels kan leiden tot frictie met het uitgezette gemeentelijke beleid. Bij de beoordeling moet een aanvraag onderbouwd toegewezen of afgewezen kunnen worden om zo het woningbouwprogramma te kunnen naleven.

Dilemma (nut en noodzaak) Naar aanleiding van het opstellen van beleid op inbreidingslocaties moest er worden gezocht naar een beleidsinstrument waardoor het beleid toepasbaar is in de praktijk. De voorkeur van de gemeente gaat uit naar voldoende vrijheid binnen het beleid om ook locaties die op het moment niet bij de gemeente bekend zijn in de toekomst als mogelijke inbreidings­ locatie te kunnen gebruiken. Daarom is ervoor gekozen geen stedenbouw­kundige verkenning uit te voeren en

78

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

zijn de beschikbare inbreidingslocaties niet op kaart vastgelegd. De beleidsinstrumenten die deze vrijheid wel toelaten zijn algemene beleidsregels en/of een toetsingskader. In deze gevallen wordt elke binnen­ komende aanvraag afzonderlijk getoetst aan criteria. Aan de hand van het SMART-principe is een afweging­ gemaakt tussen algemene beleidsregels en een toetsings­kader. Het beleidsinstrument moet Specifiek, Meetbaar, Acceptabel en Realistisch zijn. Het aspect Tijdgebonden blijft buiten beschouwing, omdat dit niet van toepassing is op beleidsinstrumenten. Algemene beleidsregels zijn niet Specifiek. Dit is omdat ze veel vrijheid van de medewerker toelaten, waardoor­ de regels verschillend geïnterpreteerd kunnen worden. Door deze verschillende interpretaties is het resultaat moeilijk te Meten, omdat het niet duidelijk is hoe de beleidsregels zijn geïnterpreteerd. Of algemene beleids­ regels in dit geval Acceptabel zijn is een punt van discussie; aan de ene kant geven algemene beleidsregels veel vrijheid, waardoor er veel mogelijkheden zijn voor verschillende interpretaties. Maar aan de andere kant kunnen vrijheid en verschillende interpretaties ook leiden tot misverstanden en ongelijke behandeling. Aangezien de gemeente ongelijke behandeling juist wil voorkomen, is aannemelijk dat de negatieve effecten van algemene beleidsregels zwaarder wegen en dat het instrument in dit geval dus niet acceptabel is. Tot slot zijn algemene beleidsregels in het kader van deze beleidsnota niet Realistisch, omdat het niet bijdraagt aan de vraag vanuit de gemeente om duidelijke voorwaarden te formuleren waar elke medewerker mee werkt. Een toetsingskader geeft de voorwaarden waaraan een aanvraag voor bouwen op inbreidingslocaties moet voldoen. Hierdoor is dit instrument Specifiek genoeg om een eenduidige beoordeling te kunnen geven. Een duidelijk toetsingskader maakt de beoordeling ook Meetbaar, omdat de beoordeling is gebaseerd op vastgestelde voorwaarden. De vastgestelde voorwaarden maken het beleidsinstrument ook Acceptabel, omdat het duidelijkheid en zekerheid geeft, voor zowel de gemeente als de initiatiefnemer. Een duidelijk toetsingskader is ook Realistisch gezien de voorkeur van de gemeente om duidelijke voorwaarden te formuleren en meer duidelijkheid te geven. Naar aanleiding van bovenstaande afweging kan geconcludeerd worden dat een duidelijk toetsings-


kader met betrekking tot deze beleidsnota het meest geschikte­beleidsinstrument is. Een duidelijk toetsingskader kan in verschillende vormen worden weer­gegeven. Een stroomschema heeft de voorkeur, omdat deze aan de gestelde uitgangspunten voldoet.­ Een stroomschema geeft in één oogopslag een overzicht van het aantal te doorlopen stappen en geeft duidelijk­aan wanneer­er aanvullend onderzoek nodig is en wanneer er een beslismoment plaatsvindt. Het stroomschema zet ­uiteindelijk de te doorlopen stappen uit voor het ­toetsen van een aanvraag voor bouwen op inbreidings­locaties. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of er wel of geen medewerking wordt verleend en op ­gronden waarvan. Door alle stappen van te voren vast te ­leggen, zal elke behandelende ambtenaar op dezelfde wijze een aanvraag beoordelen.

Toepassing Dit beleid is enkel van toepassing op aanvragen voor kleinschalige grondgebonden woningbouw, zonder functiemenging, op inbreidingslocaties binnen de grenzen van de bebouwde kom binnen de gemeente Dinkelland, met uitzondering van beschermde dorpsen stadsgezichten zoals Het Stift en het centrum van Ootmarsum. De gemeentelijke toetsingscriteria zijn onderverdeeld in verschillende paragrafen om zo onderscheid te ­maken en meer overzicht te geven. Als hoofdcriteria zijn ­opgenomen: planologie, beleid, stedenbouw­kundige aspecten, milieuhygiënische aanvaardbaarheid, waarde­ aspecten en programmatische mobiliteits­aspecten.

nemen houding ten opzichte van deze stakeholders. In de aanpak van ruimtelijke kwaliteit maken stake­ holders onderdeel uit van het proces. Ze kunnen beter zo vroeg mogelijk betrokken worden bij de planvorming,­omdat ze misschien wel onderdeel zijn van ‘het verhaal van de plek’. Daarnaast kunnen ze een bijdrage leveren aan dit verhaal. Mogelijk zijn het sleutel­figuren in het gebied en kunnen ze niet met iedereen door één deur. In het stappenschema wordt in de definitiefase aangegeven om de stakeholders in beeld te brengen. Een analyse kan een belangrijke basis vormen voor de te volgen ontwikkelingsstrategie. Het geeft aan wie ‘gekoesterd’ en ‘geïnformeerd’ moeten worden, wiens ‘vertrouwen’ gewonnen moet worden,­ welke ‘gelijkgestemden’ binnengehaald moeten worden, wie meest ‘invloedrijken’ zijn en wie even­ tueel ‘geneutraliseerd’ moeten worden. Op die manier wordt bewust gekozen met wie de zoektocht naar ‘het verbinden van de nieuwe ontwikkeling met het verhaal van de plek’ plaatsvindt. Kortom wie er voor nodig zijn en op welke manier. Door elke stakeholder een plek te geven in de matrix op pagina 80, wordt het mogelijk de juiste houding aan te nemen richting die stakeholder.­Door deze te zien als een ‘vriend’ of een ‘vijand’ of een ‘redder’ dan wel een ‘lastpak’ wordt het mogelijk de invloed van de stakeholder te formaliseren (een plek te geven in de projectorganisatie) of deze juist buiten de besluitvorming te houden.

3.7 Stakeholdersanalyse Werken met ruimtelijke kwaliteit is een proces waarin interactie met de belanghebbenden (in het vervolg ­stakeholders genoemd) een belangrijke basis vormt voor een succesvolle ontwikkeling. Het is dan ook zinvol om op enig moment in het proces uit te zoeken wie dat zijn. Welke stakeholders zijn er op het speelbord aan te wijzen? Wie heeft wat voor invloed? Wie heeft er belang bij de ontwikkeling en wie kan er helpen met de ontwikkeling? Een dergelijke analyse geeft inzichten in de verhouding­ tussen de verschillende stakeholders. Het geeft inzichten­in de te verwachten reacties en de aan te

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

79


Verhouding Wantrouwen

Belangen

Gelijkgericht

Vertrouwen

Coalitiegenoot

Vriend

Opportunist

Tegengesteld

Twijfelaar

Vijand

Houding ten opzichte van elkaar

Tegenstander

Verhouding Afwachtende houding

Belangen

Gelijkgericht

Wantrouwen

Vertrouwen

Coalitiegenoot

Vriend

Opportunist

Tegengesteld

Stimulerende houding

Te verwachten reactie

Twijfelaar

Vijand

Tegenstander

Blokkerende houding

Ontwijkende houding

Verhouding Zakelijk zijn

Belangen

Gelijkgericht Mening vragen

Tegengesteld

Wantrouwen

Vertrouwen

Coalitiegenoot

Opportunist

Vijand

Duidelijk zijn

80

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Openhartig zijn

Vriend

Twijfelaar

Goed informeren

Tegenstander Respect tonen

Actie op reactie


Invloed Weinig

Belangen

Gelijkgericht

Redders: betrekken

Veel

Vrienden: positie geven Aan te nemen houding

Tegengesteld

Lastpakken: informeren

Vijanden: neutraliseren

3.8 Beheer & onderhoud en ruimtelijke kwaliteit Als alle fasen doorlopen zijn, wordt het uiteindelijke niveau van ruimtelijke kwaliteit bepaald bij de realisatie. Na oplevering van het project bepaalt het beheer in hoeverre de ruimtelijke kwaliteit blijft gehandhaafd. Toch zijn beheer en onderhoud vaak een sluitpost in projecten en worden beheerders pas in een laat stadium betrokken bij de planvorming. Het is wenselijk om hier al in het begin van een project over na te denken. Wat de voordelen hiervan kunnen zijn, toont het volgende voorbeeld.

teit van de openbare ruimte. In de kern Raalte ligt de woonwijk Langkamp, gebouwd aan het begin van de jaren ’70 van de vorige eeuw. In deze wijk staan ca. 800 laagbouwwoningen. Het merendeel is in bezit van de woningbouwstichting SallandWonen. De wijk met laagbouwwoningen wordt begrensd door een geluidswal aan de westzijde en aan de overige zijden door wijk­ontsluitingswegen die ook door andere aansluitende woongebieden worden gebruikt. In de strategische visie, “Samen vooruit, Raalte 2020”, staat als ambitie aan­gegeven om de openbare ruimte uitnodigend en kwalitatief in te richten omdat daar de ontmoeting plaatsvindt. Daarmee is beleidsmatig de basis gelegd voor de aanpak van de wijk.

Voorbeeld: Langkamp in Raalte In de wijk Langkamp in Raalte is de omgekeerde weg bewandeld. Samen met de corporatie heeft de ­gemeente de openbare ruimte aangepakt, om zo een boost te geven aan de ruimtelijke kwaliteit van de wijk. Simpelweg door grootschalig onderhoud in de openbare ruimte te combineren met groot onderhoud door de woningbouwcorporaties. Wat kan hiervan geleerd worden?

Vraag (waarom) Het doel van het project was het verbeteren van woon­kwaliteit in de wijk door het versterken van de kwali-

Dilemma (wat; nut en noodzaak) De kwaliteit van de openbare ruimte in dit woongebied liet te wensen over. Dit was het eerst te merken aan het versleten groen. Er ontstonden grote gaten in de beplantingen en bielzen. Palen zakten bijna in elkaar. Nadere inventarisaties leerden dat ook op veel plaatsen de verhardingen niet meer aan de eisen voldeden en dat het parkeren van auto’s problemen opleverden. De ­gemeente heeft bewoners betrokken bij het inventariseren en oplossen van de knelpunten. Zij leverden goede input over het gebruik en beheer van de openbare ­ruimte, vooral over wat wel en niet werkte.

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

81


De ­bewoners hielden de gemeente scherp, met name over praktische zaken in de directe nabijheid van woningen. Door de samenloop van omstandigheden was op een aantal locaties de sociale veiligheid niet meer te garanderen. Het gevolg was dat de gemeente veel klachten kreeg over het onderhoud, overlast had van zwerfvuil en dat illegale stort van afval en hondenpoep niet adequaat konden worden aangepakt. Ook de handhaving op de parkeeroverlast kon vanwege het gebrek aan parkeerplaatsen niet voldoende worden aangepakt.

Uitwerking (hoe) Bovengeschetste problemen vroegen om een integrale­ aanpak en betekende werk aan de winkel voor het ­college, een werkgroep en bewoners. Nadat de ­middelen beschikbaar kwamen, gingen alle partici­ panten gezamenlijk aan de slag. Op basis van de eerste inventarisaties volgden kostenramingen voor de uitvoering van de noodzakelijke werkzaamheden. Naast beschikbare middelen in de begroting, stelde de raad eenmalig € 800.000,- beschikbaar. SallandWonen droeg € 150.000,- bij. In nauwe samenspraak met SallandWonen werd een voorlopig inrichtingplan opgesteld en gepresenteerd. Tijdens een inloopmiddag en -avond namen bewoners kennis van de plannen in hun wijk. Er was sprake van een grote opkomst. Formulieren met aandachts­punten en wensen werden ingeleverd. De opbrengst was groot, de taak voor de werkgroep eveneens. De genomen stappen zagen er als volgt uit:

82

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Stappen met de bewoners: 1. Informatiebijeenkomst voorbereid; 2. Op basis van de inventarisaties zijn per deelgebied kaarten gemaakt waarop aangegeven was wat de onderdelen in de ruimte waren die de gemeente wilde aanpakken. De kaarten zijn door de werk-­ groep vastgesteld; 3. Middels een nieuwsbrief en persbericht zijn buurtbewoners uitgenodigd; 4. Er is een informatiebijeenkomst gehouden in voormalige school in de wijk; 5. Tijdens deze bijeenkomst is er een centrale ­presentatie gehouden door de projectleider, in samenspraak met SallandWonen. De historie werd aangegeven en ook waarom niet eerder door de ­gemeente was gereageerd. Het proces en de ­plannen werden toegelicht; 6. Per deelgebied zijn kaarten opgehangen in lokalen, waarbij aanwezige medewerkers toelichting gaven; 7. Ter plaatse werden reactieformulieren ingevuld door bewoners of meegenomen naar huis, waarbij een uiterste inleverdatum gold; 8. De belangrijkste reacties en het gemeentelijke­ standpunt hierop zijn in een nieuwsbrief opgenomen die huis aan huis is verspreid. Ook werd de verdere planning aangegeven. Stappen binnen de gemeente 1. Plan van aanpak, projectorganisatie, planning, te bereiken doelen vastgesteld; 2. Eerste inventarisatie door gemeente; 3. Opstellen kostenraming, beschikbaar stellen krediet; 4. Informatiebijeenkomst bewoners in school, verzamelen informatieknelpunten; 5. Bijeenkomsten per deelgebied, bespreken van plannen (voorstel 2); 6. Aanpassingsronde van plannen, zo nodig ter plaatse afspreken met bewoners; 7. Uitvoeringsplanning opstellen en bekend maken. Deeluitwerkingen Per deelgebied zijn de wensen beschouwd en uit­ gewerkt. Vervolgens zijn de bewoners van de deel­ gebieden in aparte bijeenkomsten bijgepraat over het aangepaste ontwerp. Dit leverde weer nieuwe input om integraal mee aan de slag te gaan. De vorming van het definitieve ontwerp kon met enkele aanpassingen en soms individueel overleg plaatsvinden.


Een voorbeeld: Op een pleintje was het parkeren niet gereguleerd. Auto’s stonden op veel plaatsen, er was geen duidelijk onderscheid tussen de ruimte voor auto’s en de ruimte om te spelen. De gemeente heeft een voorstel gedaan om parkeerplaatsen aan te leggen, een speelgazon te maken en een haag en enkele bomen te planten. Een pleintje met alleen steen en blik kreeg een groene aanblik en het parkeren gebeurt nu in de vakken. Het plan is uitgevoerd met een aantal kleine aanpassingen (detailoplossingen) en functioneert goed.

de gebruikswaarde en belevingswaarde namen sterk toe. De ‘groene laag’ speelt een belangrijke rol bij het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Het aanpakken­ van de openbare ruimte kan een katalyserend effect­ hebben. Door de fysieke opwaardering kan de verbeterde buurtbeleving ook een effect hebben op het onderhoud van de eigen woning. Het instrument van de verbetering van de openbare ruimte werd door alle betrokkenen positief ontvangen en kan een vliegwiel­ effect teweegbrengen.

Aandachtspunten en aanbevelingen Technische eisen, veel maatwerk Door zowel ontwerpers als beheerders te betrekken bij de uitwerking en door veel in samenspraak te doen met direct omwonenden is tot op het kleinste schaalniveau gewerkt aan de openbare ruimte. Oplossingen werden soms ter plaatse gecreëerd. De schop in de grond Een jaar na de eerste presentatie van het voorlopige ontwerp kon de schop in de grond. Oude inrichtingen werden opgeruimd, nieuwe kwamen in de plaats. Waardevolle elementen als bomen en grootschalige groenelementen werden gespaard. Uiteindelijk zijn vele kleine erfjes opgeknapt en voldoen deze aan de eisen van deze tijd. Een gefaseerde aanpak zorgde ervoor dat de overlast in de wijk tot een minimum werd beperkt.

Instrumenten Door de intensieve samenwerking met de corporatie en de bewoners is in relatief korte tijd een uitvoerbaar plan tot stand gekomen. In de wijk zijn bijna 75 extra parkeerplaatsen aangelegd, 40 nieuwe bomen geplant en ca. 25.000 nieuwe heesters geplant. Veel ‘versleten’­ groen is vervangen. In een groot gebied met veel hoog opgaande beplantingen is openheid gecreëerd door de aanleg van gazons. Enkele speelplaatsen zijn aangepast. Een nieuwe speelplaats werd gerealiseerd en er werd een pannakooi geplaatst. Gelijktijdig is de openbare verlichting vervangen en is de bereikbaarheid van de geluidswal ten behoeve van het beheer en onderhoud sterk verbeterd. De wandelpaden kregen een nieuwe asfaltlaag. Hiermee is uiteindelijk voor zowel de gebruiker als beheerder een kwalitatief sterk verbeterde openbare ruimte gerealiseerd. De ruimtelijke kwaliteit van de wijk is in meerdere opzichten (en in meerdere lagen) verbeterd. Met name

Beheer en handhaving Met de integrale projectaanpak zijn gelijktijdig het ­beheer en de handhaving in de wijk aan de orde ­gesteld. Door de openbare ruimte op te knappen, het beheer op orde te brengen en in te zetten op handhaving (boa’s) houdt de gemeente Raalte de kwaliteit van de openbare ruimte op het gewenste niveau. De inzet van de betrokken partijen leidde tot een openbare ruimte die een belangrijke bijdrage levert aan een wijk waar het fijn is om te wonen, aldus één van de bewoners. Ruimtelijke kwaliteit is de som van het oorspronkelijk ontwerp, de herinrichting, het beheer en het maatschappelijke draagvlak dat hiervoor bestaat.

3.9 R uimtelijke kwaliteit en water in het stedelijke gebied en de rol van het waterschap (bijdrage van ­Waterschap Groot Salland) Waarom aandacht voor ruimtelijke kwaliteit vanuit het waterschap? Binnen deze notitie wordt op hoofdlijnen ingegaan op de rol van het waterschap met het oog op de ruimte­lijke kwaliteit binnen stedelijk gebied. De meeste waterschap­ pen hebben nog geen specifiek beleid daarvoor opgesteld. Waterschap Groot Salland gaat binnen de huidige bestuursperiode (Waterbeheerplan 2010 – 2015) een “discussienotitie ruimtelijke kwaliteit” opstellen. Daarin wordt de rol van het waterschap ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit nader verkend. De waterschappen hebben op dit moment een directe verantwoordelijkheid binnen het stedelijke gebied vanuit hun rol als waterbeheerder. Vanuit de kerntaken waterveiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit zorgt

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

83


het waterschap ervoor dat het watersysteem binnen het stedelijke gebied op orde is. Bewoners hebben hierdoor droge voeten en zijn verzekerd van voldoende water met een goede waterkwaliteit. Door middel van de uitvoering van deze kerntaken in het stedelijke gebied, in overleg met relevante actoren, heeft het waterschap direct en indirect invloed op de ruimtelijke inrichting en daarmee de ruimtelijke kwaliteit in bijvoorbeeld woonwijken of bedrijventerreinen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in bestaand en nieuw stedelijk gebied.

Bestaand stedelijk gebied In bestaand stedelijk gebied zijn er met het oog op het watersysteem mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de ruimtelijke kwaliteit van het stedelijke gebied. Daarbij is er ook een rol weggelegd voor het waterschap vanuit haar taak als waterbeheerder. Beheer en onderhoud Als waterbeheerder heeft het waterschap de taak om het stedelijk watersysteem te beheren en te onder­ houden. Het waterschap heeft daarmee daarmee ook een taak voor het in stand houden van de gewenste beeldkwaliteit. Met de gemeente wilhet waterschap afspraken maken over het gewenste streefbeeld, de wijze van onderhoud en de afstemming van het onderhoud van het watersysteem met de rest van de openbare ruimte.

Stedelijke wateropgave In bestaand stedelijk gebied is soms sprake van een tekort aan waterberging. Dit brengt een risico op wateroverlast met zich mee tijdens hevige buien. Dit tekort en het risico dat het met zich meebrengt, maakt onderdeel uit van wat ‘de stedelijke wateropgave’ wordt genoemd. Het waterschap overlegt met betreffende gemeenten die op zoek zijn naar ruimte voor waterberging om deze risico’s in te perken. Het ligt voor de hand om de stedelijke wateropgave zo mogelijk te koppelen aan opgaven van andere actoren, zoals een opgave op het gebied van ruimtelijke kwaliteit of beleving. De inrichting van een nieuwe waterpartij biedt kansen voor de verfraaiing van de omgeving of een betere inpassing van nieuwe of bestaande ruimtelijke functies. In de paragraaf “concreet­ voorbeeld” wordt hiervan een voorbeeld gegeven binnen­de gemeente Staphorst. Afkoppelen verhard oppervlak Binnen bestaand stedelijk gebied is veelal nog sprake van een gemengd rioleringsstelsel. Dit betekent dat afvalwater vanuit bijvoorbeeld woningen samen met regenwater (in één buis) wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering (RWZI). Bij onvoldoende capaciteit van de riolering vindt er een overstort plaats op het oppervlaktewater met negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit en de belevingswaarde van het water. Om deze water­ kwaliteitsproblemen te voorkomen en om schoon regen­water langer vast te houden of te bergen wordt, indien mogelijk, het regenwater afgekoppeld van het rioleringsstelsel. Het infiltreren of bergen van dit afgekoppelde regenwater biedt kansen voor de herinrichting van de openbare ruimte.

Nieuw stedelijk gebied Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen zijn er voor het waterschap mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de ruimtelijke kwaliteit vanuit de rol als waterbeheerder en adviseur bij ruimtelijke ontwikkelingen (watertoets). Watertoets De ‘watertoets’ is een procesinstrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Daardoor kan

84

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


het waterschap vanaf het begin van het planvormingsproces meedenken over de inrichting van het watersysteem, de gewenste streefbeelden en beeldkwaliteit en het toekomstige beheer en onderhoud van het watersysteem. Ook bijvoorbeeld de beleving van het watersysteem en recreatief medegebruik zijn daarbij relevante onderwerpen. Inbreng van kennis over beheer en onderhoud In het kader van de watertoets vindt er zoals gezegd­ ook afstemming plaats over het toekomstige beheer­en onderhoud. Op basis van met de gemeente afgestemde­ streefbeelden (een gewenste uitstraling/beeldkwaliteit) wordt bepaald welke onderhoudsmethodiek wordt toegepast. Dit wordt vastgelegd in een gezamenlijk beheer en onderhoudsplan. Hiermee wordt ook de ruimtelijke kwaliteit voor de langere termijn gewaarborgd.

Concreet voorbeeld Door de gemeente Staphorst is in samenwerking met Rijkswaterstaat en Waterschap Groot Salland een strook grond tussen de A28 en het bedrijventerrein De Esch opnieuw ingericht. Door werk met werk te maken zijn verschillende opgaven van de betrokken partijen met elkaar vervlochten. In het kader van de innovatieregeling Mooi Nederland beloonde het ministerie van VROM in 2009 het inrichtingsplan voor het overgangsgebied tussen de A28 en het industrieterrein De Esch 3 met een prijs. Het plan is in nauwe samenwerking tussen de drie betrokken partijen gemaakt, mede als reactie op de nominatie van hetzelfde gebied voor de verkiezing tot ‘meest verrommelde plek van Nederland’. De nadruk ligt op een fraai zicht vanaf de A28, waarbij tussen elzensingels met een onderlinge afstand van 50 meter, stroken grond worden afgegraven ten behoeve van waterberging. Met de aan te leggen hoeveelheid waterberging komt de gemeente tegemoet aan de bestaande stedelijke wateropgave waarvoor het waterschap aan de lat staat. Daarnaast wordt de veiligheid rond het nabij gelegen tankstation vergroot door het aanleggen van een parkeerstrook voor personenauto’s en een toegangspad voor hulpdiensten naar het tankstation.

Aanbevelingen voor initiatiefnemers en waterbeheerders Water is een toegevoegde waarde voor de omgeving. Om natte voeten in de toekomst te voorkomen moet de toename van verhard oppervlak vaak worden

Aanleg van waterberging en elzensingels tussen de A28 en bedrijventerrein De Esch in de gemeente Staphorst.

­ ecom­penseerd door het aanleggen van infiltratievoorg zieningen (bijvoorbeeld een wadi) of waterberging. Ook in bestaand stedelijk gebied moet wel eens ruimte voor waterberging worden gezocht vanwege een ­tekort aan waterberging. Door vroeg rekening te houden met de ruimtelijke inpassing van deze waterbergingen en het slim combineren met andere functies (bijvoorbeeld ­recreatie) kan water een kwalitatieve meerwaarde ­hebben binnen het stedelijke gebied. Probeer elkaar zo vroeg mogelijk op de hoogte te stellen van ruimtelijke initiatieven. Voor bestemmingsplannen en inpassingsplannen kan dit in het kader van de watertoets. Beschouw de watertoets daarbij niet als een toets achteraf maar als een procesinstrument om aan de voorzijde af te stemmen. Het waterschap kan dan vroegtijdig adviseren met betrekking tot bijvoorbeeld de inrichting van stedelijk water en het toekomstige beheer en onderhoud. Ook voor plannen waarvoor de watertoets formeel gezien niet verplicht is, zoals bij structuurvisies, is het zaak om

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

85


elkaar zo vroeg mogelijk bij de planvorming te betrekken. Houdt vroegtijdig rekening met beheer en onderhoud. Vanuit haar kennis en ervaring als waterbeheerder, kan het waterschap adviseren over het beheer en onderhoud van het stedelijke watersysteem. De mogelijkheden voor duurzaam onderhoud zijn cruciaal bij het in stand houden van de gewenste beeldkwaliteit en daarmee de ruimtelijke kwaliteit. Het waterschap moet er scherp op zijn om deze kennis ook vroegtijdig in te brengen en daarbij ook op flexibele wijze mee kunnen denken met andere belangen dan het waterbelang. Werk ook als waterbeheerder met beelden. In de ruimtelijke ordening is het werken met beelden en schetsen bijna een vanzelfsprekendheid. Waterbeheer heeft vaak een meer technisch imago waar getallen en berekeningen de boventoon lijken te voeren. Om de wereld van het waterbeheer en de ruimtelijke ordening beter met elkaar te verbinden en voor elkaar begrijpelijk te maken is het aan te raden dat ook de waterbeheerder zijn doelstellingen en ambities door middel van beelden kan verduidelijken. Het werken met streefbeelden en daaraan gerelateerde onderhoudsbeelden is daarvan een voorbeeld.

3.10 Tijdelijk Anders Bestemmen Het uitblijven van een ontwikkeling kan een vrijwillige­ keuze zijn, of ontstaan als gevolg van externe ontwik­ kelingen. In het ontwikkelingstraject kan ervoor ­gekozen worden om op basis van ruimtelijke kwaliteitsambities een locatie tijdelijk in te richten. Als gevolg van de stagnerende woningmarkt neemt het tijdelijke gebruik steeds meer toe. Hoe werkt tijdelijk ruimte­ gebruik, en wat zijn goede voorbeelden?

Vraag (waarom) Veel terreinen (en ook veel gebouwen) in de stad wachten nog steeds op het moment dat ze in gebruik genomen worden. Wegens de stagnerende ruimtelijkeconomische ontwikkelingen en de stagnerende vastgoedmarkt zijn de vooruitzichten daarop niet erg rooskleurig. Economische groei is niet langer vanzelfsprekend en demografische krimp is op enkele plekken in de provincie al realiteit. De langdurig braakliggende terreinen hebben een bijzonder negatief effect op de inrichting en ruimtelijke kwaliteit van de stad, de kwaliteit van de leefomgeving en de waardering van

86

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

die leef­omgeving. De braakliggende terreinen vormen daarmee niet enkel een vraagstuk voor de vastgoedsector en het grondbedrijf. Ze zijn ook een culturele en maatschap­pelijke opgave. De braakliggende terreinen kunnen door een tijdelijke (her)inrichting de identiteit van de plek en de stad ­versterken, of nieuwe identiteiten toevoegen. Een tijdelijke (her)inrichting verbetert de leefomgeving. Daarnaast brengt het dynamiek in de stad. Sommige gebieden zullen heel lang hetzelfde blijven, andere gebieden veranderen met de dag of met de jaren. Dat schept ruimte voor tijdelijk anders bestemmen. Als het tijdelijke gebruik niet aanslaat, zit een gemeente er ­immers niet tot in de lengte van dagen aan vast.


Dilemma (nut en noodzaak) De vertrouwde middelen, methoden, denkwijzen, ­instrumenten en partijen in de ruimtelijke ordening zijn vooral gericht op: permanente ontwikkelingen, toekomstperspectieven, hoe het zou moeten, meerjarige exploitatie, vaste bestemmingen, duurzame investeringen en lange afschrijftermijnen. Tijdelijke (her) bestemming en herinrichting op basis van aanwezige maatschappelijke krachten is een relatief onbekend fenomeen. Relatief onbekend, want iedereen kent ­natuurlijk de kermissen, dagmarkten, campings, ­festivals, asielzoekerscentra, stadsstranden, noodlokalen, friet­ kotten en directieketen. Tijdelijke (her)inrichting als een uiterst flexibel instrument in de ruimtelijke ontwikkeling van de stad staat echter nog in de spreekwoordelijke kinderschoenen. Het lijkt er op dat de huidige wet- en regelgeving in de weg staan en de angst voor per­ma­n­ente tijdelijke oplossingen. Toch denken we dat de traditionele, op groei gebaseerde stadsontwikkeling op zijn minst een aanvulling behoeft met een stadsontwikkeling gebaseerd op tijdelijkheid en verandering. Het is daarbij de vraag in ­hoeverre de vertrouwde middelen, methoden, denk­ wijzen, instrumenten en partijen in de ruimtelijke ­ordening daarvoor geschikt zijn.

ontwikkelaar, de waarde voor de ­omwonenden, de waarde voor de historicus en de waarde voor het stadsbestuur. Wat is hun betekenis of kan hun betekenis zijn voor de culturele identiteit van de stad? Wat doen we ermee? Tijdelijke inrichting past in een veranderlijk maatschappelijk krachtenveld. Tijdelijke inrichting en anders bestemmen hebben een grotere betekenis als ze voortkomen uit dat krachtenveld. Aan de andere kant heeft een tijdelijke bestemming voor alle braakliggende gebieden samen een betekenis voor de stad als geheel. Hoe krijg je dat voor elkaar? Tijdelijk anders bestemmen en tijdelijk inrichten komen vroeger of later de grenzen van wet- en regelgeving ­tegen. Het in kaart brengen daarvan, brengt tegelijker­tijd de sluipwegen in kaart. Maar dat zal niet voldoende­zijn. Tijdelijkheid, flexibiliteit en regelgeving verdragen elkaar slecht, want regelgeving is gericht op zekerheid. De vraag naar andere vormen van financiering is even urgent. Investeringen gericht op de zekerheid van rendement verdragen zich slecht met veranderlijke bestemmingen. Het gaat om de vraag in hoeverre tijdelijke inrichting van braakliggende ­terreinen een trefzeker instrument voor de stads­ ontwikkeling is.

Uitwerking (Hoe) De provincie wil het komende jaar aandacht besteden aan het tijdelijk anders bestemmen of herinrichten van braakliggende terreinen. In zijn algemeenheid gaat het dan om het agenderen van de problematiek,­ het verwerven van kennis, het delen van kennis en concreet laten zien wat de mogelijkheden zijn. Dit geschiedt in nauwe samenspraak en samenwerking met de gemeenten. De volgende vragen komen hierbij aan de orde: Waar gaat het over? Tijdelijke inrichting vraagt om inzicht in de hoeveelheid terreinen waarover gesproken wordt. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de vraag of het om incidenten gaat of de vraag of alle braakliggende terreinen bij elkaar een betekenis hebben op de schaal van de hele stad. Wat vinden we ervan? Tijdelijke inrichting vraagt ook om het in beeld brengen van de waarde die gehecht wordt aan de braakliggende­ terreinen: bijvoorbeeld de waarde voor de vastgoed­

Instrument Tijdelijke inrichting van braakliggende terreinen is een ­instrument voor de stadsontwikkeling. Tijdelijkheid, of het nu gaat om een dag, een week, een maand of een jaar, brengt dynamiek in de stad. Medio 2012 zijn er al dan niet met steun van de provincie Overijssel diverse­ pilots ­gerealiseerd. Deze pilots geven inzicht in de ­moge­lijkheden die er zijn voor tijdelijk ruimtegebruik. Het gebruik richt zich in veel gevallen nog op een ­culturele ­invulling. Toch zijn er nog veel meer voorbeelden te vinden­waarbij ook c­ ommerciële ­functies een rol krijgen. Op www.tijdelijkandersbestemmenmanifestatie.nl zijn verschillende voorbeelden en referenties te vinden van ­tijdelijk ruimtegebruik. In Overijssel zijn ook in samen­ werking met de provincie verschillende interessante voorbeelden gerealiseerd.

Voorbeeld Gedurende het Grenswerkfestival 2010 in Enschede heeft het Architectuurcentrum Twente een tijdelijk hotel gerealiseerd op een braakliggend bouwkavel

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

87


in de wijk Roombeek. Architectuurcentrum Twente heeft samen met Grenswerk de opdracht gegeven aan jonge ­architecten om twee tijdelijke paviljoens te bouwen aan de ­Museumlaan. Dit resulteerde in twee paviljoens waarin architecten en beeldende kunstenaars samenwerken.

3.11 Ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie

Ontwerpers Rick Bruggink (architect), Marco Matic (architect), Jan Smaga (kunstenaar uit Warschau) en Aneta Greszykowska (kunstenaar uit Warschau). Fotograaf: Tjeerd Derkijnk.

Elke locatie kent een heden en een verleden. Het inzichtelijk maken hiervan geeft meer inzicht in het verhaal van een plek, zoals in hoofdstuk 2 aan bod is gekomen. In de definitiefase is dit een belangrijk aandachtspunt. In deze paragraaf wordt hier dieper op in gegaan.

Vraag (waarom)

Een ander voorbeeld van tijdelijk ruimtegebruik is het tweede tijdelijke paviljoen aan de Cultuurmijl. Hier nodigde architect Theo Reitsema de kunstenaar Daan Roosegaarde uit. Samen ontwierpen zij Divine, een ­interactief paviljoen bestaand uit licht en technologie dat een sensuele relatie aangaat met zijn bezoekers. Het ontwerp is ­geïnspireerd op de architectuur van ­Gerrit Rietveld en Mies van der Rohe en trekt dit door naar de 22ste eeuw. ­Divine reageert op haar bezoekers en hun bewegingen. De ruimte komt tot leven en verandert in uiterlijk en ­gedrag. Hiervoor wordt een speciaal ‘smart material’ gebruikt dat van zwart naar transpa­ rant kan veranderen. Als sensueel paviljoen van de 22ste eeuw gebruikt het de zintuigen van de bezoekers om architectuur te verpersoonlijken.

88

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Cultuurhistorisch erfgoed speelt een belangrijke rol in de identiteit en leefkwaliteit van Overijssel. Karakteristieke gebouwen, archeologische waarden en de geschiedenissen die daarmee verbonden zijn, vertellen ‘het verhaal’ van een dorp of stad. Zij bepalen voor een belangrijk deel het unieke en herkenbare karakter, bijvoorbeeld een molen of kerktoren. Het kan ook gaan om gebouwen die de potentie hebben om die rol te gaan vervullen, zoals een oude fabriek. Inwoners voelen zich met dit erfgoed verbonden en het speelt een (ver)bindende rol in de lokale samenleving. Het is ook vaak van belang voor de manier waarop mensen van buiten een dorp of stad beleven. Veel afbeeldingen­ op ansichtkaarten met ‘groeten uit’ getuigen daarvan.­ Erfgoed bepaalt mede de aantrekkingskracht van de provincie als recreatie- en woonomgeving én als vestigingplaats voor werknemers en bedrijven. Het is daarom belangrijk om met beleid om te gaan met waardevolle objecten en structuren uit het verleden. Zeker in een periode waarin deze steeds meer onder druk komen te staan omdat ruimtelijke ontwikkelingen en plannen steeds vaker de vorm van inbreiding en ­binnenstedelijke herstructurering zullen krijgen. In de eerder uitgewerkte lagenbenadering in de bijlage is een afzonderlijke ‘cultuurhistorische laag’ opgenomen. Hieronder worden handvatten gegeven om de analyse van deze laag vorm en inhoud te geven.


wordt ervaren als een belemmering voor nieuwe ­ontwikkelingen, maar dat juist de kansen en mogelijk­ heden worden benut die erfgoed heeft voor de toekomst van een stad, wijk of dorp.

Uitwerking (hoe) Uit ervaringen van gemeenten blijkt dat cultuur­historie vaak reactief is. De roep om iets te behouden komt vaak pas als er al tegenovergestelde plannen­liggen. Daarom heeft het willen behouden van cultureel erfgoed meer het imago van het tegen­houden van ­plannen dan van het mogelijk maken van ontwikkelingen.­Met de komst van ‘ontwikkelings­planologie’ en de Nota Belvedere (‘Behoud door ­ontwikkeling’) is meer accent komen te liggen op de kansen die erfgoed biedt voor economische­ en ruimtelijke ontwikkelingen. Er is meer aandacht voor het ­zoeken naar nieuwe economische functies die het erfgoed exploitabel kunnen maken. Het accent verschuift­ ook van objectgerichte ‘monumentenzorg’ naar gebiedsgericht cultureel erfgoedbeleid met een belangrijke rol voor het ruimtelijke ordeningsinstrumentarium.

Dilemma (nut en noodzaak) Cultuurhistorie is bij vrijwel ieder project aan de orde. Vaak is er bij nieuwe ontwikkelingen een sterke voorkeur voor het behoud van oude historische gebouwen,­ ook als dat extra geld kost. Het onderzoek ‘De aan­ trekkelijke stad’ laat zien dat het hebben van een historische binnenstad en een vooroorlogse woning­ voorraad belangrijke vestigingsplaatsfactoren­zijn voor de hoogopgeleide creatieve beroeps­bevolking1. Aan de andere kant is het een risico dat het behouden­ en ­beschermen van cultuurhistorische waarden in ­specifieke situaties een bedreiging is voor nieuwe ontwikkelingen. Dat kan de handelingsmogelijkheden van overheid, particulieren en bedrijven beperken. Daarnaast vertalen de vaak hogere projectkosten zich meestal niet in korte termijn rendement voor de eigenaar­of investeerder, terwijl er wel sprake is van lange termijn winst voor de omgeving. De opgave voor gemeenten is dus om de maatschappelijke behoefte aan cultureel erfgoed te faciliteren en het maatschappelijke nut van cultureel erfgoed te ­optimaliseren. En wel op zo’n manier dat het niet

1

Deze ontwikkelingen zijn ook beleidsmatig vertaald: de provinciale Omgevingsverordening en het Besluit Ruimtelijke Ordening schrijven voor dat cultuurhistorische waarden een plek krijgen in het bestemmingsplan. Om als gemeente de kansen van cultureel erfgoed in ruimtelijk beleid en bij herbestemming goed te kunnen benutten is voorkantsturing van cruciaal belang: 1. Inventariseer en waardeer cultureel erfgoed; 2. Weet wat er is en wat de mogelijkheden zijn; 3. Zorg voor duidelijkheid vooraf, dit zorgt voor draagvlak; 4. Zorg voor een visie op ontwikkelingsmogelijkheden, dit geeft inspiratie aan (particulier) initiatief.

Toepassing (en instrumenten) Vanuit de provincie gezien is de Catalogus Gebieds­ kenmerken het belangrijkste ruimtelijke instrument als het gaat om benutten van cultuurhistorie. Gebieds­ kenmerken zijn vaak gevormd door menselijk handelen in het verleden. Daarom bevat de catalogus ook veel cultuurhistorische waarden, voor steden, dorpen en infrastructuur. Daarbij biedt de Omgevingsvisie ook een werkwijze om met behulp van gebiedskenmerken tot ruimtelijke plannen te komen. Deze systematiek is

Marlet, de aantrekkelijke stad

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

89


ook toe te passen op de aanvullende cultuurhistorische waardeninventarisaties van gemeenten en andere overheden. De cultuurhistorische waardeninventarisatie is een ­belangrijk instrument dat veel wordt toegepast bij ruimtelijke ontwikkelingen. Dit instrument kan de geconstateerde cultuurhistorische waarden een ­wezenlijke rol in een ontwikkeling laten spelen, ­bij­voorbeeld bij het aankopen van een locatie of het ­inschatten van plankosten. Daarom is het belangrijk om een cultuurhistorische waardeninventarisatie vroeg­tijdig op te (laten) stellen zodat je er ook het rendement­uit kunt halen dat ze te bieden heeft. Diverse adviesbureaus zijn actief op de markt van de cultuurhistorische inventarisaties, maar er zijn ook gemeenten die deze zelf opstellen. Gemeenten kunnen hierbij gebruik maken van reeds beschikbare informatie en instrumenten: Cultuurhistorische Atlas De cultuurhistorische atlas van Overijssel (http://gisopen baar.overijssel.nl/website/cultuurhistorie/choi_overijssel.­ html) bevat gegevens over bijvoorbeeld industrieel erfgoed, watererfgoed en religieus erfgoed in alle Overijsselse gemeenten. De meest recente toevoeging is de inventarisatie van kerken, wijken en kunst uit de wederopbouwperiode. Vanwege de samenhang van ­bebouwing, wijkinrichting (veel openbaar groen) en de in en aan de gebouwen - aangebrachte kunst is er steeds meer waardering voor de cultuurhistorische waarden en stedenbouwkundige kwaliteit van deze periode. KICH Op de website (www.KICH.nl) staat een beschrijving van de cultuurhistorische en sociaaleconomische ­geschiedenis (1850-1940) van alle gemeenten en diverse inventari­ saties van cultuurhistorisch landschap en gebouwen. Archeologische waardenkaart Vrijwel alle Overijsselse gemeenten hebben een eigen archeologische waardenkaart. Een belangrijk deel van de cultuurhistorische waarden inventarisatie is daarmee al gereed. Wat was waar De website (www.watwaswaar.nl) is een GIS­toepassing waarmee veel (kadastraal) archiefmateriaal en historisch kaartmateriaal is ontsloten.

90

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving

Lokale informatie Als laatste is veel historische informatie lokaal beschikbaar, bijvoorbeeld via de vele historische verenigingen die Overijssel rijk is. Lokale kennis is ook de manier bij uitstek om naast de fysieke cultuurhistorische waarden ook de verhalen en geschiedenis in beeld te brengen. Door vroegtijdig bewoners en lokale kennis in te zetten bij het in kaart brengen en benoemen van de waarden en identiteit van hun omgeving kun je deze benutten in nieuwe ontwikkelingen. Via www.canonvanoverijssel.nl zijn lokale historische canons te raadplegen. Met de website www.mijnstadmijndorp.nl wordt gewerkt aan een digitaal platform voor het ontsluiten van data- en beeldmateriaal van o.a. historische verenigingen. Na de recente wijzing van het “Besluit Ruimtelijke Ordening” is het bestemmingsplan een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden te v­ erbinden aan ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. In de provinciale Omgevingsverordening was dit al geregeld.­ Daarmee is één van de belangrijkste doelen van de ­Modernisering Monumentenzorg gerealiseerd. Door vast te stellen welke cultuurhistorische waarden van belang zijn en op welke manier deze sturen op ­toekomstige ontwikkelingen, ontstaat vooraf duidelijk­ heid bij toekomstige initiatiefnemers. De manier waarop een gemeente om wil gaan met cultuur­ historische waarden wordt daarmee ook onderdeel van de reguliere inspraakprocedures voor het bestemmingsplan. Met als doel dat de maatschappelijke discussie over het ­omgaan met bepaalde cultuurhistorische niet pas wordt gevoerd als er al concrete projecten op tafel liggen (van ‘hindermacht’ naar ‘voorkantsturing’). De Handreiking erfgoed en ruimte www.cultureelerfgoed.nl/handreikingerfgoedenruimte geeft veel concrete informatie, voorbeelden en juris­ prudentie over de verschillende manieren waarop ­cultuurhistorie een plek kan krijgen in het bestemmings­ plan. Het Steunpunt Cultureel Erfgoed Overijssel maakt in 2011 voor alle Overijsselse gemeenten de quickscan ‘MoMo proof’, waarin ook gekeken wordt naar cultuur­ historie in de bestemmingsplannen. De quickscan bevat een concreet advies op maat over de eventueel ­benodigde/mogelijke verbeterslag. Het laatste instrument om cultureel erfgoed te ­behouden dat zijn oorspronkelijke functie en exploitatie heeft verloren is het herbestemmen van waardevolle


gebouwen. Herbestemd erfgoed geeft daarnaast ook identiteit en een bijzondere impuls aan nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Dit komt mede door de bijzondere doelgroepen bewoners en (creatieve) bedrijvigheid die het aantrekt. Kennis, publicaties, voorbeelden en subsidiemogelijkheden zijn te vinden op ­­www.overijssel.nl/ thema’s/ruimte-wonen/ruimtelijke/industrieel en www.herbestemdekerkeninoverijssel.nl/. Ook via het ­landelijke Nationaal Programma Herbestemming (www.herbestemming.nu) zijn kennis, netwerken en voorbeelden beschikbaar. Herbestemming wordt tot nu toe vaak op objectniveau en op objectbasis benaderd­op het moment dat leegstand zich aandient. Voor gemeenten ligt er een kans om binnenstedelijke functies en cultuurhistorisch waardevolle locaties op middellange en lange termijn te matchen. Ook het eigen gemeentelijke gebouwenbeleid kan hierin een rol spelen. Een belangrijk praktisch argument is dat de overheid/­gemeente uiteindelijk vaak toch financieel bijdraagt aan het behoud van cultuurhistorische locaties vanwege het maatschappelijke en politieke draagvlak daarvoor. De maatschappelijke kosten voor instandhouding zijn het laagste als deze zoveel mogelijk vanuit de exploitatie kunnen worden gedekt.

Samenwerkingsmogelijkheden en instrumenten

91


92

Werkboek Ruimtelijke Kwaliteit Stedelijke Omgeving


93


2011-297e


Turn static files into dynamic content formats.

Create a flipbook
Issuu converts static files into: digital portfolios, online yearbooks, online catalogs, digital photo albums and more. Sign up and create your flipbook.